Regeling vervallen per 29-04-2015

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Winsum

Geldend van 17-04-2007 t/m 28-04-2015

Intitulé

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Winsum.

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Winsum.

1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. afdeling:

    iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

  • b. administratie:

    het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Winsum en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • c. deelprogramma:

    onderdeel van een programma bestaande uit een samenstel van een aantal samenhangende producten of een enkel product van de productenraming en productenrealisatie.

2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode op basis van de door het college aan de programma’s toegewezen producten de onderverdeling van de programma’s in deelprogramma’s vast.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per deelprogramma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

Artikel 3. Planning en controlcyclus

Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het college een overzicht aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de voorjaarsnota, de bestuursrapportages en de begroting met de meerjarenraming.

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting worden de lasten en baten per deelprogramma weergegeven en bij de jaarstukken worden de gerealiseerde lasten en baten per deelprogramma weergegeven. In het deelprogramma worden tevens de bijbehorende productnummers uit de productenbegroting vermeld.

  • 2. Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 4. De begroting en de jaarstukken bevatten naast de verplichte paragrafen een paragraaf maatschappelijke ondersteuning met daarin een overzicht van de baten en lasten per prestatieveld.

  • 5. De begroting en de jaarstukken bevatten tevens een overzicht van de reserves en voorzieningen en de daarbij behorende relevante informatie.

Artikel 5. Autorisatie begroting, investeringskredieten, meerjarige verplichtingen en begrotingswijzigingen

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de lasten en de baten per deelprogramma.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Bij de behandeling van de bestuursrapportages in de raad doet het college voorstellen voor wijziging van de geautoriseerde budgetten en investeringskredieten en bijstelling van het beleid.

  • 4. Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 5. Het college informeert vooraf de raad en neemt pas een besluit nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen indien het college nieuwe meerjarige verplichtingen aangaat waarvan de jaarlijkse lasten groter zijn dan € 10.000.

Artikel 6. Bestuursrapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van bestuursrapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier en de eerste acht maanden van het lopende boekjaar.

  • 2. De bestuursrapportage bevat een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

  • a. de baten en lasten per programma uitgesplitst naar deelprogramma;

  • b. het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

  • c. het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

  • d. de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

  • e. het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen c en d, alsmede de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten;

  • 3. In de bestuursrapportages worden afwijkingen op de actuele ramingen van de baten en lasten per post in de begroting groter dan 25%, en/of groter dan € 10.000,-- en/of politiek relevant toegelicht met uitzondering van de afwijkingen op de personeelslasten, kapitaallasten en de verrekening van de kostenplaatsen. De afwijkingen op de personeelslasten, kapitaallasten en de verrekening van de kostenplaatsen worden niet per post toegelicht maar op begrotingsniveau. Tevens wordt ingegaan op afwijkingen op grote en/of belangrijke investeringsprojecten.

3. Financieel beleid

Artikel 7. Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio worden lineair in 3 jaar afgeschreven.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3. De materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

  • a. 40 jaar: nieuwbouw woonruimten en bedrijfsgebouwen (permanent);

    aanleg centrale riolering;

    aanleg en uitbreiding begraafplaatsen;

  • b. 30 jaar: aanleg en verbetering sportvelden;

    verbetering van havens;

  • c. 25 jaar: restauratie historische gebouwen/monumenten;

    bouw en inrichting kleedgebouwen (steen);

  • d. 20 jaar: nieuwbouw tijdelijke en semi-permanente woonruimten en bedrijfsgebouwen;

    renovatie en aankoop van woonruimten en bedrijfsgebouwen;

    grote verbouwingen (> 100.000,--);

    aanleg parkeerterreinen;

  • e. 15 jaar: technische installaties (van gebouwen);

    centrale verwarming;

    meubilair,

    inrichting en inventaris van gebouwen;

    rijdend materieel brandweer;

  • f. 10 jaar: kleine verbouwingen (< 100.000,--);

    telefoonvoorzieningen;

    brandweermateriaal;

  • g. 8 jaar: transportmiddelen;

  • h. 5 jaar: communicatiemiddelen en -apparatuur;

  • i. 4 jaar: automatiseringsapparatuur;

  • j. niet: gronden en gebouwen.

  • . De materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

  • a. 40 jaar: bouw en verbetering van bruggen, viaducten en tunnels;

    aanleg waterwegen en waterbouwkundige werken;

  • b. 30 jaar: aanleg en verbetering van wegen, straten, pleinen, fietspaden en voetpaden;

    aanleg en verbetering van parken en plantsoenen;

    verbetering van waterwegen en waterbouwkundige werken;

  • c. 20 jaar: openbare verlichting;

  • d. 10 jaar: verkeersregelinstallaties;

    straatmeubilair.

  • . Activa met economisch nut en een verkrijgingprijs van minder dan € 5.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze laatst genoemden worden altijd geactiveerd. Bij raadsbesluit kan worden afgeweken van bovenstaand afschrijvingsbeleid.

  • 4. Activa wegens aanleg en vervanging van riolering worden afgeschreven conform de bepalingen in het gemeentelijk rioleringsplan (G.R.P.).

Artikel 8. Reserves en voorzieningen

  • . Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

  • a. het specifieke doel van de reserve;

  • b. de voeding van de reserve;

  • c. de maximale hoogte van de reserve.

Artikel 9. Kostprijsberekening

  • 1.a Het college zorgt voor en legt vast de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie.

  • b. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente Winsum wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten de indirecte kosten betrokken.

  • 2. Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3. De omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt bepaald door het rentetotaal van de uitstaande leningen en de bij begroting vastgestelde gecalculeerde rente over het eigen vermogen en de voorzieningen.

Artikel 10. Financieringsfunctie

  • 1. Het college zorgt voor en legt vast de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie.

  • 2. Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

  • a. het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

  • b. het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

  • c. het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

  • d. het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 3. Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

  • a. het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen met minimaal een A rating afgegeven door tenminste één gezaghebbende rating agency, of bij instellingen voor wiens waardepapieren een solvabiliteitseis geldt van 0%;

  • b. overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

  • c. het gebruik van derivaten is niet toegestaan;

  • d. voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

  • e. overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties.

  • 4. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofd van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

4. Paragrafen

Artikel 11. Lokale heffingen

  • 1. Het college biedt de raad tenminste eens in de twee jaar een nota lokale heffingen aan. Deze nota behandelt in ieder geval:

  • a. de samenstelling van het pakket aan gemeentelijke belastingen en heffingen;

  • b. de verdeling van de druk van de belastingen over de diverse bevolkingsgroepen en belanghebbenden;

  • c. de kostendekkendheid van de heffingen;

  • d. de druk van de lokale belastingen en heffingen;

  • e. het kwijtscheldingsbeleid en het tarievenbeleid;

  • f. een overzicht van de verordeningen met de bijbehorende vaststellingsdata waarin tarieven, heffingen en prijzen zijn vastgelegd;

  • g. per verordening een overzicht van de geraamde hoeveelheden van de door de gemeente verstrekte dienst waarover de tarieven, heffingen en prijzen worden berekend.

  • 2. In de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op: de opbrengsten per lokale heffing; het volume en bedrag aan kwijtscheldingen; de kostendekkendheid van de rioolrechten en de afvalstoffenheffing; de (ontwikkeling van de) lokale lastendruk, alsmede een vergelijking van de belastingtarieven met een aantal andere gemeenten.

Artikel 12. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 2. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 3. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 13. Bedrijfsvoering

  • . In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a. de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand, de loonkosten en de overige personeelskosten;

  • b. de kosten van inhuur derden;

  • c. de huisvestingskosten;

  • d. de automatiseringskosten;

  • e. de administratiekosten;

  • f. de interne processen

  • g. de externe processen

Artikel 14. Grondbeleid

  • 1. In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a. de verwerving van gronden;

  • b. de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

  • c. de globale exploitatieopzet en de begroting van de lopende en nieuw te ontwikkelen projecten

  • 2. Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

  • a. de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

  • b. te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

  • c. de verwerving en uitgifte van gronden;

  • d. de uitgangspunten voor prijsstelling van de verkoop van gronden;

Artikel 15. Maatschappelijke ondersteuning

In de paragraaf maatschappelijke ondersteuning bij de begroting en de jaarstukken geeft het college inzicht in de baten en lasten, de beleidsvoornemens en de beleidsrealisaties van de prestatievelden.

5. Financieel beheer en interne controle

Artikel 16. Administratie

  • . De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a. het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b. het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enzovoorts;

  • c. het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d. het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e. het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f. de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 17. Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 18. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

6. Financiële organisatie

Artikel 19. Financiële organisatie

  • . Het college zorgt voor en legt vast:

  • a. een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b. een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c. de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

Artikel 20. Inkoop en aanbesteding

Het college zorgt voor en legt vast de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten.

Artikel 21. Subsidieverstrekking en steunverlening

Het college zorgt voor en legt vast de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen.

7. Slotbepalingen

Artikel 22. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 17 april 2007.

  • 2. Deze verordening treedt in de plaats van de ‘Financiële verordening gemeente Winsum’ vastgesteld door de raad op 18 november 2003.

Artikel 23. Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Winsum’.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Winsum in zijn openbare vergadering van 17 april 2007.

De raad voornoemd,

voorzitter,

griffier,

Toelichting op de artikelen

Artikel 1. Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet).

De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Hij kan er voor kiezen een budget per programma beschikbaar te stellen. De raad kan er ook voor kiezen de budgetten per deelprogramma vast te stellen. Op grond van artikel 8 BBV lid 4 kan een gemeente of provincie de baten en lasten van een programma namelijk onderverdelen in baten en lasten voor deelprogramma’s.

Het tweede lid bepaalt dat de raad op voorstel van het college de deelprogramma’s vaststelt. Met het vaststellen van de deelprogramma’s worden de programma’s ingedeeld conform het vierde lid van artikel 8 BBV. Dit is nodig omdat daar de autorisatie en verantwoording op het niveau van deelprogramma’s plaatsvindt.

Het derde lid bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART-maken van de begroting.

Een deelprogramma is gebaseerd op de drie w-vragen: wat willen we bereiken, wat gaan we daar voor doen en wat mag dat kosten? Vooral voor de eerste twee vragen zullen in de praktijk indicatoren nodig zijn. Aan de hand van die indicatoren kan de raad zijn kaderstellende functie vervullen. Ook dienen zij om de raad de gelegenheid te bieden zijn controlerende functie in te vullen door de uitkomsten en resultaten van de programma's te beoordelen. In het dualistisch bestel moet de raad de w-vragen zelf beantwoorden; hij kan dat niet overlaten aan het college en/of de ambtelijke organisatie.

Artikel 3. Planning en controlcyclus

Het artikel bepaalt dat het college ieder jaar aan de raad een overzicht aanbiedt met daarin de data waarop belangrijke financiële stukken in de raad worden geagendeerd. Het overzicht is bij wijze van spreken het spoorboekje voor de raad en het college voor de financiële jaarplanning.

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. De lasten en baten onder de programma’s in de begroting worden per deelprogramma weergegeven. Door deze bepaling is het bijvoegen van de productenraming bij de begroting en de productrealisatie bij het jaarverslag niet meer nodig. De verplichting in het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen wordt nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven.

Tot slot is de aanvullende bepaling opgenomen dat de begroting en de jaarstukken naast de door het BBV verplichte paragrafen een paragraaf wmo bevatten. Overigens kunnen ook andere paragrafen waaraan behoefte is, worden toegevoegd. Indien een paragraaf aan de verplichte paragrafen wordt toegevoegd, is het wel zaak dat aan het hoofdstuk paragrafen van deze verordening een aanvullend artikel wordt opgenomen. In dat artikel kan de raad aangeven welke informatie zij minimaal in deze paragraaf wenst.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 5 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. De autorisatie van de baten en lasten vindt plaats op het niveau van deelprogramma (lid 1). Door het lagere niveau van autorisatie is er gedurende het jaar meer kans op begrotingswijzigingen. Daarom is er voor het behandelen van begrotingswijzigingen voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de bestuursrapportages (lid 3). Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is gekozen deze bij begrotingsbehandeling mee te nemen (lid 2). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan. Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel die bij het opstellen van de ontwerp-begroting nog niet waren voorzien. Het vierde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten voor deze investeringen. Het vijfde lid gaat in op de informatieplicht van het college voor nieuwe, niet in de begroting opgenomen activiteiten. Artikel 6. Bestuursrapportage Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad zijn de bestuursrapportages. Op basis van bestuursrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Het derde lid bepaalt over welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college zich in de rapportage moet verantwoorden. Het gaat daarbij om afwijkingen van 25% en/of € 10.000 en/of politiek relevant. Strikt naar de letter van dit artikel zouden alleen de baten en de lasten van de programmabegroting aan de orde zijn zodat er in de praktijk gelet op het geaggregeerde niveau van de budgetten, nauwelijks posten zijn die aan de criteria voldoen. In het kader van de transparantie wordt in de praktijk op een lager niveau (nl. productniveau) gerapporteerd. Artikel 7. Waardering en afschrijving vaste activa In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Artikel 7 stelt de regels voor de waardering en afschrijving van de vaste activa. De vaste activa worden verplicht ingedeeld in immateriële vaste activa, materiele vaste activa en financiële vaste activa. De immateriële vaste activa worden verdeeld in de kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio. De materiële vaste activa worden onderverdeeld in materiële vaste activa met economisch nut en materiele vaste activa met alleen maatschappelijk nut. De raad kan de afschrijvingstermijn en wijze op deze plaats in de verordening vastleggen. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief met economisch nut moeten afstemmen op de verwachte economische levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening namelijk aangetast.

De financiële verordening vormt voor het college het kader waarbinnen tot uitvoering over gegaan wordt. Hiervan kan bij individueel raadsbesluit afgeweken kan worden. De financiële positie kan bijvoorbeeld aanleiding zijn om investeringen met maatschappelijk toch niet te activeren.

Artikel 8. Reserves en voorzieningen

Artikel 8. Reserves en voorzieningen Voor een investeringsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot uitdrukking gebracht dat een toekomstige investering een beslag op het eigen vermogen gaat leggen.

Artikel 9. Kostprijsberekening

Artikel 9. Kostprijsberekening Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 9 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten. Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van betrokken activa en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt. De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.

Artikel 10. Financieringsfunctie

Artikel 10. Financieringsfunctie De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In dit artikel wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven. Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het tweede lid staan de kaders voor het financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen.

De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de orde in de financieringsparagraaf in de begroting en de rekening zoals die in het Besluit begroting en verantwoording is voorgeschreven. In dit artikel stelt de raad doelstellingen, richtlijnen en limieten die voor het college gelden. In het tweede lid onder a wordt gesproken van een vereiste rating die een financiële instelling moet hebben. De regelgeving schrijft voor dat het minimaal om een A-rating moet gaan. Gemeenten kunnen zelf een zwaardere rating vaststelling, bijvoorbeeld AA. In onderdeel b wordt verder gesproken over een hoofdsomgarantie voor uitzettingen. Dit is de minimumeis die volgens de regeling geldt. De nominale waarde van de uitzetting blijft dan in ieder geval in takt. Gemeenten kunnen een lager risicoprofiel kiezen voor uitzettingen indien op de hoofdsom een inflatiepercentage gezet wordt van bijvoorbeeld 2%.

Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen , maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerp-besluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen. Het derde lid stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het publieke belang moet door het college worden gemotiveerd. Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen.

Artikel 11. Lokale heffingen

Het artikel 212 Gemeentewet eist in het tweede lid, onderdeel b, dat de verordening 212 Gemeentewet minimaal de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b Gemeentewet en in rekening te brengen heffingen als bedoeld in artikel 15.33 Wet milieubeheer. In de verordening is er voor gekozen om als uitgangspunt van het financieel beleid de grondslagen voor de bepaling van heffingen, tarieven en prijzen in het algemeen te verankeren. Zo zijn ook regels opgenomen voor de bepaling van de lokale belastingen.

Het eerste lid van artikel 11 regelt, dat het college eenmaal per 2 jaar een bijgestelde nota lokale heffingen aan de raad aanbiedt ter behandeling en vaststelling van de lokale lasten.

De nota bevat eveneens een overzicht van de overige verordeningen, waarin heffingen, tarieven en prijzen zijn vastgelegd. Zo kan de raad op grond van de nota ook de actualisatie van deze verordeningen agenderen.

Artikel 229b Gemeentewet en artikel 15.33 Wet milieubeheer stellen echter randvoorwaarden aan de hoogte van de meeste tarieven en heffingen. Behalve tarieven voor het geven van vermakelijkheden en belastingen mogen de tarieven en heffingen niet het bedrag van de geraamde kostprijs te boven gaan. Voor het vaststellen van de hoogte van de verschillende tarieven en heffingen heeft de raad dus de geraamde kostprijs per tarief c.q. heffing nodig.

In afwijking van de voorgaande alinea is bij meer producten en diensten opgenomen in één verordening het mogelijk dat een bepaald product hoger wordt geprijsd dan de geraamde kostprijs zolang het totaal van de geraamde opbrengst de totale kosten van de in de verordening genoemde producten en diensten niet overschrijdt. Dit is het geval bij de leges, welke in de regel bijeen worden gebracht in één legesverordening.

Voor inzicht in de hoogte van de baten in begrotingstechnische zin heeft de raad ook informatie nodig over de geraamde afzet in hoeveelheid. Het artikel regelt, dat het college de geraamde kostprijs per verordening en de geraamde hoeveelheden per product/dienst aan de raad verstrekt voor vaststelling van de heffingen, tarieven en prijzen.

Het tweede lid regelt over welke informatie aangaande de lokale lasten de raad naast de in de verplichte paragraaf lokale heffingen bij de begroting en jaarstukken geïnformeerd wil worden. Hier kan de raad invulling geven aan zijn eigen informatiebehoefte over de lokale lasten en heffingen.

Artikel 12. Onderhoud kapitaalgoederen

In het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten staat in artikel 12 welke informatie de paragraaf Onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. Het kan zijn dat de raad aanvullende wensen heeft voor de informatie in deze paragraaf. Het eerste tot en met het derde lid regelen dat er nota’s aan de raad worden aangeboden over het onderhoud aan de verschillende categorieën kapitaalgoederen. Hierin kan op de stand van zaken worden ingegaan en kan de raad de kaders voor het toekomstig beleid uiteenzetten.

Artikel 13. Bedrijfsvoering

Artikel 13. Bedrijfsvoering In het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten staat in artikel 14 welke informatie de paragraaf Bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. Het kan zijn dat de raad aanvullende wensen heeft voor de informatie in deze paragraaf. Het domein van de ambtelijke organisatie is de verantwoordelijkheid van het college. Beleid op dit gebied wordt in de eerste plaats vormgegeven door het college. Artikel 14. Grondbeleid In het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten staat in artikel 16 welke informatie de paragraaf Grondbeleid in elk geval moet bevatten. Het kan zijn dat de raad aanvullende wensen heeft voor de informatie in deze paragraaf. De raad wordt in de paragraaf Grondbeleid geïnformeerd over de verwerving van gronden en de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten. Het tweede lid bepaalt dat het college eens in de vier jaar aan de raad een nota grondbeleid aanbiedt. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.

Artikel 15. Maatschappelijke ondersteuning

Artikel 15. Maatschappelijke ondersteuning Artikel 3 bepaalt dat bij de begroting en de jaarstukken een paragraaf maatschappelijke ondersteuning wordt opgenomen. Artikel 15 definieert welke informatie deze paragraaf in elk geval moet bevatten. Indien een raad nog andere gewenste paragrafen in artikel 3 opneemt, zal hij in het hoofdstuk paragrafen van deze verordening aanvullende artikelen moeten opnemen, waarin de minimaal op te nemen informatie in deze paragrafen wordt gedefinieerd. Artikel 16. Administratie Onder artikel 16 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen. Artikel 17. Interne controle De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 17 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Artikel 18. Misbruik en oneigenlijk gebruik Artikel 18 bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant. Overigens is het natuurlijk zo dat de afweging om hiervoor in meer of mindere mate regels voor te stellen een politiek besluit is dat bij de gemeenteraad en het college thuishoort. Artikel 19. Financiële organisatie Artikel 19 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten. Artikel 20. Inkoop en aanbesteding Artikel 20 draagt het college op een inkoopreglement op te stellen. De inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van een protocol is naast de desbetreffende administratieve aspecten tevens te zien als een vorm van risicobeheersing. De aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Europese aanbestedingsregels maar ook nationale aanbestedingsregels moeten worden nageleefd en vormen het kader waarbinnen een dergelijk inkoopreglement moet worden opgesteld.

Artikel 21. Subsidieverstrekking en steunverlening

Artikel 21. Subsidieverstrekking en steunverlening Voor de steunverlening en subsidieverstrekking aan ondernemingen en instellingen (die volgens het Europees mededingingsrecht als onderneming worden aangemerkt) zijn de Europese staatssteunregels (artikel 87, 88 en 89 EG-verdrag), de Europese regels voor diensten van algemeen economisch belang (artikel 86 EG-verdrag), de regels uit de Algemene Wet Bestuursrecht en de eigen subsidieverordening van de gemeente van toepassing. Het artikel stelt dat het college beheersmaatregelen neemt, die er voor zorgen dat deze regelgeving wordt nageleefd. Artikel 22. Inwerkingtreding De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar welke verschijnen na 17 april 2007 en latere jaren. De jaarstukken van het vorig begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening. Artikel 23. Citeertitel Artikel 23 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen. Vaststelling Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (artikel 75, lid 1 Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c Gemeentewet). Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet). De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.