Regeling vervallen per 01-01-2020

Regeling algemene dienst gemeente Wijk bij Duurstede 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2019

Intitulé

Regeling algemene dienst gemeente Wijk bij Duurstede 2013

Besluit van Burgemeester en wethouders

Burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede;

Gelet op het CAO-akkoord 2011 – 2012;

Gelezen de LOGA-ledenbrief van 26 november 2012, kenmerk ECCVA/U201201481, en bijlage 4 bij deze brief;

Gelet op de bereikte overeenstemming met het Georganiseerd Overleg in de vergadering van 22 mei 2013;

Besluiten:

vast te stellen de volgende regeling:

“Regeling algemene dienst gemeente Wijk bij Duurstede 2013”

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a.medewerker: de ambtenaar in de zin van de CAR, dan wel degene met wie een

arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten;

  • b.

    passende functie: een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijke omstandigheden, kennis, vaardigheden en vooruitzichten kan vervullen; onder persoonlijke omstandigheden en vooruitzichten kunnen worden verstaan: interesse, gezondheid, opleiding scholing en salarispositie;

  • c.

    mobiliteit: de mate waarin een medewerker ten bate van blijvende inzetbaarheid en effectiviteit bereid en in staat is te veranderen binnen zijn functie, of te veranderen van functie binnen of buiten het functiedomein;

  • d.

    functiedomein: de generieke overwegende aard of karakter van de werkzaamheden, gekoppeld aan een vakgebied en eventueel een specialisme binnen het vakgebied.

Artikel 2 Inzetbaarheid

  • 1. Medewerkers in algemene dienst zijn in principe inzetbaar binnen de gehele organisatie op passende structurele en -tijdelijke functies en op projecten met passende werkzaamheden.

  • 2. De inzet van een medewerker op een passende tijdelijke functie of op een project met passende werkzaamheden kan op zich niet leiden boventalligheid.

Artikel 3 Termijnen functieverblijftijd

1.Nieuw in dienst tredende medewerkers en zittende medewerkers waarvan de

functiegebonden aanstelling per 1 januari 2013 van rechtswege is omgezet in een aanstelling in algemene dienst, worden voor een periode van ongeveer 5 jaar in de functie geplaatst waarop ze respectievelijk hebben gesolliciteerd of die ze op de dag voor omzetting vervulden.

  • 2.

    De termijn bedoeld in het eerste lid kan na afloop worden verlengd. Leidinggevende en medewerker bepalen in overleg de duur van de verlenging.

  • 3.

    De termijn wordt telkens automatisch met één jaar verlengd, indien de medewerker voor of met het aflopen van de termijn niet in een andere functie is geplaatst of ingeval er geen nieuwe afspraken zijn gemaakt over de termijn van voortzetting/verlenging van de plaatsing in de huidige functie.

Artikel 4 Jaarplancyclus en mobiliteit

  • 1. Gesprekken over de inzetbaarheid van de medewerker binnen de gemeentelijke organisatie worden gevoerd binnen het kader van de jaarplancyclus.

  • 2. Leidinggevende en medewerker maken jaarlijks concrete afspraken over ontwikkeling en opleiding gericht op inzetbaarheid in de huidige functie (effectiviteit) of over doorstroom naar een andere passende functie (loopbaanplan). De leidinggevende houdt bij het maken van de afspraken over ontwikkeling, opleiding of doorstroming, voor zover relevant, rekening met de persoonlijke situatie van de medewerker (leeftijd, gezondheid, gezinssituatie enz.)

  • 3. De leidinggevende faciliteert de medewerker in het realiseren van de afspraken over opleiding en ontwikkeling met inachtneming van het gestelde in Hoofdstuk 17 CAR.

  • 4. De medewerker kan in het kader van mobiliteit (doorstroom ten bate van blijvende inzetbaarheid en effectiviteit) niet worden verplicht een hem/haar aangeboden passende functie te accepteren. De medewerker behoort een weigering echter wel te beargumenteren.

Artikel 5 Ondersteuning

  • 1. De afdeling P&O ondersteunt de leidinggevende en de medewerker bij het opstellen en het realiseren van een loopbaanplan.

  • 2. Medewerkers die zich willen oriënteren op een vervolgfunctie, worden in de gelegenheid gesteld een loopbaantest af te leggen.

Artikel 6 Voorkeurspositie interne mobiliteit

Medewerkers in algemene dienst die in overleg met hun leidinggevende een loopbaanplan hebben opgesteld, hebben ná herplaatsingkandidaten als gevolg van reorganisatie of arbeidsongeschiktheid, een voorkeurspositie bij het vervullen van vacatures op hetzelfde niveau als de functie die zij vervullen, mits zij voldoen aan de functie-eisen.

Artikel 7 Hardheidsclausule.

In die gevallen waarin (de toepassing van) deze regeling voor de medewerker onbedoeld tot een onbillijke of onredelijke situatie leidt, kan het College van deze regeling afwijken.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze regeling kan worden aangehaald als "Regeling Algemene Dienst" en treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Wijk bij Duurstede, 2 juli 2013

Burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede,

De gemeentesecretaris, De burgemeester,

Janneke Louisa-Muller Tjapko Poppens

Toelichting

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2013 zijn medewerkers aangesteld in algemene dienst van de gemeente. Daartoe is artikel 2:1A opgenomen in de CAR. Het 2e lid van 2:1A bepaalt, dat het college in een lokale regeling nadere regels stelt ter uitvoering van dit artikel.

Met de aanstelling in algemene dienst vervalt de zgn. functiegebonden aanstelling. Dienstverband en functie zijn nu dus losgekoppeld. Bij verandering van functie hoeft de aanstelling niet meer te worden aangepast. Een bewijs van plaatsing in een andere functie volstaat. Plaatsing in een andere functie geschiedt altijd na overleg met de medewerker.

Met de aanstelling in algemene dienst wordt beoogd de mobiliteit van medewerkers en daarmee hun blijvende inzetbaarheid te bevorderen. Dat is passend in deze tijd waarin organisaties voortdurend veranderen en van medewerkers wordt verwacht dat zij met dit veranderingsproces flexibel mee kunnen bewegen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Mobiliteit: dit begrip wordt in de voorbeeldregeling van het LOGA (Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden) niet nader gedefinieerd. Wel verwijst artikel 4, lid 4 van de voorbeeldregeling specifiek naar ‘doorstroom ten bate van blijvende inzetbaarheid en effectiviteit’.

De termen blijvende inzetbaarheid en effectiviteit refereren ook sterk aan het begrip employability, wat eerder in de nota Strategisch ontwikkelings- en employabilitybeleid 2005 is gedefinieerd als: de mate waarin de medewerker in staat is en blijft nieuwe of veranderende taken dan wel functies te vervullen, binnen de organisatie of daarbuiten. Samengevat betreft dit de duurzame brede inzetbaarheid van de medewerker.

Employability laat zich niet één op één vertalen, maar wordt doorgaans gekoppeld aan het aspect brede inzetbaarheid. Op dit aspect is er een directe relatie met mobiliteit. In de vakliteratuur wordt brede inzetbaarheid geregeld gerangschikt onder mobiliteit. Zie bijvoorbeeld de definitie ‘de mate waarin medewerker ten behoeve van zichzelf en/of de organisatie bereid en in staat is te veranderen binnen zijn functie, c.q. te veranderen van functie’.

De definiëring van mobiliteit in het kader van deze regeling betreft zowel het in stand houden van blijvende brede inzetbaarheid van de medewerker als de doorstroom (beweging) naar een andere passende functie.

Functiedomein: met opname van het begrip ‘functiedomein’ wordt mobiliteit tevens geplaatst binnen het generieke functiekader van de gemeente. Zie verder de toelichting op artikel 4, met name betreffende de informatie uit de kwaliteitsmeting in het kader van strategische personeelsplanning.

Artikel 2 Inzetbaarheid

De inzetbaarheid betreft in principe passende structurele en -tijdelijke functies en projecten met passende werkzaamheden binnen de gehele organisatie.

Plaatsing in een andere passende functie wordt bij voorkeur op basis van vrijwilligheid overeen gekomen. Er kan echter sprake zijn van verplichte aanvaarding van een andere passende functie in het belang van de dienst. Dat is vastgelegd in artikel 2:1B CAR (voorheen 15:1:10 CAR). De volgende informatie is ontleend aan de toelichting op artikel 2:1B CAR: In elk concreet geval zal nauwkeurig moeten worden overwogen of een nieuwe functie passend is. De ambtenaar moet worden ‘gehoord’. Dat is geen formaliteit. Uit de besluitvorming van de werkgever moet duidelijk blijken dat met de argumenten van de ambtenaar rekening is gehouden. Het dienstbelang dat de reden is voor de aanwijzing van een andere functie, is geen subjectief gegeven. Het gaat er niet om of naar het oordeel van het bevoegd gezag een dienstbelang aanwezig is, maar of er gemeten met objectieve maatstaven van een dienstbelang sprake is.

Het tijdelijk verrichten van niet tot de betrekking behorende werkzaamheden is een minder ingrijpende zaak dan het verplicht aanvaarden van een andere functie. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de opdracht daartoe te kunnen geven zijn dan ook minder stringent. Het dienstbelang wordt aanwezig geacht als dat naar het oordeel van het bestuursorgaan het geval is. De rechter zal slechts kunnen toetsen of het bestuursorgaan in redelijkheid tot dat oordeel is gekomen.

De medewerker moet met de tijdelijke werkzaamheden direct beginnen, ook als hij daartegen bezwaren heeft in verband met zijn persoonlijkheid of omstandigheden. Het bezwaar schort de werking van het besluit niet op.

Ook bij een organisatieveranderingsproces kan sprake zijn van verplichte aanvaarding van een andere functie. Daarop is het sociaal beleidskader van het Sociaal Statuut organisatieverandering 2013 van toepassing.

Artikel 3 Termijnen functieverblijftijd

De regeling algemene dienst geeft de hoofdlijn weer. Binnen de termijn van 5 jaar waarin een medewerker gemiddeld in een functie is geplaatst, kan in het kader van vrijwillige mobiliteit (loopbaanplan of ‘spontaan’) eerder van functie worden gewisseld. Een langere functieverblijftijd is ook mogelijk.

Termijnen zijn bovendien relatief in een fase van ingrijpende organisatieverandering.

Artikel 4 Jaarplancyclus en mobiliteit

Lid 1: de jaarplancyclus, waar het functioneringsgesprek deel van uitmaakt, is de plek om het periodieke gesprek over inzetbaarheid en mobiliteit te verankeren. Dat sluit naadloos aan bij het bespreken van scores m.b.t. vakinhoud, organisatiebrede competenties en de ontwikkelbaarheid binnen en/of buiten het functiedomein, die worden toegekend binnen de doorgaande kwaliteitsmeting in het kader van de strategische personeelsplanning. De scores worden vastgelegd in het instrument Competentie Compleet. Daarin wordt ook geregistreerd of de gemiddelde functieverblijftijd die wordt gehanteerd in het loopbaanbeleid en de vraag welke volgende functie de medewerker ambieert, is besproken.

Lid 4: in de toelichting op artikel 2 is aangegeven dat mobiliteit bij voorkeur op basis van vrijwilligheid plaatsvindt. Gegeven de doorgaande ontwikkeling van de organisatie zal daarop pro-actief gestuurd worden door het management. Waar van de medewerkers wordt verwacht dat zij vanuit vrijwillige mobiliteit flexibel meebewegen in het doorgaande veranderingsproces, past het dat een weigering door de medewerker wordt beargumenteerd.

Artikel 5 Ondersteuning

Ontwikkeling staat in het perspectief van mobiliteit. Artikel 17:1 van de CAR bepaalt nadrukkelijk dat de medewerker in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor zijn duurzame inzetbaarheid en loopbaanperspectief. Dit in het belang van de organisatie en het persoonlijk belang van de medewerker.

Lid 2: loopbaanplanning betekent antwoord geven op de vragen:

  • -

    Wie ben ik?

  • -

    Wat wil ik?

  • -

    Wat kan ik?

Daartoe kan gebruik gemaakt worden van de Ontwikkelscan, een initiatief van het A+O fonds (Stichting Arbeidsmarkt en Opleidingsfonds Gemeenten) en speciaal bedoeld voor gemeenteambtenaren. De (eigen) loopbaanadviseurs kunnen ondersteunen met ‘vertaling’ van de uitkomsten, het beantwoorden van de loopbaan- en ontwikkelingsvragen en het opstellen van een persoonlijk ontwikkelingsplan.

Artikel 6 Voorkeurspositie interne mobiliteit

Algemeen uitgangspunt, vastgelegd in artikel 2:4:2 CAR, is dat ‘de vervulling van een vacature bij voorkeur geschiedt uit het personeel van de gemeente, tenzij naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich daartegen verzet’. Verder bepaalt 2:4:2 dat dit uitgangspunt van overeenkomstige toepassing is op degenen die een uitkering krachtens hoofdstuk 10d CAR genieten ten laste van de gemeente.

De regeling algemene dienst brengt in artikel 6 een eerste voorkeursrangordening aan:

  • 1.

    herplaatsingskandidaten als gevolg van reorganisatie of arbeidsongeschiktheid

  • 2.

    medewerkers met een loopbaanplan, maar met de volgende restricties: vacatures op hetzelfde niveau als de functie die zij vervullen en mits zij voldoen aan de functie-eisen.

In het kader van het mobiliteitsbeleid is vastgesteld dat vervolgens in aanmerking komen: let op: dit beleid is in voorbereiding/moet nog worden vastgesteld!

  • 3.

    overige medewerkers vanuit gestuurde mobiliteit

  • 4.

    de oud-medewerkers die een uitkering genieten krachtens hoofdstuk 10d CAR

Is het niet mogelijk gebleken een vacature te vervullen uit één van de voorgaande categorieën medewerkers, dan volgt een procedure werving & selectie:

  • 5.1

    interne werving: in het kader van regionale samenwerking hebben alle medewerkers van de deelnemende gemeenten de status van interne kandidaat

  • 5.2

    externe werving

Gestuurde mobiliteit zal sterker aan de orde zijn naarmate in een proces van ingrijpende organisatieverandering ‘de blauwdruk’ van de (ver)nieuw(d)e organisatie scherper in beeld is.

In het geval van meerdere kandidaten binnen één categorie is het aan het mobiliteitsoverleg gemotiveerd te beslissen.

Buiten het bestek van deze regeling valt de gedwongen mobiliteit die ontstaat op het moment dat de beoogde verandering feitelijk wordt gerealiseerd. Daarop is het sociaal beleidskader van het Sociaal Statuut organisatieverandering 2013 van toepassing.