Regeling vervallen per 23-09-2017

Re-integratieverordening 2010

Geldend van 15-12-2010 t/m 22-09-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2010

Intitulé

Re-integratieverordening 2010

Re-integratieverordening 2010

Officiële titel Re-integratieverordening 2010

citeertitel Re-integratieverordening 2010

Wettelijke grondslag Artikel 8, eerste lid onderdeel a en f van de Wet werk en bijstand

Datum aanmaak augustus 2010

De raad van de gemeente Winsum;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel a en f van de Wet werk en bijstand;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de IOAW of de IOAZ;

  • b. Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV;

  • c. niet-uitkeringskeringsgerechtigde (Nugger): persoon als bedoeld in de WWB, artikel 6, lid 1, , onder a;.

  • d. jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers jonger dan 23 jaar;

  • e. voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet: een instrument dat ingezet wordt ter ondersteuning van personen zoals bedoeld in lid a., b., c. of d. bij re-integratie;

  • f. re-integratietraject: de vormgeving van het traject van re-integratie en de inzet van voorzieningen voor en met personen zoals bedoeld in lid a., b., c., of d.;

  • g. loonkostensubsidie: subsidie voor werkgevers bij het in dienst nemen van personen zoals bedoeld in lid a., b., c., of d.;

  • h. de wet:de Wet werk en bijstand;

  • i. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • j. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • k. Wet STAP: Wet stimulering arbeidsparticipatie (Wet STAP);

  • l. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winsum;

  • m. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Winsum.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, eenvoorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en in de op grond van deze verordening vastgestelde beleidsregels.

Artikel 4 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de relevante afstemmingsverordening.

  • 4. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 5 Subsidie- en budgetplafonds

  • 1. Het college kan in beleidsregels een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan in beleidsregels een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 6 Wet STAP

  • 1. Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die minimaal 20 uur per week onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van telkens € 300,00 per zes maanden.

  • 2. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 3. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

Artikel 7

  • 1. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie, wordt binnen zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 2. Het college betrekt bij deze beoordeling:

  • a. het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

  • b. de scholingswens van de belanghebbende;

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen:

  • a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet niet nakomt;

  • b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

  • c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

  • d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan arbeidsinschakeling.

  • 3. In de beleidsregels kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de wet nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

  • a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

  • b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

  • c. de voorwaarden en regels waaronder loonkostensubsidie verstrekt wordt;

  • d. de aanvraag, van en de besluitvorming over loonkostensubsidie en premies;

  • e. de betaling van loonkostensubsidie en premies en het verlenen van voorschotten;

  • f. het vragen van een eigen bijdrage;

  • g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van loonkostensubsidies en premies.

Artikel 9 Nadere invulling van beleid

Het college kan op basis van deze verordening nadere beleidsregels of richtlijnen vaststellen in het kader van re-integratie zoals bedoeld in deze verordening.

REGELINGEN IN VERBAND MET DE WIJZIGINGEN IN DE WWB EN INTREKKING VAN DE WIJ PER 1 JANUARI 2012

Artikel 9a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin' worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken van 'gehuwde(n)' of 'gehuwdennorm' hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als 'gezin', bedoeld in artikel 4, respectievelijk 'gezinsnorm', bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 9b Afwijkende bepalingen voor jongeren

  • In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a. onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b. de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11 Intrekking voorgaande verordeningen

De “Reintegratieverordening De Marne en Winsum” wordt met ingang van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2010.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Re-integratieverordening 2010”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 september 2010.
De griffier,
De voorzitter,

Toelichting bij de Re-integratieverordening

Gemeenten hebben beleidsvrijheid met betrekking tot het invullen van het re-integratiebeleid, zij zijn echter gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt ter voorkoming van staatssteun. Om te voorkomen dat het re-integratiebeleid van gemeente Winsum in strijd is met de EU regelgeving, wordt een verwijzing opgenomen naar de EG-verordening Werkgelegenheidssteun en de EG-verordening de minimissteun alsmede de beleidsaanbeveling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Door een verwijzing naar deze regelgeving op te nemen in de re-integratieverordening heeft de gemeente bij wijziging van gemeentelijke regelgeving van re-integratie-instrumenten geen volledige informatieverplichting aan De Europese Unie. Daarnaast wordt door de verwijzing naar EG-verordening Werkgelegenheidssteun en de EG-verordening de minimissteun en de beleidsaanbeveling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorkomen dat het re-integratiebeleid van de gemeente Winsum in strijd is met de EU regelgeving.

Nadere toelichting op de vrijstellingsverordeningen: Beleidsaanbeveling verzamelbrief van het ministerie van SZW, van april 2004:

Vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun:

Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden.

Doelstelling van de beleidsaanbeveling

De beleidsaanbeveling kan de gemeente ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgesteld in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar de beleidsaanbeveling op te nemen.

De Europese regels inzake staatssteun in relatie tot de gemeentelijke reïntegratieverordening

Voor de beoordeling in hoeverre er sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:

·Subsidieregeling die direct de werknemer subsidiëren

Te denken valt daarbij de uitstroompremie aan werkzoekende bij het aanvaarden van een betrekking (zie verordening).

Dit is geen staatssteun.

·Generieke regelingen

In de beleidsaanbeveling wordt een generieke regeling als volgt omschreven:

Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt.

Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.

Waarom is de Commissie akkoord gegaan met deze omschrijving?

De mogelijkheid om loonkostensubsidie op een generieke manier beschikbaar te stellen staat open voor alle gemeenten in Nederland. In feite voeren de gemeenten op deze manier een nationale en niet een lokale maatregel uit.

·Subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten

Voor zover de gemeente loonkostensubsidies verstrekt aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.

Verordening de minimis-steun: Valt de steun onder de minimis-verordening?

Deze verordening legt vast dat de totale steun die een onderneming gedurende een periode van drie jaar ontvangt niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 200.000,00 in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn).

NB: Wanneer de gemeente aan één van beide vrijstellingsverordeningen (Verordening Werkgelegenheidssteun nr. 2204/2002 of Verordening de minimissteun nr. 69/2001) voldoet hoeft zij de subsidieregeling niet ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Commissie.

Ingezetenschap

Het Participatiebudget kan ook worden ingezet voor reïntegratievoorzieningen voor inwoners uit andere gemeenten. De inzet van reïntegratievoorzieningen is dus niet, zoals bij het WWB-werkdeel, beperkt tot de eigen inwoners van een gemeente. Hiermee wordt samenwerking tussen gemeenten op het terrein van reïntegratie eenvoudiger. Per situatie zal bekeken dienen te worden of er sprake is van een voorliggende voorziening dan wel dat de inzet van middelen door de gemeente gewenst is.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand.

In artikel 1, lid c, wordt bijvoorbeeld verwezen naar Artikel 6, lid 1 onder a, WWB: Daar is de begripsbepaling voor de niet-uitkeringsgerechtigde weergegeven. Niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon, jonger dan 65 jaar, die als werkloze werkzoekende staat geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en die geen recht heeft op een uitkering op grond van deze wet of de Wet investeren in jongeren, de Werkloosheidswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Toeslagenwet, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, de Algemene nabestaandenwet dan wel op grond van een regeling, die met deze wetten naar aard en strekking overeenstemt.

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

  • 2.

    Hierin wordt de opdracht uit de WWB expliciet in de verordening opgenomen dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg.

  • 3.

    Het college geeft de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang bij weigering van een voorziening om budgettaire redenen: er dient dan altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen.

  • 2.

    Expliciet wordt de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, in ieder geval de verordening en de beleidsregels.

Artikel 4 Verplichtingen van de cliënt

  • 1.

    In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering.

  • 2.

    Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

  • 3.

    Het derde lid legt de verbinding met de Afstemmingsverordening. De Afstemmingsverordening regelt het verlagen van een uitkering indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet (afstemming op het gedrag van de uitkeringsgerechtigde). In dat geval kan de uitkering worden verlaagd met een bepaald (relatief hoog) percentage.

  • 4.

    Voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in

    gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als reactie op het gedrag van de persoon dat wordt afgekeurd. Daarom is hier de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn kan claimen.

Artikel 5 Subsidie- en budgetplafonds

  • 1.

    De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Op dit moment is er geen subsidie- of budgetplafond ingesteld.

  • 2.

    Het uitgeput zijn van budgetten kan in algemene zin nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dit wel mogelijk te maken wordt in deze verordening het instellen van subsidieplafonds mogelijk gemaakt. Zo wordt het mogelijk om per voorziening een plafond te stellen. Dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds te stellen. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd: dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die eventueel in de programmabegroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden zoals de loonkostensubsidie.

Artikel 6 en 7 Wet STAP

Artikel 8 van de WWB - zoals dit per 1 april 2009 komt te luiden - verlangt van de Raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, zo sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht. Daarbij vraagt artikel 8, tweede lid van de WWB specifiek om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. Daarnaast geeft de Memorie van Toelichting aan dat deze regels tevens kunnen zien op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene en de financiële bijdrage van de derde na het eerste jaar. Een regeling waarbij een relatie wordt gelegd tussen de hoogte van de premie en de inspanningen van betrokkene is – mede gelet op de beperkte hoogte van de premie – achterwege gelaten.

Er is verder specifiek voor gekozen om geen daadwerkelijke regels met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval op te nemen. Wel is bij vaststelling van de hoogte overwogen dat een premie van dien aard geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval. Daartoe wordt ook steun gevonden in de parlementaire behandeling, waarin de staatssecretaris overwoog dat:

“De Nederlandse gemeenten op dit moment in het kader van de Wet werk en bijstand – want daar kennen wij dit instrument al – een praktijk kennen van een gemiddelde premie van zo’n € 600 per persoon die een baan vindt. Dat is geen bedrag waarover je je heel veel zorgen moet maken ten aanzien van armoedevaleffecten. Ten tweede geeft deze aanpak op zichzelf geen aanleiding om andere redenen te denken dat armoedevaleffecten zullen optreden, omdat op deze manier iemand de mogelijkheid krijgt om zowel horizontaal als verticaal uit te stromen. Het horizontaal uitstromen is uitstromen naar een inkomenspositie die vergelijkbaar is met wat iemand heeft met bijstand plus een premie. Hij moet die kans grijpen, want als hij dat niet doet, is er alleen nog een uitstroom naar beneden mogelijk, namelijk naar de bijstand. Dan is hij ver van huis. Het loont dus niet om die stap te zetten. Een andere mogelijkheid om uit te stromen is dat iemand vervolgens in een hoger cao-loon terechtkomt. Dat loont echt de moeite. Dan hebben wij bereikt wat wij willen bereiken. Ook de gemeenten hebben er belang bij om rustig aan te doen met de premies, want naarmate de premies een armoedevaleffect in de hand werken, wordt er geen uitstroom uit de bijstand bereikt en schiet de gemeente dus in eigen voet, want dan moet zij de kosten opbrengen.”

(Tweede Kamer, Handelingen 2008 – 2009, 31577, nr 21, p. 1700)

Bijdrage van de inlenende organisatie

In artikel 7 van deze verordening is de mogelijkheid opgenomen om van de organisatie waar de betrokkene zijn werkzaamheden verricht een bijdrage te vragen in de uit te keren premie. Deze bepaling is facultatief.

Besluit/beschikking?

Het (niet) aanbieden van scholing door het college is géén besluit in de zin van de Awb. In de wet wordt namelijk gesproken over het aanbieden van scholing, en niet van vaststellen. Een aanbod sec is niet gericht op een rechtsgevolg.

Verstrekking van de premie en verlenging van de participatieplaats vloeien rechtstreeks voort uit artikel 10a WWB en hebben daarmee wel een zelfstandig rechtsgevolg, en zijn dus wel een besluit in de zin van de Awb.

Huidige trajecten werken met behoud van uitkering

De Wet Stap kent geen overgangsrecht en heeft dus in beginsel onmiddellijke werking. Dit houdt in dat indien iemand op dit moment reeds langer dan zes maanden additionele arbeid heeft verricht deze op grond van artikel 10a, WWB, een recht kan doen gelden op een premie en aanspraak kan maken op een scholingsaanbod.

Maximale termijn participatieplaatsen

De Wet Stap is een kaderwet die regels stelt ingeval een participatieplaats langer duurt dan zes maanden. De maximale termijn is – na de twee mogelijke verlengingen – vier jaar. Het staat de gemeente dus vrij om te kiezen voor een kortere termijn, bijvoorbeeld van twee jaar. In dat geval zijn de bepalingen van de Wet Stap alleen van toepassing voor zover deze betrekking hebben op die periode van twee jaar.

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het college kan nadere regels opstellen binnen de gestelde kaders. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

  • 2.

    In een aantal omschreven situaties kan het college een voorziening beëindigen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is. Het college heeft de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. Het college regelt onder andere de voorwaarden waaronder loonkostensubsidie aan werkgevers verstrekt wordt. De strekking van sub e is dat voor personen die bij aanvang van de loonkostensubsidie domicilie hadden in de gemeente, bij verhuizing naar een andere gemeente er geen belemmering is voor voortzetting van de loonkostensubsidie. Als de re-integratieverordening niet de mogelijkheid kent ook deze verhuizers een loonkostensubsidie te verstrekken loop je gevaar dat betalingen uit het werkdeel onrechtmatig worden geacht terwijl de werkgever wel subsidie af kan dwingen. Het staat de gemeente vrij om met de nieuwe gemeente tot overeenstemming te komen dat de loonkostensubsidie vanaf de verhuizing voor hun rekening komt (overneemt dus);

  • 3.

    De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Op dit moment wordt er van deze mogelijkheid geen gebruik gEmaakt.

Slotbepalingen

Artikel 9 Nadere invulling van beleid

Binnen het kader van deze Re-integratieverordening zullen specifieke regelingen of beleidsregels worden vastgesteld.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11 Intrekking voorgaande verordeningen

Om de inwerkingtreding van deze verordening naadloos aan te laten sluiten op het eerdere ingevoerde verordeningen zullen de “oude” verordeningen moeten worden ingetrokken tegelijkertijd met de inwerkingtreding van deze re-integratieverordening.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.