Beleidsregels voor binnenplanse en geringe afwijkingen van het bestemmingsplan

Geldend van 11-01-2012 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels geringe afwijkingen van het bestemmingsplan

Beleidsregels geringe afwijkingen van het bestemmingsplan

Burgemeester en wethouders hebben op 19 april 2011 beleidsregels voor binnenplanse en geringe afwijkingen van het bestemmingsplan (de zogenaamde ‘kruimelgevallen’) vastgesteld.

Geringe afwijkingen van het bestemmingsplan

Onder geringe afwijkingen van het bestemmingsplan wordt verstaan de activiteiten zoals bedoeld in artikel 2.12, lid 1 sub a onder 1 en 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Met andere woorden:

1. de activiteit past binnen de afwijkingsregels van het bestemmingspan (binnenplanse afwijkingen)

2. de activiteit past binnen de algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (kruimelgevallenregeling van artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht)

Beleidsregels

Burgemeester en wethouders verlenen in principe een vergunning voor een geringe afwijking van het bestemmingsplan als de activiteit past binnen artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, met uitzondering van:

- lid 1 sub a (bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom);

- lid 3 (bouwwerk, geen gebouw zijnde);

- lid 5 (antenne-installatie);

- lid 9 (gebruiken van bouwwerken).

Voor de uitgezonderde categoriën geldt ten opzichte van het Bor de volgende beperktere regeling:

Burgemeester en wethouders verlenen in principe een vergunning voor een geringe afwijking van het bestemmingsplan voor de volgende activiteiten:

Bij lid 1. sub a: bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom, mits:

a. het gaat om een bijbehorend bouwwerk bij een woning;

b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 100 m² bedraagt;

c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel is, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw.

d. de bouwhoogte van het bijgebouw lager is dan de bouwhoogte van het

hoofdgebouw en ten hoogste 6 meter.

Bij lid 1. sub a: bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom, mits:

a. het gaat om een bijbehorend bouwwerk bij een andere functie dan wonen;

b. de bijbehorende bouwwerken ten minste 1 meter achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of in het verlengde daarvan zijn gebouwd;

c. de bijbehorende bouwwerken ten minste 1 meter vanaf de zijdelingse

perceelsgrens of op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;

e. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 3.50 meter bedraagt.

Bij lid 3: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits:

a. het gaat om een bouwwerk, geen gebouw zijnde bij een woning;

b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 meter bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te hoogste 1 meter zal bedragen;

c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 meter bedragen.

Bij lid 3: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits:

  • a.

    a. het gaat om een bouwwerk, geen gebouw zijnde bij een andere functie dan wonen;

  • b.

    b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 meter bedraagt;

  • c.

    c. de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6 meter bedraagt.

Bij lid 5: een antenne-installatie, mits:

  • a.

    a. de bouwhoogte van de antenne-installatie niet hoger dan 30 meter is en:

  • b.

    b. de noodzaak tot plaatsing is aangetoond;

  • c.

    c. bij de plaatsing is aangesloten bij bestaande verticale elementen, zoals bestaande masten of anderszins bestaande bouwwerken;

  • d.

    d. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord.

Bij lid 9: Gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits:

a. het gaat om het gebruik van bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-

verbonden beroep en/of bedrijf;

b. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf niet meer bedraagt dan één derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 50 m²;

c. de woonfunctie niet wordt aangetast;

d. degene die de activiteiten in de woning uitvoert de bewoner van de woning is;

e. er geen detailhandel plaatsvindt die verband houdt met het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

f. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling passen in de woonomgeving;

g. er geen activiteiten plaats vinden welke meldingsplichtig of vergunningsplichtig zijn ingevolgde de Wet Milieubeheer

h. de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt.

De genoemde beperkingen betekenen niet dat grotere afwijkingen van het bestemmingsplan niet mogelijk zijn, maar deze worden niet eerder vergund dan nadat is beoordeeld of er geen sprake is van strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening. Om dit te kunnen vaststellen zal eerst een planologische afweging worden gemaakt.

De beperkingen op de genoemde onderdelen van artikel 4 van bijlage II van het Bor zijn gebaseerd op de planregels van het bestemmingsplan Winsum – dorp, dat dient als uitgangspunt voor de actualisatie van alle bestemmingsplannen in de gemeente. De regeling blijft in ieder geval van toepassing totdat alle kernen een geactualiseerd bestemmingsplan hebben (en in heel Winsum vergelijkbare planologische regelingen van kracht zijn).