Regeling vervallen per 25-01-2017

Beleid standaard planologische afwijkingen - Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2.12.1a.2 - 28 april 2015

Geldend van 07-05-2015 t/m 24-01-2017

Intitulé

Beleid standaard planologische afwijkingen - Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2.12.1a.2 - 28 april 2015

Deel I: algemene toelichting

1.Inleiding

Deze beleidsregelshebben betrekking op de zogenaamde planologische afwijkingen. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo artikel 2.12.1.a.2) geeft voor bepaalde activiteiten (bouw en gebruik) de mogelijkheid af te wijken van een geldend bestemmingsplan. De voorgenomen activiteit moet dan wel vallen binnen één van de categorieën van gevallen uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit is gesteld in artikel 2.7 Bor. Met toepassing van artikel 2.12 eerste lid onder a onder 2 van de Wabo kan afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan waardoor een omgevings- vergunning kan worden verleend. Omdat deze lijst van gevallen vast staat in het Bor en gemeentes hier niet van kunnen afwijken en alleen slechts aanvullend en beperkend beleid voor de toepassing kunnen opstellen, gebruikt dit beleid de term ‘standaard - planologische afwijkingen’.

Besluit omgevingsrecht

In het algemeen houden deze beleidsregels een nuancering en inperking in van de in het Bor geboden mogelijkheden af te wijken van het bestemmingsplan. Dit wordt vooral gedaan door het stellen van normatieve criteria zoals maximale afmetingen.

Waarom dit beleid, waarom niet alleen het Bor aanhouden?

Het college van B&W is wettelijk bevoegd om onder bepaalde omstandigheden bij

omgevingsvergunning van het bestemmingsplan af te wijken, maar is daartoe niet

verplicht. Voordat het college van B&W besluit een omgevingsvergunning te verlenen, moet een afweging plaatsvinden van de belangen. Dit beleid draagt er aan bij dat het college niet altijd per aanvraag een individuele afweging hoeft te maken. Past een vergunningaanvraag binnen het kader van het Bor en de beleidsregel, dan kan zonder nadere afweging een standaard afwijking worden verleend. Hierdoor kunnen vergunningaanvragen zo snel, efficiënt en objectief als mogelijk worden afgehandeld.

Kortom: voldoet een plan aan het beleid? Dan wordt er medewerking verleend aan het initiatief. Voldoet het plan niet aan het beleid en niet aan het Bor? Dan wordt er geen medewerking verleend. Voldoet het plan niet aan het beleid maar wel aan het Bor, dan moet er van uitgegaan worden dat er geen medewerking wordt verleend (zie ook pagina 9).

Bij het ontbreken van dit beleid, zouden burgemeester en wethouders telkens een apart besluit moeten nemen voor een verzoek. Het gaat hierbij om tientallen situaties per jaar. Door dit beleid kan de afdeling Dienstverlening de betreffende verzoeken zelf in mandaat afhandelen. De afhandelingssnelheid van verzoeken en de efficiëntie worden hiermee vergroot. Ook de rechtsgelijkheid is gebaat bij de vaststelling van dit beleid: in gelijke gevallen wordt namelijk gelijk besloten.

Niet voor alle activiteiten die in het Bor zijn opgenomen is een beleidsregel gegeven. Voor activiteiten die niet of zelden voorkomen, is bepaald dat per aanvraag een individuele afweging wordt gemaakt. Daarbij gelden wel de algemene beleidskaders die van toepassing zijn op alle activiteiten uit het Bor.

Waarom nu?

De eerste versie van dit beleid is in 2010 vastgesteld. Daarna heeft de raad voor alle kernen bestemmingsplannen vastgesteld. In deze bestemmingsplannen zijn regelingen opgenomen die vanuit het ‘oude’ beleid zijn overgenomen, of soms nog verder gaan. Daarmee werd het beleid deels achterhaald. Een andere ontwikkeling is dat het Besluit omgevingsrecht sinds 1 november 2014 is vernieuwd (lees: verruimd), vooral ten aanzien van het wijzigen van gebruiksmogelijkheden en het vergunningsvrij bouwen. Omdat het Bor nu zo ruim en flexibel is, is het nodig een aangepaste gemeentelijke interpretatie van het Bor te ontwikkelen. Een laatste argument is dat uit diverse cases uit de praktijk blijkt dat het beleid uit 2010 voor verbetering vatbaar is. Door al deze ontwikkelingen is dit beleid toe aan een update.

Procedure

Voor afwijkingen geldt de reguliere voorbereidingsprocedure uit de Wabo. Dit houdt in dat de aanvraag wordt gepubliceerd op de gemeentepagina. Binnen acht weken beslist het college op de aanvraag. Deze termijn kan met maximaal zes weken worden verlengd tot veertien weken. In het besluit worden eventuele tegenargumenten en adviezen van derden meegewogen.

Het besluit wordt toegezonden aan de aanvrager. Daarnaast wordt het besluit gepubliceerd in de Wijkse Courant en op de gemeentelijke website geplaatst. Belanghebbenden krijgen apart bericht. Het besluit treedt in werking de dag na bekendmaking.

Tegen het besluit kan bij het college van B. & W. binnen zes weken na bekendmaking bezwaar worden aangetekend. Bezwaar heft de werking van de omgevingsvergunning niet op. Daartoe dient een voorlopige voorziening bij de rechtbank te worden aangevraagd.

Principeverzoek

Het is ook mogelijk een principeverzoek in te dienen. Hiervoor staan geen wettelijke termijnen. Voor het in behandeling nemen van het principeverzoek moet leges worden betaald. De leges van het principeverzoek worden waar mogelijk verrekend met de procedure die behoort bij de afwijking op grond van artikel 2.12.1.a.2 Wabo. Een besluit over het principeverzoek geeft duidelijkheid over de vraag of het college bij een aanvraag omgevingsvergunning bereid is af te wijken van het bestemmingsplan. Een aanvrager kan hiermee duidelijkheid krijgen over de kans van slagen van zijn aanvraag zonder al formeel in vergunningaanvraag in te dienen. Het principeverzoek kan met name bij grotere afwijkingen of afwijkingen waarin de beleidsregels niet voorzien een functie hebben. Bijvoorbeeld een gebruikswijziging van een pand.

Inhoud

Het beleid betreft bijbehorende bouwwerken bestaande uit aan- of uitbouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, gebouwen ten behoeve van een openbare nutsvoorziening en antenne-installaties.

Tenslotte voorziet het Bor in de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan voor wijziging van het gebruik van bouwwerken.

De via het beleid toegestane mogelijkheden hebben betrekking op (kleinschalige) ruimtelijke ontwikkelingen. Aangenomen wordt dat dergelijke ontwikkelingen in principe geen inbreuk doen op de privacy, lichtinval, bezonning en uitzicht van omwonenden. Als dit wel het geval is, kunnen omwonenden een beroep doen op planschade. Met de vaststelling van het beleid staat een ontwikkeling die voldoet aan dit beleid niet ter discussie.

In voorkomende gevallen is een planschade-overeenkomst aan de orde. Eventueel toe te kennen planschadevergoedingen kunnen daarmee op de aanvrager van de vergunning verhaald worden. Wanneer dit aan de orde is, dan zal de overeenkomst voor besluitvorming door de initiatiefnemer ondertekend moeten zijn.

2.Kaderstelling

In deze beleidsregels wordt vastgelegd wat de vaste gedragslijn zal zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2 van de Wabo bij strijdigheid van de aanvraag met het bestemmingsplan.

Kaderstellend voor het beleid van de gemeente Wijk bij Duurstede is:

  • ·

    de opsomming van gevallen in artikel 4 van bijlage II van het Bor en eventueel daaraan gekoppelde criteria;

  • ·

    de meest recente planologische inzichten, zoals die in de jongste bestemmingsplannen zijn opgenomen. De vigerende plannen bieden flexibiliteit waardoor buitenplanse afwijkingen minder nodig zijn.

    • 3.

      Toepassing beleidsregels

      Interne lijn

      Als er een aanvraag omgevingsvergunning binnenkomt wordt er als volgt getoetst:

      Stap 1 – toets aan bestemmingsplan:

      • ·

        de directe bouw- en gebruiksmogelijkheden;

      • ·

        flexibiliteitsregels uit het vigerende plan (binnen afwijkings- en wijzigings- bepalingen);

      Stap 2 – toets aan buitenplanse afwijkingsregelingen:

      • ·

        aan artikel 2.7. juncto artikel 4 van bijlage II Bor.

      • ·

        aan dit beleid;

      De afdeling Dienstverlening toetst de aanvraag om een omgevingsvergunning aan artikel 4 van bijlage II van het Bor en deze beleidsregels. Bij twijfel over de toepassing van de beleidsregels vindt overleg plaats met het team Ruimtelijke Ordening van de afdeling Beheer via het wekelijkse afstemmingsoverleg. Het resultaat van dit overleg wordt schriftelijk vastgelegd.

      Relatie met projectbesluit

      Gevallen die niet zijn opgenomen in de bijlage en waarvoor in het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid (Wabo artikel 2.12 eerste lid onder a onder 1) is opgenomen, kunnen op grond van artikel 2.12 eerste lid onder a onder 3 van de Wabo worden vergund, mits voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Deze ruimtelijke ontwikkelingen hebben een grotere ruimtelijke betekenis dan de gevallen die in dit beleid centraal staan. Gevallen die geweigerd worden op basis van dit beleid, ‘promoveren’ niet tot een aanvraag om een projectbesluit.

      Betrokkenheid college

      De toepassing van de beleidsregels is geen recht maar een bevoegdheid van het college. Het college handelt conform dit beleid. Op de beschikking is de mandaatregeling van toepassing.

      Wat heeft een inwoner van deze gemeente aan dit beleid?

      Door deze beleidsregels hoeft niet in elk individueel geval een afweging te worden gemaakt. Met dit beleid wordt aangegeven hoe in zijn algemeenheid met planologische afwijkingen zal worden omgegaan voor gevallen die hiervoor in aanmerking komen.

      Omdat het Bor voorschrijft om welke gevallen het gaat, kan er een soort beleidsstandaard worden ontwikkeld. Hiermee kan op snellere en eenvoudigere wijze de interne ambtelijke beoordeling plaatsvinden. De beslissing wordt kortheidshalve gemotiveerd met een verwijzing naar deze beleidsregels. Dit is efficiënt en transparant.

      Daarnaast vergroot de vaststelling van beleidsregels de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid voor de burger. Zowel initiatiefnemer als derde-belanghebbenden kunnen op basis van deze beleidsregels beoordelen of een aanvraag in aanmerking komt om af te wijken van het bestemmingsplan. Dit is klantvriendelijker en levert tijdswinst op.

4.Systematiek beleidsregels

Deze beleidsregels zijn een nadere uitwerking van de in artikel 4 van bijlage II van het Bor geboden afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan.

De beleidsregelszijn als volgt opgebouwd:

  • ·

    eerst wordt de letterlijke tekst van artikel 4 uit bijlage II van het Bor weergegeven. daaronder staan de gehanteerde beleidsregels over de betreffende planologische afwijking;

  • ·

    tot slot volgt een toelichting van de betreffende beleidsregels.

Deel II: beleidsregels

Toepassing artikel 2.12 eerste lid onder a onder 2 Wabo

1.Voorafgaand aan toepassing van beleidsregels

Primair

Afwijken van het bestemmingsplan is een bevoegdheid en geen verplichting van het college. De rol van het college is beschreven in deel I, paragraaf 3.

Juridisch kader

Uitgangspunt is geldende Wet- en regelgeving, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit omgevingsrecht en het Besluit ruimtelijke ordening.

Geldend bestemmingsplan

Voor de wijze van meten is het vigerend bestemmingsplan van toepassing.

Algemene voorwaarden

Aan artikel 2.12 eerste lid onder a onder 2 van de Wabo wordt alleen toepassing gegeven onder de volgende voorwaarden:

  • a)

    het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;

  • b)

    de verkeersveiligheid wordt niet onevenredig aangetast;

  • c)

    de ontwikkeling is ruimtelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar.

Planschade-overeenkomst

Bij het verlenen van toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan, op grond van artikel 2.12 eerste lid onder a onder 2 van de Wabo en deze beleidsregels, kan een planschadeovereenkomst worden afgesloten tussen de aanvrager van de omgevings- vergunning en de gemeente. Het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan zou een oorzaak kunnen vormen voor planschade. De planschade-overeenkomst dient ondertekend te zijn voordat het definitieve besluit wordt genomen. Het niet ondertekenen van de overeenkomst vormt een reden de vergunning te weigeren. Bij het toekennen van een eventuele planschadeclaim kunnen de kosten op de aanvrager worden verhaald.

Hardheidsclausule

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Bij het afwijken van de beleidsregels moeten er geen redelijke alternatieven zijn, moeten de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, moet het belang van de aanvrager dus groot zijn en zou een beleidswijziging als gevolg van de uitzondering voorstelbaar zijn. In dit kader moet benadrukt worden dat deze beleidsregels geen recht zijn en een besluit voorafgegaan wordt door een integrale afweging van het college.

2. Beleidsregels per bepaling uit bijlage II artikel 4 Bor

Bijlage II artikel 4 onder 1 Bor

1

een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a

niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf;

b

de oppervlakte niet meer dan 150 m2bedraagt.

Beleidsregels

1.Algemeen

Bijbehorende bouwwerken, zijnde ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken zijn toegestaan, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Bouwen voor de voorgevelrooilijn

  • a)

    Voor de voorgevelrooilijn is een uitbouw toegestaan, waarbij een bestaande ruimte in het hoofdgebouw wordt vergroot, met dien verstande dat:

    • 1

      de dieptevan de uitbouw voor de voorgevel niet meer dan 1m bedraagt;

    • 2

      de breedte van de uitbouw niet meer dan 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de uitbouw wordt gebouwd, bedraagt;

    • 3

      de bouwhoogtevan de uitbouw niet hoger mag zijn dan de hoogte van de afgewerkte eerste verdiepingsvloer, vermeerderd met 0,3m;

  • b)

    Voor de voorgevelrooilijn is het toegestaan om bijbehorende bouwwerken te realiseren met dien verstande dat:

    • 1

      er sprake is van de situatie dat de achtergevel van het hoofdgebouw op minder dan 5 meter van de achterste bouwperceelgrens is gelegen;

    • 2

      de totale bruto-vloeroppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan maximaal 50m² per hoofdgebouw;

    • 3

      het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd.

  • c)

    Voor de voorgevelrooilijn is het eveneens toegestaan bijbehorende bouwwerken te realiseren met dien verstande dat er sprake is van sloop en herbouw, onder voorwaarden dat:

    • 1

      de aanwezige bebouwing aantoonbaar legaal is gerealiseerd;

    • 2

      geen uitbreiding van de bestaande oppervlaktes plaatsvindt;

    • 3

      de ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is.

Bouwen achter de voorgevelrooilijn

Er mogen bijbehorende bouwwerken worden opgericht, met dien verstande dat:

  • 1

    het bijbehorend bouwwerk tenminste is gelegen op een afstand van 1 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;

  • 2

    het bijbehorend bouwwerk is tenminste gelegen op een afstand van 0 of tenminste 1 m van de zijdelingse perceelsgrens;

  • 3

    de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5,5 m;

  • 4

    de bouwhoogte van een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet hoger mag zijn dan de hoogte van de afgewerkte eerste verdiepingsvloer, vermeerderd met 0,3 m;

  • 5

    het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd;

  • 6

    de totale bruto-vloeroppervlakte aan bijbehorende bouwwerken (de in het bestemmingsplan toegestane bijbehorende bouwwerken inbegrepen) niet meer mag bedragen dan maximaal 50m² per hoofdgebouw;

  • 7

    bij woningen aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument of gelegen in een beschermd rijks stads- of dorpsgezicht zijn bijbehorende bouwwerken mogelijk tot 75 m2 in het buitengebied en tot 50 m2 binnen bebouwde kom per woning onder de voorwaarde dat een onafhankelijk deskundige een positief stedenbouwkundig advies geeft.

Overig

Voor kelders behorende bij woningen: zie bijlage A.

3.Bijbehorende bouwwerken bij overige hoofdgebouwen

Voor bijbehorende bouwwerken bij andere functies niet zijnde woningen wordt per aanvraag een afweging gemaakt over de ligging en situering van het bouwwerk.

Toelichting

Bij het opstellen van deze beleidsregel is gekeken naar de voorschriften van de vigerende bestemmingsplannen binnen de gemeente Wijk bij Duurstede. De bestemmingsplannen voor de kernen (Woongebieden, Binnenstad, Cothen en Langbroek) bevatten planregels die overeenkwamen met het 2.12-beleid dat is vastgesteld in 2010. In deze versie van het 2.12-beleid zijn die beleidsregels daarom geschrapt. De ruime opzet van de bestemmingsplannen voor de kernen zorgen ervoor dat een aanvulling op de mogelijkheden van het Bor niet nodig of gewenst zijn. Daarbij zijn de mogelijkheden voor vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken in het Bor sterk verruimd.

Uitbreiding van bijbehorende bouwwerken bij bijvoorbeeld een kantoor, winkel, bedrijfsgebouw o.i.d. wordt in beperkte mate toegestaan.

Overschrijding van de voorgevelrooilijn is in enkele gevallen toelaatbaar: wanneer er weinig ruimte is om aan de achterzijde van het hoofdgebouw te bouw of sprake is van herbouw van een bestaand (legaal) bijbehorend bouwwerk.

Beschermd stads- en dorpsgezicht , monument

Bij woningen die zijn aangewezen als monument of zijn gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht is vergunningsvrij bouwen niet mogelijk. In de beleidsregels is daarom opgenomen dat bouwmogelijkheden die strijdig zijn met het bestemmingsplan en zijn gelegen in het beschermd stads- en dorpsgezicht of bij een monument mogelijk zijn, maar wel stedenbouwkundig gemotiveerd moeten worden. Om de cultuurhistorische waarden te waarborgen, is het wenselijk dat een onafhankelijk stedenbouwkundig advies aangeeft dat het plan ook in dit opzicht als een ‘standaard planologische afwijking’ bestempeld kan worden.

Bijlage II artikel 4 onder 2 Bor

2.

een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a.

niet hoger dan 5 m, en

b.

de oppervlakte niet meer dan 50m².

Beleidsregels

  • 1.

    Het meewerken aan deze afwijking wordt per geval beoordeeld.

  • 2.

    Indien dergelijke gebouwen worden geplaatst in het vrije veld en/of grotendeels in het zicht, moet het betreffende gebouw op een passende wijze worden ingepast in de omgeving.

Toelichting

Gelet op het algemene belang van dergelijke voorzieningen, zullen belangen van derden niet onevenredig worden geschaad door het afwijken van het geldende bestemmingsplan met inachtneming van de in het besluit genoemde wettelijke eisen. Voor het oprichten van deze voorzieningen in de nabijheid van woonbestemmingen of bij plaatsing in het vrije veld geldt een uitgebreidere motivering.

Bijlage II artikel 4 onder 3 Bor

3.

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a.

niet hoger dan 10m, en

b.

de oppervlakte niet meer dan 50m².

Beleidsregels

Bouwen voor de voorgevelrooilijn:

1.Er mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden opgericht, met uitzondering van:

  • a)

    erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn of het verlengde ervan waarbij de hoogte niet meer bedragen dan 1,0 meter.

  • b)

    vlaggenmasten, lichtmasten ten behoeve van sport, ballenvangers, ooievaarsnesten en windmolens, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.

  • c)

    Reclame-uitingen onder de volgende voorwaarden:

    • 1

      de oppervlakte (hoogte x breedte) van het reclame-object mag maximaal 10 m² bedragen;

    • 2

      de maximale hoogte van object bedraagt maximaal 4 meter.

Bouwen achter de voorgevelrooilijn:

2.Er mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden opgericht, met dien verstande dat:

a)De voorzijde van een bouwwerk, geen gebouw zijnde tenminste is gelegen op een

afstand van 1,0 m achter de voorgevelrooilijn;

    • b)

      De hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde niet meer mag bedragen dan 4 m, met uitzondering van:

      • 1

        erfafscheidingen, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;

      • 2

        vlaggenmasten, lichtmasten ten behoeve van sport, ballenvangers, ooievaarsnesten en windmolens waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 m;

    • c)

      Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is tenminste gelegen op een afstand van 2m van de zijdelingse perceelsgrens.

  • 3.

    Bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de openbare ruimte, zoals speeltoestellen, zitbanken en ander straatmeubilair, kleine gedenkmonumenten, kunstobjecten en soortgelijke zaken zijn toegestaan.

Toelichting

Bijlage II artikel 4 onder 4 Bor

4.

een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard.

Beleidsregels

      • 1.

        Voor dakkapellen geldt dat slechts afgeweken kan worden van het bestemmingsplan wanneer voldaan wordt aan de criteria van de Welstandsnota voor zover van toepassing.

      • 2.

        Indien de Welstandsnota niet van toepassing is, dan gelden de volgende criteria:

    • a)

      een dakkapel aan de voorzijde mag maximaal de helft van de breedte van het dakvlak bedragen;

    • b)

      een dakkapel aan de achterzijde mag maximaal 2/3 van de breedte van het dakvlak bedragen;

    • c)

      de nokhoogte van het hoofdgebouw mag niet worden vergroot met de dakkapel;

    • d)

      tussen de dakkapel en de goot zit minimaal 0,5m afstand.

  • 3.

    Bij meerdere verdiepingen worden dakkapellen toegestaan in het onderste dakvlak.

  • 4.

    Dakkapellen op bijgebouwen en dakopbouwen of gelijksoortige uitbreidingen op gebouwen zijn niet toegestaan.

  • 5.

    Indien een woning met een dakhellingsgraad, die in strijd is met het op dat moment geldende bestemmingsplan, wordt uitgebreid, mag de bestaande strijdige dakhellingsgraad worden gehandhaafd.

Toelichting

Het is, gelet op verrommeling van de bebouwde omgeving, niet gewenst om dakopbouwen of gelijksoortige uitbreidingen toe te staan.

Bijlage II artikel 4 onder 5 Bor

5.

een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.

Beleidsregels

Per geval wordt afgewogen of het aanvaardbaar is aan het betreffende verzoek medewerking

te verlenen, waarbij onder meer geldt dat:

  • 1

    de antenne-installatie ruimtelijk past binnen de omgeving waarin de antenne-installatie wordt geplaatst;

  • 2

    allereerst de optie van site-sharing aantoonbaar dient te zijn onderzocht;

Toelichting

Het afwijken van het bestemmingsplan wordt niet bij voorbaat uitgesloten vanwege het maatschappelijke belang van antenne-installaties met name voor de mobiele telefonie.

Omdat het om hoge bouwwerken kan gaan zal per geval nagegaan moeten worden of sprake is van een goede ruimtelijke inpassing. Hierbij moet bij de realisatie van een nieuwe mast gedacht worden aan een situering aan de rand van de kern en een goede landschappelijke inpassing.

Het plaatsen van een mast op een bestaand gebouw (hoogbouw, dus 4 lagen of meer) heeft de voorkeur ten opzichte van het realiseren van een nieuwe mast, onder voorbehoud van beeldkwaliteit. De bewoners van dat gebouw moeten in meerderheid eens zijn met plaatsing. Plaatsing op woongebouwen verdient niet de voorkeur, plaatsing moet in dit geval noodzaak zijn. Als dat niet aantoonbaar is, dan elders plaatsen. Plaatsing op monumenten is eveneens niet wenselijk.

Voor de plaatsing dient er getoetst te worden aan het plaatsingsplan van Monet en zal er advies gevraagd moeten worden aan het Nationaal Antennebureau.

Aanvragen voor antenne-installaties zullen voorgelegd worden aan het college.

Bijlage II artikel 4 onder 6 Bor

6.

een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998.

Beleidsregels

De gemeente heeft geen beleid op dit aspect. Per aanvraag zal een afweging worden gemaakt.

Toelichting

In de gemeente komen geen glastuinbouwbedrijven voor.

Bijlage II artikel 4 onder 7 Bor

7.

een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

Beleidsregels

Per aanvraag zal een afweging worden gemaakt.

Bijlage II artikel 4 onder 8 Bor

8.

het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied.

Beleidsregels

Per aanvraag zal een afweging worden gemaakt.

Toelichting

Bijlage II artikel 4 onder 9 Bor

9.

het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers.

Beleidsregels

1.Voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis:

Voor het uitoefenen van een beroep of een bedrijfsactiviteit aan huis mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 75m², mits:

    • a)

      het beroep of de bedrijfsactiviteit door de hoofdbewoner wordt uitgeoefend;

    • b)

      het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;

    • c)

      het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaakt;

    • d)

      geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de beroeps- of bedrijfsuitoefening aan huis;

    • e)

      geen horeca-activiteiten plaatsvinden, met uitzondering van gebruik als bed & breakfast;

    • f)

      de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie in stand blijft en het voorgestane gebruik een ondergeschikte toevoeging hieraan is;

    • g)

      er geen reclame-uitingen bij of aan de woning mogen worden geplaatst die groter zijn dan hetgeen is bepaald in de welstandsnota Wijk bij Duurstede.

  • 2.

    Bij het gebruiken van een bedrijfs- of dienstwoning als burgerwoning wordt een individuele afweging gemaakt. Het woon- en leefklimaat van de betreffende woning mag niet onevenredig worden aangetast.

  • 3.

    In alle andere gevallen:

    a)Aan een afwijking van het bestemmingsplan kan medewerking worden verleend onder de volgende voorwaarden:

  • -

    de wijziging van gebruik inpandig is;

    oalleen in geval van noodzaak (gelegen in de technische uitvoering van het project) mag de daarvoor noodzakelijke buitenruimte betrokken worden bij de wijziging van het gebruik van het bouwwerk;

  • -

    het gebruik moet een beperkte ruimtelijke uitstraling hebben:

    • o

      het moet uitsluitend gebruik betreffen dat geen hinder oplevert voor het woonmilieu;

    • o

      er mag geen onevenredige toename van de verkeer- en parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaan;

    • o

      er dient sprake te zijn van activiteiten die onder milieucategorie 1 en 2 van de VNG- brochure Bedrijven en milieuzonering vallen;

    • o

      er vindt geen buitenopslag plaats;

  • -

    het geen prostitutiebedrijf betreft.

Toelichting

Beroep / bedrijf aan huis

Voor de definitie van dit begrip wordt verwezen naar de geldende bestemmingsplannen.

Bij de toepassing van deze afwijking staat vooral de ruimtelijke uitstraling van een beroep/ bedrijf aan huis voor de woonomgeving centraal. De jurisprudentie is veelomvattend en genuanceerd. Dit zal het college per geval moeten afwegen, waarbij met name het criterium van de ruimtelijke uitstraling zwaar weegt binnen een motivering voor een dergelijke ontwikkeling.

Verandering van gebruik

Volgens het Bor is het mogelijk het aantal woningen te wijzigen bij toepassing van deze beleidsregels.

Dit artikel is door de wetgever vooral bedoeld om leegstand snel op te lossen. De buurtcentra en de binnenstad zullen van deze regeling het meest profiteren. Op een bedrijventerrein ligt een functiewijziging milieukundig en beleidsmatig lastiger.

De mogelijkheden in dit artikel gelden niet voor wijzigingen die mer-plichtig zijn.

Bijlage II artikel 4 onder 10 Bor

10.

het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a.

de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

b.

de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

c.

de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

d.

de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Beleidsregels

Per geval wordt afgewogen of het gewenst is aan het betreffende verzoek medewerking te verlenen.

Toelichting

Op één enkele plaats binnen de gemeentegrenzen staan recreatiewoningen (camping Den Deel te Cothen). Als een verzoek tot afwijking van het bestemmingsplan wordt ontvangen dan wordt dit verzoek getoetst aan de op dat moment geldende planologische (beleids-)inzichten.

Bijlage II artikel 4 onder 11 Bor

11.

ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Beleidsregels

Per geval wordt afgewogen of het gewenst is aan het betreffende verzoek medewerking te verlenen.

Toelichting

Dit artikel is bedoeld voor het flexibeler maken van de mogelijkheden voor tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan. Het feit dat het hier gaat om ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, houdt in dat voor een omgevingsvergunning voor een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan voor gebruik dat wel is genoemd in een van die onderdelen, het desbetreffende onderdeel, en niet onderdeel 11, de grondslag voor vergunningverlening dient te zijn.

Zo kan een omgevingsvergunning voor een met het bestemmingsplan strijdig bijbehorend bouwwerk ingevolge artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo worden verleend. Dat geldt ook indien het gaat om een vergunning voor de tijdelijke aanwezigheid van het betrokken bijbehorend bouwwerk, ook indien het een tijdsbeloop betreft van meer dan tien jaar.

Indien het een planologisch strijdig gebruik betreft dat niet is genoemd in de onderdelen 1 tot en met 10, kan voor een tijdelijk gebruik met een duur van maximaal tien jaar, de vergunning ingevolge artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II verleend worden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo. Zo kan bijvoorbeeld het tijdelijk plaatsen van een (nood)gebouw ten behoeve van een tijdelijke winkelvestiging, binnen gronden met een agrarische bestemming, via deze grondslag plaatsvinden. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor het tijdelijk inrichten van voor agrarische doeleinden bestemde gronden ten behoeve van parkeerplaatsen.

Het dient bij het verlenen van de vergunning aannemelijk te zijn dat de activiteit na de in de vergunning gestelde termijn daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd. Daarvoor is relevant dat het feitelijk mogelijk is dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.

De in de vergunning gestelde termijn op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, kan maximaal tien jaar bedragen. Indien een vergunning voor een langere tijdsduur moet worden verleend, kan slechts met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo vergunning worden verleend.

De termijn in de vergunning kan worden verlengd, of er kan opnieuw voor dezelfde activiteit vergunning worden verleend, mits de totale tijdsduur van tien jaar niet wordt overschreden. Op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, kan dus niet telkens opnieuw voor een duur van tien jaar vergunning worden verleend.

De mogelijkheden in dit artikel gelden niet voor wijzigingen die mer-plichtig zijn.

BIJLAGE A – Kelders bij woningen

Betreft: Aanpassing 'Beleidsregels standaard planologische afwijkingen' in verband met het reguleren van aanvragen met betrekking tot kelders.

Aanleiding

In het recente verleden is aan de front-office regelmatig de vraag gesteld of kelders worden meegerekend bij de maximale inhoudseis van de woning. Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied 2015' blijkt de inhoud te worden berekend vanaf de onderzijde van de begane grond- vloer: de kelder wordt dus niet meegenomen wordt als het gaat om de bepaling van de maximale inhoud van de woning. Dit is een wenselijke wijze van meten. Het doel van het beleid is deze opzet generiek toe te passen.

De overweging is dat een kelder een minimale ruimtelijke impact heeft. Om dit planologisch en beleidsmatig in de praktijk te laten doorwerken voor de hele gemeente, is het nodig de beleidsregels voor toepassing van artikel 2.12.1.a.2 Wabo aan te vullen.

Uitleg

Indien een bestemmingsplan niets bepaalt over het al dan niet meerekenen van de kelder, moet op basis van jurisprudentie de inhoud van de kelder wel worden meegerekend bij de inhoud, zelfs indien het bestemmingsplan aangeeft dat gemeten / gerekend moet worden “boven peil” (zie o.a. ABRS 200708076/1). Ondergrondse bebouwing (c.q. een kelder) moet voor de inhoudsbepaling pas buiten beschouwing blijven als dit nadrukkelijk zo is bepaald in het bestemmingsplan.

Op 1 november 2014 is de Wabo / Bor gewijzigd. Het ministerie geeft nu de volgende definitie aan een bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

Het ministerie heeft de eerdere zinsnede “op de grond staand” uit de definitie geschrapt. Zo worden kelders en verdiepingen mogelijk gemaakt via artikel 4 van bijlage II Bor. In dit artikel wordt de lijst opgesomd waaronder de gemeente kan afwijken van het bestemmingsplan (standaard- planologische afwijkingen).

Aanpassing beleid

In beginsel kan op grond van art 2.12, lid 1.a.2 Wabo / bijlage II, artikel 4 Bor worden meegewerkt aan een afwijking van het bestemmingsplan voor de bouw van kelders. Aanvulling op het voorgaande is gewenst.

Uitwerking

In principe zijn er wat betreft kelders drie modellen te onderscheiden:

1 Klassiek model

2 Dijkmodel

3 Koekoekmodel

Het beleid is:

  • -

    kelders zoals model 1 niet mee te laten nemen in de inhoudsberekening van de woning, gezien de minimale ruimtelijke impact;

  • -

    kelders zoals model 2 wel blijven meenemen in de inhoudsberekening van de woning. Het beleid zal wat betreft model 2 niet aangepast worden;

  • -

    kelders zoals model 3 niet mee te laten nemen in de inhoudsberekening van de woning, mits de koekoek niet breder is dan 2 meter (over de gehele hoogte c.q. diepte van de kelder). Een koekoek is een ondergeschikte licht- en/of ventilatieschacht;

  • -

    voornoemde benadering toe te passen als het bestemmingsplan niet voorziet in de ‘wijze van meten’. Dientengevolge kan er alleen medewerking worden verleend via onderhavige beleidsregels;

  • -

    onderkeldering mag niet leiden tot toename van het aantal woningen;

  • -

    indien de gronden zijn gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied of gebied dat is aangeduid met hoge archeologische waarden, dan moet aangetoond worden dat de te beschermen lagen niet worden aangetast.

Vervolg

De regeling aangaande kelders zoals model 1 en 3 zal in nieuwe bestemmingsplannen in de ‘wijze van meten’ opgenomen worden.