Regeling vervallen per 28-12-2018

Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting 2014

Geldend van 01-01-2014 t/m 27-12-2018

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting 2014

Agendanummer:

Vergadering: 17 december 2013

De raad van de gemeente Winsum;

Overwegende, dat het aanbeveling verdient de door hem bij besluit van 11 december 2012 vastgestelde ‘Verordening reclamebelasting 2013’ dusdanig aan te passen dat de aanslagoplegging de toets van ‘objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond’ kan doorstaan;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

Gezien het Convenant stichting promotie Winsum, zoals overeengekomen tussen de gemeente Winsum en de Stichting Promotie Winsum;

Gelet op de artikelen 156 en 227 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

“Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting 2014”.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. lichaam: elk van de lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301);

  • b. tussenpersoon: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die zijn bedrijf maakt van het verlenen van bemiddeling bij het tot stand brengen en het sluiten van overeenkomsten in opdracht en op naam van personen tot wie hij niet in een vaste betrekking staat tot;

  • c. exploitant: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die zijn bedrijf maakt van het ten behoeve van derden tegen vergoeding aanbrengen van aankondigingen op door hem daartoe beschikbaar gestelde oppervlakten;

  • d. maand: een kalendermaand;

  • e. jaar: een kalenderjaar;

  • f. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij directe of indirecte steun vindt in of op de grond;

  • g. object: een roerende of onroerende zaak die blijkens het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en/of naar opvatting in het maatschappelijk verkeer moet worden aangemerkt als een afzonderlijk bedrijf;

  • h. gezondheidszorg: het geheel van voorzieningen en maatregelen om zieken te genezen (curatief), ziek worden te voorkomen (preventief) en gezondheid op peil te houden.

  • i. openbare aankondiging: elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam reclamebelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.

Artikel 3 Gebiedsomschrijving

Deze verordening is van toepassing in het postcodegebied 9951.

Artikel 4 Belastingplicht

  • 1. De reclamebelasting wordt geheven van gebruiker van een onroerende zaak waar het belastbaar feit zich voor doet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt, ingeval er geen gebruiker valt aan te wijzen, de reclamebelasting van de eigenaar van de onroerende zaak geheven waar het belastbaar feit zich voordoet, indien de eigenaar de openbare aankondigingen voor zichzelf dan wel als exploitant doet, dan wel het aanbrengen van de aankondiging(en) gedoogd.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de reclamebelasting niet geheven van gebruiker van een onroerende zaak als de openbare aankondiging duidelijk aantoonbaar niet ten dienste staat van de gebruiker en het gebruik van de onroerende zaak. In dat geval wordt de eigenaar van de onroerende zaak belastingplichtig

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van openbare aankondigingen, zichtbaar vanaf de openbare weg, de reclamebelasting geheven van degene aan wie de vergunning is verleend.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid wordt de reclamebelasting ter zake van openbare aankondigingen die door tussenkomst van een exploitant of tussenpersoon zijn aangebracht, geheven van die exploitant of tussenpersoon.

Artikel 5 Vrijstellingen

  • De reclamebelasting wordt niet geheven ter zake van openbare aankondigingen:

  • 1. door publiekrechtelijke rechtspersonen gedaan in de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak;

  • 2. die uitsluitend dienen ten behoeve van de regulering van het verkeer over openbare land- en waterwegen;

  • 3. van politieke partijen

  • 4. op bouwterreinen voor zover deze rechtstreeks betrekking hebben op de op dat terrein in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden;\

  • 5. die zijn gedaan in verband met de verhuur of de verkoop van onroerende zaken, indien deze aanwezig zijn in de onmiddellijke nabijheid van de te verhuren en/of verkopen zaak;

  • 6. openbare aankondigingen van scholen, verzorgingstehuizen, ziekenhuizen, en daarmee vergelijkbare instellingen;

  • 7. die door de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond, ANWB of een overeenkomstig lichaam zijn aangebracht of geplaatst ten behoeve van een vlotte doorstroming van het verkeer of ten dienste van de openbare ruimte

  • 8. Openbare aankondigingen van religieuze, cultureel- maatschappelijke, ideële of charitatieve aard, aangebracht of geplaatst op onroerende zaken die in gebruik zijn bij de religieuze, cultureel-maatschappelijke, ideële of charitatieve instellingen die de aankondiging doen;

  • 9. die door gezondheidszorginstellingen zijn aangebracht en in hoofdzaak betrekking hebben op activiteiten die zijn gericht op de gezondheidszorg.

Artikel 6 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. De belasting voor het hebben van een openbare aankondiging wordt geheven naar een vast bedrag per object.

  • 2. Openbare aankondigingen behoren in elk geval tot één object indien zij daarmee fysiek zijn verbonden of daarmee tezamen worden gebruikt;

  • 3. De belasting als bedoeld in artikel 5, lid 1, bedraagt per object per jaar € 365,00.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De reclamebelasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De reclamebelasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt is de naar jaartarieven geheven reclamebelasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor de naar jaartarieven geheven reclamebelasting voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde reclamebelasting als er in dat tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt, in het geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat, het bedrag daarvan, meer is dan € 150,00 doch minder dan € 2.500,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende een maand later.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 11 Aanmeldingsplicht

De belastingplichtige bedoeld in artikel 4 is gehouden, indien hij na het in werking treden van deze verordening belastingplichtig wordt, zulks schriftelijk te melden aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d, van de Gemeentewet.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rechten.

Artikel 13 Kwijtschelding

Bij de invordering van de reclamebelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De 'Verordening reclamebelasting 2013' van 11 december 2012 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening reclamebelasting 2014'.

Ondertekening

5. Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Winsum in zijn openbare vergadering van 17 december 2013
De raad voornoemd,
voorzitter,
griffier,

BIJLAGE BIJ RAADSBESLUIT 17 DECEMBER 2013 INZAKE RECLAMEBELASTING.

Artikelsgewijze toelichting.

Artikel 2 (belastbaar feit) en artikel 3 (gebiedsomschrijving).

In de oude verordening was het belastbaar feit en het werkingsgebied van de belasting (het gehele dorp Winsum, postcode 9951) in één artikel (artikel 2) vervat. Vanwege de duidelijkheid zijn beide uitelkaar gehaald en in twee artikelen opgenomen (artikel 2 en 3).

Artikel 4 (belastingplicht).

De 3 leden van het oude artikel 3 waren te onduidelijk. In het nieuwe artikel 4 wordt nu de term ‘gebruiker’ gebezigd. In de leden 3 tot en met 5 is bepaald aan wie de aanslag wordt opgelegd, dat er een relatie moet zijn tussen de gebruiker en de aankondiging en aan wie de aanslag moet worden opgelegd als de aankondiging niet door de gebruiker wordt gedaan.

Artikel 5 (vrijstellingen).

In beroepszaken gaat het bij de meeste gemeentelijke verordeningen fout op het punt van de vrijstellingen. Over dit onderwerp is inmiddels veel jurisprudentie opgebouwd. Vraag is altijd of aan het beginsel van objectieve en redelijke rechtvaardiging is voldaan. Dit blijft altijd zeer lastig aan te tonen/te onderbouwen.

Bij iedere vrijstelling moet het waarom goed worden onderbouwd. Bij een aantal vrijstellingen was dit beginsel onvoldoende aanwezig en waren bepaalde vrijstellingen voortgekomen uit bestuurlijk gewenste vrijstellingen.

Daarnaast zijn de vrijstellingen in de oude verordening beoordeeld op de vraag of deze situaties zich in het dorp Winsum voordoen. Hoe meer vrijstellingen namelijk worden opgenomen, hoe groter de kans dat niet aan het genoemde beginsel wordt voldaan. Onnodige vrijstellingen behoeven niet langer te worden opgenomen.

Op grond hiervan wordt voorgesteld de volgende leden te laten vervallen:

  • ·

    Lid 3 over de minimale afmeting van een openbare aankondiging. Alle aankondigingen, mits zichtbaar (=leesbaar) vanaf de openbare weg, zijn voortaan belastbaar. Daarmee voorkomen we discussies over de exacte afmetingen van een aankondiging. De zichtbaarheidsvoorwaarde sluit de (hele) kleine bordjes uit. Hiermee wordt bovendien meer recht gedaan aan het uitgangspunt dat een openbare aankondiging al leidt tot een belastingplicht. Ook kleine bordjes zijn immers aankondigingen.

  • ·

    Lid 7 over aankondigingen op sportvelden, nadrukkelijk gericht op de openbare weg. Deze situatie komt niet voor in Winsum.

  • ·

    Lid 8 sloot aankondigingen achter een (etalage)ruit uit die meer dan 5 centimeter van de ruit zijn geplaatst. Door deze bepaling te laten vervallen is het nu aan de gemeente vast te stellen, of de aankondiging wel of niet gericht is op de openbare weg. Ook met een aankondiging, 5 centimeter van een ruit, kan dat immers het geval zijn. Ook hier het beginsel van de objectieve en redelijke rechtvaardiging.

  • ·

    Lid 9 handelde over reclame op of aan een voer- of vaartuig. Omdat dat hier niet voorkomt, is deze vrijstelling vervallen.

  • ·

    Lid 12 handelde over reclame op terrasafscheidingen. Deze bepaling doelt vooral op stedelijke situaties waarin het aantal of de afmetingen van openbare aankondigingen de hoogte van de aanslag bepalen. Deze situatie komt hier niet voor. Bovendien, als deze situatie zich wél zou voordoen, zal vrijwel altijd al een belastingplicht zijn ontstaan door aankondigingen op of aan de gevel.

  • ·

    Lid 13 handelde over aankondigingen van winkeliersverenigingen of wijkorganen. Omdat dat hier niet voorkomt, is deze vrijstelling vervallen.

  • ·

    Lid 14 dat handelde over aankondigingen door gezondheidsinstellingen, is in de nieuwe verordening lid 9. De bepaling is verfijnd waardoor bijvoorbeeld de verkoop van gezondheidsartikelen in een apotheek en de aankondigingen die daarmee verband houden, kunnen worden beschouwd als bijzaak en niet leiden tot een belastingplicht.

  • ·

    Lid 15, dat handelde over aankondigingen op boerenbedrijven, is vervallen. In totaal zijn er 27 boerenbedrijven binnen het postcodegebied 9951. Nagegaan zal nog worden of er inderdaad bij alle bedrijven geen aankondigingen staan. Heeft een boerenbedrijf bijvoorbeeld een verkooppunt voor kaas of andere biologische artikelen en gebruikt het aankondigingen om de consument daarop attent te maken, dan is het onrechtvaardig dat op grond van het oude lid 15 er geen belastingplicht was. Het oude lid 15 is zo’n voorbeeld dat bij gerechtelijke toetsing niet gehandhaafd zal kunnen worden. Gelet op de waarschijnlijkheid van voor komen, is het dan beter de bepaling te laten vervallen.

Artikel 6 (maatstaf van heffing en belastingtarief).

Dit is het oude artikel 5. Het oude artikel kende nog veel bepalingen(in de leden 2-4) over de oppervlaktes van openbare aankondigingen. Omdat in onze situatie de oppervlakte niet relevant is maar alleen het hebben van een openbare aankondiging al leidt tot een belastingplicht kon dit artikel worden ingekort.

Daarnaast is de tekst van het eerste lid aangepast, omdat dit lid in de oude tekst een omschrijving gaf van het belastbaar feit (geregeld in het nieuwe artikel 2).

Artikel 7 (belastingjaar).

De titel van het artikel is gewijzigd van ‘belastingtijdvak’ in ‘belastingjaar’.

Artikel 11 (aanmeldingsplicht).

Dit is een nieuwe bepaling en zorgt voor uniformiteit met andere belastingregels waar het gaat over de verantwoordelijkheid van een belastingplichtige om begin en eind van een belastingplicht zelf te melden. Uiteraard ontslaat ons dit er niet van ook als gemeente bij tijd en wijle controles uit te voeren.

Artikel 12 en 13 (nadere regels door college en kwijtschelding).

Ten opzichte van de oude verordening is de volgorde van beide artikelen (oud 11 en 10) omgedraaid.