Beleidsregels BMWE

Geldend van 01-07-2014 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels BMWE Bijzondere Bijstand

Bij de behandeling van de beleidsregels is de indeling van WWB Handboek Schulinck aangehouden. Hieronder is een overzicht van de beleidsregels weergegeven, daarna volgt de voorgestelde invulling. Bij de W-regels is de feitelijke beleidsregel tussen de lijnen weergegeven.

W001 - Afspraken met UWV inzake aanbieden voorzieningen aan persone...

W002 - Procedure aanvraag en toekenning reïntegratievoorzieningen

W003 - Afspraken met cliënt over de gevolgen van het niet nakomen/ ...

W004 - Overzicht aangeboden reïntegratievoorzieningen (vervallen)

W005 - Overzicht gemeentelijke reïntegratiepartners

W006 - Overzicht diagnostische instrumenten

W007 - Plan van aanpak / Trajectplan

W008 - Hulpverleningsinstellingen

W009 - Sociale activering

W010 - Scholing

W011 - Loonkostensubsidie

W012 - Overige voorzieningen

Richtlijnen "Bijstand"

Hoofdstuk 1 - Begrippen

B001 - Voorbeelden van inrichtingen

Hoofdstuk 2 - Aanvraag

B142 - Verkorte aanvraagprocedure na korte onderbreking bijstand

B002 - Eerste termijn inleveren gegevens bij aanvraag

B003 - Ingangsdatum bijstand na afgewezen WW-aanvraag

B004 - Afhandeling ingetrokken aanvragen

B005 - Categorieën aanvragen bij UWV i.p.v. college

B006 - Locatie(s) indienen aanvragen

B007 - Overdrachtstermijn

B164 - Zoekperiode personen jonger dan 27 jaar

Hoofdstuk 3 - Recht op bijstand

B012 - Bijzondere bijstand voor legeskosten verblijfsvergunningen e...

B013 - Bijstand voor vaste lasten woning gedetineerde

B014 - Bijstand voor reiskosten bezoek gedetineerde

B015 - Bijstand en het vervullen van alternatieve straffen

B016 - Meldingsplicht studie

B017 - Meldingsplicht vakantie/verblijf in het buitenland

B169 - Het kunnen volgen van onderwijs

Hoofdstuk 4 - Middelentoets

B147 - Wanneer wordt toepassing gegeven aan de inkomstenvrijlating

B018 - Wijze van korten inkomsten i.v.m. kamerhuurders/kostgangers

B149 - Vermogensvaststelling gedurende de periode van bijstandsverl...

B019 - Saldo lopende rekening bij vermogensvaststelling

B020 - Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding/verlating

B021 - Vaststellen vermogen bij overname cliënt uit andere gemeente

B022 - Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm

B023 - Beleid inzake korten voorlopige teruggave

B024 - Vrijlaten giften

B025 - Spaarloon (vervallen)

B026 - Ex-partner betaalt woonkosten

B027 - Waarde auto bij vermogensvaststelling

B028 - Reservering uitvaartkosten bij vermogensvaststelling

Hoofdstuk 5 - Verplichtingen, afstemming en bestuurlijke boete

B029 - Inschrijving bij uitzendbureaus

B163 - Tegenprestatie naar vermogen

B030 - Beleidsregels ontheffing arbeidsplicht

B031 - Betekenis "onverwijld uit eigen beweging" in artikel 17 lid ...

B032 - Belanghebbende beschikt niet meer over bewijsstukken

B033 - Periode over te leggen bankafschriften

B034 - Procedure inleveren maandelijks ROF/inkomstenverklaring

B136 - ROF of Mutatieformulier

B035 - Categorieën die zijn vrijgesteld inleveren maandelijks ROF/i...

B036 - Meldingsplicht vrijwilligerswerk

B037 - Duur aanvultermijn bij aanvraag op grond van artikel 4:5 lid...

B038 - Duur hersteltermijn tijdens bijstand

B039 - Beleidsregels huisbezoek

B040 - Personen zonder identiteitsbewijs

B041 - Personen zonder geldig identiteitsbewijs

B042 - Uitleg budgetteringsplicht artikel 57 WWB

B043 - Gevallen waarin wordt afgezien van een verlaging

B150 - Verlagen algemene bijstand, bijzondere bijstand of langdurig...

B044 - Overzicht hoogte verlagingen

B045 - Hoogte verlaging bij samenloop

B046 - Recidive

B047 - Waarschuwing i.p.v. verlaging

B048 - Ingangsdatum verlaging

B049 - Termijn heroverweging besluit tot verlaging

B157 - Afspraken met OM bij fraudebedrag onder €50.000,00

B166 - Waarschuwing i.p.v. bestuurlijke boete

B167 - Aanvullende criteria van omstandigheden die leiden tot vermi...

B170 - Nadere regels bewijsopdracht

Hoofdstuk 6 - Algemene bijstand

B144 - Verlaging algemene bijstand voor personen van 18, 19 of 20 j...

B050 - Toeslagen algemene bijstand voor personen tussen de 21 jaar ...

B051 - Verlaging algemene bijstand gehuwden

B052 - Verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

B053 - Verlaging algemene bijstand schoolverlaters

B054 - Verlaging toeslag algemene bijstand alleenstaande van 21 of ...

B055 - Anticumulatiebepaling verlaging algemene bijstand

B056 - Ingangsdatum normwijziging bij kind dat 18 jaar wordt

B057 - Ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

B058 - Bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens verblijf in in...

B059 - Beleid inzake bijstandsverlening aan daklozen

B060 - Berekening hoogte algemene bijstand bij co-ouderschap

B061 - Vaststelling vermogen bij co-ouderschap

B161 - Overdracht aan SVB (vervallen)

Hoofdstuk 7 - Bijzondere bijstand

B062 - Moment aanvragen bijzondere bijstand (terugwerkende kracht)

B137 - In aanmerking te nemen middelen voor draagkracht

B063 - Draagkrachtpercentages

B064 - Draagkrachtperiode bijzondere bijstand

B065 - Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode

B066 - Drempelbedrag

B067 - Stappenplan berekening bijzondere bijstand

B068 - Adresgegevens zorgverzekeraars

B069 - Waar en wanneer medisch advies vragen

B070 - Standaard aanvullende of collectieve ziektekostenverzekering

B072 - Premie particuliere ziektekostenverzekering (vervallen)

B073 - Brillen en contactlenzen

B074 - Overig beleid inzake medische kosten

B075 - Uitvaartkosten

B076 - Kosten bewindvoering

B165 - Kosten mentorschap

B077 - Kosten curatele

B078 - Kosten rechtsbijstand

B079 - Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen niet in inricht...

B080 - Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen in inrichting

B081 - Procedure verhaal bijzondere bijstand jongeren

B082 - Indirecte schoolkosten schoolgaande kinderen

B083 - LBIO-bijdrage residentiële opvang kinderen

B084 - Baby-uitzet

B085 - Maaltijdvoorziening

B086 - Verzorging en hulp

B087 - Communicatie en signalering

B088 - Stookkosten

B089 - Reiskosten woon-werkverkeer (verwervingskosten)

B091 - Reiskosten bezoek zieke familieleden

B092 - Reiskosten bezoek Werkplein

B093 - Suppletie GKB-lening

B094 - Kosten schuldhulpverlening

B095 - Kosten van sociaal culturele en educatieve activiteiten

B096 - Bewassing en kledingslijtage

B097 - Bijzondere bijstand voormalig alleenstaande ouders

B098 - Kosten van scholing en opleiding

B099 - Verwervingskosten (algemeen)

B100 - Kosten kinderopvang (verwervingskosten)

B101 - Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

B102 - Verhuiskosten

B103 - Eerste maand huur en administratiekosten

B105 - Overbrugging scherpe terugval in inkomen

B106 - Overige bijzondere kosten

B138 - Aangewezen groepen voor categoriale bijzondere bijstand

B145 - Berekening woonkostentoeslag huurders

B146 - Berekening woonkostentoeslag eigenaren

B148 - Extra kosten chronisch zieken, gehandicapten en ouderen

B151 - Dieetkosten

B152 - Zelfzorgmiddelen bij een chronische aandoening

B153 - Tandheelkundige hulp

B154 - Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg

B155 - Fysiotherapie en oefentherapie

B160 - Eigen risico

Hoofdstuk 8 - Langdurigheidstoeslag

B107 - Beoordeling arbeidsinspanning voor langdurigheidstoeslag (ve...

B156 - Gemeentelijke uitvoeringsregels inzake langdurigheidstoeslag...

B158 - Beoordeling geringe inkomsten (vervallen)

B162 - Gemeentelijke uitvoeringsregels inzake langdurigheidstoeslag

Hoofdstuk 9 - Vormen van bijstand

B108 - gevallen waarin bij leenbijstand zekerheden als pand of hypo...

B109 - Looptijd leenbijstand

B110 - Hoogte aflossing leenbijstand

B111 - Matiging en opschorting aflossing leenbijstand

B112 - Aanpassing aflossing leenbijstand

B113 - Rente over leenbijstand

B114 - Gevallen waarin bijstand in natura wordt verstrekt

B140 - Verkoop of vererving van woning ingeval van leenbijstand

B141 - Herleving geldlening i.v.m. eigen woning na onderbreking bij...

Hoofdstuk 10 - Betaling bijstand

B115 - Moment uitbetalen vakantietoeslag

B116 - Verstrekken voorschotten tijdens aanvraag

B117 - Hoogte en duur voorschotten tijdens aanvraag

B118 - Verrekening van bij aanvraag verstrekte voorschotten

B119 - Adres voorzitter GS

B120 - Beleidsregels inzake beslag

B139 - Moment uitbetalen algemene bijstand exclusief vt

B159 - Overbruggingsuitkeringen

Hoofdstuk 11 - Herziening, intrekking, terugvordering, invordering en verhaal

B121 - Gevallen waarin wordt afgezien van herziening en intrekking

B122 - Gevallen waarin wordt afgezien van terugvordering

B123 - Aflossingsregels terugvorderingsschulden (vervallen)

B124 - Moment van invordering

B125 - Beleidsregels invordering

B126 - Gevallen waarin wordt afgezien van verhaal

B168 - Gemeentelijke regels inzake verrekening bestuurlijke boete b...

Hoofdstuk 12 - Onderzoeken

B127 - Frequentie heronderzoeken

B128 - Procedure heronderzoeken

B129 - Procedure beëindigingsonderzoek

B130 - Reactie op weigering mee te werken aan beëindigingsonderzoek

B131 - Frequentie debiteurenonderzoeken

B132 - Procedure debiteurenonderzoek

B135 - Het archiveren en bewaren van dossiers

Richtlijnen "Algemene aspecten"

Hoofdstuk 3 - Overige onderwerpen Wet werk en bijstand

A001 - Mandaat

A017 - Wijze waarop cliëntenparticipatie concreet vorm is gegeven

Hoofdstuk 4 - Rechtsbescherming en procesrecht

A002 - Adres rechtbank, sector bestuursrecht

A027 - Rechtstreeks beroep bij rechtbank

Richtlijnen "Voorliggende voorzieningen"

Hoofdstuk 1 - Inkomensregelingen

V001 - Duur aanvultermijn zelfstandigen

V002 - Gegevens Bbz-commissie

V003 - Bijzondere bijstand specifieke kosten zelfstandigen

V004 - Marginale zelfstandigen

V005 - Rapporterende instanties zelfstandigen

V006 - Beleid startende zelfstandigen

V007 - Centrumgemeente WWIK (vervallen)

V008 - Procedure doorverwijzen naar WWIK-centrumgemeente (vervallen...

V009 - Gemeentelijk genormeerde maatregelen Ioaw (vervallen)

V010 - Waarschuwing i.p.v. boete bij nul-fraude (vervallen)

V011 - Uitvoerder boeteprocedure (vervallen)

V012 - Verhoging boete wegens recidive (vervallen)

V013 - Terugvordering kruimelbedragen Ioaw (vervallen)

V014 - Aangewezen gemeente voor bijstandsverlening aan schippers

V015 - Frequentie heronderzoeken Ioaw en Ioaz (vervallen)

V016 - Procedure heronderzoeken Ioaw en Ioaz (vervallen)

V017 - Moment en procedure beëindigingsonderzoek Ioaw en Ioaz (verv...

V018 - Reactie weigering medewerking aan beëindigingsonderzoek Ioaw...

V019 - Moment uitbetalen vt bij beëindiging Ioaw- of Ioaz-uitkering...

V020 - Afzien van debiteurenonderzoek Ioaw en Ioaz (vervallen)

V021 - Samenvatting beleid inburgering

V022 - Hoogte bestuurlijke boete Wet inburgering

V023 - Kinderopvang voor sociaal-medisch geïndiceerden (vervallen)

V024 - Bestuurlijke boete Wet kinderopvang (vervallen)

V025 - Waarschuwing IOAW (vervallen)

V026 - Hoogte maatregel IOAW bij samenloop

V027 - Duur hersteltermijn tijdens IOAW (vervallen)

V028 - Categorieën aanvragen bij UWV i.p.v. college (vervallen)

V029 - Toeslagen voor personen van 21 tot en met 26 jaar (vervallen...

V030 - Moment uitbetalen inkomensvoorziening exclusief vt (vervalle...

V031 - Overzicht hoogte verlagingen

W001 Afspraken met het UWV

Het UWV WERK-bedrijf heeft voor die personen, die een uitkering van het UWV ontvangen, een re-integratieverplichting. Als deze personen voor het verstrijken van de maximale uitkeringstermijn nog niet naar duurzame arbeid zijn uitgestroomd, komen zij mogelijk in aanmerking voor een uitkering op grond van de WWB. In sommige gevallen kan het voortijdig aanbieden van een re-integratievoorziening door het college, instroom in de bijstand voorkomen.

In de WWB (artikel 7, WWB) is de mogelijkheid opgenomen om cliënten van het UWV reeds een voorziening van het college aan te bieden. Hierover moeten afspraken tussen het UWV en het college worden gemaakt. Omdat het UWV een verplichting tot re-integratie heeft en hiervoor middelen uit het re-integratiefonds kan inzetten, ligt het voor de hand om ook financiële afspraken hierover te maken. De uiteindelijke bijdrage van het UWV is sterk afhankelijk van de mogelijkheden van belanghebbende, reeds ingezette

re-integratievoorzieningen en de maximale uitkeringsduur. Er zullen daarom op individueel niveau afspraken moeten worden gemaakt.

W001: Het UWV en het college kunnen beiden klanten van het UWV voordragen voor het overnemen van de re-integratievoorziening door het college. Het UWV neemt (een deel van) de kosten voor de re-integratievoorziening voor haar rekening, afhankelijk van de resterende uitkeringsduur. Met het UWV worden op klantniveau afspraken gemaakt met de re-integratiecoach UWV over deze kosten. Doel is proactief de instroom in de WWB te beperken.

W002 Procedure aanvraag en toekenning re-integratievoorzieningen

Belanghebbenden, die een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ ontvangen, worden door het college ondersteund door middel van een re-integratievoorziening. De aangeboden voorziening maakt onderdeel uit van de toekenningsbeschikking.

Voor diegenen die geen uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ ontvangen (Niet uitkeringsgerechtigden NUG), is dit niet het geval. Als zij aanspraak willen maken op de ondersteuning van het college inzake re-integratie, zullen zij hiertoe een verzoek moeten indienen. Deze belanghebbenden kunnen zich rechtstreeks bij het Werkplein Noordwest-Groningen melden. Het Werkplein zal belanghebbenden uitnodigen voor een gesprek.

Toekenning van een re-integratievoorziening voor overige belanghebbenden vindt plaats op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst. In de beschikking of privaatrechtelijke overeenkomst worden de rechten en plichten van de belanghebbende en het college nader uitgewerkt. Het doel is om ook deze doelgroep dezelfde kansen te bieden op economische zelfstandigheid en het behalen van een startkwalificatie.

Een re-integratietraject is het geheel van re-integratievoorzieningen voor één belanghebbende gedurende de gehele duur van de uitkering, uitgezonderd de loonkostensubsidie en de kosten voor inburgering (taalcomponent).

De kosten van een re-integratietraject voor WWB-, IOAW, en IOAZ-ers zijn in beginsel begrensd. In individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken als deze goed gemotiveerd zijn. Het college zal bij het inzetten van instrumenten altijd de kosten en de verbetering ten opzichte van de arbeidsmarkt, dan wel het bevorderen van de maatschappelijke participatie realistisch afwegen. Ook de kosten van re-integratie voor andere belanghebbenden worden door het college begrensd. Ook hiervoor geldt dat er bij individuele gevallen van kan worden afgeweken als dit goed gemotiveerd is.

Het maximaal beschikbare bedrag per re-integratietraject bedraagt € 1000,-

Per jaar geldt het voor dat jaar beschikbare Participatiebudget inclusief een mogelijke overheveling in het kader van de reserveringsregeling van het voorgaande kalender jaar als budgetplafond voor de aangeboden voorzieningen.

W002: Belanghebbenden zijn personen als genoemd in artikel 2 van de verordening re-integratie

Belanghebbenden met een uitkering op grond van de WWB, IOAZ of IOAW

Belanghebbende, die een bijstanduitkering ontvangt, wordt indien noodzakelijk een voorziening aangeboden gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de re-integratieverordening.

Andere belanghebbenden

Andere belanghebbenden dienen - om in aanmerking te komen voor een voorziening - te voldoen aan de volgende voorwaarden:

- men mag geen betaalde arbeid verrichten; en

- men moet minimaal 20 uur per week beschikbaar zijn; en

- ingeschreven te staan bij het UWV Werkbedrijf.

De betrokkenen zoals hierboven beschreven hebben recht op dezelfde voorzieningen als iemand met een WWB uitkering

Het maximaal beschikbare bedrag per re-integratietraject bedraagt in principe € 1000,-

Tot dit bedrag kan de werkcoach zelf beslissen, daarboven beslist de leidinggevende.

Het gaat om kortdurende beroepsgerichte cursussen zoals bijv VCA, opleiding heftruckchauffeur.

Het budgetplafond van enig jaar is gekoppeld aan de werkpleinbegroting.

W003 Afspraken met client over de gevolgen van het niet nakomen/voortijdig afbreken van een re-integratievoorziening

Voor belanghebbenden met een uitkering op grond van de WWB, IOAZ of IOAW is de re-integratieplicht verbonden aan het recht op de uitkering. Het beleid voor het handelen bij het niet nakomen van de verplichtingen door belanghebbenden met een WWB, IOAW of IOAZ is vastgelegd in de afstemmingsverordening.

Voor andere belanghebbenden geldt dat deze verplichting niet bij wet is opgelegd, maar dat zij zelfstandig een verzoek doen aan het college voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. Ook ontvangen zij geen uitkering waarop afstemming plaats kan vinden. Om ook bij deze groep een “maatregel” te kunnen opleggen en de kosten van de re-integratievoorziening (deels) terug te kunnen vorderen, indien het voortijdig afbreken van het traject aan de belanghebbende kan worden verweten, wordt in het trajectplan een “boetebeding” opgenomen.

W003: Belanghebbenden zijn personen als genoemd in artikel 2 van de verordening re-integratie

Belanghebbenden met een uitkering op grond van de WWB, IOAZ of IOAW

Belanghebbenden met een uitkering op grond van de WWB , IOAW of IOAZ, is de re-integratieplicht wettelijk opgelegd. Bij niet nakomen van de verplichtingen artikel 9, WWB, artikel 37, IOAW, of artikel 37, IOAZ of het voortijdig afbreken van het traject, vindt er afstemming van de bijstand plaats op grond van artikel 18, WWB, en de afstemmingsverordening.

Andere belanghebbenden

Het aanbod van een re-integratievoorziening ten behoeve van andere belanghebbenden geschiedt in de vorm van een trajectplan, waarbij wordt vastgelegd dat belanghebbende de kosten van een re-integratievoorziening geheel zal terugbetalen middels een boetebeding als bedoeld in artikel 6:92, BW, ingeval hij voortijdig en verwijtbaar de voorziening afbreekt. De hoogte van de boete wordt gesteld op maximaal 100% van de kosten van de re-integratievoorziening.

W004 Overzicht aangeboden re-integratievoorzieningen (vervallen)

W005 Overzicht gemeentelijke re-integratiepartners

W005: Als college werken wij intensief samen met re-integratie partners. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat er maatwerk geleverd dient te worden aan onze klanten. Dit houdt dan ook in dat we met veel partners samenwerken.

Voordat er extern gezocht gaat worden, zal eerst gekeken worden of de medewerkers van het Werkplein zelf de re-integratie kunnen ondersteunen en daarna zal Ability als preferred partner optreden (inbesteden).

Het college beoordeelt het (maatwerk) aanbod van (potentiële) re-integratiepartners op basis van de volgende criteria:

- Prijs

- Kwaliteit

- Bereikbaarheid / lokale binding

- Kennis van de doelgroep / regio

- Referenties / ervaring

W006 Overzicht diagnose-instrumenten

Voor belanghebbenden met een uitkering op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ, is de re-integratieplicht wettelijk opgelegd. Hiervoor koopt het college re-integratievoorzieningen in. Het college gaat uit van het standpunt dat er zoveel mogelijk maatwerk geleverd moet worden. Om die reden moet er een goede diagnose gesteld worden.

W006: Voor het vaststellen van de diagnose wordt in de volgende volgorde gewerkt

1. De klantmanager/werkcoach van de gemeente stelt een diagnose op, op basis van de door de belanghebbende verstrekte gegevens.

2. Indien de diagnose niet door de klantmanager/werkcoach kan worden gesteld, wordt bij voorkeur het diagnose instrument Dariuz ingezet.

3. Indien op individuele (medische, psychische of sociale) gronden een meer gespecialiseerde diagnose dient te worden gesteld, onderzoekt de klantmanager/werkcoach alternatieve mogelijkheden.

7. Trajectplan

De voorzieningen die worden ingezet, worden vastgelegd in een trajectplan. Het trajectplan moet worden opgesteld en getekend, voordat het plan wordt uitgevoerd.

W007: Belanghebbenden zijn personen als genoemd in artikel 2 van de verordening re-integratie

Belanghebbenden met een uitkering op grond van de WWB, IOAZ of IOAW

De voorzieningen die worden ingezet, worden vastgelegd in een trajectplan.

In het trajectplan worden de volgende zaken genoemd:

- er wordt een begin- en einddatum genoemd;

- de ingezette voorzieningen worden benoemd;

- de kosten die zijn verbonden aan het traject;

- de wederzijdse rechten en plichten, waaronder de inspanningsverplichting en de consequenties van niet nakomen van de afspraken;

- het trajectplan bevat een realistisch tijdspad;

- het voorgestelde traject moet aansluiten op de situatie van de persoon en de aangegeven beperkingen en mogelijkheden;

- het doel van het traject moet concreet worden aangegeven. Als het doel niet toeleiding naar werk is, dan dient dit gemotiveerd te worden;

- het trajectplan moet ondertekend worden door de consulent en belanghebbende;

- verzuimbeleid re-integratietrajecten

N.a.v. het trajectplan wordt In het cliëntvolgsysteem vastgelegd op welke trede van de participatieladder cliënt aan het begin van het traject staat en op welke trede cliënt aan het einde van het traject staat.

Jaarlijks wordt de trede aan het begin van het jaar en de trede aan het einde van het jaar vastgelegd..

Andere belanghebbenden

Als het college van oordeel is dat een voorziening noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling van een niet-uitkering gerechtigde of een Anw-er, dan wordt het trajectplan gezien als een privaatrechtelijke overeenkomst, waarin is opgenomen welke voorziening wordt aangeboden en wat daaraan de verbonden verplichtingen zijn.

De belanghebbende dient deze overeenkomst binnen twee weken na ontvangst ervan ondertekend aan het college te retourneren. Indien de belanghebbende de overeenkomst niet binnen de bedoelde termijn heeft geretourneerd, wordt de belanghebbende geacht het aanbod niet te hebben aanvaard en vervalt het aanbod. 

W008 Hulpverleningsinstellingen

Belanghebbenden met een uitkering op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ, kunnen problemen hebben waardoor hun re-integratie wordt belemmerd. Hierbij kan gedacht worden aan verslavingsproblematiek, het hebben van schulden en psychische problemen. Ook kunnen meerdere problemen bij één persoon voorkomen. In dit soort gevallen zal het college doorverwijzen naar hulpverleningsinstellingen of voorzieningen in het kader van de AWBZ. Belanghebbenden dienen zich hierbij te houden aan de nadere opgelegde verplichtingen volgens artikel 55, WWB.

W008: Gemeente kan nadere verplichtingen op grond van artikel 55 WWB opleggen die de arbeidsinschakeling (kunnen) bevorderen, dan wel belemmeringen tot arbeidsinschakeling wegnemen dan wel verminderen.

W009 Sociale activering

Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als voorbereiding op een traject gericht op werk of gericht op het voorkomen van sociaal isolement. Het is een middel om kansen van belanghebbenden op participatie in de samenleving te bevorderen. Soms kan door middel van sociale activering een eerste voorzichtige stap richting arbeidsmarkt worden gemaakt. Dat hoeft echter niet altijd het primaire doel van sociale activering te zijn.

Bij sociale activering dient men aan de volgende activiteiten te denken:

- activiteiten gericht op het doorbreken of voorkomen van een sociaal isolement;

- activiteiten gericht op het zetten van een voorlopige stap op weg naar de arbeidsmarkt;

- maatschappelijke activiteiten/zinvolle tijdsbesteding.

In het kader van sociale activering is het mogelijk te werken met behoud van uitkering.

Binnen dit kader wordt deze vorm aangeduid met de term participatieplaats.

Doelgroep zijn klanten die niet (binnen afzienbare tijd) op regulier werk plaatsbaar zijn. Doelstelling is werken op additionele plaatsen (vrijwilligerswerk of maatschappelijke participatie) als maatschappelijke tegenprestatie.

Ter voorkoming van verdringing van arbeid dient bij plaatsing een toets op additionaliteit plaats te vinden en is de duur van de participatieplaats begrensd tot 36 maanden.

W009: Sociale activering wordt ingezet voor personen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Sociale activering is bedoeld om een (dreigend) sociaal isolement te doorbreken. Sociale activering kan ook een middel zijn om de kansen op werk te verbeteren.

Participatieplaats : Het – gedurende maximaal 36 maanden - werken met behoud van uitkering op additionele arbeidsplaatsen als maatschappelijke tegenprestatie door personen die niet binnen afzienbare tijd plaatsbaar zijn op de reguliere arbeidsmarkt.

W010 Scholing

Scholing is van groot belang voor het verkrijgen van een goede (start)kwalificatie op de arbeidsmarkt. Scholing zal daarom in veel re-integratietrajecten terugkomen.

Bij het vaststellen van de scholingsbehoefte wordt in overleg met de belanghebbende gekeken naar bestaand opleidingsniveau, huidig arbeidsmarktperspectief, mogelijkheden van belanghebbende en het arbeidsperspectief na de opleiding.

Voor de inzet van scholing wordt uitgegaan van de kortste weg naar werk. Met anderewoorden, geen jarenlange opleiding indien er een kortere voorziening naar werk bestaat

De doelstelling om minimaal een startkwalificatie MBO 2/HAVO te behalen heeft vorm gekregen in het Waddenmodel.

Uitgangspunt is dat scholing voorafgaat aan of gecombineerd wordt met arbeid. De aansluiting met werk mag niet verloren gaan door alleen scholing aan te bieden. Slechts in individuele gevallen kan hiervan worden afgeweken, bijvoorbeeld een alleenstaande ouder met zorgtaken voor kinderen. Deze ouders kunnen de zorgtaken combineren met een opleiding.

Scholing mag in beginsel niet langer duren dan twee jaar. Scholing inzetten ten behoeve van positieverbetering wordt niet toegestaan.

In het kader van scholing, dan wel het aanleren van werknemersvaardigheden en vakcompetenties is het mogelijk een werk/leerstage in te zetten. Met werk/leerstage kan de deelnemer werken met behoud van uitkering bij een (reguliere) werkgever met als doel de afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig te verkleinen, dat aansluitend bemiddeling naar regulier werk tot de mogelijkheden behoort. De duur van een werk/leerstage is begrensd tot maximaal 12 maanden, waarbij de leerdoelstelling gericht dient te zijn op kansrijke sectoren in de arbeidsmarkt.

Artikel 10a lid 5 WWB Participatieplaats luidt:

Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.

W010:

- Voor jongeren onder de 27 geldt ‘school boven uitkering’: Wie naar school kan, gaat naar school!

- Scholing: We doen alleen wat effect heeft. Deze scholing is gericht op directe uitstroom middels arbeidsinschakeling van belanghebbende.

- Alle in te zetten scholingstrajecten dienen arbeidsmarktrelevant te zijn en voor belanghebbende de kortste weg naar werk.

- Scholing mag in beginsel niet langer duren dan twee jaar.

- Scholing inzetten ten behoeve van positieverbetering wordt niet toegestaan.

- De kosten van een re-integratietraject zijn in beginsel begrensd tot € 1000,00.

- Werk/leerstage : werken met behoud van uitkering ten behoeve van scholing dan wel vakgerichte vaardigheden of competenties gedurende maximaal 3 maanden met een eenmalige verlenging van 3 maanden.

W011 Loonkostensubsidie / Werkervaringsplaats / Proefplaatsing

W011: Loonkostensubsidie

De loonkostensubsidie wordt om budgettaire redenen niet verstrekt

Proefplaasting

Het werken met behoud van uitkering gedurende maximaal 2 maanden op een reguliere arbeidsplaats bij een reguliere werkgever t.b.v. het verkrijgen van een regulier dienstverband bij dezelfde werkgever.

De periode van proefplaatsing dient – op basis van jurisprudentie- door de werkgever in mindering te worden gebracht op de duur van de proefperiode binnen het aansluitende dienstverband.

Werkervaringsplaats

Met de werkervaringsplaats wordt de werkervaring van de deelnemer op peil gehouden. Doelstelling van de werkervaringsplaats is het voorkomen van een “gat” in het CV, het opdoen van extra werkervaring en (vak)competenties.

Doelgroep voor de werkervaringsplaats is groep waar werkervaring het knelpunt is. Van deelnemers wordt verwacht dat zij binnen afzienbare tijd maanden naar regulier werk uit kunnen stromen. De werkervaringsplaats kan daarmee dus volgen op een werk/leerstage, wanneer er (nog) geen geschikte vacature beschikbaar is of gevolgd wordt door een proefplaatsing wanneer zich een geschikte vacature voordoet.

De maximale duur van een werkervaringsplaats bij één werkgever is 3 maanden (met maximaal drie manden verlenging, waarbij nadrukkelijk de mogelijkheid bestaat dat in geval zich een reguliere baan aandient, de werkervaringsplaats per direct moet kunnen worden beëindigd.

Werkervaringsplaats

Het werken met behoud van uitkering gedurende maximaal 6 maanden bij dezelfde werkgever met als doel werkervaring op te doen, dan wel te behouden om de afstand tot de arbeidsmarkt zo klein mogelijk te houden.

W012 Beleidsregels premies en onkostenvergoedingen

W012:

Premies

Het premiebeleid wordt conform de Wet Stimulerings arbeidsparticipatie (STAP) uitgevoerd.

Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die minimaal 20 uur per week onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van telkens € 300,00 per zes maanden.

Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

Per 01-01-2012 vervallen alle overige premies. Als overgangsregeling geldt, dat iedereen die in of voór 01-01-2012 een dienstverband aanvaardt of een participatieplaats vervult in aanmerking komt voor de premies als bedoeld in de beleidsregels voorafgaand aan de vaststelling van de herziene beleidsregels van oktober 2011.

Onkostenvergoedingen

Het is mogelijk om een vergoeding te verstrekken voor kosten die de persoon moet maken in het kader van een arbeidsmarktgericht re-integratieactiviteit. Hierbij gaat het om de directe en indirecte kosten, die noodzakelijk en aantoonbaar zijn en die, in alle redelijkheid, niet ten laste van de persoon kunnen komen. Ook moet er voor deze kosten geen andere voorliggende voorziening zijn. Voorts moet er sprake zijn van de goedkoopste adequate oplossing. Over de onkostenvergoeding worden in het trajectplan concrete afspraken gemaakt.

Onkostenvergoedingen

Een belanghebbende kan, in het kader van het trajectplan, aanspraak maken op een onkostenvergoeding, waaronder reiskosten, kinderopvangkosten en andere te maken kosten, voor zover deze naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn .

Het college betrekt bij zijn oordeel over de noodzaak :

- het belang van de te maken kosten in verband met de re-integratie van de belanghebbende;

- de zienswijze van belanghebbende;

- de beoordeling van de mogelijkheden van de belanghebbende tot arbeidsinschakeling;

- de beschikbaarheid van de benodigde voorziening of alternatieven daarvoor.

Reiskosten die in het kader van de uitvoering van het trajectplan worden gemaakt, worden geheel vergoed op basis van openbaar vervoer indien de enkele reisafstand groter is dan 10 km (postcode – postcode). Onder de 10 km worden geen reiskosten vergoed. Hierbij is aangesloten bij de fiscale wetgeving.

De 10 kilometer bepaling is niet van toepassing als mensen een aantoonbare lichamelijke beperking ondervinden en niet beschikken over een vervoersvoorziening (fietsvoorzieningen of scootmobielen) in het kader van de Wmo.

Mocht het openbaar vervoer niet doelmatig worden geacht dan kan een kilometervergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer (op basis van de routeplanning) worden verstrekt. Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling in het kader van overig beleid, zoals bijvoorbeeld deze reiskosten, fiets en dergelijke, dienen net als alle voorzieningen die ingezet worden ten behoeve van re-integratie, gemotiveerd te worden.

B001 - Voorbeelden van inrichtingen

Enkele voorbeelden van inrichtingen

- Hospitium Den Eikelaar (Leek)

- Lentis KKP, locatie Hereweg

- Limor, locatie Hiddemaheerd

- Toevluchtsoord

- VNN, locaties IMC (Eelde), Vondellaan en Haddingestraat

- Vast en Verder

Enkele voorbeelden van instellingen die geen inrichting zijn

- Blijf van mijn Lijf

- Open Hof, Hoendiepshuis

- Regionale Instellingen voor Beschermde Woonvormen (RIBW)

B142 Verkorte aanvraagprocedure na korte onderbreking bijstand.

Indien belanghebbenden minder dan 30 dagen voor de datum van melding nog recht op bijstand hadden, wordt dit recht niet geacht te zijn geëindigd en hoeft geen nieuwe aanvraag te worden gedaan.

Er geldt een vereenvoudigde aanvraagprocedure in het geval dat belanghebbenden binnen drie maanden na datum beëindiging een hernieuwd beroep op bijstand doen. Na melding via werk.nl kan volstaan worden met een check op gewijzigde omstandigheden en actuele vermogensgegevens.

B002 - Eerste termijn inleveren gegevens bij aanvraag

De belanghebbende wordt verzocht binnen 5 werkdagen of op de geplande afspraak na de datum van melden het (volledig) ingevulde en ondertekende inlichtingenformulier alsmede de gevraagde bewijsstukken bij de gemeente in te leveren.

B003 - Ingangsdatum bijstand na afgewezen WW-aanvraag

Een belanghebbende die een uitkering bij een andere sociale zekerheidsinstelling aanvraagt maar daar een afwijzing krijgt, zal zich na ontvangst van de afwijzing kunnen melden bij het Werkplein voor een uitkering op grond van de WWB. Bij toekenning van die uitkering of inkomensvoorziening geldt in beginsel ingangsdatum die bij de andere sociale zekerheidsinstelling zou hebben gegolden. Dit geldt echter alleen als belanghebbende zich binnen vijf werkdagen na ontvangst van de afwijzing bij het Werkplein heeft gemeld.

Bij melding na vijf werkdagen maar binnen een maand, wordt de 'schuifregeling' toegepast. Dit betekent dat het aantal kalenderdagen tussen de datum van verwijzing/afwijzing door de sociale zekerheidsinstelling en de datum van melden bij het Werkplein wordt opgeteld bij de dag dat de belanghebbende zich bij de andere sociale zekerheidsinstelling heeft gemeld of de dag dat de voorliggende voorziening zou zijn ingegaan.

Bij melding vanaf een maand, wordt deze 'schuifregeling' niet toegepast. De ingangsdatum van de uitkering of inkomensvoorziening is dan de datum dat belanghebbende zich voor een bijstandsuitkering heeft gemeld.

Aanwijzingen voor de uitvoering:

Stel dat belanghebbende zich op 19 april heeft gemeld voor een WW-uitkering. Belanghebbende krijgt echter een afwijzing, gedateerd op 28 mei. Op 8 juni meldt hij zich bij het Werkplein voor bijstand. Belanghebbende heeft zich niet binnen vijf werkdagen na de afwijzing gemeld. Hij is 11 kalenderdagen te laat (van 29 mei tot en met 8 juni). Deze 11 kalenderdagen moeten bij de meldingsdatum voor de WW opgeteld worden. Dus vanaf (inclusief) 19 april 11 kalenderdagen. De ingangsdatum van de bijstandsuitkering wordt 29 april.

Als de WW-uitkering van belanghebbende is afgelopen en hij meldt zich te laat bij het Werkplein, dan kan de bijstand pas ingaan op de meldingsdatum.  Voorafgaand aan het zogenaamde definitieve 'max-bericht' wordt namelijk ook een voorlopig 'max-bericht' verzonden. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om zich tijdig te melden. 

B004 - Afhandeling ingetrokken aanvragen

Het staat belanghebbende vrij de aanvraag om een uitkering mondeling (telefonisch) of schriftelijk in te trekken. Een verzoek tot intrekking dient door het bestuursorgaan schriftelijk te worden bevestigd.

B005 - Categorieën aanvragen bij UWV i.p.v. college

Er wordt niet afgeweken van artikel 41 lid 2 WWB.

B006 - Locatie(s) indienen aanvragen

Voor aanvragen die bij het UWV moeten worden ingediend, moet de aanvrager zich bij het UWV melden via www.werk.nl.

Voor overige aanvragen, die bij het college van B&W moeten worden ingediend, moet de aanvrager zich melden bij:

Werkplein Noord-Groningen,

Adres: Ubbo J. Mansholtplein 2 Winsum

Telefoonnummer: (0595) 750300

B007 - Overdrachtstermijn

Er zijn geen afspraken gemaakt met het UWV WERKbedrijf over de verlenging van de overdrachtstermijn.

B164 - Zoekperiode personen jonger dan 27 jaar

Na de melding voor een aanvraag WWB krijgen belanghebbenden jonger dan 27 jaar van Sociale Zaken en Werk een brief waarin staat wat van hen verwacht wordt tijdens de zoekperiode. Dit wordt hen ook tijdens een centrale bijeenkomst of voorlichting naar aanleiding van de melding uitgelegd.

Met betrekking tot de verplichting er alles aan te doen om werk te vinden, is de belanghebbende verplicht:

- Minimaal 3 sollicitaties per week te verrichten

- Zich in te schrijven bij minimaal 5 uitzendbureaus

- Zijn Curriculum Vitae te uploaden bij minimaal 3 vacaturesites

Belanghebbende moet zijn activiteiten registreren door het volgende bij te houden: 

Naambedrijf/uitzendbureau/contactpersoon/vestigingsplaats/telefoonnummer/datum/manier van solliciteren/resultaat.

Met betrekking tot de scholingsmogelijkheden is belanghebbende verplicht:

- Te onderzoeken wat zijn mogelijkheden zijn voor een vervolgstudie en

- Te onderzoeken welke studie hij wil gaan doen (vervolgstudie) en waar hij die kan volgen

- Te onderzoeken wanneer hij kan beginnen met opleiding of scholing (wat is het eerstkomende instroommoment)

- Contact op te nemen met DUO over zijn rechten op studiefinanciering.

Ook hiervan moet belanghebbende bewijsstukken overleggen, zoals een verklaring van de school, studiebegeleider, scholingsadviseur of trajectbegeleider RMC (vroegtijdige schoolverlaters tot 23).

Na vier weken nodigt Sociale Zaken en Werk de jongere uit voor een gesprek en onderzoekt Sociale Zaken en Werk of belanghebbende daadwerkelijk voldoende heeft gedaan.

Belanghebbende is verplicht tijdens dat gesprek bij Sociale Zaken en Werk ook een kopie mee te nemen van diploma’s, cijferlijsten en/of certificaten van door hem gevolgde opleidingen of cursussen.

Hoofdstuk 3 Recht op bijstand

B012 - Bijzondere bijstand voor legeskosten verblijfsvergunningen e...

Kosten eerste aanvraag verblijfsvergunning

Er is geen bijzondere bijstand mogelijk voor legeskosten verbonden aan het voor de eerste keer aanvragen van een verblijfsvergunning. Om recht te hebben op (bijzondere) bijstand moet de belanghebbende Nederlander of een aan een Nederlander gelijkgestelde zijn (artikel 11 WWB).

Kosten verlengen of wijzigen verblijfsvergunning

In afwijking van het bovenstaande kan voor kosten verbonden aan het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning bijzondere bijstand worden verstrekt.

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt.

Hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk te maken (leges)kosten.  Zie voor de gemeentelijke beleidsregels inzake het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen B7.2.3

Kosten naturalisatie

De kosten van naturalisatie zijn geen noodzakelijke kosten in de zin van de WWB. Voor deze kosten kan daarom geen bijzondere bijstand worden verstrekt.

B013 - Bijstand voor vaste lasten woning gedetineerde

Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor het aanhouden van de woning tijdens detentie. Eventueel met hulp van de reclassering, zal de gedetineerde zelf zorg moeten dragen voor het (kunnen) aanhouden van de woning door tijdige reservering voor deze kosten, het afsluiten van een lening of het tijdelijk (onder)verhuren van de woning.

B014 - Bijstand voor reiskosten bezoek gedetineerde

Omschrijving van de kosten

De kosten voor het vervoer van het woonadres van de bezoeker (=belanghebbende) naar inrichting waar de gedetineerde verblijft.

Voorliggende voorziening

Voor zover bekend is er geen voorliggende voorziening.

Recht op bijzondere bijstand

De noodzaak voor het bezoeken van een gedetineerde wordt aanwezig geacht indien:

- de gedetineerde behoort tot het gezin (zie B1.7.2) van belanghebbende, en;

- de gedetineerde verblijft in een gesloten inrichting (= geen recht op verlof), en;

- de inrichting is gelegen buiten de gemeente (maar binnen Nederland; zie ook B3.1.2), en;

- de bezoekfrequentie bedraagt maximaal 1 keer per vier weken per gezin. De noodzaak van meer bezoeken moet door middel van schriftelijke verklaringen van de inrichting/reclassering worden gemotiveerd.

Hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject.

Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten moet eerst de draagkracht in inkomen en vermogen (artikel 35 lid 1 WWB) verbruikt zijn.

Vorm van de bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand wordt verleend om niet.

B015 - Bijstand en het vervullen van alternatieve straffen

Het verrichten van onbetaalde arbeid als alternatieve straf kan niet leiden tot een (gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsplicht.

B016 - Meldingsplicht studie

Belanghebbende is verplicht vooraf te melden dat hij een studie wil gaan volgen.

Naar aanleiding van de melding geeft het college middels een beschikking al dan niet toestemming voor het volgen van die studie met behoud van uitkering.

B017 - Meldingsplicht vakantie/verblijf in het buitenland

De belanghebbende is verplicht vooraf via het wijzigingsformulier melding te maken van vakantie/verblijf in het buitenland. De belanghebbende moet melden wanneer en hoe lang hij met vakantie/naar het buitenland gaat. Alleen in die situatie waarin de vorm en of duur van de vakantie gevolgen heeft voor het recht op uitkering volgt een beschikking.

De reden van de meldingsplicht met betrekking tot het verblijf in het buitenland is gelegen in de bepaling van artikel 13 lid 1 onderdeel e WWB en de vier/dertien-wekentermijn.

B169 - Het kunnen volgen van onderwijs

Indien de jongere over een startkwalificatie beschikt maar het volgen van onderwijs de kansen op de arbeidsmarkt vergroot dan wordt van de jongere gevergd dit onderwijs daadwerkelijk te volgen.

Voor jongeren zonder startkwalificatie geldt dat ze teruggeleid worden naar regulier onderwijs.

Hoofdstuk 4 Middelentoets

B147 - Wanneer wordt toepassing gegeven aan de inkomstenvrijlating

Op het moment dat de belanghebbende voor het eerst inkomsten uit arbeid gaat verkrijgen, waarbij er nog wel een beroep gedaan moet worden op een aanvullende uitkering, is er sprake van arbeidsinschakeling. Het is aan de consulent om te bepalen: of deze functie de kansen op volledige uitstroom van belanghebbende vergroot. Indien er sprake is van bovengenoemde situatie dan worden de inkomsten uit arbeid conform het wettelijk kader verrekend.

B018 - Wijze van korten inkomsten i.v.m. kamerhuurders/kostgangers

De schaalvoordelen van belanghebbenden, die hun woning delen op basis van (onder)verhuur of het hebben van een of meer kostgangers, worden geacht te zijn verdisconteerd in de hoogte van de bijstand (inclusief toeslag). Omdat er in dergelijke gevallen hiermee reeds rekening is gehouden met het bepalen van hoogte van de toeslag, worden deze inkomsten niet afzonderlijk tot de in aanmerking te nemen middelen gerekend.

Zijn er echter in totaal drie of meer kostgangers en/of kamerhuurders dan kan waarschijnlijk worden aangenomen dat er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten en dat er geen recht op reguliere bijstand bestaat. Mogelijk komt de betrokkene dan wel in aanmerking voor uitkering op grond van het Bbz 2004.

NB: ondanks het feit dat er bij drie of meer kamerhuurders of kostgangers in de praktijk van kan worden uitgegaan dat er geen recht op bijstand bestaat wegens bedrijfsmatige activiteiten, moet een en ander wel onderzocht worden. Zie ook V1.2.3.

B149 - Vermogensvaststelling gedurende de periode van bijstandsverl...

Vervallen. Geen beleidsvrijheid. Vermogensvaststelling volgt uit de wettelijke bepalingen.

B019 - Saldo lopende rekening bij vermogensvaststelling

Van het positieve saldo op de lopende rekening wordt bij de aanvraag om bijstand een bedrag vrijgelaten ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstand (incl. toeslag en VT) in verband met lopende uitgaven. Als het saldo lager is dan de bijstand, dan wordt het resultaat op € 0 gesteld. Een negatief saldo op de lopende rekening moet als schuld worden aangemerkt en telt dus wel mee bij de vaststelling van het vermogen.

NB: de saldi op spaarrekeningen en overige rekeningen tellen wel volledig mee als vermogen.

B020 - Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding/verlating

Uitgangspunt is dat het vermogen wordt vastgesteld bij aanvang van de bijstand. Als de aanvrager verwikkeld is in een echtscheidingsprocedure of indien er sprake is van een verlating wordt het vermogen voorlopig vastgesteld in afwachting van de boedelscheiding. Er wordt een heronderzoek opgeboekt om het vermogen definitief vast te stellen.

B021 - Vaststellen vermogen bij overname cliënt uit andere gemeente

Bij overname van een belanghebbende uit een andere gemeente dienen het vermogen en de toepasselijke vermogensgrens opnieuw te worden vastgesteld.

B022 - Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm

Bij een wijziging in de gezinssituatie vindt een nieuwe vermogensbepaling plaats. Bij alleen een wijziging in de leefsituatie (bijvoorbeeld opname in een inrichting) gebeurt dit niet.

De bezittingen en schulden die aanwezig zijn op het moment van de wijziging worden afgezet tegen de vermogensgrens die van toepassing is in de nieuwe situatie. Op het saldo van de lopende rekening wordt de nieuwe norm (inclusief VT) in mindering gebracht. Als het saldo lager is dan de bijstand, dan wordt het resultaat op € 0 gesteld. Een negatief saldo op de lopende rekening moet als schuld worden aangemerkt.

Nadat het vermogen is vastgesteld, wordt vastgesteld of belanghebbende nog steeds recht heeft op voortzetting van de bijstandsuitkering.

B023 - Beleid inzake korten voorlopige teruggave

Als vaststaat dat belanghebbende recht heeft/aanspraak kan maken op een bepaalde heffingskorting en deze heffingskorting als middel moet worden aangemerkt, vindt korting op de uitkering plaats.Van belanghebbenden wordt verwacht dat zij er zelf zorg voor dragen dat zij de juiste heffingskortingen aanvragen. Ook moeten zij wijzigingen in hun gezinssituatie tijdig doorgeven aan de Belastingdienst.

Ouderenkorting:Het recht vangt pas aan na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het bedrag dat belanghebbende over de periode daarvoor van de belastingdienst ontvangt, heeft betrekking op een periode waarin bijstand is ontvangen. De bijstand ter hoogte van dat bedrag dient te worden teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel f sub 1 (later verkregen middelen).

B024 - Vrijlaten giften

Giften en charitatieve uitkeringen van instellingen of personen worden slechts als middelen in aanmerking genomen als zij tot een zodanige verbetering van de leefomstandigheden leiden, dat het buiten beschouwing laten ervan vanuit het oogpunt van bijstandsverlening onaanvaardbaar zou zijn.

Individuele omstandigheden bepalen of hiervan sprake is:

1. van belang hierbij zijn de hoogte van de gift of uitkering, en

2. het doel (bestemming) waarvoor de gift of uitkering wordt gegeven of juist het ontbreken daarvan.

Als grens wordt een bedrag van € 450,00 op jaarbasis aanvaardbaar geacht. Als het een incidentele gift of uitkering betreft moet worden beoordeeld of deze betrekking heeft op kosten die worden geacht in de algemene bijstand te zijn begrepen. Heeft de gift of uitkering geen specifieke bestemming, dan kan dit aanleiding zijn de gift of uitkering niet (geheel) buiten beschouwing te laten. De gift wordt dan gezien als middel. Is de gift bestemd voor specifieke kosten waarmee de belanghebbende wordt geconfronteerd en die niet worden geacht in de algemene bijstand te zijn begrepen, dan zal er binnen redelijke grenzen geen bezwaar zijn deze buiten beschouwing te laten.

Bijvoorbeeld de belanghebbende ontvangt € 900,00 voor vervanging van enkele duurzame gebruiksgoederen (koelkast, stofzuiger en wasmachine) van zijn ouders. Het is aanvaardbaar een dergelijke gift niet als middelen in aanmerking te nemen. De belanghebbende is vrij in de besteding van de gift, maar als de belanghebbende vervolgens bijzondere bijstand aanvraagt voor diezelfde gebruiksgoederen, dan kan de aanvraag worden afgewezen.

Een gift met een specifieke bestemming niet zijnde levensonderhoud wordt, voor zover in aanmerking te nemen beschouwd als vermogen.

B025 - Spaarloon (vervallen)

Voor Levensloop zie Grip op WWB B 4.1.3 Vrij te laten middelen.

B026 - Ex-partner betaalt woonkosten

Als de ex-partner bijdraagt aan de woonlasten van belanghebbende, wordt daarvan maximaal een bedrag ter hoogte van de basishuur (artikel 16 Wet op de huurtoeslag) als middel voor de bijstand of de inkomensvoorziening aangemerkt. Na een periode van maximaal 6 maanden, wordt het meerdere eveneens in mindering gebracht op de norm. De toeslagenverordening is onverkort van toepassing.

B027 - Waarde auto bij vermogensvaststelling

Een auto of motor met een waarde tot maximaal € 4.500,- wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt. Bedraagt de waarde van een auto echter € 4.500,- of meer, dan moet de volledige waarde van de auto worden betrokken bij de vaststelling van het vermogen (CRvB 04-11-2008, nr. 07/2108 WWB). De waarde van de auto kan bijvoorbeeld worden vastgesteld aan de hand van gegevens van de ANWB-koerslijsten. Indien de belanghebbende meerdere auto’s en/of motoren op naam heeft, dan wordt de waarde van deze extra voertuigen geheel meegenomen in de vermogensvaststelling.

B028 - Reservering uitvaartkosten bij vermogensvaststelling

Een verzekering voor de kosten van begrafenis of crematie wordt geacht algemeen gebruikelijk te zijn. Dit kan zowel een verzekering in natura zijn, een verzekering die in contanten uitkeert of een eigen reservering voor die kosten. De reserveringen, verzekering of anderszins, voor begrafenis of crematie worden in beginsel vrijgelaten. Indien zij niet voldoen aan onderstaande bepalingen worden zij, voor zover als zij te gelde gemaakt kunnen worden, op grond van artikel 31 lid 1 WWB als middel in aanmerking genomen.

- Uitvaartverzekering welke in natura uitkeert, wordt altijd vrijgelaten

- Uitvaartverzekering welke contanten uitkeert kan worden vrijgelaten indien:

- - de waarde mag niet bovenmatig hoog zijn (richtbedrag per persoon = totaal aan begrafeniskosten volgens Prijzengids NIBUD*);

-- het tegoed wordt bij overlijden uitgekeerd en anderszins niet tussentijds opvraagbaar of afkoopbaar dan wel slechts opvraagbaar of afkoopbaar tegen zeer ongunstige voorwaarden.

- Eigen reservering in contanten voor begrafeniskosten wordt alleen onder de volgende voorwaarden niet als vermogen aangemerkt:

-- het geld is uitsluitend bestemd voor de kosten van een uitvaart en mag niet tussentijds opvraagbaar zijn (staat op een aparte, geblokkeerde, rekening);

-- het tegoed kan alleen bij overlijden worden opgenomen (tussentijds mag de blokkering niet worden opgeheven), en;

-- de waarde is niet bovenmatig hoog (richtbedrag per persoon = totaal aan begrafeniskosten volgens Prijzengids NIBUD

Hoofdstuk 5 Verplichtingen, afstemming en bestuurlijke boete

B029 - Inschrijving bij uitzendbureaus

Het college stemt de arbeidsplicht na een individuele afweging af op de mogelijkheden en beperkingen van belanghebbende. De verplichtingen worden  middels beschikking of trajectplan opgelegd. In de beschikking of het trajectplan kan als onderdeel van de arbeidsplicht de verplichting worden opgenomen dat belanghebbende zich bij een x-aantal uitzendbureaus in dient te schrijven. Het aantal is afhankelijk van de individuele omstandigheden van de belanghebbende en ter beoordeling van de consulent doelmatigheid.

Bij het in individuele gevallen ontbreken van deze verplichting, is het niet nodig belanghebbenden daarvan te ontheffen op grond van artikel 9 lid 2 WWB

Inschrijving als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf volgt rechtstreeks uit artikel 9 lid 1 aanhef en onder sub a WWB. Deze verplichting wordt middels de beschikking opgelegd.

B163 - Tegenprestatie naar vermogen

In afwachting van de wettelijke verplichting wordt er nog geen invulling gegeven aan deze beleidsregels. Op dit moment is er nog te veel onduidelijkheid om dit op constructieve wijze in te vullen.

B030 - Beleidsregels ontheffing arbeidsplicht

De ontheffing van de arbeidsplicht is altijd tijdelijk en is in duur afgestemd op de individuele omstandigheden van belanghebbende. Ontheffing van de arbeidsverplichting leidt niet vanzelfsprekend tot ontheffing van de re-integratieverplichting.

Als er geen ontheffing van de arbeidsplicht is, gaat (tijdelijk) werk voor de re-integratieplicht.

B031 - Betekenis "onverwijld uit eigen beweging" in artikel 17 lid ...

Iedere belanghebbende ontvangt vooraf een overzicht met daarop de maandelijkse inleverdata voor wijzigingen.

Het college verstaat onder 'onverwijld uit eigen beweging', dat belanghebbende de bedoelde inlichtingen zo spoedig mogelijk, echter niet later dan de eerstvolgende inleverdatum, gerekend vanaf het moment waarop het te melden feit zich heeft voorgedaan, dan wel kenbaar werd voor belanghebbende, aan het college mededeelt.

Het uitgangspunt is dat van belanghebbende(n) mag worden verwacht dat zij alles binnen hun mogelijkheden doen om die inlichtingen te verstrekken welke van invloed zijn op het recht op een uitkering. 

B032 - Belanghebbende beschikt niet meer over bewijsstukken

Wanneer de belanghebbende niet meer beschikt over bepaalde bewijsstukken dan zal hij eerst voor eigen rekening (zie CRvB 06-07-1999, nr. 97/12345 ABW) moeten proberen om nieuwe exemplaren hiervan te verkrijgen

Belanghebbende treft geen verwijt ten aanzien van het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van de gevorderde bewijsstukken indien het recht op bijstand ondanks het ontbreken van het bewijsstuk nog kan worden vastgesteld.

Het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van gevorderde bewijsstukken leidt alleen in het geval het recht op een uitkering niet meer kan worden vastgesteld tot:

- het buiten behandeling stellen van de aanvraag met in achtneming van artikel 4:5 Awb of,

- het opschorten van het recht op de bijstand op grond van artikel 54 WWB of,

- het intrekken van het recht op de bijstand op grond van artikel 54 WWB

Het college beoordeelt het recht van de bijstand op basis van de beschikbare informatie.

B033 - Periode over te leggen bankafschriften

Bij aanvraag en heronderzoek/themacontrole is de belanghebbende verplicht van alle bank-, giro-, krediet-, creditcard-, spaar- en effectenrekeningen (van alle gezinsleden) alle afschriften te overleggen die betrekking hebben op de periode van drie maanden voorafgaande aan de datum van de aanvraag of het heronderzoek.

Indien daartoe aanleiding is kan zowel bij aanvragen als heronderzoeken door het college worden verlangd dat belanghebbende over een afwijkende periode afschriften dient te overleggen.

In verband met het controleproces (toetsing/interne controle) dienen afschriften te worden gekopieerd, tenzij de belanghebbende hiertegen bezwaren tegen heeft. In die situatie wordt alleen het eerste en het laatste afschrift over de betreffende periode toegevoegd aan het dossier.

B034 - Procedure inleveren maandelijks ROF/inkomstenverklaring

Voorlichting

Bij het behandelen van een aanvraag voor levensonderhoud wordt belanghebbende op de hoogte gesteld van de regels met betrekking tot het gebruik van de wijzigingsformulieren.

Moment inleveren

Er is een vast moment waarop wijzigingsformulieren moeten zijn ingeleverd. Uitgangspunt is dat iemand relevante informatie onverwijld doorgeeft. Onder onverwijld wordt verstaan uiterlijk de eerstvolgende inleverdatum. Betrokkenen ontvangen een schema van inlevering bij wijziging. Dit geldt voor mensen die een aanvraag voor levensonderhoud ingediend hebben alsook mensen met een lopende uitkering.

Het wijzigingsformulier dient ondertekend en voorzien van de relevante bewijsstukken ingeleverd te worden

B136 - ROF of Mutatieformulier

De gemeente heeft gekozen voor een wijzigingsformulier. Elke wijziging die van invloed is op het recht dan wel de hoogte van de uitkering dient via een wijzigingsformulier te worden doorgegeven.

Dus in gevallen waarin sprake is van inkomsten of zich wijzigingen in de situatie voordoen, moet door belanghebbende een formulier worden ingeleverd. Bij inkomsten wordt onderscheid gemaakt tussen vaste en wisselende inkomsten.

Bij wisselende inkomsten

Belanghebbenden met wisselende inkomsten dienen maandelijks het wijzigingsformulier in te leveren. Dit moet (zo mogelijk) samen met een kopie van de inkomensspecificatie worden ingeleverd.

Bij vaste inkomsten en overige veranderingen

Veranderingen in het vaste inkomen en in de situatie van belanghebbende moeten eveneens worden doorgegeven met het wijzigingsformulier. Ook als er voor het eerst inkomsten zijn. Dit formulier wordt als bijlage met iedere toekennings- en wijzigingsbeschikking verstuurd.

B035 - Categorieën die zijn vrijgesteld inleveren maandelijks ROF/i...

Er worden geen categoriale ontheffingen verleend.

B036 - Meldingsplicht vrijwilligerswerk

Alle belanghebbenden moeten via het wijzigingsformulier schriftelijk melden als zij vrijwilligerswerk gaan doen.

B037 - Duur aanvultermijn bij aanvraag op grond van artikel 4:5 lid...

De aanvultermijn krachtens artikel 4:5 lid 1 Awb bedraagt, indien de gevraagde informatie voor belanghebbende direct beschikbaar of voorhanden is,  in beginsel 5 werkdagen. Indien belanghebbende redelijkerwijs meer of minder tijd nodig heeft kan deze termijn langer of korter worden vastgesteld. De termijn wordt afgestemd op de gevraagde informatie en kan dus per geval verschillen.

B038 - Duur hersteltermijn tijdens bijstand

Duur hersteltermijn

In het opschortingsbesluit wordt belanghebbende verzocht om het verzuim binnen vijf werkdagen (te rekenen vanaf de dag na het verzenden van de beschikking) te herstellen. De termijn kan worden verlengd als belanghebbende aannemelijk kan maken dat hij meer tijd nodig heeft.

B039 - Beleidsregels huisbezoek

In het Protocol Huisbezoeken is vastgelegd hoe de gemeente omgaat met huisbezoeken.

B040 - Personen zonder identiteitsbewijs

De belanghebbende die bij de aanvraag van bijstand niet beschikt over een (geldig) identiteitsbewijs zal zelf en voor eigen rekening een dergelijk document opnieuw moeten aanvragen. Met inachtneming van artikel 4:5 lid 1 Awb wordt een aanvultermijn (zie ook B5.4) gegeven waarbinnen hij alsnog een identiteitsbewijs kan overleggen.

Indien inzage in het identiteitsbewijs niet kan plaatsvinden voldoet cliënt niet aan de inlichtingenverplichting van artikel 17 WWB en kan de aanvraag op die grond worden afgewezen dan wel buiten behandeling worden gesteld op grond van artikel 4:5 Awb. 

B041 - Personen zonder geldig identiteitsbewijs

Algemene bijstand

Bij iedere aanvraag om algemene bijstand moet een B5.6.2 worden getoond. In het dossier van belanghebbende wordt een kopie van het document opgenomen.

Het is niet nodig om bij tussentijds contact met belanghebbende naar een geldig identiteitsbewijs te vragen. Dit is wel nodig als er reden is tot twijfel met betrekking tot identiteit, nationaliteit en/of verblijfsrecht.

Bijzondere bijstand

Vraagt iemand met een bijstandsuitkering bijzondere bijstand aan, dan hoeft geen geldig identiteitsbewijs te worden getoond. Aan iemand zonder bijstandsuitkering die bijzondere bijstand aanvraagt wordt in beginsel altijd om legitimatie gevraagd. Een uitzondering kan worden gemaakt voor een belanghebbende die eerder bijzondere bijstand heeft aangevraagd en van wie een kopie van het legitimatiebewijs van de eerdere aanvraag nog beschikbaar is. Is er geen reden tot twijfel met betrekking tot identiteit, nationaliteit en/of verblijfsrecht, dan hoeft niet om een geldig identiteitsbewijs te worden gevraagd.

B042 - Uitleg budgetteringsplicht artikel 57 WWB

Als en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, verbindt het college aan de verstrekking van bijstand de volgende voorwaarde:

Belanghebbende dient eraan mee te werken dat het college in naam van belanghebbende noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht.

B043 - Gevallen waarin wordt afgezien van een verlaging

Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden. (…)

Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing (zie richtlijn b047 in B5.10.9), tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

(…)

B150 - Verlagen algemene bijstand, bijzondere bijstand of langdurig...

(is al ingevuld met onderstaande tekst)

Uitgangspunt is dat de maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

In afwijking hiervan kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

a. aan belanghebbende (van 18 tot 21 jaar) bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 WWB; of

b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

a. de reden van de maatregel;

b. de duur van de maatregel;

c. het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;

d. het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing,

e. de reden om af te wijken van een standaardmaatregel. 

B044 - Overzicht hoogte verlagingen

Zie verordening(en)

B045 - Hoogte verlaging bij samenloop

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Toelichting

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van belanghebbende die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.

B046 - Recidive

Zie verordening(en)

B047 - Waarschuwing i.p.v. verlaging

Zie verordening(en)

B048 - Ingangsdatum verlaging

Zie verordening(en)

B049 - Termijn heroverweging besluit tot verlaging

Zie verordening(en)

B157 - Afspraken met OM bij fraudebedrag onder €50.000,00

Er zijn geen afspraken gemaakt. De grens van € 50.000,00 wordt gehanteerd.

B166 - Waarschuwing i.p.v. bestuurlijke boete

Zie verordening(en)

B167 - Aanvullende criteria van omstandigheden die leiden tot vermi...

De gemeente hanteert de factoren conform het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Zie hiervoor artikel 2a Boetebesluit socialezekerheidswetten. Hieraan ligt ten grondslag dat deze factoren afdoende zijn en de individuele (dringende) omstandigheden maatgevend zijn om de verminderde verwijtbaarheid vast te stellen.

B170 - Nadere regels bewijsopdracht

Geen nadere regels, situatie is bepalend voor de invulling/uitvoering.

Hoofdstuk 6 - Algemene bijstand

B144 - Verlaging algemene bijstand voor personen van 18, 19 of 20 j...

De verlagingen in de Toeslagenverordening WWB gelden niet voor personen van 18 t/m 20 jaar. In individuele gevallen kan het college de bijstand lager vaststellen op grond van artikel 18 lid 1 WWB. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind in een kraakpand wonen. In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.

B050 - Toeslagen algemene bijstand voor personen tussen de 21 jaar ...

Op grond van artikel 3 van de Toeslagenverordening WWB worden de volgende toeslagen toegekend:

Categorie

Toeslag

alleenstaande (ouder) in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft

20% van de gehuwdennorm

alleenstaande (ouder) in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben

10% van de gehuwdennorm

Hierbij worden inwonende niet ten laste komende kinderen met een inkomen van ten hoogste 50 % van de gehuwdennorm niet in aanmerking genomen.

B051 - Verlaging algemene bijstand gehuwden

Op grond van artikel 5 van de Toeslagenverordening WWB worden de volgende verlagingen toegepast:

Categorie

Verlaging

Gehuwden in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft

0%

Gehuwden in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben

10% van de gehuwdennorm

Hierbij worden inwonende niet ten laste komende kinderen met een inkomen van ten hoogste 50 % van de gehuwdennorm niet in aanmerking genomen.

B052 - Verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

De verlaging van de norm of de toeslag als bedoeld in artikel 27 WWB bedraagt:

a. 15 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen hypotheeklasten verbonden zijn;

b. 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur verbonden zijn;

c. 20 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Onder kosten van huur wordt tevens kostgeld verstaan. Een reële prijs voor kostgangerschap is gesteld op minimaal 36% van het normbedrag.

B053 - Verlaging algemene bijstand schoolverlaters

De norm als bedoeld in artikel 28 WWB wordt gedurende zes maanden na het tijdstip van beëindiging onderwijs of beroepsopleiding vastgesteld op:

a. het bedrag zoals genoemd in artikel 33, lid 2 WWB voor de thuiswonende schoolverlater;

b. het bedrag zoals genoemd in artikel 33, lid 2 WWB voor de uitwonende schoolverlater.

Als de schoolverlatersverlaging van toepassing is vindt verder geen verhoging of verlaging plaats op basis van de toeslagenverordening.

Verordening Aanpassen verwijzing naar WWB klopt niet

B054 - Verlaging toeslag algemene bijstand alleenstaande van 21 of ...

De toeslag als bedoeld in artikel 29 WWB bedraagt:

a. 10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 of 22 jaar betreft in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

b. 5 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 of 22 jaar betreft in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

B055 - Anticumulatiebepaling verlaging algemene bijstand

Een combinatie van een verhoging of verlaging van de norm geschiedt zodanig  dat een belanghebbende tenminste beschikt over:

a. 45 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

b. 65 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

c. 75 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

B056 - Ingangsdatum normwijziging bij kind dat 18 jaar wordt

De normwijziging en de eventuele andere wijzigingen gaan in op de dag dat het laatste ten laste komende kind de leeftijd van 18 jaar bereikt of niet meer door belanghebbende verzorgd wordt.

B057 - Ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

De ingangsdatum van de norm bij verblijf in een inrichting is afhankelijk van de omstandigheid of belanghebbende vóór de opname al of niet een bijstandsuitkering ontving. Beschikte de belanghebbende direct voorafgaande aan de opname niet over een bijstandsuitkering, dan wordt de uitkering vanaf de datum opname berekend naar de norm bij verblijf in een inrichting. Genoot de belanghebbende wel een bijstandsuitkering, dan blijft de geldende norm nog van toepassing gedurende de maand van opname en de daarop volgende maand. Daarna wordt de uitkering gewijzigd in norm bij verblijf in een inrichting.

Artikel 23 lid 2 WWB

Een uitzondering vormen in dit geval de gehuwden (of partners van een gezamenlijke huishouding) met kinderen. Wanneer één van de partners in een inrichting wordt opgenomen, dient de uitkering altijd per datum opname aangepast te worden aan de nieuwe situatie

B058 - Bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens verblijf in in...

Voor de doorlopende verschuldigde woonlasten (huur, gas/licht en water) kan bijzondere bijstand worden verstrekt, voor zover het aanhouden van de woning noodzakelijk is. Na een verblijf van 6 maanden in de richting is het aanhouden van de woning niet meer noodzakelijk. Na 3 maanden na opname dient een nader onderzoek plaats te vinden naar de noodzaak van het aanhouden van de woning.

Wanneer bij het begin van de opname duidelijk is dat belanghebbende langer dan 6 maanden wordt opgenomen wordt de noodzaak van het aanhouden van de woonruimte in principe niet aanwezig geacht. De domicilie wijzigt dan meteen in die van de gemeente van verblijf. In dat geval kan er eventueel bijzondere bijstand worden verleend voor de opslag van de inboedel.

Worden er rechtstreeks voorschotnota's gas en licht vanuit de uitkering betaalt dan dient zo spoedig mogelijk bij het nutsbedrijf te worden bewerkstelligd dat het voorschot bedrag wordt geminimaliseerd.

In afwijking op de hoofdregel wordt op de hoogte van de voor bijstand in aanmerking komende kosten een draagkracht van 100% in mindering gebracht.

B059 - Beleid inzake bijstandsverlening aan daklozen

Deze ruimte is gereserveerd voor centrumgemeenten. Zij kunnen hier hun eigen beleid inzake bijstandsverlening aan daklozen opnemen.

B060 - Berekening hoogte algemene bijstand bij co-ouderschap

Er is sprake van co-ouderschap als er sprake is van een feitelijke zorgverdeling per week die verder gaat dan een bezoekregeling. De vorm en inhoud van de omgangsregeling dient door beide ouders/vertegenwoordigers schriftelijk te worden bekrachtigd. Het is niet noodzakelijk, dat de afspraken tussen de ouders over het verblijf van de kinderen zijn vastgelegd in een formele, in rechte af te dwingen regeling. Wie de kinderbijslag ontvangt is ook niet van belang. 

Een co-ouder krijgt bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder voor de dagen dat het kind bij hem verblijft, en bijstand naar de norm van een alleenstaande voor de overige dagen

B061 - Vaststelling vermogen bij co-ouderschap

Wanneer de feitelijke verzorging van het kind voor ten minste de helft van de tijd bij de ouder ligt, dan kan voor de vermogensgrens (artikel 34 lid 3 WWB) aansluiting gezocht worden bij de vermogensgrens voor een alleenstaande ouder.

B161 - Overdracht aan SVB (vervallen)

Hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand

B062 Moment van aanvragen bijzondere bijstand (terugwerkende kracht)

De bijzondere bijstand kan met terugwerkende kracht worden verleend. De bijstand moet wel worden aangevraagd in het lopende kalenderjaar waarin de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, of uiterlijk voor 1 februari van het jaar opvolgend. Er moet een bewijsstuk van de gemaakte kosten worden overgelegd.

Bijstandsverlening met terugwerkende kracht kan niet-gebruik van de bijzondere bijstand verminderen. Maar het voorkomt ook het onnodig meerdere malen aanvragen voor kleine bedragen: de klant kan nota's opsparen (zie voor het indienen van aanvragen voor kosten <€ 50, richtlijn B066 in B7.2.5).

Wel vooraf aanvragen

Uitzondering op deze beleidslijn is de verlening van bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten (inclusief kosten van duurzame gebruiksgoederen). Hiervoor moet de klant wel vooraf een aanvraag indienen. De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is achteraf de noodzaak van de kosten vast te stellen.

B137 In aanmerking te nemen inkomen

Van het in aanmerking te nemen inkomen worden de middelen bedoeld in artikel 31 lid 2 PARTICIPATIEWET en artikel 33 lid 5 PARTICIPATIEWET (pensioenvrijlating) niet tot het draagkrachtinkomen van belanghebbende gerekend. De middelen als bedoeld in genoemde artikelen worden dus ook voor de bijzondere bijstand vrijgelaten. (Het inkomen wordt dus op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand.)

Bij de vaststelling van de draagkracht wordt rekening gehouden met:

- het deel van het vermogen (ook vermogen dat is gespaard van de uitkering), dat hoger is dan het vermogen dat kan worden vrijgelaten

- de ruimte in het inkomen (boven 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per jaar)

De langdurigheidstoeslag wordt ook als middel in aanmerking genomen bij de beoordeling of iemand kan reserveren. Voor de aanschaf en/of vervanging van duurzame gebruiksgoederen wordt tevens rekening gehouden met het vrij te laten bescheiden vermogen.

Inkomsten uit arbeid van ten laste komende kinderen (artikel 31 lid 2 onderdeel h PARTICIPATIEWET) worden alleen vrijgelaten, als het bijzondere bijstand betreft voor een ander in de bijstand begrepen persoon dan dat minderjarige kind. Betreft het een aanvraag voor het minderjarige kind zelf, dan moeten deze inkomsten wel worden meegenomen.

Overige vergoedingen

Indien belanghebbende uit een andere regeling een vergoeding ontvangt voor de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd, wordt deze vergoeding volledig in aanmerking genomen. De bijzondere bijstand heeft dan een complementair karakter.

B063 Draagkrachtpercentages

Bij het verlenen van bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de eventueel aanwezige draagkracht. Er wordt gekeken naar:

•het deel van het vermogen, dat hoger is dan het vrij te laten bescheiden vermogen

•de ruimte in het inkomen boven 120% van de van toepassing zijnde norm

•spaargelden, die tijdens de bijstandsperiode zijn opgebouwd, voor zover deze meer bedragen dan het vrij te laten bescheiden vermogen

Bij het vaststellen van de reserveringsruimte en draagkracht wordt uitgegaan van het feitelijke inkomen. Het resterende inkomen na beslaglegging wordt eveneens gezien als feitelijk inkomen. Als er sprake is van een WSNP-traject of een minnelijke regeling in het kader van schuldhulpverlening, wordt er van uit gegaan dat er geen draagkracht is. De reserveringsruimte blijft echter van kracht.

Voor de duur van het WSNP traject is de reserveringsruimte 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm in plaats van de gebruikelijke 6%.

De vastgestelde draagkracht moet men volledig aanwenden, om te voorzien in de bijzondere kosten. Eventueel kunnen in de draagkrachtperiode gemaakte kosten of te maken kosten, waarvoor bijzondere bijstand mogelijk is, in mindering worden gebracht op de draagkracht.

B064 - Draagkrachtperiode bijzondere bijstand

De drachtkrachtperiode wordt vastgesteld per kalenderjaar (1 januari t/m 31 december) en heeft betrekking op de periode waarin de kosten gemaakt zijn.

B065 – Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet meer aangepast.

B066 - Drempelbedrag

Op grond van artikel 35 lid 2 PARTICIPATIEWET kan de gemeente een drempelbedrag hanteren.

De uitvoeringskosten voor een aanvraag bijzondere bijstand/minimaregelingen zijn relatief hoog. Daarom hanteert de gemeente een drempelbedrag van € 50. Belanghebbenden dienen dus nota's op te sparen tot ze een bedrag van € 50 aan kosten hebben gemaakt.

Als een klant in een kalenderjaar wel kosten heeft gemaakt, maar niet aan een bedrag van € 50 komt, kunnen deze kosten in november of december worden aangevraagd voor het lagere bedrag.

Het drempelbedrag heeft geen betrekking op periodieke betalingen.

B067 Stappenplan berekening bijzondere bijstand

1. Bepaal de hoogte van de voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komende kosten (zie B7.2.6);

2. Bepaal de draagkrachtperiode (zie B7.2.4);

3. Bepaal het in aanmerking te nemen inkomen over de in stap 2 bepaalde draagkrachtperiode (zie B7.2.2.3);

4. Bepaal het in aanmerking te nemen vermogen over de in stap 2 bepaalde draagkrachtperiode (zie B7.2.2.3);

5. Bereken op grond van stap 3 en het (de) geldende draagkrachtpercentage(s) de draagkracht uit inkomen voor de draagkrachtperiode (zie B7.2.3);

6. Bereken op grond van stap 4 en het (de) geldende draagkrachtpercentage(s) de draagkracht uit vermogen voor de draagkrachtperiode (zie B7.2.3);

7. Bereken de totale draagkracht, te weten de som van stap 5 en 6;

8. Bereken het verschil tussen stap 1 en 7.

a. Indien een negatief bedrag resteert, wordt deze rest in mindering gebracht op de voor bijstand in aanmerking komende kosten van de volgende aanvraag in dezelfde draagkrachtperiode, totdat een positief bedrag resteert.

b. Resteert er een positief bedrag, dan wordt dit uitgekeerd als bijzondere bijstand. Indien de aard van de kosten daartoe aanleiding geeft kan de bijstand gespreid over de draagkrachtperiode worden betaald (periodieke bijzondere bijstand). De voor bijstand in aanmerking komende kosten van de volgende aanvraag in dezelfde draagkrachtperiode komen dan in hun geheel voor bijstandsverlening in aanmerking.

B068 – Adresgegevens zorgverzekeraars

De gemeente heeft een collectieve zorgverzekering afgesloten met Menzis.

Voor contactgegevens, zie http://www.menzis.nl/.

B069 - Waar en wanneer medisch advies vragen

Aanvraag medisch advies

Bij de beoordeling van verzoeken om bijzondere bijstand voor medische kosten, kan het noodzakelijk zijn om een medisch advies op te vragen.

Aanvragen voor medische advisering in het kader van aanvragen bijzondere bijstand worden verzonden naar SCIO-consult.

Aanvragen worden door de consulent per e-mail gestuurd naar:

SCIOconsult : aanvragen.noord-oost@scioconsult.nl

De consulent is verantwoordelijk voor de juiste informatieverstrekking aan de cliënt, als het gaat om de regelgeving en de uitvoering van het beleid van de gemeente. Van de medisch adviseur wordt verwacht dat hij hierin een ondersteunende rol speelt. Ook tijdens het traject van medische advisering blijft de consulent de regie voeren over het totaal van de aanvraag.

Dossieronderzoek

Het dossier van de gemeente kan door de medisch adviseur van SCIO-consult worden ingezien. Het is wel nodig hier van tevoren een afspraak voor te maken met de consulent. Hij/zij zorgt dan dat het dossier aanwezig is.

B070 - Standaard aanvullende of collectieve ziektekostenverzekering

De BMWE-gemeenten hebben voor hun minima een collectieve zorgverzekering (CZV) afgesloten bij Menzis.

De gemeenten bieden met de CZV aan inwoners met een inkomen tot 120% van de geldende bijstandsnorm, inclusief toeslag een adequate voorziening voor het bestrijden van medische kosten.

Naast de van overheidswege gecreëerde voorzieningen waar de burger een beroep op kan doen, heeft deze de mogelijkheid zich te verzekeren tegen het risico van (hoge) kosten. Het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering past hierin. Naast het begrip voorliggende voorziening kent de Participatiewet dan ook het begrip: tekortschietend besef van verantwoordelijkheid'.  De wetgever gaat ervan uit dat de burger van eigen verantwoordelijkheid blijk geeft door zich te verzekeren tegen normaal gangbare risico's.

Het afsluiten van een aanvullende zorgverzekering, in dit geval minimaal AV1 / TV2 (of vergelijkbaar) wordt gezien als een daad van genoegzaam besef. Als de klant daarin tekort schiet, heeft dit gevolgen voor het recht op bijzondere bijstand.

De kosten die in de CZV/aanvullende verzekeringen zijn opgenomen zijn strikt juridisch gezien niet als noodzakelijk medische kosten aan te merken. Vanuit die optiek ligt het dan ook niet op de weg van de gemeente aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken, wanneer de vergoedingen in het aanvullende pakket de gemaakte kosten niet volledig dekken.

Niet-Menzis-verzekerden

Belanghebbenden zijn niet verplicht om zich bij Menzis te verzekeren. Voor de vaststelling van de hoogte van eventuele vergoeding, wordt wel aansluiting gezocht bij de aanvullende pakketten zoals die gelden voor Menzis verzekerden. Dit om rechtsongelijkheid te voorkomen.

B073 Brillen en contactlenzen

De kosten van brilglazen, brilmonturen en contactlenzen.

Voorliggende voorzieningen

De Zvw is een voorliggende voorziening. De kosten van optische hulpmiddelen vallen niet onder het basispakket van de Zorgverzekering. Om voor een vergoeding van de kosten in aanmerking te komen dienen belanghebbenden dan ook een aanvullende verzekering af te sluiten.

Recht op bijzondere bijstand

Bijzondere omstandigheden

Soms is er sprake van bijzondere omstandigheden waardoor belanghebbende geen beroep (meer) kan doen op de aanvullende verzekering, of waardoor de vergoeding van Menzis onvoldoende is. Gedacht kan worden aan de meerkosten van bijzondere glazen of contactlenzen. Om voor vergoeding in aanmerking te kunnen komen, dan moet er voor de niet vergoede kosten wel een medische noodzaak aanwezig zijn.

Vorm van de bijstand

De bijstand wordt om niet verstrekt.

B074 - Overig beleid inzake medische kosten

De wetgever heeft bepaald dat de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet maatschappelijke ondersteuning voorliggende voorzieningen zijn die naar aard en doel passend en toereikend zijn. Alleen de in de Wlz, de Zvw en de Wmo opgenomen verstrekkingen en voorzieningen worden als noodzakelijk gezien. Verder wordt iemand die van een inkomen gelijk aan het bijstandsniveau leeft, in staat geacht de noodzakelijke kosten die niet of slechts gedeeltelijk vanuit deze wetten worden vergoed, uit het inkomen ter hoogte van de bijstandsuitkering te kunnen bestrijden.

Voor kosten die onder de werkingssfeer van de genoemde wetten vallen wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Slechts als er sprake is van zeer dringende redenen kan hiervan afgeweken worden.

Toelichting op het besluit van het college

In de Participatiewet gelden ten aanzien van het verlenen van (bijzondere) bijstand de volgende uitgangspunten:

- De Participatiewet geeft een vergoeding voor de noodzakelijke kosten van het bestaan (artikel 11 Participatiewet). Dit geldt zowel voor de algemene bijstand (bijstand voor de kosten van levensonderhoud) als voor de bijzondere bijstand.

- De Participatiewet geeft alleen een vergoeding voor noodzakelijke kosten van het bestaan als voor deze kosten geen beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel geacht wordt toereikend en passend te zijn (artikel 15 Participatiewet). Artikel 15 Participatiewet bepaalt verder dat als kosten buiten de voorliggende voorziening zijn gehouden, omdat deze kosten als niet noodzakelijk worden beschouwd, deze kosten eveneens niet voor (bijzondere) bijstandsverlening in aanmerking komen.

- De wet geeft ook aan dat als er geen recht op (bijzondere) bijstand is hiervan afgeweken kan worden als er sprake is van zeer dringende redenen (artikel 16 Participatiewet).

- Verder bepaalt de Participatiewet dat kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren (artikel 14 Participatiewet).

- In artikel 35 Participatiewet worden nadere bepalingen gegeven voor het verlenen van bijzondere bijstand. Er bestaat recht op bijzondere bijstand als het gaat om noodzakelijke kosten die naar het oordeel van de het college van burgemeester en wethouders (de gemeente) het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders (de gemeente) niet uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm, het vermogen en de langdurigheidstoeslag voldaan kunnen worden.

De kosten voor noodzakelijke medische behandelingen of medische voorzieningen worden vergoed of geregeld vanuit de Wlz, de Zvw en de Wmo. Deze wetten geven de omvang van de "gegarandeerde medische zorg en medische voorzieningen" aan.

Voor de bijstandsverlening gelden de Wlz, Zvw en Wmo als toereikende en passende voorzieningen. Kosten die onder de werkingssfeer van deze wetten vallen maar waarvoor geen vergoeding vanuit deze wetten wordt gegeven, worden niet noodzakelijk geacht en komen niet voor vergoeding via de bijzondere bijstand in aanmerking.

Het komt voor dat medische zorg of een medische voorziening gedeeltelijk wordt vergoed via de Wlz, Zvw en of Wmo. Men is voor het ontbrekende deel dan een eigen bijdrage verschuldigd. Soms wordt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage gevraagd, soms geldt een vaste eigen bijdrage. Aangezien voor deze kosten een vergoeding via de Wlz, Zvw en of Wmo wordt verstrekt kunnen de kosten in beginsel als noodzakelijk worden beschouwd. Het college van burgemeester en wethouders heeft bepaald dat voor eigen bijdragen geen bijzondere bijstand wordt verstrekt. Het college is van mening dat ongeacht de hoogte van de eigen bijdrage, deze bijdrage uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm, het vermogen en de langdurigheidstoeslag betaald kan worden. Hierbij is meegewogen dat als de wetgever van mening is dat mensen met een laag inkomen deze bijdrage niet zouden kunnen betalen, men hiervoor een wettelijke regeling had getroffen.

Soms gaat men uit van een maximaal te vergoeden bedrag of een maximum aantal behandelingen. In een dergelijke situatie is er sprake van een toereikende en passende voorziening, zodat bijzondere bijstand voor hogere kosten of meerdere behandelingen niet mogelijk is. Ook komt het voor dat men er vanuit gaat dat er als gevolg van de verstrekking besparingen ontstaan, die het redelijk maken om niet tot volledige vergoeding over te gaan (bijvoorbeeld bij orthopedische schoenen).  

Welke medische kosten komen niet voor vergoeding via de bijzondere bijstand in aanmerking?

Bij een aanvraag voor kosten van medische aard moet er in eerste instantie beoordeeld worden of er sprake is van een voorliggende voorziening. Als dit het geval is, is er geen bijzondere bijstand mogelijk. Dit geldt ook voor kosten die onder de werkingssfeer van de voorliggende voorziening behoren, maar waarvoor besloten is deze kosten niet vanuit de voorliggende voorziening te vergoeden. Ook de eventueel verschuldigde eigen bijdragen komen niet in aanmerking voor vergoeding.  

Kosten die onder de werkingssfeer van de Wlz, Zvw en Wmo behoren, komen niet voor vergoeding via de bijzondere bijstand in aanmerking.

In afwijking van bovenstaande kan in individuele gevallen bijzondere bijstand worden verstrekt indien er sprake is van een dusdanige structurele samenloop van eigen bijdragen, die er toe leidt dat de kosten niet langer in verhouding staan tot het inkomen van de belanghebbende.

B075 - Uitvaartkosten

Algemeen

De noodzakelijk te achten kosten van de lijkbezorging behoren voor de nabestaanden van de overledene tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten dienen bestreden te worden uit de voorliggende voorzieningen. Wanneer de kosten van lijkbezorging hieruit niet bestreden kunnen worden, komen deze kosten voor rekening van degene die opdracht geeft tot begrafenis/crematie.

In de regel behoren de kosten van een standaardbegrafenis of crematie voor de nabestaanden tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit geldt ook voor degenen die opgenomen zijn in een zorgcentrum voor ouderen.

Voorliggende voorziening

Begrafenis- of crematiekostenverzekering, nalatenschap, overlijdensuitkering op grond van een sociale zekerheidswet (inclusief Participatiewet).

Bijstand aan de nabestaanden

In beginsel dienen de nabestaanden (echtgenote, ouders, meerderjarige kinderen) de kosten van de lijkbezorging van de overledene voor hun rekening te nemen. Ontbreken de middelen hiervoor dan kan een ieder voor zijn eigen evenredige aandeel bijzondere bijstand aanvragen. Hierbij wordt rekening gehouden met de vermogenssituatie/draagkracht.

Toevoeging: Er kan slechts bijstand worden verleend aan diegenen die als nabestaanden gerechtigd zijn tot de nalatenschap of hun deel van de nalatenschap. De bijstand kan slechts worden verleend als de aanvrager onvoldoende draagkracht heeft en als de kosten niet uit de nalatenschap kunnen worden voldaan en/of niet gedekt zijn door een verzekering.

Wet op de lijkbezorging

Wanneer er geen nabestaanden zijn of wanneer deze weigeren de begrafenis of crematie te verzorgen, dan is op grond van de Wet op de lijkbezorging de gemeente verplicht te zorgen voor de lijkbezorging.

Als de Wet op de lijkbezorging reeds is toegepast, dan is bijstand voor deze kosten niet meer mogelijk. Er is dan reeds in de kosten voorzien. De Wet op de lijkbezorging kent zelf de mogelijkheid om het bedrag op de nabestaanden te verhalen.

Hoogte van de bijzondere bijstand

De kosten van een standaardbegrafenis of crematie dienen sober te zijn. Het maximaal te verstrekken bedrag is € 3.000.

B076 - Kosten bewindvoering

Omschrijving van de kosten

De kosten van beschermingsbewind.

Voorliggende voorzieningen

Voor deze kosten is geen voorliggende voorziening.

Recht op bijzondere bijstand

De kosten van zowel de aanvraag en de intake als van het beschermingsbewind zelf komen voor bijzondere bijstand in aanmerking als het bewind door de Kantonrechter is ingesteld. Tevens moet de bewindvoerder van de Kantonrechter toestemming (stempel met 'akkoord') hebben om de betreffende kosten bij de onderbewindgestelde in rekening te brengen.

Het recht op bijzondere bijstand wordt voor het beschermingsbewind per jaar vastgesteld. Latere nota’s, maar binnen het jaar, kunnen zonder nieuwe aanvraag worden uitbetaald als de nodige bewijsstukken zijn ingediend. 

Hoogte bijzondere bijstand

Er kan, na akkoord van de Kantonrechter, worden aangesloten bij het bedrag genoemd in de nota van de bewindvoerder.

Voor de vaststelling van de hoogte van de bijstand dient jaarlijks de draagkracht te worden vastgesteld.

Vorm bijzondere bijstand

Bijstand om niet.

B0165 Kosten Mentorschap

Bijzondere bijstand

De beschikking van de kantonrechter kan worden gevolgd. Daarmee is de noodzaak voor de kosten van mentorschap aangetoond. Bovendien kan voor deze kosten geen beroep worden gedaan op een voorliggende regeling. Voor de bepaling van de hoogte van de bijstand kan de beschikking van de kantonrechter worden gevolgd.

De aanvrager moet een kopie van de beschikking over het mentorschap inleveren. Degene waarvoor het mentorschap wordt uitgevoerd, moet aan een aantal voorwaarden voldoen om recht te hebben op bijzondere bijstand, zoals:

- Inkomen op normniveau; van het inkomen boven 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt 100% als draagkracht aangemerkt;

- Vermogen binnen de vrijstellingsgrens van de bijzondere bijstand; boven de vrijstelling wordt 100% meegenomen als draagkracht;

- Nederlander of hiermee gelijkgesteld;

Na aanvraag wordt onderzocht of aan alle voorwaarden is voldaan. De periode waarover bijstand kan worden verleend, vangt in het algemeen aan op het moment, waarop de aanvraag is gedaan, tenzij de bijstand wordt gevraagd per ingangsdatum van de beschikking van de kantonrechter.

Als bijstand wordt gevraagd met terugwerkende kracht, kan deze worden verleend:

- vanaf de dag waarop een verzoekschrift tot het mentorschap bij de rechtbank is ingediend;

- als de aanvraag binnen 3 maanden na afgifte van de beschikking door de kantonrechter is gedaan.

Bovenstaande betekent niet dat in alle gevallen bijstand moet worden verleend met terugwerkende kracht tot datum indiening van het verzoek om mentorschap bij de rechtbank. Als bijstand wordt gevraagd vanaf datum uitspraak kantonrechter, kan niet op eigen initiatief met verdere terugwerkende kracht bijstand worden verleend.

Hoogte van de bijzondere bijstand

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van mentorschap overeenkomstig de beloningsafspraken van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren (LOVCK).

B077 - Kosten curatele

Omschrijving van de kosten

De kosten van de door de kantonrechter uitgesproken curatele.

Voorliggende voorziening

Er bestaat geen voorliggende voorziening voor de kosten van curatele.

Recht op bijzondere bijstand

Als de kantonrechter iemand onder curatele stelt, staat de noodzaak vast. Er kan dan voor de kosten van beloning voor de curator bijzondere bijstand worden verstrekt. De kosten worden beoordeeld en vastgesteld door de kantonrechter. De goedkeuring van de kantonrechter blijkt uit de stempel op de nota of declaratie. Ontbreekt de goedkeuring, dan is er geen noodzaak en is er daarom ook geen bijzondere bijstand mogelijk.

Hoogte bijzondere bijstand

Er dient, in overeenstemming met het bepaalde in B7.2, rekening gehouden te worden met eventuele draagkracht.

Vorm bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand voor de kosten van curatele wordt in beginsel om niet verstrekt.

B078 - Kosten rechtsbijstand

Algemeen

De eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp en de bijkomende griffierechten worden tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Bijstandsverlening is mogelijk. Kosten die samenhangen met een veroordeling van de bijstandsaanvrager in de proceskosten van de tegenpartij, komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking.

Voorliggende voorziening

Vanaf 1 juli 2011 is toetsing door het Juridisch Loket een voorliggende voorziening, aangezien men dan een lagere eigen bijdrage krijgt. Als een klant geen gerechtvaardigde reden heeft om het Juridisch Loket over te slaan, dient het meerdere als leenbijstand te worden verstrekt (artikel 48, lid 2 sub b Participatiewet).

Civiele zaken en bezwaar en beroep

Als op grond van een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand rechtshulp is verleend, kan de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp worden aangenomen. Dit heeft tot gevolg dat voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp en de bijkomende griffierechten etc. bijstand kan worden verleend, zowel in bezwaar- als beroepsprocedures. Of het een zaak tegen de gemeente betreft is niet van belang.

Strafzaken

Voor kosten van rechtshulp in strafrechtelijke procedures kan ook bijstand worden verleend, als er een toevoeging door de Raad van Rechtsbijstand is verleend. Het betreft noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van de Participatiwet.

Terugvordering

Kosten van rechtshulp waarvoor bijstand is verleend en die vervolgens via de gerechtelijke procedure aan de belanghebbende worden vergoed, dienen aan de sociale dienst te worden terugbetaald (terugvordering op grond van artikel 58 lid 1 onderdeel f sub 2 Participatiewet, zie B11.2.3.8)

Kosten dagvaarding

De meeste procedures voor een rechter worden gestart door middel van een dagvaarding. Een deurwaarder is nodig voor het uitbrengen van deze dagvaarding bij de gedaagde. Aan het uitbrengen van een dagvaarding zijn kosten verbonden hetgeen per geval kan verschillen. De kosten hangen onder andere af van bijvoorbeeld het aantal gedaagden of de plaats waar de dagvaarding moet worden uitgebracht. De eisende partij dient altijd een voorschotbedrag voor het voeren van een gerechtelijke procedure te voldoen bij zowel de sector kanton als de arrondissementsrechtbank. Het betreft dan de kosten van dagvaarding en griffiekosten. Belanghebbende kan alleen dan voor deze kosten bijzondere bijstand ontvangen indien het dagvaarden strekt tot het verkrijgen van (achterstallig) loon of anderszins daarmee de bijstandsafhankelijkheid wordt verminderd. Indien deze belanghebbende bij uitspraak in het gelijk wordt gesteld, zal, indien gevorderd, de wederpartij worden veroordeeld tot vergoeding van de door eiser gemaakte procedurekosten. Het is daarom van belang dat belanghebbende mededeling doet van de uitspraak. Belanghebbende zal namelijk de verstrekte bijstand dienen terug te betalen (zie hierboven terugvordering) bij veroordeling van de tegenpartij. Overigens geldt hetzelfde indien er sprake is van een incasso kort geding.

Proceskostenveroordeling gemeente

Indien de gemeente in een uitspraak van een gerechtelijke instantie is veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en eventueel de proceskosten, dan wordt het vergoeden van deze kosten door de afdeling Juridische Zaken afgehandeld.

B084 Baby uitzet

Belanghebbende wordt geacht te kunnen reserveren voor een baby-uitzet vanaf de vierde maand van de zwangerschap. Er wordt dan ook geen bijzondere bijstand verleend voor deze kosten.

B087 Communicatie en signalering

Algemeen

Het hebben van een telefoon wordt als algemeen gebruikelijk gezien. Abonnementskosten behoren dan ook tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor geen bijstand wordt gegeven. Dit geldt ook voor aanschaf- en aansluitingskosten.

Personenalarmering

Voorliggende voorzieningen

De Regeling zorgverzekering is een voorliggende voorziening. De verzekeraar moet vooraf toestemming verlenen.

Personenalarmering is soms opgenomen in een aanvullende verzekering. De vergoeding is dan bestemd voor belanghebbenden die niet voldoen aan de voorwaarden genoemd in de Regeling zorgverzekering.

Bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand voor deze kosten is niet mogelijk omdat er een voorliggende voorziening is die geacht wordt passend en toereikend te zijn.

B089 Reiskosten woon-werkverkeer

Kosten in verband met het verwerven van inkomsten uit arbeid, waaronder begrepen reiskosten, behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten die uit de bijstandsnorm of een daarmee vergelijkbaar inkomen bekostigd dienen te worden. Afzonderlijke bijzondere bijstandsverlening in bovenmatige verwervingskosten is slechts mogelijk wanneer in een individuele situatie ten gevolge van bijzondere omstandigheden de werkelijke vervoerskosten in verband met het verwerven van inkomsten uit arbeid de gebruikelijke vervoerskosten te boven gaan.

In het kader van de bijzondere bijstandsverlening kunnen de reiskosten in verband met het verwerven van (parttime) inkomsten uit dienstbetrekking als bijzonder aangemerkt voorzover geen aanspraak op een reiskostenvergoeding van de werkgever bestaat en de afstand tussen woonplaats en werkplek méér bedraagt dan 10 km  enkele reis. In dat geval kunnen de meerkosten in hun geheel als bijzonder worden aangemerkt. Er dient voor minst kostbare wijze van vervoer te worden gekozen en de werkelijke kosten van reizen worden vergoed tot maximaal € 0,19 per kilometer. Hierbij wordt aangesloten bij de vergoeding door de belastingdienst. De vervoerskosten tot 10 kilometer van het openbaar vervoer kunnen als normale verwervingskosten worden aangemerkt. Indien de reisafstand woon-werkverkeer meer dan 10 kilometer bedraagt, wordt dit als bijzondere verwervingskosten aangemerkt en kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de meerkosten.

B089 - Reiskosten woon-werkverkeer (verwervingskosten)

Het recht op bijzondere bijstand voor de reiskosten woon-werkverkeer is gelegen in artikel 35 lid 1 Participatiewet.

Reiskosten in verband met een participatietraject moeten, behoudens bijzondere omstandigheden, worden bestreden uit de algemene bijstand, ook als aan belanghebbende de verplichting is opgelegd om aan het traject deel te nemen. Een relatief korte afstand vormt geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijzondere bijstand moet worden verstrekt voor deze reiskosten, ook als het een participatietraject betreft waaraan de belanghebbende verplicht deelneemt (zie CRvB 11-05-2010, nr. 09/4429 Participatiewet).

B091 - Reiskosten bezoek zieke familieleden

Als gezinsleden in een ziekenhuis of een andere inrichting buiten de regionale ziekenhuizen worden verpleegd, is er bijstand mogelijk voor de reiskosten. Er wordt uiteraard wel rekening gehouden met een mogelijke vergoeding vanuit de zorgverzekering. Het gaat hier om reiskosten in verband met het bezoek aan de partner van belanghebbende en de ten laste van belanghebbende of diens partner komend (pleeg)kind en (pleeg)kinderen. Ten aanzien van het aantal noodzakelijk geachte bezoeken geldt de volgende regel:

• Bij terminale ziekte, verpleging op een intensive care en bij zieke kinderen, elke dag voor maximaal twee personen die direct tot het gezin behoren.

• Bij overige ziekenhuisopnames, tweemaal per week voor twee personen die direct tot het gezin behoren.

Wegens sociale en/of medische redenen kan van deze aantallen worden afgeweken.

Bij zieke kinderen is het verblijf in een Ronald McDonald huis vaak goedkoper dan de reiskosten die gemaakt moeten worden. Vergoeding van deze kosten via de zorgverzekering is soms mogelijk. De goedkoopste oplossing verdient de voorkeur.

Wijze van vergoeden

Bij de bepaling van de hoogte van de bijstand wordt uitgegaan van een reis per openbaar vervoer (2e klas). Soms is het gebruik van een auto wegens het ontbreken van goed openbaar vervoer echter toch noodzakelijk. In dat geval wordt uitgegaan van een kilometervergoeding van € 0,19.

Bijstand wordt bij periodieke kosten voor maximaal 12 maanden toegekend. Bijstand wordt op declaratiebasis uitbetaald. Belanghebbende dient de declaraties tenminste 12 maanden gerekend vanaf de maand waarin de bijzondere bijstand is uitbetaald te bewaren en op verzoek van het college te tonen.

In geval van vervoer per auto wordt een afsprakenkaart of verklaring van de instelling die is bezocht ingeleverd ter verificatie van de kosten.

Als de bijstand niet of niet volledig is aangewend voor het doel waarvoor de bijzondere bijstand is verstrekt, vordert het college de verstrekte bijstand terug.

B092 Reiskosten Bezoek Werkplein

Reiskosten die worden gemaakt voor het bezoek aan Werkplein Noord -Groningen worden in beginsel gerekend tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten.

B096 Bewassing en kledingslijtage

Algemeen

Kosten van aanschaf, vervanging, reiniging en onderhoud van kleding, beddengoed en schoeisel behoren in het algemeen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Er zijn echter situaties denkbaar, die deze kosten voor de betrokkene bijzonder maken. Te denken valt aan extra kosten voor kleding als gevolg van een handicap aan het bewegingsapparaat en/of extra kosten omdat kleding vaker gewassen moet worden, de bewassingskosten.

Noodzaak

Als de noodzaak niet kan worden vastgesteld op grond van het dossier of gegevens van de specialist, of als of er anderszins twijfels bestaan over de noodzaak, wordt een attest opgevraagd.

Hoogte van de bijstand

Voor het vaststellen van de mate van extra kosten van kleding, schoeisel en beddengoed als gevolg van bewassingskosten of van kledingslijtage ten gevolge van een voortbewegingshandicap wordt verwezen naar de geïndexeerde GMD-lijst.

B101 Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

Geen aparte regeling Duurzame gebruiksgoederen

*Kosten van aanschaf, vervanging en/of reparatie van duurzame gebruiksgoederen worden aangemerkt als incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan en dienen primair uit eigen middelen, inkomen, langdurigheidstoeslag, vermogen, reservering vooraf dan wel betaling achteraf, te worden voldaan.

*Bijzondere bijstand in de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan in bijzondere omstandigheden worden verleend in de vorm van borgtocht of anders de vorm van geldlening. Gaat altijd om de goedkoopste adequate oplossing

•Duurzame gebruiksgoederen

•Overige inrichtingskosten

•Aanvullende beleidsregel complete woninginrichting

DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN

Algemeen

Uitgangspunt van de Participatiewet is dat de bijstandsnorm toereikend is dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan moet worden betaald uit de eigen middelen (inkomen / vermogen). Dit geldt ook voor de noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, zoals wasmachine, meubels, inrichtingskosten, babyuitzet e.d.

Voorliggende voorzieningen

Men wordt geacht voor deze kosten te reserveren dan wel deze te financieren via gespreide betaling achteraf. (...)

Mogelijke bijstand

Omdat de duurzame gebruiksgoederen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, waarvoor belanghebbende behoort te reserveren, wordt bij de bepaling van de hoogte van de te verlenen bijstand de liquide (te maken) middelen in de beoordeling betrokken (bijv. aandelen, waardepapieren, roerende zaken). De mogelijkheid van een lening van de (Volks)kredietbank zo nodig met behulp van een borgstelling in het kader van de Participatiewet zal eveneens onderzocht moeten worden. Als dit niet tot de mogelijkheden behoort, komt pas een lening van de gemeente en eventueel bijstandsverlening om niet in aanmerking.

Verwijzing kredietbank

Wanneer bijstand wordt gevraagd voor duurzame gebruiksgoederen zal eerst een doorverwijzing naar de kredietbank moeten plaatsvinden voor het aanvragen van een lening. Bij de verwijzing moet eventueel aan de cliënt een uitkeringsspecificatie worden meegegeven. Verwijzing hoeft niet plaats te vinden, als vooraf al duidelijk is dat de kredietbank geen lening zal verstrekken.

Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen

Bijstand in de vorm van een renteloze geldlening voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen is mogelijk als de kredietbank niet in een lening kan voorzien. Dit moet blijken uit een brief van de kredietbank, waarin de reden van afwijzing staat vermeld c.q. omschreven.

Onderzoek gemeente bij geldlening

Bij verzoeken om een geldlening moet worden onderzocht:

•of de kosten van het duurzame gebruiksgoed behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

•of de aanschaf van het goed noodzakelijk is;

•de hoogte van het benodigde bedrag;

•de voorzienbaarheid van de uitgave en daarmee samenhangend de reserveringsmogelijkheden;

•het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de eigen bestaansvoorziening.

Voor de maximale hoogte van de noodzakelijke kosten van de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen wordt uitgegaan van de richtlijnen ingevolge de NIBUD-normen. Bij een onvoorzienbare noodzaak bij aanschaf of bij duurzame gebruiksgoederen, die niet tot de algemeen gebruikelijke behoren, is bijzondere bijstand om niet mogelijk.

(…)

Looptijd geldlening

De looptijd van de geldlening is maximaal 36 maanden. In de situatie dat men heeft nagelaten geheel of gedeeltelijk te reserveren of een niet noodzakelijke lening heeft afgesloten kan, afhankelijk van de mate van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid, de aflossingstermijn maximaal op 48 maanden worden gesteld. Na 3 jaar of in het laatst genoemd geval 4 jaar regelmatige en volledige aflossing wordt het restant van de lening kwijtgescholden.

Aflossing

De hoogte van de aflossingsbedragen wordt voor personen met een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm (ongeacht de samenstelling van dit inkomen) vastgesteld op tenminste 6% van de som van de van toepassing zijnde theoretische bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag.

Premies op grond van het premiebeleid en arbeidskostenvergoedingen worden niet als inkomen meegerekend en tellen derhalve niet mee. De aflossingsbedragen worden hoger vastgesteld als een inkomen boven de norm wordt ontvangen. De totaal door belanghebbende te betalen bedragen worden zo vastgesteld dat hij tenminste blijft beschikken over beslagvrije voet.

Op grond van artikel 51, 2e lid Participatiewet kunnen de aflossingsbedragen en/of de duur van de aflossing gewijzigd worden afhankelijk van de omstandigheden van persoon en gezin.

Matiging

Indien er sprake is van noodzakelijk te achten extra financiële lasten kan de hoogte van het aflossingsbedrag worden gematigd.

OVERIGE INRICHTINGSKOSTEN

Algemeen

De kosten van woninginrichting die verband houden met een noodzakelijke verhuizing behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen te worden bestreden uit het inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm via reservering of gespreide betaling achteraf. Wanneer de belanghebbende niet in staat is door individueel bepaalde bijzondere omstandigheden in de kosten van woninginrichting te voorzien, vindt eventueel bijstandsverlening plaats in de vorm van een geldlening.

Voorliggende voorziening

De mogelijkheden van kredietverlening door de kredietbank dienen te worden benut.

Noodzakelijkheid

Indien er sprake is van een noodzakelijke verhuizing en er onvoldoende of geen reserveringsmogelijkheden zijn geweest, kan er voor de kosten van woninginrichting afzonderlijke bijstand worden verstrekt. Een verhuizing is noodzakelijk wanneer daaraan een medische- of sociale indicatie aan ten grondslag ligt. De voorgaande bijzondere omstandigheden maken dat de eventueel te verstrekken bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt als bijzondere bijstand. Jonggehuwden en alleenstaanden worden geacht de kosten van eerste woninginrichting zelf te dragen.

Vorm van bijstand (artikel 51 Participatiewet)

Bijzondere bijstand in de kosten van woning(her)inrichting (duurzame gebruiksgoederen) wordt verstrekt als geldlening of in de vorm van borgtocht. In bijzondere gevallen wordt de bijstand om niet verstrekt. Bovendien bestaat nog de mogelijkheid om aanvullende bijstand te verstrekken in de kosten van periodiek verschuldigde rente- en aflossingsbedragen van geldleningen voorzover de te betalen bedragen de genormeerde aflossingsbedragen terzake van geldlening overtreffen.

Aflossing

De hoogte van de aflossingsbedragen wordt door personen met een inkomen ter hoogte van bijstandsnorm (ongeacht de samenstelling van het inkomen) vastgesteld op ten minste 6% van de som van de van toepassing zijnde theoretische bijstandsnorm.

Premies op grond van het premiebeleid en arbeidskostenvergoedingen worden niet als inkomen beschouwd en tellen daarom niet mee. De aflossingsbedragen worden hoger vastgesteld als een inkomen boven de norm wordt ontvangen. De totaal door belanghebbende te betalen bedragen worden zo vastgesteld dat hij tenminste blijft beschikken over beslagvrije voet.

Op grond van artikel 51, 2e lid Participatiewet kunnen de aflossingsbedragen en/of de duur van de aflossing gewijzigd worden afhankelijk van de omstandigheden van persoon en gezin.

Hoogte bijstand

Uitgegaan moet worden van de noodzakelijk te achten woninginrichting. Voor de richtprijzen gelden als uitgangspunt de referentienormen van het NIBUD. Bij de bepaling van de hoogte van de bijstand moet het bedrag dat men redelijkerwijs had kunnen reserveren (voorzienbaarheid van de verhuizing) in mindering worden gebracht.

Aanvullende beleidsregel complete woninginrichting

Voor de vaststelling van kosten van een complete woninginrichting (bijvoorbeeld bij het betrekken van een woning door een statushouder) wordt op grond van de uitgegaan van 50% van het hiervoor in de NIBUD-prijzengids opgenomen bedrag. Dit bedrag wordt aan de doelgroep statushouders verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening.

B151 Dieetkosten

Algemeen

Dieetkosten behoren, voorzover de kosten van het normale voedingspakket wordt overschreden, tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan mits het volgen van een dieet medisch noodzakelijk is.

Voorliggende voorzieningen

Er zijn 2 soorten dieetkosten, te weten kosten voor dieetpreparaten en kosten voor dieetproducten.

Dieetpreparaten zijn preparaten die ten opzichte van normale voeding zowel een gewijzigde chemische samenstelling als een gewijzigde fysische vorm hebben. Er bestaat alleen aanspraak in geval van een ernstige slikstoornis, passagestoornis, voedselallergie of stofwisselingsstoornis. Deze preparaten worden door de basisverzekering van de zorgverzekering 100% vergoed.

Dieetproducten zijn alleen wat betreft chemische samenstelling gewijzigd, bijvoorbeeld een zoutarm dieet. De meerkosten van dieetproducten ten opzichte van een normaal eetpatroon worden vergoed via de bijzondere bijstand.

Indicatiestelling

Voor de bepaling van de medische noodzaak van dieetproducten is een medisch attest vereist. Voor de meerkosten van dieetvoeding wordt aansluiting gezocht bij de bedragen in de Nibud prijzengids.

B160 Eigen risico

De gemeente heeft geen afwijkend/specifiek beleid over dit onderwerp. Er is aangesloten bij de juridische afwegingen in het handboek.

B079 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20 jarigen niet in een inrichting verblijvend.

Bij thuiswonende jongeren wordt in beginsel de basisnorm geacht toereikend zijn.

Voor noodzakelijk uitwonende jongeren geldt het volgende: Als aanvullend op de lage norm algemene bijstand bijzondere bijstand noodzakelijk is voor levensonderhoud dan wordt de hoogte hiervan al individueel vastgesteld. Daarbij geldt dat de hoogte van de totale uitkering (norm algemene bijstand + toeslag bijzondere bijstand) nooit meer kan bedragen dan de uitkering die in een vergelijkbare situatie zou gelden voor personen van 21 jaar.

B080 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20 jarigen in een inrichting verblijvend.

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de norm voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijft. Eventuele inkomsten moeten op de bijzondere bijstand in mindering worden gebracht.

B081 Procedure Verhaal bijzondere bijstand jongeren

Bij een aanvraag bijzondere bijstand voor levensonderhoud door iemand in de leeftijd van 18 t/m 20 jaar worden direct de ouders/verzorgers aangeschreven voor verhaal. Bij minderjarige kinderen jonger dan 17 jaar dient ook de Raad voor de Kinderbescherming in kennis te worden gesteld. Afgesproken is dat de Raad nadere gegevens kan verkrijgen om zelf een onderzoek in te stellen. Dit kan ook als het iemand is van 17 jaar of ouder.

Moet het adres van de jongeren geheim blijven wegens gevaar of dreiging daarvan, dan dient in ieder geval de betreffende ambtenaar op de hoogte te zijn van de verblijfplaats.

B082 Indirecte schoolkosten schoolgaande kinderen.

Indirecte studiekosten van ten laste komende schoolgaande kinderen komen in beginsel niet voor de verlening van bijzondere bijstand in aanmerking. Deze kosten worden geacht voldaan te kunnen worden uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm voor het gezin (= de alleenstaande ouder of de gehuwden).  Zie ook eventueel minimabeleid van de gemeente.

(…)

B083 LBIO Residentiele opvang kinderen.

Omschrijving van de kosten

De door het LBIO bepaalde ouderbijdrage voor uit huis geplaatste kinderen. De LBIO int deze bijdrage ook.

Voorliggende voorziening

De kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) moet worden aangemerkt als een passende en toereikende voorziening in de zin van de wet. (Rb Leeuwarden, 17-03-1999, nr 97/1019, JABW 9-1999-nr.81)

Recht op bijzondere bijstand

De wijze waarop de ouderbijdrage wordt vastgesteld leidt ertoe dat de ouder de ouderbijdrage in principe dient te bekostigen uit eigen middelen (bv. AKW). Echter, omdat de onderhoudskosten in het betreffende kwartaal betaald moeten zijn om aanspraak te kunnen maken op kinderbijslag, kan in voorkomende gevallen eenmalig bijzondere bijstand worden verleend voor (de eigen bijdrage in) de onderhoudskosten van uit huis geplaatste kinderen. Dit zal zich alleen voordoen bij gehuwden met een of meer kinderen of bij een alleenstaande ouder die naast de een of meer uit huis geplaatste kinderen nog de volledige zorg heeft over een andere ten laste komend kind. De als alleenstaande aan te merken ouder is namelijk vrijgesteld van de betaling van de ouderbijdrage.

Hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de eenmalige bijzondere bijstand wordt afgestemd op (de eigen bijdrage in) de te maken onderhoudskosten voor het uit huis geplaatste kind in het lopende kwartaal.

Vorm van de bijstand

De eenmalige bijzondere bijstand voor (de eigen bijdrage in) de onderhoudskosten van uit huis geplaatste kinderen wordt verstrekt in de vorm van een geldlening.

Aan de bijstand te verbinden verplichtingen

De beschikking moet vermelden dat de belanghebbende verplicht is om:

- de bijstand te besteden aan het voldoen van (de eigen bijdrage in) de onderhoudskosten van het uit huis geplaatste kind (bestedingsverplichting);

- (indien van toepassing) ook de overige onderhoudskosten die niet voor bijstandsverlening in aanmerking kwamen, te voldoen;

- achteraf bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat de eigen bijdrage in de onderhoudskosten is voldaan (inlichtingenplicht);

- de bijstand terug te betalen zodra de laatste dubbele kinderbijslag is ontvangen (zie ook paragraaf 3.3 onderdeel 7);

- geen nieuwe schulden te maken gedurende de periode dat de leenbijstand nog niet is terugbetaald (zie ook paragraaf 3.3 onderdeel 7).

B085 Maaltijdvoorziening

Omschrijving van de kosten

Wanneer iemand vanwege medische en/of sociale redenen niet zelf kan koken en/of niet in staat is zelf boodschappen te doen en er is geen partner of een ander die dat wel kan doen, dan kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van maaltijdvoorziening.

Omdat voeding behoort tot de algemene kosten van het bestaan waarin een inkomen op bijstandsniveau voorziet zullen alleen de meerkosten voor bijstandsverlening in aanmerking behoren te komen. Voor het bedrag dat aan voeding in de norm begrepen is aansluiting worden gezocht bij:

- de NIBUD-Prijzengids die voor een warme maaltijd voor 65+-ers een bedrag van € 2,03 hanteert. Genoemd bedrag geldt per 2012.

B086 Verzorging en hulp

Eigen bijdrage Huishoudelijke Ondersteuning (plus)

De eigen bijdrage die wordt geheven voor HO (plus) en voor overige Wmo, Zvw en Wlz voorzieningen is inkomensgerelateerd. Deze kosten worden dan ook geacht uit eigen middelen bestreden te kunnen worden

Eigen bijdrage PGB

De eigen bijdrage die wordt geheven voor HO (plus) en voor overige Wmo, Zvw en Wlzvoorzieningen is inkomensgerelateerd. Deze kosten worden dan ook geacht uit eigen middelen bestreden te kunnen worden

B093 Suppletie lening kredietbank

Omschrijving van de kosten

De kosten die verbonden zijn aan een lening bij een kredietverlenende instelling die uitgaan boven het van toepassing zijnde aflossingsbedrag dan wel de borgstelling die nodig is om een geldlening bij de kredietverlenende instelling af te sluiten.

De kredietbank beoordeelt de aanvraag om een geldlening op grond van een aantal criteria zoals: leeftijd, (resterende) aflossingscapaciteit en kredietwaardigheid. Op grond daarvan kan de bank besluiten tot:

- het toekennen van de geldlening zonder bijzondere voorwaarden;

- het toekennen van de geldlening onder de voorwaarde van een borgstelling;

- het toekennen van de geldlening onder de voorwaarde dat suppletie wordt verstrekt

- het afwijzen van de geldlening.

Voorliggende voorziening

Er is geen voorliggende voorziening.

Recht op bijzondere bijstand

Borgstelling is mogelijk bij uitzichtloze huur- en nutsschulden.

Suppletie is mogelijk voor geldleningen bij de kredietbank voor bijzondere noodzakelijke kosten waarvoor geen reserveringsmogelijkheid was (niet voor schulden in verband met huur of nutsvoorzieningen) waarvan de maandelijkse termijnbetalingen (aflossing plus rente) hoger zijn dan de voor beslag vatbare ruimte (ongeveer 10% van de bijstandsnorm) waarbij wordt uitgegaan van een aflossingsduur van 3 jaar.

Hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand voor suppletie is gelijk aan het verschil tussen maandelijkse termijnbetalingen (aflossing plus rente) en 6% van de vantoepassing zijnde norm. Tussentijdse wijziging in de hoogte van de suppletie is mogelijk.

Op deze voor bijstand in aanmerking komende kosten wordt de (eventueel) aanwezige draagkracht en het (eventueel) van toepassing zijnde drempelbedrag, overeenkomstig de regels opgenomen in paragraaf B7.3, in mindering gebracht.

Vorm van de bijstand

De bijstand wordt om niet verleend.

B094 Kosten schuldhulpverlening

Omschrijving van de kosten

De kosten die verbonden zijn aan het oplossen van een schuldenprobleem.

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie B3.4). Denk in dit geval aan:

Limitatieve Voorliggende voorziening 

de schuldhulpverlening door de gemeentelijke kredietbank.

de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).

Recht op bijzondere bijstand

Er wordt geen bijzondere bijstand verleend voor de schuldhulpverlening of schuldsanering, omdat de voorliggende voorziening als passend en toereikend wordt beschouwd.

B095 Kosten van sociaal culturele en educatieve activiteiten

Ingevuld middels Minimabeleid

B097 Bijzondere bijstand voormalig alleenstaande ouders

Het college verstrekt geen bijzondere bijstand ter (gedeeltelijke) compensatie van de inkomensachteruitgang van het gezin van de voormalig alleenstaande ouder. De bijstandsnorm wordt toereikend geacht voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. In de bijstandsnorm (norm + toeslag - verlaging, zie artikel 5 onderdeel c Participatiewet) is reeds rekening gehouden met het feit dat het kind met een laag inkomen niet (optimaal) kan bijdragen aan de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (zie paragraaf B6.7).

B098 Kosten van scholing en opleiding

Voor de kosten van noodzakelijk geachte scholing wordt geen bijzondere bijstand verleend. Indien nodig kan het college re-integratiemiddelen inzetten ter dekking van deze kosten.

B099 Verwervingkosten

Zie ook W012

Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is er bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen geen ruimte voor verrekening van verwervingskosten. Voor verwervingskosten moet volgens de Centrale Raad van Beroep de weg van de bijzondere bijstand worden gevolgd. Ook bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid verwervingskosten als voorziening aan te merken en te betalen uit het participatiebudget.

Onkostenvergoedingen

Het is mogelijk om een vergoeding te verstrekken voor kosten die de persoon moet maken in het kader van een arbeidsmarktgericht re-integratieactiviteit. Hierbij gaat het om de directe en indirecte kosten, die noodzakelijk en aantoonbaar zijn en die, in alle redelijkheid, niet ten laste van de persoon kunnen komen. Ook moet er voor deze kosten geen andere voorliggende voorziening zijn. Voorts moet er sprake zijn van de goedkoopste adequate oplossing. Over de onkostenvergoeding worden in het trajectplan concrete afspraken gemaakt.

Een belanghebbende kan, in het kader van het trajectplan, aanspraak maken op een onkostenvergoeding, waaronder reiskosten en andere te maken kosten, voor zover deze naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn .

Het college betrekt bij zijn oordeel over de noodzaak:

- het belang van de te maken kosten in verband met de re-integratie van de belanghebbende;

- de zienswijze van belanghebbende;

- de beoordeling van de mogelijkheden van de belanghebbende tot arbeidsinschakeling;

- de beschikbaarheid van de benodigde voorziening of alternatieven daarvoor.

Reiskosten die in het kader van de uitvoering van het trajectplan worden gemaakt, worden geheel vergoed op basis van openbaar vervoer indien de enkele reisafstand groter is dan 10 km (postcode – postcode). Mocht het openbaar vervoer niet doelmatig worden geacht dan kan een kilometervergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer (op basis van de routeplanning) worden verstrekt. Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling in het kader van overig beleid, zoals bijvoorbeeld deze reiskosten, fiets en dergelijke, dienen net als alle voorzieningen die ingezet worden ten behoeve van re-integratie, gemotiveerd te worden

B100 Kosten kinderopvang (verwervingskosten)

Bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang kan in bijzondere gevallen worden verleend voor de kosten van: 

1. tussenschoolse opvang; 

2. kinderopvang die niet door de reguliere kinderopvang kan worden geregeld; 

3. kinderopvang als de ouder deze direct nodig heeft terwijl de kinderopvanginstellingen niet per direct een plaats beschikbaar hebben; 

4. kinderopvang voor belanghebbenden die een inburgeringstraject zonder re-integratiecomponent volgen.

NB: als de kosten vergoed worden in verband met een traject, dient vergoeding plaats te vinden uit het participatiebudget (flankerende kosten), zie W1.2.5.

Als uitgangspunt voor de hoogte van de bijzondere bijstand bij particuliere opvang, gelden de maximale uurprijzen uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wk). Voor belanghebbenden onder 4 geldt dat bij het vaststellen van de draagkracht geen rekening wordt gehouden met draagkracht uit vermogen.

Aanwijzingen voor de uitvoering: Voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie (SMI), zie B7.18.2 en B7.4.5.

B102 Verhuiskosten

Algemeen

De kosten van een medisch- of sociaal geïndiceerde verhuizing behoren in beginsel tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarvoor, behoudens bijzondere omstandigheden, geen afzonderlijke bijstand wordt verstrekt. Men wordt geacht voor dergelijke kosten te reserveren dan wel een betalingsregeling te treffen. Wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden, kan bijstand worden verleend. De te verlenen bijstand krijgt daardoor het karakter van bijzondere bijstand.

Voorliggende voorziening

Met betrekking tot medisch geïndiceerde verhuizingen geldt de Wmo als voorliggende voorziening.

Noodzakelijke verhuizing

Indien er sprake van een noodzakelijke verhuizing is geweest en er onvoldoende reserveringsmogelijkheden zijn geweest, wordt bijzondere bijstand voor deze kosten verstrekt. Van een noodzakelijke verhuizing is sprake indien daaraan een medische- of sociale indicatie ten grondslag ligt.

Om niet

Bijzondere bijstand voor de verhuiskosten wordt om niet verstrekt en moet worden aangevraagd in de gemeente van vertrek. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de aanwezige draagkracht. De noodzakelijke kosten die rechtstreeks verband houden met de verhuizing (zoals het huren van een transportauto) kunnen worden vergoed.

Verhuizing uit woning boven grens huurtoeslag

Wanneer belanghebbende verhuist van een woning boven het maximum van de huurtoeslaggrens naar een woning die voor huurtoeslag in aanmerking komt, dan wordt de bijstand om niet verstrekt.

B103 Eerste maand huur en administratiekosten

Onderstaande richtlijn geeft het gemeentelijk beleid ten aanzien van het verstrekken van bijzondere bijstand voor eerste maand huur en administratiekosten. 

Omschrijving van de kosten

De kosten, die verband houden met een eerste maand huur, administratiekosten en waarborgsom worden geacht te behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, welke uit het beschikbare inkomen moeten worden bestreden. Er kunnen echter omstandigheden zijn, waardoor deze kosten voor belanghebbende als bijzonder zijn aan te merken.

Onder dergelijke kosten wordt verstaan de kosten die gemaakt moeten worden om de huur en eventuele bijkomende kosten op voorhand te betalen, zonder dat het inkomen over de betreffende maand beschikbaar is. Bijzondere bijstand voor deze kosten wordt in principe om niet verleend.

Vaststelling noodzaak

De consulent maakt een beoordeling van de noodzaak, de voorzienbaarheid en de reserveringsmogelijkheden.

Aan de bijstand verbonden verplichtingen

De noodzakelijke kosten kunnen worden vergoed. De kosten dienen te worden aangetoond door middel van nota’s.

B105 Overbrugging scherpe terugval in inkomen

Omschrijving van de kosten

Bij onvoorzienbare terugval in inkomen naar bijstandsniveau (bijvoorbeeld ten gevolge van overlijden van de partner of verlating) kunnen zich zodanige aanpassingsmoeilijkheden voordoen dat het economisch evenwicht in het gezin wordt verstoord. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan contractuele verplichtingen (abonnementen, jaarcontracten) waarvan de betalingsverplichtingen nog enige tijd doorlopen na de inkomensterugval. Aan bijstandsgerechtigden, die voorheen een hogere levensstandaard voerden, kan maximaal 3 maanden (met een eenmalige verlenging van drie maanden) een toeslag in de vorm van bijzondere bijstand worden verleend. Er dient dan sprake te zijn van een ernstige terugval in inkomen.

Voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste huur, zie B7.16.3.

Voorliggende voorziening

Overlijdensuitkering, levensverzekering of arbeidsongeschiktheids-risicoverzekering, voor zover deze qua hoogte en dekking in de kosten voorziet.

Hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de overbrugging wordt bepaald door de feitelijke hoogte van de kosten.

Vorm van de bijstand

De bijzondere bijstand wordt verstrekt om niet.

B106 Overige bijzondere kosten

Mocht zich in de praktijk situaties voordoen die om invulling middels een beleidsregel vragen kan dit op deze plek worden ingevuld.

B138 Aangewezen groepen voor categoriale bijzondere bijstand.

De mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand zijn als gevolg van de invoering van de Participatiewet beperkt.

B145 Berekening woonkostentoeslag huurders

Berekening woonkostentoeslag algemeen

Voor de berekening van de woonkostentoeslag wordt aangesloten bij de systematiek van de Wet op de Huurtoeslag en gebruik wordt gemaakt van het "berekeningsformulier huurders". Er wordt geen woonkostentoeslag verstrekt wanneer deze minder bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 14 lid 4 AWIR.

Woonkostentoeslag kan in principe worden verstrekt voor huurwoningen. In dit geval dient rekening te worden gehouden met de voorliggende voorzieningen huurtoeslag.

Woonkostentoeslag kan worden verstrekt als:

1. er (nog) geen recht bestaat op (maximale) huurtoeslag

2. de huur boven de subsidiegrens ligt

3. er sprake is van een zeer hoge huur

1. (Nog) geen recht op (maximale) huurtoeslag Woonkostentoeslag is mogelijk indien op de peildatum geen recht bestaat op (maximale) huurtoeslag, en wel tot het begin van het nieuwe subsidiejaar (1 januari van enig jaar).

2. Huur boven subsidiegrens Onder voorwaarden kan in deze situatie bijzondere bijstand worden verleend, bijvoorbeeld na een echtscheiding of verbreking van een relatie. Bijzondere bijstand is in deze situatie altijd tijdelijk (in principe 12 maanden) en gekoppeld aan een verhuisplicht.

Een woonkostentoeslag is in principe niet mogelijk, wanneer de huurtoeslag is afgewezen of ingaat op een later tijdstip, omdat:

- het verzoek niet tijdig is ingediend;

- niet tijdig eventuele aanvullende gegevens werden verstrekt;

- de aanvrager met zijn eventuele medebewoner(s) en/of onderhuurder(s) niet (tijdig) op het adres waarvoor men huursubsidie vraagt ingeschreven stond in de Gemeentelijke Bevolkingsadministratie (GBA).

In deze situaties kan geen bijstand worden verleend wegens het mislopen van de toereikende voorliggende voorziening (zie artikel 15 Participatiewet; paragraaf B3.3).

B146 Berekening woonkostentoeslag eigenaren

Berekening woonkostentoeslag algemeen

Voor de berekening van de woonkostentoeslag eigenaren wordt aangesloten bij de systematiek van de Wet op de Huurtoeslag en wordt gebruik gemaakt van het berekeningsformulier eigenaren.

Er wordt geen woonkostentoeslag verstrekt wanneer deze minder bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 14 lid 4 AWIR.

Berekening woonkosten

In de regel wordt woonkostentoeslag verstrekt over het lopende jaar. Er kan in dat geval worden uitgegaan van het bedrag op de meest recente jaaropgaaf van de hypotheekverstrekker. De toekenning van de woonkostentoeslag is dan voorlopig.

In het besluit wordt opgenomen dat belanghebbende de jaaropgaaf van het jaar waarover de woonkostentoeslag is verstrekt, moet inleveren zodra hij deze heeft ontvangen. Mogelijk wordt de woonkostentoeslag dan herzien.

Als voorwaarde bij de toekenning van een woonkostentoeslag geldt, dat de bewoner bij de belastingdienst een verzoek om voorlopige teruggaaf moet indienen of een teruggave 'Inkomstenbelasting' en/of 'Premies volksverzekeringen' moet aanvragen. Dit in verband met de fiscale aftrekbaarheid van te betalen of betaalde hypotheekrente.

De voorlopige teruggave wegens hypotheekrente (als die volledig betrekking heeft op het bijstandstijdvak) moet volledig in mindering worden gebracht op de woonkostentoeslag. Aan de woonkostentoeslag wordt daarom de verplichting verbonden dat belanghebbende aangifte doet en de aanslag inlevert bij de dienst. Eventueel wordt het besluit dan gewijzigd. Deze voorwaarde wordt nadrukkelijk opgenomen in het besluit

De woonkosten worden op jaarbasis vastgesteld en dan omgerekend naar de maand. Voor het berekenen van de woonkosten gaat het om de volgende woonkosten (op jaarbasis):

Rente die verband houdt met de woning

a. Hypotheekrente Het gaat hier uitsluitend om de rente die verband houdt met de woning. Het is niet van belang of de eigenaar de hypotheekrente ook daadwerkelijk betaalt. Verder geldt dat jaarlijks te ontvangen rijkssubsidie die betrekking heeft op de verschuldigde hypotheekrente hierop in mindering moet worden gebracht. Hypotheekrente voor leningen anders dan voor de woning, bijvoorbeeld voor een auto of caravan, mogen niet worden meegeteld. De aflossing van de hypotheek telt niet mee, dit geldt dus ook voor de premies van zogenaamde spaarhypotheken. De hypotheekrente is te vinden op de jaaropgaaf van de hypotheekverstrekker.

Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom

b. Eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (OZB)

Het gebruikersdeel (dat huurders ook moeten betalen) hoort niet tot de woonlasten. De OZB is te vinden op de aanslag gemeentebelasting.

c. Premie brand- en opstalverzekering

Dit betreft uitsluitend de verzekering voor het herbouwen of herstellen van de woning.

d. Waterschapslasten

Hierbij gaat het om de waterschapsomslag, waarvan belanghebbende jaarlijks een aanslagbiljet krijgt van het waterschap. Het gaat dus niet om ingezetenenomslag, die ook door huurders moet worden betaald.

e. Rioolrechten

Het jaarlijkse bedrag is te vinden op de aanslag gemeentebelasting.

f.Erfpachtcanons

Er is sprake van erfpacht als de grond waarop de woning is gebouwd geen eigendom is van belanghebbende maar van de gemeente. Belanghebbende betaalt hiervoor aan de gemeente een pachtsom.

Een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud

g. Voor de hoogte van de mee te nemen onderhoudsbedragen wordt verwezen naar het actuele overzicht van normen en bedragen. Het gaat om de volgende posten:

• Groot onderhoud

• Onderhoud centrale verwarming

• Liftinstallatie

• Algemeen beheer en administratie (bij flatgebouw en appartementen).

Premies/subsidies aankoop eigen woning

De door het rijk verstrekte premies op de aankoop van een woning zijn bedoeld als een tegemoetkoming in de verschuldigde bedragen voor rente en aflossing. Deze premies dienen voor zover ze moeten worden toegerekend aan de verschuldigde rentelasten, op het bedrag van de woonkosten en niet op de woonkostentoeslag in mindering te worden gebracht. De toerekening dient plaats te vinden aan de hand van de verhouding van de voor een bepaald jaar verschuldigde bedragen voor rente en aflossing. Met de premies/subsidies wordt rekening gehouden als ze betrekking hebben op een periode van bijstandsverlening.

Vorm van bijstand

Woonkostentoeslag wordt in beginsel om niet verstrekt.

B148 Extra kosten chronisch zieken, gehandicapten en ouderen

Voor de hogere algemene kosten van het bestaan als gevolg van ziekte, handicap of ouderdom verstrekt het college een tegemoetkoming. Zie hiervoor het gemeentelijke minimabeleid.

B152 Zelfzorgmiddelen bij een chronische aandoening

Bijzondere bijstand voor zelfzorgmiddelen is in beginsel niet mogelijk, behalve indien er sprake is van een zeer dringende reden die bijstandsverlening noodzakelijk maakt.

B153 Tandheelkundige hulp

Algemeen

Medisch geïndiceerde kosten van tandheelkundige hulp behoren tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan.

Voorliggende voorzieningen

De zorgverzekering is een voorliggende voorziening. Van iedere belanghebbende wordt verwacht dat hij zich tegen tandheelkundige kosten bijverzekert via de aanvullende verzekering. We gaan ervan uit dat belanghebbenden minimaal eenmaal per jaar hun gebit laten controleren.

Recht op bijzondere bijstand

Eigen bijdragen voor tandheelkundige hulp komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Een beroep op zeer dringende redenen kan alleen worden gedaan als er sprake is van een (acute) noodsituatie waarbij de bijstand als laatste redmiddel fungeert. Een advies van een tandarts geeft niet meer aan dan de wenselijkheid of de medische noodzaak. Medische noodzaak betekent niet zonder meer dat er ook sprake is van zeer dringende redenen.

Hoogte van de bijstand

De hoogte van de bijstand is gelijk aan de feitelijke noodzakelijke kosten.

Vorm van de bijstand

Bijstand om niet.

B154 Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg

Algemeen

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 Participatiewet). Kosten van psychotherapeutische behandelingen die in de voorliggende voorzieningen niet als noodzakelijk worden aangemerkt, worden in het algemeen niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend.

Voorliggende voorzieningen

Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wlz

De Zvw is de voorliggende voorziening voor specialistische geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Het gaat dan om zorg zonder opname en zorg bij een opname tot één jaar. In de BMWE gemeenten wordt de GGZ uitgevoerd door Lentis. De Zvw is ook de voorliggende voorziening voor eerstelijns psychologische hulp. Vanuit de basisverzekering worden acht sessies vergoed. De kosten bij een opname in een GGZ-instelling van langer dan één jaar vallen onder de Wlz.

De eigen bijdrage GGZ wordt niet vergoed.

Voor eerstelijns psychologische hulp geldt dat in de basisverzekering een beperkt aantal sessies wordt vergoed. Is het maximaal aantal sessies bereikt dan kan geen bijstand worden verstrekt voor een eventuele voortzetting van de hulp. In het karakter van de eerstelijns psychologie ligt besloten dat de sessies tot een bepaald aantal beperkt kunnen blijven. Wordt er niets meer vergoed vanuit de basisverzekering dan dient er vanuit de eerstelijnshulp doorverwezen te worden naar een andere therapievorm (b.v. GGZ). De eigen bijdrage voor eerstelijns psychologische hulp wordt niet vergoed vanuit de bijzondere bijstand.

Recht op bijzondere bijstand

Voor kosten van psychologische hulp die niet door de voorliggende voorzieningen worden vergoed, kan in beginsel geen bijstand worden verstrekt.

Soms worden de kosten van een dergelijke therapie vergoed door de zorgverzekeraar vanuit een uitgebreider aanvullend pakket. Het gaat dan om bijvoorbeeld hapto-, gestalt-, psychosynthese-, biodynamics-, creatieve- of postural integrationtherapie. Voor eventuele eigen bijdragen (per zitting) of eigen kosten (als de therapie nog doorloopt na de maximale vergoeding) kan geen bijstand worden verleend. Dit geldt ook als wordt aangevoerd dat de therapie succes heeft en er een vertrouwensband met de behandelaar is ontstaan. Een attest is niet nodig.

In zeer uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat de GGZ-instelling verwijst naar een alternatieve therapie die niet onder de Zvw valt, omdat de GGZ-instelling zelf de noodzakelijk hulp niet kan bieden. In deze gevallen kan bijstand worden verstrekt, nadat de verwijzing is gecontroleerd (bijvoorbeeld door middel van een attest). Het gaat hier om een uitzonderingssituatie die zelden voorkomt. Uitgangspunt is namelijk dat de GGZ-instellingen in staat zijn om alle noodzakelijke hulp te bieden.

Zeer dringende redenen

Als er, gelet op het voorgaande, geen bijstand kan worden verstrekt, dan kan in geval van zeer dringende redenen toch bijstand worden verstrekt. De vraag of het (medisch) verantwoord is om een therapie af te breken levert niet een zeer dringende reden op. Het moet gaan om een acute medische of psychische noodsituatie (artikel 16 Participatiewet).

B155 Fysiotherapie en oefentherapie

Omschrijving van de kosten

De kosten van fysiotherapie en van oefentherapie. Oefentherapie is een therapie gericht op de verbetering van de houding en manier van bewegen van mensen met lichamelijke klachten. Voor meer informatie zie de polisvoorwaarden van Menzis. 

Voorliggende voorzieningen

Voor belanghebbenden met een chronische aandoening vormen de basisverzekering en de aanvullende verzekering een voorliggende voorziening. Overige belanghebbenden kunnen een beroep doen op de aanvullende verzekering voor de eerste 9 of 12 behandelingen. Er bestaat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand.

B160 Eigen Risico

Voorliggende voorziening

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet; zie B3.2). Beantwoording van de vraag of onder een eigen risico voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) vallende kosten voor bijstandsverlening in aanmerking komen, is enigszins complex.

Allereerst dient bedacht te worden dat de Zvw zowel een verplicht eigen risico voor iedere verzekerde van 18 jaar of ouder (artikel 18a lid 1 Zvw), als een vrijwillig (hoger) eigen risico (artikel 19 lid 2 Zvw) kent. De onder een vrijwillig gekozen (hoger) eigen risico vallende kosten zijn niet af te wentelen op de wet in de zin dat het als noodzakelijk te beschouwen kosten zou betreffen en komen derhalve niet voor bijstandsverlening in aanmerking. 

Recht op bijzondere bijstand

Tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de onder het verplicht eigen risico van de Zvw vallende kosten. 

Hoofdstuk 8 Langdurigheidstoeslag

B107 - Beoordeling arbeidsinspanning voor langdurigheidstoeslag (ve...

Vervallen

B156 - Gemeentelijke uitvoeringsregels inzake langdurigheidstoeslag...

B158 - Beoordeling geringe inkomsten (vervallen)

B162 - Gemeentelijke uitvoeringsregels inzake langdurigheidstoeslag

Gemeente Eemsmond en Bedum

Voorwaarden

1. Aan de in artikel 36, eerste lid, WWB gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als de belanghebbende gedurende de referteperiode het gemiddelde inkomen per maand niet uitkomt boven 104% of 105% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 WWB.

2. Ten aanzien van perioden waarin bij gehuwden één echtgenoot is uitgesloten van het recht op bijstand worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100 procent van de gehuwdennorm, waarbij voor ‘bijstandsnorm’ gelezen moet worden ‘gehuwdennorm’.

3.De belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000 komt niet in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag.

Hoogte van de toeslag

De langdurigheidstoeslag bedraagt:

- voor gehuwden: 40% van de gehuwdennorm;

- voor alleenstaande ouders: 35% van de gehuwdennorm;

- voor alleenstaanden 30% van de gehuwdennorm.

Gemeenten Winsum en De Marne

Langdurig, laag inkomen

1. Aan de in artikel 36, eerste lid, WWB gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het gemiddeld inkomen per maand niet uitkomt boven 105 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

2. Ten aanzien van perioden waarin een belanghebbende is uitgesloten van het recht op bijstand wordt een belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100 procent van de bijstandsnorm.

3. Ten aanzien van perioden waarin bij gehuwden één echtgenoot is uitgesloten van het recht op bijstand worden zij voor de toepassing van het gestelde onder 1geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100 procent van de gehuwdennorm,

Hoogte van de langdurigheidstoeslag  De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

- voor gehuwden 40% van de gehuwdennorm,

- voor een alleenstaande ouder 35% van de gehuwdennorm

- voor een alleenstaande 30 % van de gehuwdennorm

De situatie op de peildatum bepalend.

Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 WWB of artikel 13 lid 1 WWB komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

De bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast aan de hand van de op die datum geldende gehuwdennorm.

Hoofdstuk 9 - Vormen van bijstand

Hoofdstuk 9 Vormen van bijstand

B108 - gevallen waarin bij leenbijstand zekerheden als pand of hypo...

Het college verleent bijstand als geldlening onder verband van pand of hypotheek als de door belanghebbende of zijn gezin bewoonde eigen woning met bijbehorend erf een (over)waarde heeft van meer dan het in artikel 34 lid 2 onderdeel d WWB genoemde bedrag en er (naar verwachting) meer bijstand verleend wordt op jaarbasis dan het wettelijk netto minimumloon op maandbasis.

Daarbij worden voor de berekening van de waarde van de woning de daarop rustende schulden in mindering gebracht.

Hypotheek wordt gevestigd op registergoederen (huizen en geregistreerde woonschepen)

Pandrecht wordt gevestigd op niet-registergoederen (woonwagens en niet-geregistreerde woonschepen).

B109 - Looptijd leenbijstand

De looptijd van de aflossingsverplichtingen van de bijstand in de vorm van een geldlening is in beginsel 3 jaar of, bij niet volledige voldoening aan de aflossingsplicht, zoveel langer als nodig is voor de terugbetaling van 36 volledige maanden. Wanneer er na de aflossing van 36 volledig betaalde maandelijkse aflossingsbedragen nog een restant bestaat, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet. Afhankelijk van het maandelijkse aflossingsbedrag kan de looptijd korter zijn dan 3 jaar.

Bijstand voor levensonderhoud in de vorm van een geldlening

Wanneer de belanghebbende onvoldoende betoond besef van verantwoordelijkheid kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening noopt (artikel 48 lid 2b WWB ) gaat de aflossingsverplichting in op het moment dat de bijstandsverlening eindigt en dient de lening in beginsel in een keer te worden afgelost. Er is geen sprake van kwijtschelding van de lening van de restschuld na drie jaar.

Bijstand in afwachting van te ontvangen middelen

Indien de periode is te overzien, kort en vermoedelijk geen recht: leenbijstand van max drie maanden.

Anders vermogen voorlopig vaststellen en eventueel terugvorderen.

Indien de bijstand in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48 lid 2a WWB  is verstrekt, dient de aflossing ineens te geschieden op het moment dat de middelen worden ontvangen.

Fraude

In principe wordt het fraude bedrag in zijn geheel teruggevorderd. Er is derhalve geen sprake van kwijtschelding van de restschuld na drie jaar. Hiervan kan in bijzondere omstandigheden van worden afgeweken.

Bbz-leningen.

Voor Bbz-leningen gelden aparte bepalingen, die in een aparte overeenkomst worden vastgelegd.

Geldlening onder verband van krediethypotheek

De aflossing op een geldlening onder verband van hypotheek was tot 1 januari 2004 geregeld in het "Besluit krediethypotheek bijstand". Het vermogen in de eigen woning is thans geregeld in de artikelen 34 lid 2 sub d en 50 WWB. Soortgelijke bepalingen die stonden vermeld in het Besluit krediethypotheek ontbreken. Dit is overgelaten aan de gemeentelijke beleidsvrijheid. Er is voor gekozen om de bepalingen uit het Besluit krediethypotheek per 1 januari 2004 als gemeentelijk beleid voort te zetten.

De aflossingstermijn bedraagt maximaal 120 maanden en vangt aan op het moment dat de bijstandsuitkering wordt beëindigd. Bij een inkomen gelijk aan de bijstandsuitkering (landelijke norm en gemeentelijke toeslag) wordt geen aflossing gevraagd. Bij een inkomen hoger dan de bijstandsnorm wordt de aflossing bepaald op 50% van het inkomen, voor zover dat de bijstandsnorm (inclusief gemeentelijke toeslag en vakantietoeslag) overschrijdt.

Wanneer na 10 jaar niet het volledig geleende bedrag is terugbetaald, vervalt de periodieke aflossingsverplichting. De vordering blijft openstaan en vanaf dat moment wordt er wettelijke rente in rekening gebracht. Het restant van de lening en de rente wordt vervolgens afgerekend bij de verkoop of vererving van de woning. Hoewel er geen aflossingsverplichting bestaat zal de gemeente jaarlijks de betrokkene op die mogelijkheid wijzen. Bij krediethypotheken die zijn afgesloten voor de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet (1 januari 1996) zullen de aflossingsbedragen worden vastgesteld overeenkomstig de oude regels. De debiteur dient dan als aflossing 4% van de hoofdsom per jaar gedurende een termijn van 25 jaar alsmede de verschuldigde rente te betalen. Bij gebrek aan draagkracht kan uitstel van betaling van rente en aflossing verleend worden.

B110 - Hoogte aflossing leenbijstand

Indien en voor zover betaling ineens van de terugvorderingschuld niet mogelijk is wordt de aflossing vastgesteld op een bedrag per maand van 6% inclusief VT van het inkomen tot aan het toepasselijke bijstandsniveau plus 50% van het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm. Ingeval -door samenloop met vorderingen van hogere preferentie- belanghebbende door toepassing van deze regel over een inkomen van minder dan de beslagvrije voet zou komen te beschikken wordt het aflossingsbedrag naar beneden bijgesteld tot een bedrag waarbij belanghebbende wel over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet kan beschikken.

(…)

De maximale aflossingsduur is in beginsel maximaal 36 maanden.

Heeft belanghebbende nog recht op vakantietoeslag, dan wordt deze niet uitbetaald, maar verrekend met de terugvorderingsschuld.

B111 - Matiging en opschorting aflossing leenbijstand

In beginsel wordt een eenmaal vastgesteld aflossingsbedrag en duur daarvan niet meer gewijzigd.

B112 - Aanpassing aflossing leenbijstand

In beginsel wordt een vastgesteld aflossingsbedrag en duur daarvan niet meer gewijzigd.

Een tussentijdse aanpassing van het aflossingsbedrag is wel mogelijk indien er sprake is van een verandering van persoonlijke en financiële omstandigheden zoals wijziging van inkomsten, gezinssamenstelling, etc.

B113 - Rente over leenbijstand

Wanneer bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt is daarover (…) geen rente verschuldigd.

B114 - Gevallen waarin bijstand in natura wordt verstrekt

Er wordt geen bijstand in natura verstrekt.

B140 - Verkoop of vererving van woning ingeval van leenbijstand

Bij verkoop of vererving van de woning moeten het restant van de hoofdsom alsmede de eventueel bijgeschreven rentevorderingen in één keer worden terugbetaald. Dit geldt ook wanneer de verkoop geschiedt in het kader van een om dringende redenen noodzakelijke verhuizing.

Wanneer de woning wordt verkocht wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard of wegens werkaanvaarding elders kan tot maximaal het (in het kader van de verkoop verplicht) afgeloste deel een nieuwe lening (onder verband van hypotheek of pand) worden verstrekt. De hypotheek- of pandovereenkomst kan dan als het ware worden meegenomen naar de nieuwe woning. Voorwaarde hiervoor is dat de belanghebbende het na afrekening vrijgekomen vermogen (inclusief het op grond van artikel 34 lid 2 onderdeel b WWB niet in aanmerking genomen vermogen) binnen dertig dagen volledig inzet voor de aankoop van de nieuwe woning.

Bij verkoop van de woning tegen de waarde in het economisch verkeer komt, voorzover de opbrengst daartoe toereikend is, aan de belanghebbende in ieder geval een bedrag toe ter hoogte van het in artikel 34 lid 2 onderdeel d WWB genoemde bedrag.

Indien bij verkoop van de woning tegen de marktwaarde het voor afrekening beschikbare bedrag (dus na aftrek van het in artikel 34 lid 2 onderdeel d WWB genoemde bedrag) lager is dan de resterende vordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

B141 - Herleving geldlening i.v.m. eigen woning na onderbreking bij...

Wanneer binnen twee jaar na beëindiging van de bijstand die is verleend in de vorm van een geldlening in verband met vermogen gebonden in de woning opnieuw recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatste geldlening. De geldlening herleeft als het ware. Een reeds afgelost deel kan dan opnieuw als lening verstrekt worden.

Voor de toepassing van bovenstaande is het moment bepalend waarop de bijstand in de vorm van een geldlening (artikel 50 lid 2 WWB) eindigt. Dit kan een moment zijn waarop er in het geheel geen recht meer bestaat op bijstand (bijvoorbeeld wegens werkaanvaarding of de ontvangst van vermogen), maar ook het moment waarop de bijstand in de vorm van de geldlening wordt omgezet in bijstand om niet, omdat het plafond van de geldlening bereikt is.

Duurt de onderbreking van de bijstand in de vorm van een geldlening langer dan twee jaar dan zal opnieuw de hoogte van de geldlening vastgesteld moeten worden. Daarbij moet de woning opnieuw worden getaxeerd en mag niet worden uitgegaan van de waarde van de woning in verband met een vorige periode van bijstandsverlening in de vorm van een geldlening.

Hoofdstuk 10 Betaling bijstand

B115 - Moment uitbetalen vakantietoeslag

De vakantietoeslag wordt in de maand juni uitbetaald. Bij beëindigen van de bijstand wordt de vakantietoeslag zo snel mogelijk uitbetaald, doch uiterlijk binnen een termijn van 3 maanden na einddatum.

B116 - Verstrekken voorschotten tijdens aanvraag

In de praktijk  is hier sprake van twee vormen van voorschot. Het voorschot op grond van de specifieke wettelijke verplichting volgens artikel 52 lid 1 en 2 WWB en het voorschot wegens de zogenoemde broodnood (waarbij doorgaans wordt verwezen naar artikel 52 WWB).

Het voorschot op grond van de wettelijke verplichting zoals bedoeld in artikel 52 lid 1 en 2 WWB verplicht het college tot het verstrekken van een voorschot van 90% van de van toepassing zijnde norm als niet binnen vier weken op de aanvraag is beslist , terwijl dat niet aan belanghebbende kan worden verweten. 

Voor wat betreft het voorschot wegens broodnood; van zo' n situatie kan  bijvoorbeeld sprake zijn in geval van een afgewezen WW-aanvraag, waarna alsnog bijstand moet worden aangevraagd. De periode van de WW-aanvraag, aangevuld met de intake en afhandeling van de aanvraag WWB, kan zodanig lang zijn dat belanghebbende in het geheel niet meer over middelen beschikt om de periode tot de beslissing te overbruggen en broodnood ontstaat of problemen met betalingsverplichtingen in verband met huishuur of anderszins. 

Uitgangspunt is dat er spaarzaam met het verstrekken van voorschotten wegens broodnood wordt omgegaan.  Er dient te worden nagegaan of er nog geld op een of meer bankrekeningen (inclusief gewone spaarrekeningen) staat of dat belanghebbende mogelijk kan lenen (ook bij familie) of een betaalregeling kan treffen. In dat geval wordt geen voorschot verstrekt.

B117 - Hoogte en duur voorschotten tijdens aanvraag

De hoogte van het voorschot is na vier weken tenminste 90% van het relevant sociaal minimum, althans als de langere afhandeltijd niet aan belanghebbende te wijten is.  Het voorschot in situaties die doorgaans met broodnood wordt aangeduid hangt af van de gezinssituatie en de persoonlijke omstandigheden. Uitgangspunt is dat het een overbrugging is tot de rest van de bijstand wordt uitbetaald (wanneer aanvraag afgehandeld is of uitkering hersteld is). Zie ook beleidswijzer B116.

B118 - Verrekening van bij aanvraag verstrekte voorschotten

 In beginsel wordt toegekende bijstand over een periode waarin belanghebbende op grond van artikel 52 WWB een voorschot is verstrekt, verrekend met dit voorschot.

Ingeval belanghebbende hierdoor in ernstige financiële problemen zou geraken, kan het college met belanghebbende een gespreide terugbetaling van het voorschot overeenkomen. Zo mogelijk geschiedt dit door een maandelijkse inhouding op de uitkering van belanghebbende.

B119 - Adres voorzitter GS

Voorzitter van Gedeputeerde Staten van Groningen

postbus 610

9700 AP Groningen

B120 - Beleidsregels inzake beslag

In het kader van de bijstandsverlening kan het college op twee manieren in aanraking komen met het leggen van beslag. Aan de ene kant als derde-beslagene bij beslag op de door het college verstrekte uitkering (zie B10.5.2 e.v.) en aan de andere kant als beslaglegger bij de invordering van schulden in verband met terugvordering of verhaal (zie B10.5.10 e.v.). Indien verrekening of rechtstreeks derdenbeslag niet mogelijk is wordt de vordering overgedragen aan een deurwaarder. Gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten worden verhaald.

B139 - Moment uitbetalen algemene bijstand exclusief vt

Betaling vindt plaats volgens het schema dat vooraf gaande aan het kalenderjaar wordt verstrekt. De betaling vindt achteraf plaats, in de laatste week van de maand.

Zie actielijst

B159 - Overbruggingsuitkeringen

Het college verstrekt in beginsel geen overbruggingsuitkeringen voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn. Indien een belanghebbende gesteld wordt voor noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, waardoor liquiditeitsproblemen kunnen ontstaan omdat hij deze niet uit de eigen middelen kan voldoen kan voor deze kosten  bijzondere bijstand worden verstrekt (zie B7.1 ).

In het geval dat, ondanks het bovenstaande beleidsuitgangspunt,  op grond van bijzondere omstandigheden aan belanghebbende toch een overbruggingsuitkering voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt verstrekt, wordt de bijstand verstrekt als algemene bijstand om niet. Het college maakt, gezien de bijzondere situatie ten gevolge waarvan de noodzaak van een overbruggingsuitkering is ontstaan, geen gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering ervan na beëindiging van de bijstand.

N.B.: in overbrugging tijdens de bijstandsaanvraag is voorzien door het verplichte voorschot; zie B10.3.2.2.

Hoofdstuk 11 Herziening, intrekking, terugvordering, invordering en verhaal

B121 - Gevallen waarin wordt afgezien van herziening en intrekking

In gevallen waarin de bijstand herzien of ingetrokken kan worden, zal hier in beginsel uitvoering aan gegeven worden. Ingeval er toch wordt afgezien van herziening/intrekking wordt dit beargumenteerd aangetekend in het dossier.

B122 - Gevallen waarin wordt afgezien van terugvordering

 In beginsel ziet het college niet af van terugvordering van de kosten van bijstand in gevallen waarin op grond van artikel 58 lid 2 WWB een bevoegdheid tot terugvordering bestaat.

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van terugvordering van de kosten van bijstand in gevallen waarin op grond van artikel 58 lid 2 WWB een bevoegdheid tot terugvordering bestaat, indien:

- de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties bij belanghebbende of diens gezin;

- (…)

- door de terugvordering een schuldsaneringsregeling niet tot stand kan komen of beëindigd zal worden, voorzover de terugvorderingsschuld niet het gevolg is van frauduleuze handelingen van belanghebbende;

- op de terugvorderingsschuld reeds gedurende drie jaar is afgelost en belanghebbende (mede) tengevolge van deze aflossing gedurende deze drie jaar over een inkomen heeft beschikt dat de beslagvrije voet niet te boven is gegaan;

- belanghebbende reeds gedurende drie jaar heeft beschikt over een inkomen dat de beslagvrije voet niet te boven is gegaan, tenzij de terugvorderingsschuld het gevolg is van frauduleuze handelingen van belanghebbende.

Terugvorderingsschulden en verhaalschulden welke niet effectief kunnen worden ingevorderd worden na verloop van drie jaar afgeboekt. Terugvorderingsschulden naar aanleiding van frauduleuze handelingen worden niet na drie jaar afgeboekt.

B123 - Aflossingsregels terugvorderingsschulden (vervallen)

B124 - Moment van invordering

In beginsel zal direct na het nemen van een besluit tot terugvordering tot invordering worden overgaan. De beslissing in bezwaar of beroep kan echter eerst worden afgewacht indien de onmiddellijke invordering onevenredig belastend is voor belanghebbende, de schuld niet het gevolg is van fraude en er voorts geen reden is om aan te nemen dat door het latere moment van invordering de inbaarheid van de schuld vermindert.

Indien de schuld verrekend kan worden met een lopende uitkering of vakantietoeslag (…), wordt deze wijze van invordering in elk geval niet als onevenredig belastend voor belanghebbende gezien.

B125 - Beleidsregels invordering

 Het college vordert terugvorderingsschulden in volgens onderstaand stappenplan:

1)   In de terugvorderingsbeschikking wordt belanghebbende 6 weken (artikel 4:87 lid 1 Awb) de tijd gegeven om ofwel de gehele schuld ineens te voldoen ofwel een minnelijke betalingsregeling voor te stellen. 

2) Daarna gaat het college over tot invordering van de terugvorderingsschuld overeenkomstig hoofdstuk B11.3.5.

3)  Is belanghebbende nog cliënt dan worden de aflossingsbedragen verrekend met de lopende uitkering, vakantietoeslag (artikel 60 lid 3 WWB).

4a)  Is belanghebbende geen cliënt meer, dan wordt hem schriftelijk bericht welke aflossingverplichting hij heeft ten aanzien van de terugvorderingsverplichting. Wanneer niet aan de aflosverplichting voldaan wordt, wordt een aanmaning verstuurd waarbij een termijn van twee weken wordt geboden om alsnog te betalen.

4b) Bij niet voldoen aan deze verplichting zal het college overgaan tot executie middels een dwangbevel (vereenvoudigd derdenbeslag) om zo mogelijk beslag te leggen op zijn inkomen uit uitkering of loon of daarmee overeenkomende periodieke betalingen of op zijn bezittingen. De vordering wordt verhoogd met invorderingskosten ter hoogte van 10% van de hoofdsom met een minimum van 50,- euro. 

4c) Is vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk dan zal de vordering ter incasso in handen gesteld zal worden van een gerechtsdeurwaarder, waarbij de incasso kosten voor belanghebbende komen. Bekendmaking van het dwangbevel geschied dan door een deurwaarder.

De belanghebbende die na aanvankelijk voldaan te hebben aan zijn betalingsverplichtingen, wordt aangeschreven met de mededeling dat hij zijn aflossingsverplichting niet nakomt en 14 dagen de tijd heeft om deze alsnog na te komen. Blijft hij in verzuim dan wordt de restschuld ingevorderd met toepassing van stap 3 en 4.

Indien en voor zover er zekerheden als pand en hypotheek gesteld zijn, worden deze uitgewonnen.

B126 - Gevallen waarin wordt afgezien van verhaal

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand/inkomensvoorziening:

a. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

b. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

c. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn minderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend;

d. op degene aan wie de persoon die bijstand/inkomensvoorziening ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de aanvraag van bijstand/inkomensvoorziening met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van verlening van bijstand/inkomensvoorziening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;

e. op de nalatenschap van de persoon indien

: 1° aan die persoon ten onrechte bijstand/inkomensvoorziening is verleend indien sprake is van een situatie als beschreven in de beleidsregels terugvordering 4 onder a en e en voorzover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;

2° bijstand/inkomensvoorziening is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht.

Buiten bovenstaande gevallen vindt geen verhaal plaats.

Afzien van het nemen van een verhaalsbesluit

Indien van toepassing ziet het college af van het nemen van een verhaalsbesluit indien:

a. het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,- per maand;

b. daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand/inkomensvoorziening ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Het college kan indien van toepassing op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand/inkomensvoorziening voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

c. de vordering van het college wegens verhaal van bijstand/inkomensvoorziening ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in bovengenoemde voorwaarden a, b en c;

b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

B168 - Gemeentelijke regels inzake verrekening bestuurlijke boete b...

Deze richtlijn is gebaseerd op de Verordening verrekening boete bij recidive.

Checken met de verordening.

BESCHERMING BESLAGVRIJE VOET BIJ VERREKENING WEGENS RECIDIVE

Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit

Onder bezit wordt verstaan de waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50 lid 1 WWB.

Indien het bezit van een belanghebbende ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

Deze verrekening geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Aansluitend op verrekening verrekent het college de recidiveboete in de daaropvolgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Tot het inkomen worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31 lid 2 onderdelen n en r WWB.

Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In afwijking van het voorgaande kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:

a. aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de artikelen 2 of 3, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of

b. anderszins sprake is van dringende redenen.

Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 18a lid 1 WWB, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op hetmoment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 12 Onderzoeken

B127 - Frequentie heronderzoeken

Er worden geen periodieke heronderzoeken uitgevoerd. Heronderzoeken vinden plaats door middel van themacontroles.

B128 - Procedure heronderzoeken

Voor de werkwijze en werkafspraken wordt aangesloten bij het vigerende Handhavingsbeleidsplan dan wel het van toepassing zijnde jaarplan.

B129 - Procedure beëindigingsonderzoek

a. blokkeren van de betaling

Indien het college de bijstand van een belanghebbende wil beëindigen, wordt de betaling van de bijstand geblokkeerd met onmiddellijke ingang of met ingang van de vermoedelijke beëindigingsdatum indien deze nog in de toekomst ligt.

b. Onderzoek

De consulent doet onderzoek en rapporteert zodat de uitkering beëindigd kan worden.

c. afgeven beschikking

Een beëindigingsbeschikking wordt afgegeven zo spoedig mogelijk nadat de beslissing tot beëindiging is genomen (Indien binnen 30 dgn. wel een nieuwe aanvraag wordt gedaan: zie paragraaf B12.3 onderdeel 5).

d. nabetalen of terugvorderen

Volgt uit het beëindingsonderzoek dat belanghebbende nog recht heeft op nabetaling algemene bijstand of vakantietoeslag dan worden deze aan belanghebbende betaald. Eventueel teveel betaalde bijstand wordt van belanghebbende teruggevorderd. Zo mogelijk vindt er verrekening plaats.

B130 - Reactie op weigering mee te werken aan beëindigingsonderzoek

Indien belanghebbende geen gehoor geeft aan het verzoek om inlichtingen te verstrekken ten behoeve van het beëindigingsonderzoek wordt er in beginsel uitbetaald tot de laatste maand waarover het recht kan worden vastgesteld, met uitzondering van de gereserveerde vakantietoeslag.

Indien belanghebbende niet tijdig de gevraagde gegevens overlegt, wordt het recht op bijstand opgeschort, waarbij aan belanghebbende een hersteltermijn wordt gegeven om alsnog de inlichtingen de te verstrekken. (procedure artikel 54 lid 1 WWB)

Indien belanghebbende alsnog de gevraagde inlichtingen verstrekt en er nog een recht op bijstand kan worden vastgesteld wordt dit verlaagd overeenkomstig de maatregelverordening (zie paragraaf B5.10).

Indien ten gevolge van de schending van de inlichtingenplicht (…) het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld of anderszins wordt herzien of ingetrokken, wordt teveel betaalde bijstand teruggevorderd en voor zover mogelijk verrekend met gereserveerde vakantietoeslag.

B131 - Frequentie debiteurenonderzoeken

1. Is de debiteur nog cliënt dan vindt geen afzonderlijk debiteurenonderzoek plaats.

2. Een debiteurenonderzoek vindt niet plaats, indien de aflossingsbedragen zo zijn vastgesteld dat binnen drie jaar de gehele schuld is terugbetaald en belanghebbende zijn betalingsverplichting steeds is nagekomen.

3. Is de debiteur geen cliënt (meer) dan vindt het debiteurenonderzoek eenmaal per drie jaar plaats.

Inzake verhaal geldt dat er eenmaal in de drie jaar een onderzoek plaatsvindt naar de (wijziging in de) draagkracht van een onderhoudsplichtige.

B132 - Procedure debiteurenonderzoek

Toezending vragenformulier

Aan de debiteur wordt een vragenformulier gezonden dat hij met de gevraagde bewijsstukken binnen tien werkdagen dient terug te zenden. Op dit vragenformulier dient de debiteur gegevens over zijn leefsituatie, inkomen, woonlasten, ziektekosten, schulden, verwervingskosten, alimentatie- en omgangsregelingkosten en overige bijzondere kosten te verstrekken, en deze aan te tonen door middel van bewijsstukken.  Daarbij wordt gewezen op de bijzondere inlichtingenplicht inzake terugvordering (artikel 60 lid 2 WWB) c.q. verhaal (artikel 62i WWB Schakelbepaling).

Inwinnen inlichtingen bij derden

Worden de gevraagde inlichtingen niet verstrekt of bestaat er twijfel omtrent de juistheid ervan, dan vraagt het college inlichtingen aan de (ex-)werkgever en/of één of meer van de in artikel 64 lid 1 WWB genoemde instanties.

Ingeval van een vermoeden van fraude wordt bezien of er aangifte bij het OM gedaan moet worden.

Bepaling draagkracht

Conform de regels van de beslagwetgeving wordt aan de hand van verstrekte gegevens de draagkracht van de debiteur bepaald. Hierbij houdt de debiteur ten minste de beschikking over een inkomen dat gelijk is aan 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Nieuw besluit

Bij een wijziging van 10% of meer ten opzichte van de vorige draagkrachtberekening wordt een nieuw besluit genomen inzake de betalingsverplichtingen van de debiteur.

B135 - Het archiveren en bewaren van dossiers

Vernietiging van archiefbescheiden vindt plaats volgens de landelijke ‘Selectielijst voor archiefbescheiden van gemeentelijke en intergemeentelijke organen opgemaakt of ontvangen vanaf 1 januari 1996’. In deze lijst staan de voorgeschreven vernietigingstermijnen waaraan alle gemeenten zich dienen te houden.  

Volgens categorie 3.14.1 (Welzijn en sociale zorg; Bijstandsverlening) geldt voor bijstandsdossiers een bewaartermijn van 20 jaar na einde uitkering. Voorbeeld: indien de uitkering van een klant in 2000 is beëindigd mag het dossier in 2021 worden vernietigd.

Richtlijnen ¨Algemene aspecten¨

Hoofdstuk 3 Overige onderwerpen Wet werk en bijstand

A001 - Mandaat

Zie hiervoor het mandaatbesluit.

A017 - Wijze waarop cliëntenparticipatie concreet vorm is gegeven

De gemeente heeft invulling gegeven aan de clientenparticipatie middels de Clientenraad. De regels hieromtrent zijn vastgelegd in de verordening clientenparticipatie. Deze is opgenomen in Gripopwwb.

Hoofdstuk 4 Rechtsbescherming en procesrecht

A002 - Adres rechtbank, sector bestuursrecht

Rechtbank Groningen

Guyotplein 1

9712 NX  GRONINGEN

tel.: 050-3166166

A027 - Rechtstreeks beroep bij rechtbank

Het college acht de bezwaarfase vanwege de volledige bestuurlijke heroverweging in beginsel onmisbaar.

Richtlijnen ¨Voorliggende voorzieningen¨

Hoofdstuk 1 Inkomensregelingen

V001 - Duur aanvultermijn zelfstandigen

Er is geen vaste termijn waarbinnen informatie door de aanvrager aangevuld moet worden. De tijd die betrokkene wordt gegund, hangt af van het soort gegevens dat aangevuld moet worden.

V002 - Gegevens Bbz-commissie

De gemeente maakt geen gebruik van een adviescommissie. Het Bbz 2004 wordt uitgevoerd door SoZaWe in samenwerking met de gemeente Groningen. Door Eemsmond wordt het Bbz 2004 zelfstandig uitgevoerd. Voor het beoordelen van de levensvatbaarheid van een bedrijf bij een aanvraag om een krediet wordt gebruikgemaakt van het advies van deskundige instanties als IMK, Advisor en Laser.

V003 - Bijzondere bijstand specifieke kosten zelfstandigen

Bijzondere bijstand kan worden verleend voor alle noodzakelijke kosten die niet uit de reguliere middelen kunnen worden bestreden en waarvoor ook geen andere voorziening kan worden aangesproken. Van de zelfstandige kan worden gevraagd dat hij zich naar behoren verzekerd tegen voorkomende bedrijfsrisico’s, zodat bijzondere bijstand in dergelijke kosten niet is aangewezen.

V004 - Marginale zelfstandigen

We sluiten aan bij de omschrijving zoals die wordt gegeven in de Verzamelbrief van 18 februari 2003. Om te bepalen of de inkomsten kunnen worden aangemerkt als ‘bescheiden’ geldt als richtlijn dat de netto inkomsten duurzaam per maand niet hoger zijn dan 40% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantiegeld.

Het college beoordeelt jaarlijks of belanghebbende nog steeds als marginale zelfstandige kan worden aangemerkt.

Daarnaast dient beoordeeld te worden of er geen concurrentievervalsing optreedt door het bieden van een inkomensgarantie in de vorm van een aanvullende bijstandsuitkering. Hiervan is sprake als er concurrenten zijn die voor de voorziening in het bestaan volledig zijn aangewezen op inkomsten uit dezelfde soort activiteiten. Daarnaast mogen de gehanteerde prijzen of tarieven niet lager zijn dan de in de betreffende markt of branche gebruikelijke. Het slechts tijdelijk toestaan van de activiteiten is ook een mogelijkheid om concurrentievervalsing te voorkomen. Uit oogpunt van sociale activering kan het de marginale zelfstandige worden toegestaan om onder bovenstaande voorwaarden de activiteiten op bescheiden schaal voort te zetten met behoud van uitkering. De activiteiten mogen in elk geval niet meer dan gemiddeld 12 uur per week bedragen.

De bruto-opbrengst uit de zelfstandige activiteiten dient volledig te worden gekort.

Voor verwervingskosten kan bijzondere bijstand worden aangevraagd. De kosten dienen in verhouding te staan tot de opbrengst.

V005 - Rapporterende instanties zelfstandigen

Per individueel geval wordt bekeken welk adviesbureau het meest geschikt is om bij een kredietaanvraag de levensvatbaarheid van een bedrijf te onderzoeken. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met de branche.

V006 - Beleid startende zelfstandigen

Bij (pre-)startende ondernemers vindt een toets plaats op ondernemingsvaardigheden. Deze toets is medebepalend voor het geven van toestemming. Verder wordt geen specifiek beleid gevoerd anders dan de wettelijke verplichtingen.

V007 - Centrumgemeente WWIK (vervallen)

V008 - Procedure doorverwijzen naar WWIK-centrumgemeente (vervallen...

V009 - Gemeentelijk genormeerde maatregelen Ioaw (vervallen)

V010 - Waarschuwing i.p.v. boete bij nul-fraude (vervallen)

V011 - Uitvoerder boeteprocedure (vervallen)

V012 - Verhoging boete wegens recidive (vervallen)

V013 - Terugvordering kruimelbedragen Ioaw (vervallen)

V014 - Aangewezen gemeente voor bijstandsverlening aan schippers

De bijstand aan een ondernemer in de binnenvaart wordt verleend door de centrumgemeente als bedoeld in artikel 36 Bbz 2004. Schippers die verblijven op het grondgebied van de provincies Groningen, Friesland en Drenthe dienen zich voor bijstand te wenden tot de gemeente Groningen.

V015 - Frequentie heronderzoeken Ioaw en Ioaz (vervallen)

V016 - Procedure heronderzoeken Ioaw en Ioaz (vervallen)

V017 - Moment en procedure beëindigingsonderzoek Ioaw en Ioaz (verv...

V018 - Reactie weigering medewerking aan beëindigingsonderzoek Ioaw...

V019 - Moment uitbetalen vt bij beëindiging Ioaw- of Ioaz-uitkering...

V020 - Afzien van debiteurenonderzoek Ioaw en Ioaz (vervallen)

V021 - Samenvatting beleid inburgering

Voor beleid inzake inburgering wordt verwezen naar de Verordening wet inburgering 2013.

V022 - Hoogte bestuurlijke boete Wet inburgering

Voor de hoogte van de bestuurlijke boete, zie hoofdstuk 4 van de Verordening Wet inburgering 2013.

V023 - Kinderopvang voor sociaal-medisch geïndiceerden (vervallen)

V024 - Bestuurlijke boete Wet kinderopvang (vervallen)

V025 - Waarschuwing IOAW (vervallen)

V026 - Hoogte maatregel IOAW bij samenloop

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Maatregelverordening IOAW en IOAZ  inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld (artikel 8 Maatregelverordening IOAW en IOAZ.

Checken of dit klopt

V027 - Duur hersteltermijn tijdens IOAW (vervallen)

V028 - Categorieën aanvragen bij UWV i.p.v. college (vervallen)

V029 - Toeslagen voor personen van 21 tot en met 26 jaar (vervallen...

V030 - Moment uitbetalen inkomensvoorziening exclusief vt (vervalle...

V031 - Overzicht hoogte verlagingen

Voor de hoogte van de verlagingen wordt verwezen naar de verordening.