Regeling vervallen per 29-01-2013

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede

Geldend van 01-03-2010 t/m 28-01-2013

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Wijk bij Duurstede;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders

d.d.

22 december 2009,

nr. 372

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en gelet op art. 5 lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van individuele voorzieningen en de hulp bij het huishouden bij verordening te regelen;

besluit:

  • 1.

    De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2007, vastgesteld 18 september 2007, in te trekken.

  • 2.

    De beleidsregels en het financieel besluit 2009 voor kennisgeving aan te nemen.

  • 3.

    de volgende Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 vast te stellen:

Inhoudsopgave

Artikel 1. Begripsbepalingen 4

Artikel 2. Beperkingen 6

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen 8

Artikel 3. Keuzevrijheid 8

Artikel 4. Voorziening in natura 8

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming 8

Artikel 6. Persoonsgebonden budget 8

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel 9

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden 10

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden 10

Artikel 9. Direct inzetbare hulp bij het huishouden 10

Artikel 10. Recht op hulp bij het huishouden 10

Artikel 11. Respijtzorg 10

Artikel 12. Omvang van de hulp bij het huishouden 10

Artikel 13. Omvang van het persoonsgebonden budget 10

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen 11

Artikel 14. Vormen van woonvoorzieningen 11

Artikel 15. Soorten woonvoorzieningen 11

Artikel 16. Primaat van verhuizen en uitraasruimte 11

Artikel 17. Primaat van de losse woonunit 11

Artikel 18. Uitsluitingen 11

Artikel 19. Hoofdverblijf 12

Artikel 20. Beperkingen 12

Artikel 21. Gemeenschappelijke ruimten 13

Artikel 22. Aanpassing van woonwagens, woonschepen en binnenschepen 13

Artikel 23. Verhuis- en herinrichtingskosten 13

Artikel 24. Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning 13

Artikel 25. Gereedmelding 14

Artikel 26. Het verwerven van grond 14

Artikel 27. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie 14

Artikel 28. Huurderving 14

Artikel 29. Verwijderen van voorzieningen 14

Artikel 30. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting 15

Artikel 31. Terugbetaling bij verkoop 15

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen 16

Artikel 32. Vormen van vervoersvoorzieningen 16

Artikel 33. Soorten vervoersvoorzieningen 16

Artikel 34. Het recht op een vervoersvoorziening 16

Artikel 35. Het primaat van het collectief vervoer 16

Artikel 36. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening 17

Artikel 37. Omvang in gebied en in kilometers 17

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning 18

Artikel 38. Vormen van rolstoelvoorzieningen 18

Artikel 39. Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportvoorzieningen 18

Artikel 40. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners 18

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten 19

Artikel 41. Aanvraag en gebruik aanvraagformulier 19

Artikel 42. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten 19

Artikel 43. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking 19

Artikel 44. Samenhangende afstemming 19

Artikel 45. Wijzigingen in de situatie 20

Artikel 46. Intrekking van een voorziening 20

Artikel 47. Terugvordering 20

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen 21

Artikel 48. Hardheidsclausule 21

Artikel 49. Indexering 21

Artikel 50. Evaluatie 21

Artikel 51. Inwerkingtreding 21

Artikel 52. Citeertitel 21

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    ICF: De International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) wordt gehanteerd als uniform begrippenkader, als afwegingskader en als grondslag om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen of te typeren.

  • c.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie. Burgers zoals omschreven in de Wmo in artikel 1, eerste lid onder g onderdeel 4,5 en 6 komen in aanmerking voor compensatie, te weten;

    • ·

      mensen met een beperking

    • ·

      mensen met een chronisch psychisch probleem

    • ·

      mensen met een psychosociaal probleem

  • d.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • e.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, en/of chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij:

    • ·

      het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden,

    • ·

      het normale gebruik van de woning,

    • ·

      het verplaatsen in en om de woning,

    • ·

      het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel,

    • ·

      het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • f.

    Mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

  • g.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

  • h.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • i.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten:

    • ·

      het voeren van een huishouden,

    • ·

      het normale gebruik van de woning,

    • ·

      het zich in en om de woning verplaatsen,

    • ·

      het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen,

    • ·

      het ontmoeten van andere mensen,

    • ·

      het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • j.

    Direct inzetbare voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • k.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een collectieve voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • l.

    Collectieve voorziening: voorziening die individueel toegekend wordt maar waar meerdere mensen gebruik van kunnen maken

  • m.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede van toepassing zijn;

  • n.

    Primaat van verhuizen: wanneer een woning voor meer dan een in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede vastgesteld bedrag moet worden aangepast als gevolg van de beperkingen van een persoon wordt eerst gekeken of verhuisd kan worden naar een meer geschikte woning, dit wordt het ‘primaat van verhuizen’ genoemd.

  • o.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • p.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de wet waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • q.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • r.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend. Onder algemeen gebruikelijk dient het gebruik te worden verstaan van producten die:

    ·niet speciaal gemaakt zijn voor mensen met beperkingen zoals bedoeld in artikel 1 lid e

    • ·

      door mensen zonder beperkingen worden gebruikt

    • ·

      in normale winkels verkrijgbaar zijn en gekocht kunnen worden betaalbaar zijn voor alle inkomensgroepen

  • s.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • t.

    Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen;

  • u.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager een duurzame gezamenlijke huishouding voert

  • v.

    Budgethouder: een persoon of diens wettelijke vertegenwoordiger aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • w.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (Gba).

  • x.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken.

  • y.

    Protocol gebruikelijke zorg: definiëring en normering van normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijke huishouding voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

  • z.

    Verzamelinkomen: het verzamelinkomen zoals bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001, het betreft het verzamelinkomen van de leefeenheid van het jaar voorafgaand aan het afgelopen kalenderjaar.

  • aa.

    Inkomensgrens: de grens waarboven een auto, een met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten voor de persoon als de aanvrager als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 2. Beperkingen

  • 1.Een voorziening wordt toegekend voor zover:

  • a.

    deze noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het

huishouden op te heffen of te verminderen;

  • b.

    deze langdurig noodzakelijk is om beperkingen op het gebied van het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

  • c.

    deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan

worden aangemerkt;

  • d.

    deze in overwegende mate op de compensatie van de beperkingen van het individu is gericht;

  • e.

    de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Wijk bij Duurstede;

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

  • a.

    wanneer de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

  • b.

    voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

  • c.

    voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

  • d.

    voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in

vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

e.voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het

moment van beschikken heeft gemaakt;

f.indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens

deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt, en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

  • g.

    wanneer een direct inzetbare (collectieve) voorziening, zoals een rolstoel of scootmobielpool voorliggend is zoals bepaald in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

  • h.

    als objectief is vastgesteld dat de aanvrager niet op verantwoorde wijze gebruik kan maken van de gevraagde voorziening

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3. Keuzevrijheid

Een individuele voorziening wordt verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede neergelegde criteria.

Artikel 4. Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier, waarmee het college van burgemeester en wethouders een overeenkomst heeft gesloten, en de aanvrager van toepassing.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals

genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede in de beschikking opgenomen.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget

  • 1.Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 en 6 a van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a.

    een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele

voorzieningen;

  • b.

    de omvang van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura;

  • c.

    het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede;

  • d.

    Een PGB voor Hulp bij het Huishouden wordt alleen verstrekt als deze hulp langer dan 3 maanden moet worden ingezet. Wanneer deze hulp korter dan 3 maanden nodig is wordt, wanneer dit noodzakelijk is, Hulp bij het Huishouden in natura toegekend.

  • e.

    de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld is door het college

vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede ;

f.Als een voorziening, aangeschaft met een Pgb, niet meer wordt gebruikt kan het college besluiten onder verrekening van de restwaarde, gebaseerd op de voor de voorziening van toepassing zijn de afschrijvingstermijn het geldbedrag of de voorziening terug te vorderen.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget wordt bij de beschikking een programma van eisen afgegeven waarin aangegeven is aan welke eisen de voorziening moet voldoen waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt.

  • 4.

    Bij verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden 2 worden door het college kwaliteitseisen gesteld waaraan een zorgverlener moet voldoen. Deze kwaliteitseisen komen overeen met de eisen die bij de aanbesteding gesteld zijn aan zorgverleners die hulp bij het huishouden 2 verlenen.

  • 5.

    Voor de Hulp bij het Huishouden wordt het persoonsgebonden budget vooraf verstrekt door het bedrag in een of meerdere keren op de rekening van de aanvrager te storten. Voor hulpmiddelen wordt het bedrag na het overleggen van de rekening verstrekt. Wanneer het voorschieten van het bedrag een onoverkomelijk probleem is kan de gemeente de rekening voor de klant betalen.

  • 6.

    Het college gaat bij persoonsgebonden budgetten voor hulp bij het huishouden periodiek na of het budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Bij hulpmiddelen wordt in alle gevallen gecontroleerd of de voorziening wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is verstrekt. De hiervoor benodigde stukken, zoals benoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede, kunnen door het college bij elk verstrekt budget worden opgevraagd bij de budgethouder.

  • 7.

    Na controle van de in het vorige lid genoemde stukken wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te

verrekenen.

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet kan de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd zijn. Een financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een direct inzetbare individuele voorziening waaronder direct inzetbare hulp bij het huishouden 1 of 2.

  • b.

    hulp bij het huishouden,1 of 2 in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

  • d.

    hulp bij het huishouden in de vorm van respijtzorg

Artikel 9. Direct inzetbare hulp bij het huishouden

  • 1.Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 8 onder a genoemde voorziening in aanmerking onder voorwaarde dat de beperkingen van deze persoon het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken, en dat de direct inzetbare hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen, aangezien deze persoon:

  • a. aantoonbare beperkingen heeft op grond van ziekte of gebrek; of

  • b. problemen ondervindt bij de uitvoering van mantelzorg.

    2.Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 8 onder b en c vermelde voorzieningen in aanmerking als de in artikel 8 onder a genoemde voorziening niet als meest verantwoorde en adequate voorziening kan worden aangemerkt.

Artikel 10. Recht op hulp bij het huishouden

  • 1. Een persoon met beperkingen komt voor hulp bij het huishouden in aanmerking als beperkingen deze voorziening noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouden

  • 2. Bij de bepaling van de omvang van hulp bij het huishouden wordt rekening gehouden met het door de gemeente verruimde protocol gebruikelijke zorg zoals opgenomen in de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Artikel 11. Respijtzorg

  • 1. Indien een mantelzorger, die een gemeenschappelijke huishouding voert met een persoon met beperkingen, overbelast dreigt te raken en zijn taken (tijdelijk) niet kan verrichten of dreigt uit te vallen komt de persoon met beperkingen in aanmerking voor respijtzorg in de vorm van hulp bij het huishouden.

  • 2. Het bepaalde in artikel 10, lid 2 is daarbij van toepassing.

Artikel 12. Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in hele of halve uren per week.

Artikel 13. Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per tijdseenheid van een uur, zoals genoemd in artikel 12, in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2009. Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 14. Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te

verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een direct inzetbare woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget voor niet-woontechnische of niet-bouwkundige woonvoorzieningen.

Artikel 15. Soorten woonvoorzieningen

De in artikel 14 onder a, b en c genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (woningaanpassing);

  • c.

    een niet-bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie;

  • e.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting;

  • f.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving;

  • g.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van verwijdering van voorzieningen;

  • h.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een uitraasruimte.

Artikel 16. Primaat van verhuizingen en uitraasruimte

  • 1. Een persoon met beperkingen komt voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. in aanmerking wanneer beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren. In deze situatie wordt dan het zogenoemde ‘primaat van verhuizen’ toegepast.

  • 2. Een persoon met beperkingen komt voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b. en c. in aanmerking wanneer de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon met beperkingen komt voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder h. in aanmerking wanneer sprake is van een op basis van beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij deze persoon alleen tot rust kan komen wanneer hij zich kan afzonderen.

Artikel 17. Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die het eigendom is van een verhuurder of particuliere eigenaar, die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 18. Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

  • b.

    het treffen van voorzieningen in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan veracht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 19. Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In geval van co-ouderschap gelden beiden woningen van het kind als hoofdverblijf.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt een woonvoorziening verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 4. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 5. Voor de woonvoorziening als bedoeld in het derde lid wordt door het college in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede een maximumbedrag vastgelegd.

  • 6. Onder bezoekbaar maken wordt verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

Artikel 20. Beperkingen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt niet toegekend wanneer:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waarbij de aanvrager een woning heeft achtergelaten die voor hem voldeed aan wat in deze verordening wordt verstaan onder het normaal gebruik van de woning en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen die vanaf de planvorming en bouw bestemd zijn voor specifieke doelgroepen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezins-

situatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er

geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft;

  • f.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • g.

    de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg,

  • h.

    er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • i.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de in de woning gebruikte (bouw)materialen.

Artikel 21. Gemeenschappelijke ruimten

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van uitsluitend de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte:

  • a.

    verbreden toegangsdeuren;

  • b.

    elektrische deuropeners;

  • c.

    hellingbaan van openbare weg naar toegang van de woning;

  • d.

    drempelhulpen en vlonders;

  • e.

    extra trapleuning;

  • f.

    opstelplaats voor een rolstoel;

  • g.

    oplaadmogelijkheid;

Artikel 22. Aanpassing van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van woonwagens, woonschepen en binnenschepen onder de voorwaarden zoals benoemd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Artikel 23. Verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1.Het college van burgemeester en wethouders verstrekt een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten als bedoeld in artikel 15, onder a. aan:

  • a. de persoon met beperkingen

  • b. een persoon die, op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, ten behoeve van een persoon met beperkingen de woonruimte heeft ontruimd.

    2.De hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt geregeld in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Artikel 24. Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Het college van burgemeester en wethouders verleent slechts een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b en c. als:

  • a.

    niet al een begin is gemaakt met de werkzaamheden, waarop de voorziening betrekking heeft, zonder toestemming van het college;

  • b.

    door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • c.

    aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, die betrekking hebben op de woningaanpassing

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de gerealiseerde woningaanpassing.

Artikel 25. Gereedmelding

Zo snel mogelijk na de voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen twaalf maanden na het afgeven van de beschikking, verklaart degene aan wie de woonvoorziening is verleend, dat de werkzaamheden zijn voltooid. De gereedmelding is tegelijkertijd een verzoek tot een definitieve vaststelling van de voorziening. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend. De gereedmelding gaat vergezeld van alle rekeningen en betaalbewijzen.

Artikel 26. Het verwerven van grond

Wanneer bij het treffen van een woonvoorziening een bestaande woning wordt uitgebreid of een nieuw te bouwen woning groter wordt gebouwd dan zonder de voorziening noodzakelijk zou zijn verleent het college een financiële tegemoetkoming voor de extra te verwerven grond. Deze tegemoetkoming bedraagt maximaal het benodigde bedrag voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de bovenruimte bij de woning zoals benoemd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Artikel 27. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een niet-bouwkundige of niet technische woonvoorziening, zoals bedoeld in art. 15, sub d, wanneer:

  • a. de betreffende voorziening in het kader van deze verordening, het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede, of op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten is verleend,

  • b. de woonvoorziening behoort tot de in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede genoemde voorzieningen,

  • 2. De financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van de werkelijke kosten, maar bedraagt maximaal de vergoeding zoals opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Artikel 28. Huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woning, die voor meer dan het in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede genoemde bedrag is aangepast kan het college een financiële tegemoetkoming aan de woningeigenaar verlenen. Deze tegemoetkoming wordt verleend in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden. De eerste maand huurderving komt echter niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste lid is afhankelijk van de kale huur van de woning, maar zal niet meer bedragen dan de maximaal subsidiabele huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 29. Verwijderen van voorzieningen

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten voor het verwijderen van voorzieningen verlenen indien:

  • a. de woning langer dan 6 maanden leeg staat en de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een persoon zonder beperking te verhuren, tenzij: bekend is dat binnen een periode van drie maanden na het verstrijken van de termijn genoemd onder a een persoon met beperkingen in aanmerking voor de woning zal komen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde vergoeding is niet hoger dan de werkelijk gemaakte kosten voor het verwijderen van de voorziening en bedraagt in ieder geval niet meer dan het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede bepaalde maximumbedrag.

Artikel 30. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1.Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting die door de persoon met beperkingen moet worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

  • a. zijn huidige woonruimte;

  • b. de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte;

    • 2.

      De financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de periode waarin de aan te passen woonruimte niet bewoond kan worden door het realiseren van de aanpassing en de persoon met beperkingen hierdoor dubbele woonlasten heeft.

    • 3.

      Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de persoon met beperkingen redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

    • 4.

      De maximale termijn waarvoor het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verstrekt bedraagt 6 maanden.

    • 5.

      Het college verleent alleen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wanneer deze kosten gemaakt worden in verband met:

  • a. tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte,

  • b. tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte,

  • c. langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte

    6.De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting bedraagt de werkelijke kosten van de huur van de persoon met beperkingen voor de door hem bewoonde woning (min de huurtoeslag), maar hoogstens het bedrag van de maximaal subsidiabele huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 31. Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen bestaande uit een aanbouw die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 20 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 32. Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een direct inzetbare algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een individuele vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele vervoersvoorziening

Artikel 33. Soorten vervoersvoorzieningen

De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een direct inzetbare algemene voorziening, waaronder een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer of een scootmobielpool;

  • b.

    een voorziening in natura in de vorm van:

  • 1.

    een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

  • 2.

    een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

  • 3.

    een al dan niet aangepaste open elektrische buitenwagen;

  • 4.

    een ander vervoermiddel

  • c.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

  • 1.

    aanpassing van een eigen auto;

  • 2.

    gebruik van een bruikleenauto;

  • 3.

    gebruik van een taxi of een eigen auto;

  • 4.

    gebruik van een rolstoeltaxi;

  • 5.

    aanschaf of gebruik van een ander vervoermiddel;

  • 6.

    medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

Artikel 34. Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening als vermeld in artikel 33 onder a. in aanmerking worden gebracht, wanneer beperkingen:

  • a. het gebruik van openbaar vervoer of

  • b. het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2. Voor de bij artikel 33 onder b sub 2, 3 en 4 en onder c sub 1 tot en met 6 genoemde voorzieningen geldt, in afwijking op het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem of direct inzetbare voorziening als bedoeld in artikel 33 onder a verstrekt kunnen worden.

  • 3. Wanneer duurzaam samenwonende huisgenoten beiden een individuele vervoersbehoefte hebben, wordt tweemaal een enkele voorziening of financiële tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 33, onder a. en onder c. 3 en 4 toegekend.

Artikel 35. Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening als vermeld in artikel 33 onder b en c in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    beperkingen het gebruik maken van een collectief systeem of direct inzetbare voorziening als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken;

  • b.

    een collectief systeem of direct inzetbare voorziening als bedoeld in het eerste lid niet aanwezig is of onvoldoende bereikbaar is.

Artikel 36. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

  • 1. Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan het in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto, een met een auto vergelijkbare voorziening, of een voorziening zoals benoemd in artikel 33 a, b sub 1 t/m 4 en c sub 2, 3, 5 en 6 en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

  • 2. Voor echtparen geldt een aparte inkomensgrens voor verstrekking van vervoersvoorzieningen indien beiden een dergelijke voorziening nodig hebben zoals benoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Artikel 37. Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag;

  • 2. In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

    Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 38. Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een direct inzetbare (collectieve) voorziening, waaronder een collectieve rolstoelvoorziening (rolstoelpool)

  • b.

    een (elektrische) rolstoelvoorziening in natura, in bruikleen verstrekt;

  • c.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een (elektrische) rolstoelvoorziening (inclusief de kosten voor onderhoud en reparatie en medisch noodzakelijke accessoires);

  • d.

    een forfaitaire vergoeding te besteden aan een niet algemeen gebruikelijke sportvoorziening, zoals een sportrolstoel.

Artikel 39. Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportvoorzieningen

  • 1.Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 38, onder a. genoemde voorziening in aanmerking:

  • · wanneer beperkingen incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken;

  • · hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden;

  • · er geen bezwaren van overwegende aard aanwezig zijn.

    2.Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 38 onder b en c vermelde voorziening in aanmerking:

  • · wanneer beperkingen het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken;

  • · hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

    3.Een persoon met beperkingen komt voor de in artikel 38 onder d genoemde voorziening in aanmerking wanneer de beperkingen sportbeoefening zonder aangepaste sportvoorzieningen onmogelijk maken.

Artikel 40. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 39, lid 1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 41. Aanvraag en gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag van een voorziening kan worden ingediend via het hiervoor door het college beschikbaar gestelde formulier. Voor de aanvraag van een voorziening stelt het college een formulier ter beschikking.

Artikel 42. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij het Wmo-loket van de gemeente Wijk bij Duurstede. in dit loket kunnen zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet maatschappelijke ondersteuning alsook aanvragenzorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden ingediend. Aanvragen voor de AWBZ worden echter afgehandeld door het Centrum Indicatiestelling Zorg.

Artikel 43. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

1.Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

  • a.

    uit te nodigen voor een gesprek op een door het college te bepalen plaats en tijdstip dan wel een afspraak voor een huisbezoek te maken;

  • b.

    op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen

deskundigen uit te nodigen voor een gesprek dan wel onderzoek.

  • 2.

    Het college vraagt een daartoe aangewezen adviesinstantie om advies wanneer:

    • a.

      de aanvrager nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen zal worden afgewezen;

    • c.

      de gevraagde voorziening het bedrag, zoals genoemd in het financieel besluit maatschappelijke ondersteuning, te boven gaat;

    • d.

      het college dit voor het overige gewenst vindt.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te overhandigen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4.

    Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals benoemd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 5.

    De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 44. Samenhangende afstemming

Om het verkrijgen van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager. De precieze voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in het financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2009.

Artikel 45. Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie op grond van deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 46. Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken wanneer:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld in deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget

kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 47. Terugvordering

  • 1. Wanneer een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een al uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. Wanneer het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd wanneer de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 48. Hardheidsclausule

Het college wijkt in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager af van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 49. Indexering

Het college verhoogt of verlaagt jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en de op deze verordening gebaseerde bedragen zoals genoemd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede conform het consumentenprijsindexcijfer van het Centraal Bureau voor de statistiek.

Artikel 50. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens een jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 51. Inwerkingtreding

  • · Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2010.

  • De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2007 wordt met ingang van 1 maart 2010 ingetrokken.

  • · Beschikkingen, genomen op basis van de aan deze verordening voorafgaande verordeningen, blijven van kracht.

Artikel 52. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2009.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 2 februari 2010,

De raad voornoemd,

griffier, voorzitter,

Toelichting Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

gemeente Wijk bij Duurstede

Inhoudsopgave

Inleiding………………………………………………………………………….……….4

Algemene toelichting op de Wmo……………………………………………………… 5

Direct inzetbare (algemene) voorziening……………………………………………….7

Artikelsgewijze toelichting........................................................................................….... 8

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen............................................................................….. 8

Artikel 1. Begripsbepalingen .......................................................................................…... 8

Artikel 2. Beperkingen................................................................................................…… 12

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.............................. 16

Artikel 3. Keuzevrijheid ................................................................................................... 16

Artikel 4. Voorziening in natura........................................................................................ 16

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming................................................................................ 16

Artikel 6. Persoonsgebonden budget................................................................................. 16

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel ...................................................................... 17

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden ........................................................................... 18

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden ................................................................ 18

Artikel 9. Direct inzetbare hulp bij het huishouden ...................................……………... 18

Artikel 10. Recht op hulp bij het huishouden ..................................................................... 18

Artikel 11. Respijtzorg........................................................................................................ 19

Artikel 12. Omvang van de hulp bij het huishouden .......................................................... 19

Artikel 13. Omvang van het persoonsgebonden budget .................................................... 19

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen...........................................................................……. 20

Artikel 14. Vormen van woonvoorzieningen……………………………………………..20

Artikel 15. Soorten van woonvoorzieningen ..................................................................... 20

Artikel 16. Primaat van verhuizen en uitraasruimte…… ……………………………….. 21

Artikel 17. Primaat van de losse woonunit…… ......................................................…….. 21

Artikel 18. Uitsluitingen ...............................................................................................….. 22

Artikel 19. Hoofdverblijf ...............................................................................................…. 22

Artikel 20. Beperkingen…………………………………………………………………. 23

Artikel 21. en 22……………………………….................................................................. 24

Artikel 23. Verhuis en inrichtingskosten............................................................................ 25

Artikel 24. Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning ......................................... 25

Artikel 25. Gereedmelding ................................................................................................. 25

Artikel 26. Het verwerven van grond............................................................................….. 25

Artikel 27. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie ..........................…... 26

Artikel 28. Huurderving ..................................................................................................... 26

Artikel 29. Verwijderen van voorzieningen ...................................................................... 26

Artikel 30. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting................................................... 26

Artikel 31. Terugbetaling bij verkoop ............................................................................... 27

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen ..................................................................…........ 28

Artikel 32. Vormen van vervoersvoorzieningen .......………................................………. 28

Artikel 33………………………………………………………………………………….28

Artikel 34. Het recht op een vervoersvoorziening…………………………………………28

Artikel 35. Primaat van de collectieve vervoersvoorziening…………………….....…….. 28

Artikel 36. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening…... ....................................…....29

Artikel 37.Omvang in gebied en in kilometers………............................................……... 29

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en om de woning............................................................... 30

Artikel 38. Vormen van rolstoelvoorzieningen ................................................................ 30

Artikel 39. Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportvoorzieningen ......………. 30

Artikel 40. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners ........................ 31

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten ....... 32

Artikel 41. Aanvraag en gebruik aanvraagformulier.......................................................... 32

Artikel 42. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ................................. 32

Artikel 43. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking .............................................. 32

Artikel 44.Samenhangende afstemming ............................................................................ 33

Artikel 45. Wijzigingen in de situatie…………………………………………………….. 33

Artikel 46. Intrekking van een voorziening........................................................................ 33

Artikel 47. Terugvordering ................................................................................................ 34

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen ........................................................................................... 34

Artikel 48. Hardheidsclausule ........................................................................................... 34

Artikel 49. Indexering ....................................................................................................... 34

Artikel 50. Evaluatie .......................................................................................................... 34

Artikel 51 en 52. Inwerkingtreding en Citeertitel............................................................... 34Inleiding

Aan de invoering van de Wmo per 1 januari 2007 is een behandeling voorafgegaan die door de vele amendementen de wet een ander aanzicht heeft gegeven. De consequenties hiervan zijn niet direct te overzien: ook de Wet maatschappelijke ondersteuning is een wet die verdere invulling behoeft en uiteindelijk door jurisprudentie een duidelijke vorm zal krijgen. Bij de Wet maatschappelijke ondersteuning is dan bovendien nog sprake van het gegeven dat het kernbegrip van de wet, het zogenaamde compensatiebeginsel, bij amendement aan de wet is toegevoegd, waardoor een begripsomschrijving van dit cruciale begrip ontbreekt, met het gevolg dat de toelichting op het amendement uitgangspunt is voor de vormgeving van dit compensatiebeginsel.

De verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning geeft invulling aan de in de Wet maatschappelijke ondersteuning gegeven opdracht regels te stellen bij verordening. In de verordening is vormgegeven aan het compensatiebeginsel zonder de regels van de Wet voorzieningen gehandicapten en de regels rond de functie huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geheel los te laten. Dit is van belang om niet een vacuüm te laten ontstaan. In 2008 is een ontwikkeling op gang gekomen om naar een invulling van de Wet maatschappelijke ondersteuning te gaan die meer recht doet aan de bedoeling van de wetgever.

In de verordening is met name uitwerking gegeven aan de artikelen 4, 5, 6, 15, 19 en 26 Wmo. In de Wmo komen voorzieningen uit de Welzijnswet en voorzieningen uit de AWBZ en de Wvg bij elkaar. Voorzieningen die tot 1 januari 2007 onder de Welzijnswet vallen en na die datum onder de Wmo, worden als voorliggende voorzieningen aangeboden en zijn daarom niet in deze verordening opgenomen. De in deze verordening opgenomen direct inzetbare voorzieningen zijn in principe ook als voorliggende voorzieningen te beschouwen, maar omdat de meeste direct inzetbare voorzieningen voor het eerst een plaats vinden in deze verordening, zijn zij nog wel benoemd en van een primaat voorzien. Het is niet ondenkbaar dat deze voorzieningen op termijn terug te vinden zullen zijn bij de onbenoemde voorliggende voorzieningen zoals maaltijdvoorziening en personenalarmering.

De bedragen en bijbehorende regelgeving zijn opgenomen in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Wetswijzigingen Wmo per 1 januari 2010

Met ingang van 1 januari 2010 is de Wmo aangepast. De wetswijziging is beperkt van omvang en bevat de volgende elementen:

  • 1.

    De voorheen bestaande keuzemogelijkheid tussen de voorziening in natura en het persoonsgebonden budget wordt aangepast in een keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura, of een vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een alfahulp;

  • 2.

    Een geïnformeerde toestemming voor de burger;

  • 3.

    Een overlegbepaling, gericht op overname van personeel van oud-gegunde aanbieders door nieuw-gegunde aanbieders.

Als de burger ondersteuning in natura wenst, regelt de gemeente de voorziening voor de burger door het sluiten van contracten met een zorgaanbieder. De burger is hiermee uitsluitend de ontvanger van de voorziening en mag op geen enkele wijze worden geconfronteerd met enige verantwoordelijkheid als werkgever of opdrachtgever. Met ingang van de wetswijziging is het uitgesloten dat een zorgaanbieder de voorziening in natura via een alfahulp of een zelfstandige levert als de burger daardoor ongewild werkgever of opdrachtgever wordt.

Het is belangrijk dat de burger daadwerkelijk weet waarvoor hij kiest. Daarom regelt de wet per 1 januari 2010 expliciet de geïnformeerde toestemming. Gemeenten worden hierdoor verplicht om hun burgers in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen te informeren over de consequenties van de keuze die de burger maakt.

De gevolgen van de wetswijziging voor de verordening zijn beperkt tot de hierboven, onder 1. genoemde keuzemogelijkheid. De onder 2. en 3. genoemde wijzigingen hebben geen invloed op de verordening.

Algemene toelichting op de wet maatschappelijke ondersteuning

De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip “compensatiebeginsel“. Dit begrip is bij amendement 65 in de Wmo opgenomen.

Het begrip compensatiebeginsel is afkomstig van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. In hun briefadvies over de Wmo staat het volgende:

“Het verdient volgens de Raad aanbeveling om de wettelijke aanspraak op maatschappelijke ondersteuning te relateren aan aard en ernst van de beperking(en) van burgers, door gemeenten te verplichten zorg te dragen voor compensatie van deze beperking(en). En wel zodanig dat de burger met een beperking in een gelijkwaardige uitgangspositie wordt gebracht ten opzichte van de burger zonder beperking(en). De gemeente heeft hierin een resultaatsverplichting. Dit brengt met zich mee dat de gemeente zelf mag bepalen welke voorzieningen zij aanbiedt om het wettelijk vastgestelde doel/resultaat te bereiken. Teneinde tevens recht te doen aan het uitgangspunt dat daar waar mogelijk beroep gedaan wordt op de eigen verantwoordelijkheid van burgers moet het mogelijk zijn om aan de aanspraak op ondersteuning een inkomenstoets te koppelen. Omdat het om maatschappelijke participatie gaat, is dit te rechtvaardigen. Daartoe dienen op centraal niveau regels gesteld te worden.

In het licht van de voorgestelde ‘compensatieplicht’ heeft het de voorkeur van de

Raad om alleen individuele voorzieningen over te hevelen naar de WMO, zodat de

wet een eenduidig karakter kan krijgen. In deze visie blijft naast de WMO een Welzijnswet

bestaan, waarin de collectieve (gemeenschapsgerichte) voorzieningen worden ondergebracht. Deze voorzieningen zijn immers algemeen van aard en bedoeld voor iedere ingezetene van de gemeente, ongeacht diens eventuele beperkingen. Voor deze voorzieningen acht de Raad het niet gewenst een wettelijke aanspraak in het leven te roepen. Deze aanbeveling heeft betrekking op het niveau van de aanspraak (c.q. voorziening), niet op het niveau van de uitvoering. Op het tweede niveau kan immers, ook bij een individuele aanspraak (bijvoorbeeld vervoer) een ‘collectieve’ voorziening worden aangewend (bijvoorbeeld openbaar vervoer).

Door de aanspraak op ondersteuning niet te verankeren in een verplichting om bepaalde met name te noemen voorzieningen te verstrekken (zorgplicht), maar te omschrijven in termen van het te bereiken resultaat (compensatieplicht), kan onzekerheid ontstaan over wat nu precies als recht geldt. Om die reden is het volgens de Raad noodzakelijk om in de wet zelf op te nemen wanneer sprake is van een gelijkwaardige uitgangspositie van burgers. Dat is immers het resultaat waarop de gemeente, ook in rechte, kan worden aangesproken. Dit betekent dat geoperationaliseerd moet worden wat de termen ‘zelfredzaamheid’ en ‘maatschappelijke participatie’ betekenen: welke activiteiten moet iemand daarvoor tenminste kunnen uitvoeren?

Door het te bereiken resultaat (de compensatie) als aangrijpingspunt te nemen is het volgens de Raad niet noodzakelijk in de wet zelf criteria op te nemen voor de indicatiestelling.”

Dit begrip is “vertaald” bij amendement en in de wet opgenomen. Het is met name de toelichting op het amendement dat informatie geeft over de bedoeling van de wetgever met het begrip compensatieplicht. De toelichting stelt:

“Ter vervanging van de verplichting gedurende drie jaar om te voorzien in met name genoemde producten en diensten strekt het nieuw geformuleerde artikel ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt met dit artikel bij wet gegeven. De normering ervan wordt overeenkomstig de bestuurlijke structuur van de wet op het lokale niveau bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de betrokkenheid van burgers en cliënten daarbij.”

Omdat er geen begripsomschrijving van het begrip compensatiebeginsel in het amendement is opgenomen, is in de verordening een begripsomschrijving opgenomen, in artikel 1 onder c.

Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, lid 1 van de wet aan, voor de onderdelen:

  • a.

    een huishouden te voeren,

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning,

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Uitgaande van een overgang van de drie Wvg-terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen plus de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo worden de onderdelen uit artikel 4 van de wet in deze verordening als volgt uitgewerkt:

  • a.

    onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, met name de woonvoorzieningen, als de eerdere functie huishoudelijke verzorging, in deze verordening hulp bij het huishouden genoemd;

  • b.

    zich verplaatsen in en om de woning:

  • c.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: de vervoersvoorzieningen uit de Wvg;

  • d.

    het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen.

Deze indeling is in de verordening terug te vinden in de hoofdstukindeling.

Direct inzetbare (algemene) voorzieningen

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen". De wet stelt dus niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze verordening het begrip "direct inzetbare voorzieningen" opgenomen. Dit type voorziening komt in de Wvg voor onder de noemer “collectief vervoer”. In de verordening wordt het begrip direct inzetbare voorziening geïntroduceerd voor alle onderdelen van het compensatiebeginsel. De mogelijkheid wordt geschapen voor direct inzetbare woonvoorzieningen, direct inzetbare hulp bij het huishouden, direct inzetbare vervoersvoorzieningen en direct inzetbare rolstoelvoorzieningen. Wat houden deze direct inzetbare voorzieningen concreet in? Het kan gaan om scootmobielpools, rolstoelen voor incidenteel gebruik (rolstoelpools), collectief vervoer, klussen- en boodschappendiensten, etcetera. Deze opsomming is uitdrukkelijk niet limitatief, aangezien het een nieuw type voorziening betreft, waarvoor de komende jaren nieuwe invullingen zullen ontstaan. Met name op het terrein van hulp bij het huishouden is het een nieuw begrip.

Kenmerkend voor direct inzetbare voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen terzake. Het zal in de regel gaan om steunpunten, depots, pools, waar de betreffende voorzieningen op voorraad worden gehouden, al of niet op wijkniveau.

Deze voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden: met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen.

De voordelen van deze voorzieningen zijn een snelle en simpele oplossing van de problemen, zonder bureaucratie en zonder eigen bijdragen. In plaats van de soms complexe advisering wordt in dit kader van het veel lichtere begrip toegangsbeoordeling gebruik gemaakt.

De verschillende verstrekkingenterreinen worden in de volgende hoofdstukken behandeld. De laatste hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad a. Wet

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

Ad b. ICF

Dit begrip is een internationale classificatie van stoornissen, beperkingen en handicaps. In de ICF wordt het menselijk functioneren vanuit drie perspectieven bekeken:

  • ·

    het functioneren en de eigenschappen van het lichaam

  • ·

    het functioneren als het uitvoeren van activiteiten of gedrag

·de deelname aan levensgebieden (het sociaal maatschappelijk leven)

Wanneer iemand gezond is of wanneer iemand ziek is, heeft dat altijd invloed op deze drie perspectieven.

De ICF gaat ook over twee groepen factoren, namelijk:

·persoonlijke factoren die betrekking hebben op onveranderbare eigenschappen van een persoon

·externe factoren die samen zijn omgeving vormen.

Al deze factoren hebben invloed op het functioneren. Met het begrippenkader uit de ICF kunnen de persoon en zijn situatie integraal in beeld worden gebracht. Alle relevante aspecten passeren de revue. Hierdoor ontstaat er een objectiveerbaar beeld over de beperkingen en belemmeringen om te participeren. Hiermee biedt de ICF het college een gedegen methode om met betrokkene zijn situatie in kaart te brengen.

Ad c. Compensatiebeginsel

De gemeente heeft de algemene verplichting om de beperkingen die iemand heeft in de

zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Aan het compensatiebeginsel wordt door de gemeente voldaan door concrete voorzieningen te verstrekken, te weten hulp in de huishouding, woon- en vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

Ad d. Beperkingen

De term “beperkingen”is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties) en biedt voor gemeenten een uniform begrippenkader dat als grondslag dient om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

Ad e. Persoon met beperkingen

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing. Aan deze formulering is ook de doelgroep personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).

Ad. f. Mantelzorg

De begripsomschrijving van het begrip “mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg”in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).

Ad g. Mantelzorger

Hieronder wordt verstaan de persoon die langdurige zorg biedt aan een hulpbehoevende. Deze zorgverlening vloeit veelal voort uit de sociale relatie en overstijgt de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. De zorg wordt niet in het kader van een hulpverlenend beroep geboden.

Ad h. en ad i. Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie

Deze begrippen zijn belangrijke uitgangspunten binnen de Wmo. Het doel van de wet en het verstrekken van de voorzieningen die in deze verordening worden genoemd is om de zelfredzaamheid en maatschappelijk participatie te vergroten.

Ad j. Direct inzetbare voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van al bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen zoals collectief vervoer, scootermobielpools, algemene (kleine) woonvoorzieningen, of rolstoelpools. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij de gewone individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van direct inzetbare individuele voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

Ad k. Individuele voorziening

Direct inzetbare individuele voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een direct inzetbare voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze wordt gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt af van de individuele situatie van de aanvrager. Het uitgangspunt is en blijft ook hier het verstrekken van adequate en verantwoorde voorzieningen.

Ad l. Collectieve voorziening

Deze begripsomschrijving in de verordening spreekt voor zich.

Ad m. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze eigen bijdrage wordt op het inkomen afgestemd en nader uitgewerkt in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Ad n. Primaat van verhuizen

In de verordening is vastgelegd dat een woonvoorziening bij voorkeur verstrekt wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting. Bij de afweging tussen verhuizing of woningaanpassing, spelen de volgende factoren een rol:

  • ·

    Beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte

  • ·

    Vergelijking aanpassingskosten huidige en nieuwe woonruimte

  • ·

    Snelheid waarmee het woonprobleem opgelost kan worden door verhuizing dan wel aanpassing. Hierbij is de richtlijn dat een verhuizing binnen een zogenaamd medische verantwoorde termijn, vast te stellen door de medisch adviseur, gerealiseerd moet kunnen zijn

  • ·

    Aanwezigheid mantelzorg in huidige en nieuwe woonomgeving

  • ·

    Binding van de gehandicapte met de woonomgeving

  • ·

    Ligging van de huidige en nieuwe woonruimte ten opzichte van voorzieningen en werklocatie

  • ·

    Consequenties van verhuizing dan wel aanpassing voor de woonkosten van de gehandicapte. Voor gehandicapten, die op grond van hun inkomen in aanmerking komen voor Individuele Huursubsidie (IHS), is hierbij de richtlijn dat de verhuizing niet mag leiden tot overschrijding van de fiatteringgrens, tenzij de gehandicapte geen bezwaar heeft tegen een grotere huurverhoging.

  • ·

    Eventuele andere financiële consequenties van verhuizing dan wel aanpassing voor eigenaar-bewoner, bijvoorbeeld de financieringslasten van de woning.

Ad o. Voorziening in natura

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad p. Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Een verdere uitwerking van de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Ad q. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening (deels) te kunnen betalen. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad r. Algemeen gebruikelijk

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip ‘algemeen gebruikelijk’ is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • ·

    die verkrijgbaar zijn in de reguliere handel

  • ·

    die niet speciaal voor mensen met beperkingen bedoeld zijn,

  • ·

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel

  • ·

    die in normale winkels verkrijgbaar zijn en gekocht kunnen worden

  • ·

    Producten betaalbaar voor alle inkomensgroepen

Ad s. Meerkosten

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad t. Besparingsbijdrage

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel van uitmaakt (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar onderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) is er sprake van een besparing: er hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening gekocht te worden. Aangezien verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten, kan in die situatie van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels hiervan niet van toepassing zijn op de besparingsbijdrage.

Ad u. Huisgenoot

Deze begripsomschrijving komt uit het Protocol Gebruikelijke Zorg, die tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. In dit kader wordt een kamerhuurder of huisgenoot waarmee geen gemeenschappelijke huishouding wordt gevoerd niet als huisgenoot aangemerkt.

Ad v. Budgethouder

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af moet leggen.

Ad w. Hoofdverblijf

De compensatieplicht strekt zich uit tot inwoners van de gemeente. De gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geeft hierover uitsluitsel. Als de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden.

Ad x. Gemeenschappelijke ruimte

Deze omschrijving in de verordening spreekt voor zich.

Ad y. Protocol gebruikelijke zorg

Het uitgangspunt van de begripsomschrijving ‘gebruikelijke zorg’ ligt in het Protocol gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de Wmo door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. De definiëring van het begrip huisgenoot is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’. Het door de gemeente Wijk bij Duurstede aangepaste protocol gebruikelijke zorg is opgenomen als bijlage bij de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede 2009.

Ad z en aa. Verzamelinkomen en inkomensgrens

Definiëring spreekt voor zich.

Artikel 2. Beperkingen

Artikel 2. lid 1.

Ad. a en b.

Deze definitie is ontleend aan de verordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan wordt van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, wordt echter uitgegaan van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraagof er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan dan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Ad c. goedkoopst adequate voorziening

De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt moeten naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening zijn. Datgene wat de aanvrager als de meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook zullen de kosten van de voorziening een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het wel of niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld waar de gemeente zorgvuldig mee om wil gaan. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer verantwoord maken, komen daarom in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft de kwaliteit van de voorziening wordt uitgegaan van een verantwoord niveau. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

Ad d.

De beperkingen van het individu dienen op grond van de wet te worden gecompenseerd. Deze individuelebeperking staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Ad e.

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over “ingezetenen van de gemeente”. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet feitelijk woonachtig is.

Artikel 2. lid 2.

Ad a. Algemeen gebruikelijk

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningenhoeven dus niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1 onder r van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. De financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Zo’n uitzondering kan zich bijvoorbeeld voordoen als het inkomen van de aanvrager –mede door aantoonbare (meer) kosten als gevolg van zijn beperking, onder het in zijn situatie geldende bijstandsniveau dreigt te raken. Een andere uitzondering vormt het als gevolg van een plotseling optredende beperking moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die beperking namelijk ook niet gebeuren.

Ad b.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Het gaat daarbij om minimumeisen. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau.Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten worden dan in een concrete situatie afspraken gemaakt. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt aangevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad d.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder d. genoemde bepaling bedoeld.

Ad e en f.

In artikel 2 lid 2, onder e. en f. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder e. wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat dit artikel niet zonder meer kan worden toegepast. Wanneer ook na aanschaf c.q. realisering van de voorziening beoordeeld kan worden of deze noodzakelijk is, en zo ja, wat de goedkoopst-adequate voorziening is, zal zo nodig tot vergoeding moeten worden overgegaan. Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvragertot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvragerreeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Onder f. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Ad g.

Onder g. wordt in dit artikel aangegeven dat een voorziening die beschikbaar is in een pool voorliggend kan zijn aan een individuele voorziening.

Ad h.

Onder h. wordt in dit artikel aangegeven dat een voorziening kan worden geweigerd als uit een onafhankelijke beoordeling blijkt dat iemand niet op verantwoorde wijze gebruik kan maken van deze voorziening. Zo kan bijvoorbeeld verstrekking van een scootmobiel worden geweigerd wanneer iemand over onvoldoende rijvaardigheid beschikt om op verantwoorde wijze deel te nemen aan het verkeer.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3. Keuzevrijheid.

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij personen die onder bewindvoering staan. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders.

Artikel 4. Voorziening in natura.

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling betreft de situatie waarin het college een derde inschakelt voor verstrekking van naturavoorzieningen, bijvoorbeeld rolstoelen en scootmobielen, en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening, of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is uiteraard een dergelijke overeenkomst niet nodig.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.

Om ervoor te zorgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen in de beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening,biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget.

Het persoonsgebonden budget moet gezien worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen de keuze vooreen persoonsgebonden budget moet worden geboden. Collectieve voorzieningen, zoals de regiotaxi vallen niet onder deze eis.

Bij lid 1 onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is afgeleid van de tegenwaarde van de te verstrekken naturavoorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. Uitzondering op laatstgenoemde regel is het persoonsgebonden budget voor de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat per 1 januari 2010 wordt opgenomen in de wet. Deze vergoeding kan immers naar zijn aard niet worden gerelateerd aan de kosten van een naturavoorziening.

Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie) van de voorziening (lid 1, c). Maar het kan ook gaan om een aanvulling voor servicekosten en verzekering bij een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 voor dienstverlening aan huis.

Lid 1, onder e bepaalt dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het gaat namelijk om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zijn, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede en de beleidsregels.

Lid 1, onder f. Uitgangspunt is dat bij niet gebruik het geldbedrag, rekening houdend met de afschrijving, teruggevorderd wordt. Als blijkt dat na actieve inzet verkoop van de voorziening niet mogelijk is, kan in overleg de voorziening teruggevorderd worden.

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget) maar ook om de periode waarover het persoonsgebonden budget wordt toegekend. .

In lid 3 is de algemene eis gesteld dat er een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de voorziening die met het persoonsgebonden budget wordt gekocht moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document. Als niet aan het programma van eisen wordt voldaan, kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget. Het zelfde geldt voor de kwaliteitseisen die kunnen worden gesteld aan zorgverleners die worden betaald met een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Het college wil hiermee bereiken dat wanneer hulp bij het huishouden 1 of 2 wordt verstrekt deze vorm van zorg ook daadwerkelijk geleverd kan worden en niet zomaar iedereen hiervoor kan worden ingehuurd. Met name HH2 vraagt specifieke kwaliteitseisen aan de gene die deze zorg verleend.

Lid 5, 6 en 7 van artikel 6 regelen de feitelijke betaling en controle van besteding van het persoonsgebonden budget. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet. Ook heeft de gemeente zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgetten besteden volgens de toekenningsvoorwaarden. Met uitzondering van aanvragen voor woningaanpassingen vindt deze controle eenmaal per half jaar plaats. Daarnaast controleert het college een bepaald gedeelte van de toegekende persoonsgebonden budgetten steeksproefsgewijs via het opvragen van gegevens bij de budgethouders. Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan wordt de in hoofdstuk 7 genoemde procedure gevolgd.

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

De gemeenten hebben de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. De hoogte van de financiële tegemoetkomingen wordt afgestemd op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend, het zogeheten eigen aandeel. De wijze waarop dit wordt uitgevoerd is vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden

.

Op grond van artikel 4 lid 1 de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip is in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd. Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.

Onder a. wordt genoemd de direct inzetbare individuele voorziening een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.

Onder b is de hulp bij het huishouden in natura genoemd welke kan bestaan uit hulp bij het huishouden type 1 of type 2. Het gaat hier om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a genoemde voorziening. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Onder c. is het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden genoemd. Het PGB biedt de aanvrager de mogelijkheid om zelf zorg in te kopen. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a genoemde vorm.

Artikel 9. Primaat van de direct inzetbare hulp bij het huishouden

In artikel 9 lid 1 wordt geregeld onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van de direct inzetbare individuele voorziening voor hulp bij het huishouden. Op basis van de verordening wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op verantwoorde wijze kan oplossen. Als de in het vorige lid genoemde direct inzetbare voorziening niet als de meest verantwoorde voorziening kan worden aangemerkt of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget.

Artikel 10. Recht op hulp bij het huishouden en gebruikelijke zorg

In dit artikel is omschreven wanneer de aanvrager in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden. De eerste voorwaarde is dat de persoon met beperkingen problemen heeft, die ervoor zorgen dat hij niet in staat is een huishouden te voeren. Hulp bij het huishouden wordt aangewezen wanneer disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van beperkingen of problemen van (één van) de verzorgende (leden) dreigt. Het doel van hulp bij het huishouden kan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het

huishouden.

Het uitgangspunt is dat men primair zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, de levensstijl en de manier waarop het huishouden wordt gevoerd. De wet is ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. Dit betekent dat van een gezin wordt verwacht, dat bij uitval van één van de eigen gezinsleden gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen dit gezin. Als dit kortdurend is kan de leefeenheid (mits er een volwassene aanwezig is) dit vaak nog wel deels opvangen. Mocht dit levenslang zijn dan is dit minder aan de orde en zal rekening gehouden worden met het voorkomen van overbelasting bij de huisgenoot/gezinsleden. Redenen als ‘niet gewend zijn om' of geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten, leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als het nodig is kan er een indicatie worden gesteld voor hulp bij het huishouden voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) te organiseren van het huishouden. In het tweede lid is bepaald dat bij het recht op hulp bij het huishouden rekening gehouden wordt met gebruikelijke zorg, die niet voor vergoeding in aanmerking komt. De gemeente Wijk bij Duurstede zal het protocol gebruikelijke zorg echter niet zo strikt hanteren als binnen de AWBZ het geval was. Uitgangspunt moet zijn dat overbelasting van mantelzorgers voorkomen wordt. Bij aanvragen voor hulp bij het huishouden zal dan ook altijd rekening gehouden worden met de persoonlijke situatie waarin de aanvrager zich bevindt zodat maatwerk geleverd kan worden. Het protocol gebruikelijke zorg is daarom aangepast aan de hierboven genoemde uitgangspunten zodat meer ruimte ontstaat hulp in te zetten wanneer dit nodig is om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen. Het aangepaste protocol gebruikelijke zorg is vastgesteld door het college en als bijlage bij de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede gevoegd.

Artikel 11. Respijtzorg

In dit artikel is de respijtzorg geregeld in de vorm van hulp bij het huishouden. Deze vervangende voorziening wordt verleend ter ontlasting van de mantelzorger van een persoon met beperkingen en aan de persoon met beperkingen toegekend. Vanzelfsprekend wordt deze hulp verleend in het huis van de persoon met beperkingen en niet in het huis van de mantelzorger als deze op een ander adres woont. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van de gestelde indicatie.

Artikel 12. Omvang van de hulp bij het huishouden

Omdat hulp bij het huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in uren worden vastgesteld. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede wordt door het college jaarlijks het uurbedrag vastgelegd.

Artikel 13. Omvang van het persoonsgebonden budget.

Deze bepaling spreekt voor zich en sluit nauw aan op de keuze voor het werken met uren, genoemd in artikel 12. Jaarlijkse vastlegging houdt verband met prijsindexering, zoals genoemd in artikel 49.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 14. Vormen van woonvoorzieningen.

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a. de direct inzetbare woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt bijvoorbeeld aan snel beschikbare voorzieningen zoals douchezitjes of snel beschikbare voorzieningen uit depot.

Ad b. een woonvoorziening in natura. Deze woonvoorzieningen worden niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming -op individuele basis- verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;

Ad c. de financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 en artikel 19 van de wet.

Ad d. Een persoonsgebonden budget bijvoorbeeld voor een tillift.

Artikel 15. Soorten woonvoorzieningen.

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning . Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b en c.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. COPD/CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d.

Een financiële tegemoetkoming voor kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie wordt verstrekt voor woonvoorzieningen die in het kader van de wet of de Wet voorzieningen gehandicapten zijn verstrekt. De voorwaarde voor de verstrekking is dat de persoon met beperkingen de woning als hoofdverblijf bewoont.

Ad e.

Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting is mogelijk wanneer de persoon met beperkingen de woning tijdelijk moet verlaten in verband met woningaanpassing of wanneer de oude woning wordt aangehouden en de nieuw te betrekken woning wordt aangepast. Beoordeeld wordt in hoeverre de kosten reëel zijn.

Wanneer een woning met aanpassingen, waarvan de kosten meer dan de in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede genoemde bedrag, wordt verlaten, kan de gemeente de huur tijdelijk overnemen om hierdoor de tijd te krijgen de woning toe te wijzen aan een persoon met beperkingen voor wie de aanpassingen ook noodzakelijk zijn.

Ad f. en g.

Geen toelichting.

Ad h.

Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die als gevolg van een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening dus, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Artikel 16. Primaat van verhuizen en uitraasruimte

Ad 1. primaat van verhuizen

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. Dit primaat van verhuizen blijkt uit de samenhang tussen de leden 1 en 2 van artikel 16.

In feite gaat het bij het primaat van de verhuizing om een specifieke toepassing van de algemene regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het collegezicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijke beleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

De in lid 3 genoemde uitraasruimte was onder de Wvg in de wet genoemd, in de Wmo is dit niet meer het geval. Omdat de Wmo de Wvg opvolgt is het nodig de uitraasruimte elders, namelijk in de verordening, te regelen. In artikel 16, lid 3 is geregeld dat de uitraasruimte bedoeld is voor een specifieke groep gehandicapten, met specifieke problemen. Het gaat bij de uitraasruimte, bij wijze van uitzondering, niet om het compenseren van problemen bij het normale gebruik van de woning, maar om het tot rust komen. De uitraasruimte is dus geen zogenoemde snoezelkamer. De uitraasruimte is evenmin bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken.

Artikel 17. Primaat van de losse woonunit.

Onder de Wet voorzieningen gehandicaptenkonden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,-- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning vervalt deze mogelijkheid en zullen de kosten voor eigen rekening van de gemeente komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruikvan een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

Artikel 18. Uitsluitingen.

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Eenuitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten. Hetzelfde geldt indien voorzieningen in dergelijke gebouwen (ook in de wooneenheden) bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Dit is zo geregeld omdat deze woonruimten deels niet tot hoofdverblijf dienen en deels zo specifiek bestemd zijn voor de doelgroep gehandicapten/gehandicapte ouderen dat de gemeente veronderstelt dat bepaalde voorzieningen daar standaard aanwezig zijn. Te denken valt hierbij aan (geen limitatieve opsomming):, automatische deuropeners (ook op brand-compartimenteringsdeuren), breedte van de deuren, rolstoel toegankelijke badkamer, galerijen en balkons.

Artikel 19. Hoofdverblijf.

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen van de gemeente”. Een ander aanknopingspunt voor de regel dat alleen inwoners van een bepaalde gemeente in aanmerking komen voor (individuele) Wmo-voorzieningen is het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie (Gba) uitsluitsel. Voor bepaalde zorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zalhebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel 20, onder b.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze bovenwettelijke uitzondering was alleen gebaseerd op de gemeentelijke verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd, zie lid 4. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten werd hiervoor vaak wordt een bedrag gehanteerd dat gelijk was aan het bedrag voor een verhuiskostenvergoeding.

Artikel 20. Beperkingen.

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen in de eigen woonruimte (en de toegang daartoe) en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 20.

Ad a.

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden woonproblemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin iemand gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat iemand daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad. b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 19, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zorgt zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad c.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaakzijn gericht op het individu en op diens eigen woonruimte, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd. Toegankelijkheidsproblemen zullen dan in de regel wel op andere wijze gecompenseerd moeten worden, mogelijk door toepassing van het primaat van de verhuizing.

Ad d.

Onder d. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen. Veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Mogelijk kunnen in bepaalde situaties ook andere voorzieningen dan verhuiskostenvergoedingen geweigerd worden op basis van deze bepaling. Daarbij moet worden gedacht aan situaties waarin gemeenten ouderen tijdig wijzen op de eigen verantwoordelijkheid en naar de mogelijkheid om een woning te zoeken die bij de leeftijd past. Als men dan, ondanks het feit dat men ondubbelzinnig is gewezen op de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden die er zijn, desondanks geen maatregelen neemt en men komt in een ongeschikte woning voor voorzienbare woonproblemen te staan, dan kunnen ook andere woonvoorzieningen dan verhuiskostenvergoedingen worden geweigerd. De grondslag voor deze bepaling is gelegen in artikel 4 lid 2 Wmo, waarin wordt gesteld dat geen recht op maatschappelijke ondersteuning bestaat voorzover men zelf in staat is om oplossingen te realiseren. In dit geval gaat het om preventieve oplossingen voor voorzienbare problemen.

Ad e.

In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing. Een dergelijke verhuizing staat dus op zichzelf los van de beperkingen die iemand heeft. Ook zal verhuisd moeten worden naar een zo adequaat mogelijke woning. Voorzieningen aan de woning waarheen vanuit het ouderlijk huis wordt verhuisd zijn uiteraard wel mogelijk, mits verhuisd is naar de op dat moment beschikbare meest geschikte woning.

Ad f.

Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen ook niet –als hoofdverblijf- adequaat gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt; aanpassen leidt niet tot een adequate situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder handicap zal men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het gehele jaar bewoonbaar is.

Ad g.

De Wmo is onder meer gericht op het behoud c.q. het bevorderen van de zelfstandigheid en is als opvolger van de Wvg ook bedoeld voor mensen die nog zelfstandig kunnen blijven wonen. Op het moment dat men verhuist naar een instelling die (intramurale) zorg verleend, zoals een AWBZ-instelling of andere zorginstelling, valt men feitelijk buiten de Wmo-doelgroep, omdat het, ook met ondersteuning, niet meer mogelijk is zelfstandig een huishouden te voeren.

Ad h.

Werden in de verlaten woonruimte geen problemen ondervonden met het normale gebruik van de woning dan was er geen in de handicap, in relatie tot de bouwkundige staat van de woning, gelegen oorzaak voor de verhuizing en is er geen ruimte voor een verhuiskostenvergoeding.

Ad i.

Deze afwijzigingsgrond is afkomstig uit de Verordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Het is daarbij zaak onderscheid te maken tussen de constructie, waarbij een bepaald materiaal is toegepast, en de aard van het gebruikte materiaal zelf.

Artikel 21 en 22.

Deze artikelen in de verordening spreken voor zich.

Artikel 23. Verhuis- en herinrichtingskosten

De kosten in verband met een verhuizing wanneer de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, komen niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. In dit verband is sprake van kosten, die niet direct voortvloeien uit ondervonden aantoonbare belemmeringen in de woning waaruit wordt vertrokken. De kosten die voortvloeien uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen worden geacht te behoren tot de algemene gebruikelijke kosten.

Misschien ten overvloede wordt opgemerkt dat in zo’n situatie voor de kosten van een noodzakelijke woningaanpassing wel een voorziening kan worden getroffen.

De verhuiskostenvergoeding moet voordat de verhuizing plaatsvindt, aangevraagd worden. Pas nadat de gemeente positief heeft beschikt, komt de persoon met beperkingen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. Pas nadat advies is gekregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. In urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van de gemeente ook voldoende. Maar in alle gevallen moet de aanvrager voor de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente hebben. De woning waarin de aanvrager gaat wonen moet het hele jaar door bewoond kunnen worden, verhuizing naar bijvoorbeeld een recreatiewoning komt dus niet voor vergoeding in aanmerking. Afgezien van de vraag of een dergelijke woning aangemerkt kan worden als een geschikte woning.

Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kan ook verstrekt worden aan een persoon die een woning verlaat om daar een persoon met beperkingen in te kunnen laten wonen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een aangepaste woning waarvan de aanpassingen voor de huidige bewoner niet (meer) noodzakelijk zijn.

Artikel 24. Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Pas wanneer het college een beslissing over de aanvraag voor een woonvoorziening heeft genomen mag begonnen worden met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle gegevens die op de aanvraag betrekking hebben beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als de meest goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager zijn gelegen, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.

Artikel 25. Gereedmelding

De gereedmelding bij woningaanpassingen moet gebeuren uiterlijk twaalf maanden na het afgeven van de beschikking. Dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. De gemeente controleert of aan alle voorwaarden is voldaan. In eerste aanleg moet de aanvrager hierover een verklaring afgeven. Als later alsnog blijkt dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan de woonvoorziening ingetrokken en eventueel teruggevorderd worden.

Artikel 26. Verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal vierkante meters wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken overeenkomstig het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Artikel 27. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen als genoemd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede, komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte staat eveneens in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Artikel 28. Huurderving

De grens voor het toepassen van deze regeling is neergelegd bij het bedrag dat gehanteerd wordt bij de afweging wel of niet verhuizen. Hiermee wordt bereikt dat de regeling zich alleen richt op woningen waarin substantiële aanpassingen zijn verricht. Door de eigenaar van de woning een vergoeding in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woning beschikbaar blijft voor een persoon met een functiebeperking.

Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag als normaal beschouwd worden. De vergoeding is afhankelijk van het werkelijke huurbedrag. De maximale vergoeding is daarbij gesteld op de maximale huur die geldt wanneer een woning nog tot het regime van de huurtoeslag behoort. Met deze formulering wordt bereikt dat de limitering geïndexeerd is aan de ontwikkeling van de huurprijzen en de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 29. Verwijderen van voorzieningen

Er kan een vergoeding voor het verwijderen van voorzieningen worden verstrekt als de woning waar het om gaat langer dan zes maanden leeg staat en aangenomen kan worden dat de aanpassingen die in de woning zijn aangebracht zo specifiek zijn dat deze voor weinig anderen geschikt zijn. Hier wordt niet onder verstaan: “terugbrengen in oude staat”. Een vergoeding kan alleen worden verstrekt voor huurwoningen. De eigenaarbewoners zullen zelf moeten voorzien in de verwijdering van ongewenste voorzieningen.

Artikel 30. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijke naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, wordt deze financiële tegemoetkoming voor extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting verstrekt. Aangezien sprake is van woonlasten voor twee woningen, wordt voor de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming de huur van de woning die de aanvrager tijdelijk bewoont genomen. De hoogte van dit bedrag voor dubbele woonlasten is gekoppeld aan de maximaal subsidiabele huur voor de Wet op de huurtoeslag. De kale woninghuur vormt daarbij het uitgangspunt. Een termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden.

Artikel 31. Terugbetaling bij verkoop

In geval dat een eigen woning of huurwoning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt, bijvoorbeeld door het realiseren van een aanbouw, wordt door het opnemen van dit artikel in de verordening voorkomen dat de meerwaarde die het huis door de aanpassing heeft gekregen bij verkoop ten goede komt aan de aanvrager. Als de aanvrager binnen 20 jaar nadat de woning is aangepast de woning verkoopt moet de extra opbrengst (deels) aan de gemeente worden teruggestort. Het bepalen van de meerwaarde van de woning, die als gevolg van het realiseren van een woningaanpassing op kan treden, wordt bepaald door een onafhankelijk makelaar/taxateur. Hoe dit wordt bepaald is geregeld in het financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede.

Deze in artikel 31 van de verordening opgenomen bepaling is eigenlijk een antispeculatie beding. Achtergrond van het opnemen van deze bepaling is dat hiermee voorkomen kan worden dat woningen die met gemeenschapsgeld zijn aangepast met ‘winst’ ten gevolge van de aanpassing in de vorm van een aanbouw verkocht zullen worden. Een makelaar taxateur zal hiertoe worden ingeschakeld.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 32. Vormen van vervoersvoorzieningen.

32 ad a.

De collectieve vervoersvoorziening als vorm van een direct inzetbare individuele voorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootmobielpools in bijvoorbeeld verzorgingshuizen.

32 ad b.

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit diverse vervoersmiddelen. In het verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

32 ad c.

De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een individuele vervoersvoorziening is uitgewerkt in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede. Een persoonsgebonden budget wordt niet verstrekt voor de collectieve vervoersvoorzieningen zoals de regiotaxi.

Artikel 33.

Geen toelichting.

Artikel 34. Het recht op een vervoersvoorziening.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake.

Algemene criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel zijn het ten gevolge van een beperking niet kunnen bereiken of kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800-metergrens).Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten de wet, door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel deze derhalve terecht niet onder de wet, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Artikel 35. Het primaat van het collectief vervoer

Artikel 35 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele verstrekkingen zoals genoemd onder b. en c. van artikel 32. Men kan voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen:

a indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectievevervoersvoorziening of;

b indien er geen collectieve voorziening aanwezig is.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 36. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijkinkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

Middels dit artikel kunnen gemeenten een keuze maken voor het bepalen van de hoogte van het inkomen waarbij een auto en de daarmee samenhangende kosten als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd.

Artikel 37. Omvang in gebied en in kilometers

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuningniet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 37, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 38. Vormen van rolstoelvoorzieningen.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval. Maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt.

Bij artikel 38a is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een direct inzetbare voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde.

Deze mogelijkheid geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene, direct inzetbare, rolstoelvoorziening. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een ‘rolstoelpool’ waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Onder b. en c. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder d. de sportvoorzieningen worden genoemd.

Artikel 39. Incidenteel, en dagelijks rolstoelgebruik en sportvoorzieningen

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. Indien de rolstoel noodzakelijk is voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan dus geen adequatevoorziening.

Niet-algemeen gebruikelijke sportvoorzieningen, in principe altijd te verstrekken als een forfaitair bedrag, zullen verstrekt worden als zonder deze voorzieningen sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Voor andere sportvoorzieningen dan een sportrolstoel worden alleen de meerkosten die direct verband houden met de beperking verstrekt en met een maximum bedrag zoals benoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 40. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen – zo stelt artikel 15 Besluit zorgaanspraken - indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

Artikel 41. Aanvraag en gebruik aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Als de gemeente daar de mogelijkheid toe kent kan een aanvraag ook elektronisch worden ingediend.

Over het algemeen zal een aanvraag ingediend worden bij de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft. Een uitzondering hierop is geregeld in artikel 19. Voor groepen personen die geen vaste woonplaats hebben (zoals schippers van binnenvaartschepen en kermisexploitanten) geldt dat zij hun aanvraag indienen bij de gemeente waar zij staan ingeschreven of een briefadres hebben.

Artikel 42. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

In de wet is opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen over de wijze waarop toegang tot de individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de AWBZ is geregeld. Gedoeld wordt op de zogenaamde een-loketgedachte. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het loket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college.

Artikel 43. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Het college is bevoegd de aanvrager persoonlijk te laten onderzoeken en een toelichting op de aanvraag te laten geven door of aan een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

Het college vraag om een advies, indien dit gewenst wordt geacht. Door deze bepaling is het mogelijk om ten allen tijde advies te vragen. Het vragen om advies dient echter wel te worden gemotiveerd. Dit met het oog op een eventuele beroepsprocedure.

Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Ook een afwijzing op grond van een medische reden, zoals bedoeld onder 2b van dit artikel dient onderbouwd te worden door een medisch advies.

De gegevens inzake de medische situatie, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens zijn noodzakelijk om de aanvraag te kunnen beoordelen. Er wordt niet meer gevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag. Als de aanvrager weigert de noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten. Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Bij de advisering wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. De International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) vormt een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de AWBZ eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt, kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de AWBZ en deze wet vereenvoudigen. De beschikking dient te vermelden op welke wijze de toegekende voorziening bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van de aanvrager.

Artikel 44. Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

Artikel 45. Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 46. Intrekking van een voorziening

De verstrekking van voorzieningen is gebonden aan voorwaarden. In de beschikking wordt de belanghebbende gewezen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen waaronder de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Een duidelijke formulering in de beschikking vereenvoudigt een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening. Er kan dan immers geen beroep worden gedaan op de onbekendheid met de regelgeving. Intrekking kan met terugwerkende kracht, bijvoorbeeld bij het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens. Beëindiging van het recht op een voorziening is ook aan de orde bij verhuizen naar een andere gemeente en bij overlijden, en gaat in het algemeen in op het moment van of na de beschikking.

Artikel 47. Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen. Dit is de reden om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening en vormt tevens de juridische basis om tot terugvordering over te gaan. Indien er ten onrechte is uitbetaald of geleverd, kan het collegede voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Van de mogelijkheid tot terugvordering wordt gebruik gemaakt als er van de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. De terugvordering van een voorziening in natura is aan de orde wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming, Pgb of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 48. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dat kan uiteraard niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt er advies ingewonnen. Het afwijken van de bepalingen kan alleen maar ten gunste van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een woningstichting, kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule wordt beschouwd als een uitzondering en niet als een regel. In verband met mogelijke precedentwerking wordt duidelijk aangegeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 49. Indexering

Middels deze bepaling is het mogelijk de bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede, te indexeren. De indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen, vindt plaats volgens het CBS prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De bedragen van de eigen bijdragen worden eveneens jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie gewijzigd.

Artikel 50. Evaluatie

Op grond van dit artikel wordt het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Met deze evaluatie houdt de gemeenteraad de mogelijkheid om oneffenheden glad te strijken en andere vormen van invulling in te passen.

Artikelen 51 en 52. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.