Regeling vervallen per 01-01-2014

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2013

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2013

Inhoudsopgave

Voorwoord

Inleiding

Eigen verantwoordelijkheid

Financiële zelfredzaamheid

Mantelzorgers en vrijwilligers

Nieuwe wetgeving

Ten geleide

Hoofdstuk 1. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Afwegingskader

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

Inleiding

Afwegingskader

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

Afwegingskader

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Inleiding

Afwegingskader

Resultaat 5: thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

Afwegingskader

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Afwegingskader

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Afwegingskader

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Inleiding

Hoofdstuk 2. voorliggende, algemeen gebruikelijke en algemene Wmo-voorzieningen

2.1 Voorliggende voorzieningen

2.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

2.3 Algemene en collectieve voorzieningen

Hoofdstuk 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget, als financiële tegemoetkoming en in natura. Eigen bijdrage en eigen aandeel.

3.1 Individuele voorzieningen

3.2 Persoonsgebonden budget

3.3 Financiële tegemoetkoming en forfaitaire vergoeding

3.4 Voorziening in natura

Hoofdstuk 4. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Inleiding

Criteria:

Beslistermijn en besluitvorming

Beschikking

Overgangsregeling

Alternatieven voor bezwaar

Bijlagen:

1 Het Gesprek - deel 1: bouwsteen voor een nieuwe verordening Wmo

2 Protocol Hulp bij Huishouden gemeente Winterswijk

Inleiding

De beleidsregels 2013 borduren voort op de beleidsregels van 2012. Toen was er sprake van een trendbreuk met de oude regels (ooit verstrekkingenboek geheten), zoals die voor 1 januari 2007gehanteerd werden onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, waaronder ook de eigen.

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 (LJN BG6612) heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De latere jurisprudentie laat voortdurend zien dat er door gemeenten te weinig onderzoek wordt gedaan, zodat zij geen of onvoldoende kennis hebben van de persoonskenmerken en behoeften en daar dan ook niet of te weinig rekening mee houden.

Art 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (cvv). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het cvv in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente dat cvv toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopst-adequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen (zie LJN BK2500, BK2502, BK2504).

De aanleiding kan ook zijn dat het cvv in het individuele geval niet als goedkoopst-compenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is.

Dit voorbeeld van het cvv maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden.

Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand rond de 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.

Financiële zelfredzaamheid

In art 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening moeten houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Feitelijk zegt de gemeente bij toepassing van dit artikel: als gemeente hoeven we niets te doen want u kunt het zelf betalen, compensatieplicht is niet aan de orde. De discussie loopt of gemeenten op basis van dit artikel ook rekening mogen houden met het vermogen van iemand. Dus niet alleen met het inkomen uit vermogen. Mag je van iemand met een redelijk vermogen, met geld op de bank of aandelen of een eigen huis met overwaarde verlangen dat hij dat gebruikt om een noodzakelijke woningaanpassing te financieren? Mag je van iemand in dergelijke omstandigheden verlangen dat hij zelf zijn eigen vervoer bekostigt, en zijn eigen hulp in huis betaalt? En welke grenzen zouden dan gehanteerd kunnen worden? Juist omdat hierover geen jurisprudentie is, is het lastig hierin te adviseren. Veel gemeenten vinden het onbevredigend dat juist bij dure woningaanpassingen bij eigen woningen slechts drie jaar een eigen bijdrage gevraagd mag worden, die de kosten bij lange na niet dekt. Het wachten is op de eerste gemeente die dit gaat toepassen.

In Winterswijk heeft de gemeenteraad aangegeven dat iemand geacht wordt financieel zelfredzaam te zijn, indien hij na aanschaffing/realisatie van de voorziening, boven de 120% van de normen die gehanteerd worden voor de WWB blijft. Iemand wordt alleen gecompenseerd voor dat deel dat onder deze grens uitkomt. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor de rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Hier wordt niet naar de financiële zelfredzaamheid gekeken en wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

Leefvorm

Bruto inkomen

Inkomensgrens (1,2x bruto inkomen)

Gehuwden beiden tot 65 jaar

€ 18.369,84

€ 22.043,81

Alleenstaande ouder tot 65 jaar

€ 17.775,48

€ 21.330,58

Alleenstaanden tot 65 jaar

€ 14.104,20

€ 16.925,04

Gehuwden, één partner 65 jaar of ouder

€ 18.942,00

€ 22.730,40

Gehuwden beiden 65 jaar of ouder

€ 18.942,00

€ 22.730,40

Alleenstaande ouder 65 jaar of ouder

€ 17.133,00

€ 20.559,60

Alleenstaande 65 jaar of ouder

€ 13.581,72

€ 16.298,06

Bruto IOAW grondslag en bruto ouderdomspensioen uit AOW per 1 januari 2011. Bedragen wijzigen jaarlijks.

Om hier gemakkelijk inzicht in te krijgen wordt gebruik gemaakt van het IB 60 formulier dat belanghebbende bij de belastingdienst kan opvragen. Het IB-60 formulier gaat, evenals bovenstaand schema, uit van een bruto inkomen en is gebaseerd op het belastbaar inkomen van maximaal twee jaar terug.

Zijn er in deze twee jaar inkomenswijzigingen geweest van meer dan € 1816,- (gelijk aan norm CAK) of als belanghebbende niet belastingplichtig is, moet belanghebbende netto inkomensgegevens en gegevens over spaargeld overleggen. Deze worden vergeleken met onderstaande tabel.

Leefvorm

Netto Norminkomen

Inkomensgrens (1,2x norminkomen)

Gehuwden beiden tot 65 jaar

€ 15.838,20

€ 19.005,84

Alleenstaande ouder tot 65 jaar

€ 14.254,44

€ 17.105,33

Alleenstaanden tot 65 jaar

€ 11.086,80

€ 13.304,16

Gehuwden, één partner 65 jaar of ouder, één partner tot 65 jaar

€ 16.741,56

€ 20.089,87

Gehuwden beiden 65 jaar of ouder

€ 16.741,56

€ 20.089,87

Alleenstaande ouder 65 jaar of ouder

€ 15.306,36

€ 18.367,63

Alleenstaande 65 jaar of ouder

€ 12.162,96

€ 14.595,55

Gehuwden in inrichting

€ 6.481,80

€ 7.778,16

Alleenstaande in inrichting

€ 4.067,04

€ 4.880,45

Alleenstaande ouder in inrichting

€ 4.067,04

€ 4.880,45

In deze tabel is uitgegaan van de volgende definitie: "de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 WWB, en de normen van een alleenstaande of een alleenstaande ouder, of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 WWB" per 1 januari 2011. Bedragen wijzigen jaarlijks.

Naast inkomensgegevens wordt ook gekeken naar het vermogen. Ook hiervoor wordt gebruik gemaakt van het IB 60 formulier (gemiddelde rendementstoeslag). Voor de normen van het vermogen wordt aangesloten bij de normen voor bijzondere bijstand. Zie onderstaand schema. De normen in het schema betreffen het vrij te laten bedrag.

Normen vermogen per 1 januari 2011

Persoonlijke situatie vermogensgrens

alleenstaande € 5.555,00

alleenstaande ouder € 11.110,00

gehuwden/ samenwonenden € 11.110,00

extra vrijlating i.v.m. eigen woning € 46.900,00

Eigen woning: De overwaarde van de woning (verschil tussen de WOZ waarde en de op de woning rustende hypotheek) wordt tot het vermogen gerekend zodra het meer is dan € 46.900,00.

Toepassing van inkomensgrenzen resultaat a tot en met e (artikel 2 verordening)

Voor de resultaten een schoon en leefbaar huis, wonen in een geschikt huis, beschikken over primaire levensbehoeften, beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en thuis kunnen zorgen voor kinderen, worden de inkomens en vermogengrens op de volgende wijze toegepast.

Voor het in kaart brengen van de kosten wordt uitgegaan van het tarief van de goedkoopste aanbieder . Voor HH1 bedraagt dit € 17,76 en voor HH2 € 22,37 (uurtarieven 2011) maal het aantal benodigde uren dat nodig is om het resultaat te bereiken, omgerekend naar een jaar.

Voorbeeld:

Echtpaar beiden boven de 65 jaar heeft een verzamelinkomen van € 33.876,- . Op basis van beperkingen, soort woning zou er 3 uur hulp bij huishouden (HH1) per week ingezet moeten worden om resultaten te bereiken.

Dit geeft de volgende rekensom 3x 17,76 x 52 = 2770,56.

Verzamelinkomen bedraagt € 33.876 minus 2.770,56 = 31.105,44. Inkomensgrens van het echtpaar ligt op € 22.730,40. Echtpaar wordt in staat geacht financieel gezien zelf in de oplossing te voorzien. Huidige eigen bijdrage bedraagt € 2197.

Toepassing voor resultaat

Voor het verplaatsen in en om de woning wordt de inkomens- en vermogengrens op de volgende wijze toegepast. Voor rolstoelen voor dagelijks zittend gebruik wordt geen rekening gehouden met inkomen of vermogen. Dit is in lijn met het feit dat er ook geen eigen bijdrage voor het gebruik van de rolstoel gevraagd mag worden.

Indien het een andere voorziening betreft voor het verplaatsen in en om de woning, zijn er twee opties:

Optie 1 Kostprijs van de voorziening in relatie tot vermogen van belanghebbende

Optie 2 Huurprijs van een voorziening in relatie tot inkomen van belanghebbende.

Optie 1:

Voor de kostprijs van een voorziening wordt uitgegaan van de nieuwprijs van de goedkoopst adequate voorziening zoals de gemeente deze betaalt aan haar hulpmiddelenleverancier.

Voorbeeld:

De kosten voor een toiletstoel bedragen € 500,- Belanghebbende (echtpaar boven 65) heeft een vermogen van € 15.000,-. Dit geeft de volgende rekensom 15.000 minus 500 = 14.500. Vermogensgrens ligt op 11.110,- Belanghebbende wordt in staat geacht financieel gezien zelf in de oplossing te kunnen voorzien.

Optie 2:

Huurprijs van een voorziening in relatie tot inkomen en vermogen van belanghebbende.

Voorbeeld 1:

Echtpaar boven de 65 jaar heeft een verzamelinkomen van € 23.000,-. en een eigen vermogen van € 15.000,-. Echtpaar woont in een huurhuis. Kan niet verhuizen. Kostprijs traplift bedraagt €7000,-. Huurprijs van traplift bedraagt € 150,- /maand (fictief bedrag).

Met de aanschaf van de traplift komt echtpaar onder de vermogensgrens uit. Ook qua huurprijs komt echtpaar onder de grens uit. Echtpaar kan uit eigen vermogen een bedrag van € 3890,- betalen. Voor het overige deel kunnen zij gecompenseerd worden vanuit de Wmo, waarover zij ook een bijdrage betalen. De lift wordt in bruikleen verstrekt

Voorbeeld 2:

Kosten voor een woningaanpassing bedragen € 30.000,-

Echtpaar boven de 65 jaar heeft een verzamelinkomen van 33.876,-. Daarnaast hebben zij een eigen woning met een restant hypotheek van € 50.000,-. De WOZ waarde van de woning bedraagt € 150.000,- . De overwaarde van de woning bedraagt € 100.000,- Hiervan is € 46.900,- vrij te besteden en wordt niet meegerekend in het vermogen. In dit voorbeeld wordt van het echtpaar verwacht dat zij in staat zijn om € 53.100,- zelf te besteden aan de woningaanpassing. Het bedrag van de woningaanpassing bedraagt 30.000,-. Belanghebbende is in dit geval financieel zelfredzaam.

Omdat dit een geheel nieuwe werkwijze betreft, zullen veel situaties (bijvoorbeeld grensgevallen, meerdere voorzieningen binnen een bepaalde periode) besproken worden in de casuïstiekbesprekingen. Aan de hand van o.a. deze besprekingen kan de werkwijze of het beleid worden aangepast.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven. (Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285) ). Tot dat gebeurt wordt er door de VNG voor gekozen, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. De gemeente Winterswijk volgt hierin de VNG. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.

Nieuwe wetgeving

In deze beleidsregels laten we de nieuwe plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ, zoals aangekondigd in het regeerakkoord van VVD en CDA, buiten beschouwing.

Ten geleide

De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. De omschrijving van deze resultaten komt overeen met de nieuwe verordening, die wat dit betreft weer geënt is op de zogenaamde ‘bouwstenen’ van de VNG. Ter toelichting is de VNG bouwsteen ‘Het Gesprek: bouwsteen voor de nieuwe modelverordening Wmo’, die tot stand is gekomen na uitvoerig overleg en met instemming van de CG-Raad en de CSO, als bijlage bij deze beleidsregels opgenomen.

De inleidingen bij de genoemde resultaten zijn met name voor de gemeente zelf bedoeld.

Cursief gedrukt is de toelichting bij de beleidsregel.

Het gesprek is in feite een onderdeel van het onderzoek, maar het heeft de voorkeur dit gesprek naar voren en uit de aanvraagprocedure te halen. De verwachting is immers dat het gesprek, in een (groot) aantal gevallen niet meer hoeft te leiden tot een aanvraag. In een open gesprek komen alle mogelijkheden om een gewenst resultaat te bereiken, ook die van de persoon zelf en zijn omgeving, aan de orde.

‘De Kanteling’ is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd.

De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.

Hoofdstuk 1. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Tot een leefbaar (en schoon) huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het schoonmaken van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Afwegingskader

  • -

    Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden. Daarbij wordt alleen rekening gehouden met die kamers/delen van het huis die frequent gebruikt worden.

  • -

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant, gebruik van een robotstofzuiger enz..

  • -

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

    Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

  • -

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.(Zie ook bijlage 2) Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

  • -

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden het protocol Huishoudelijke hulp Winterswijk(zie bijlage 2).

    Dit document is gebaseerd op de door het CIZ gehanteerde AWBZ-systematiek en het protocol van de gemeente Oost-Gelre. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en minuten. De AWBZ-systematiek is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.

  • -

    De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Insteek is, dat, in alle (nieuwe) situaties in eerste instantie gekozen wordt voor de goedkoopste voorziening: de alfahulp van Oude IJsselstreek (ook al is dit een vorm van PGB).

    Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Daarbij worden drie tarieven gehanteerd voor drie verschillende situaties( zie hoofdstuk 3 Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Winterswijk 2012). Ook hier is een andere vorm van toekennen mogelijk, bijvoorbeeld met speciale hulpmiddelen. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

  • -

    Bij huishoudelijke hulp in natura kent het college hulp toe in uren en/of minuten.

    Zie bijlage 2

  • -

    Ook bij (inzet van) mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.

    Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde.

    Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen. Dit zal alleen in zeer uitzonderlijke situaties voorkomen.

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende/ te verwachten komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Afwegingskader

  • -

    Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

    Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. In het geval van hotels/pensions trekkerswoonwagens, toer- en stacaravans, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, die niet bestemd zijn om het gehele jaar door bewoond te worden en kamerverhuur wordt niet gesproken van een woning.

    Bij specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen, voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, worden ook geen voorzieningen getroffen.

  • -

    Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing.

    Onder het primaat van verhuizen wordt verstaan dat de verlening van de voorziening van verhuizing en inrichting voorrang heeft op andere woonvoorzieningen. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizing is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan (goedkoopst compenserende voorziening). In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van verhuizing op zichzelf geaccepteerd. Wel zal de gemeente moeten onderzoeken of in het concrete geval het primaat een voorziening is die voldoet aan de in artikel 4 lid 1 van de wet bedoelde compensatieplicht. Het onderzoek zal zich moeten richten op de beperkingen van de ondersteuningsvrager, de bouw- en woontechnische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden.

    Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.

  • De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd

  • De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de Wvg-jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatie-advies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.

  • Rekening houden met sociale factoren Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de belanghebbende, de binding van de belanghebbende met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de belanghebbende belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de belanghebbende kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatie-onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. De nadruk ligt meer op het zelfstandig blijven wonen dan op het blijven wonen in exact dezelfde woonomgeving. Als de belanghebbende zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

  • Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de belanghebbende. Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op het gebied, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de belanghebbende eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis.

  • Ook indien de belanghebbende, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de belanghebbende ook problemen hebben met verhuizen.

  • Het kan echter ook zo zijn dat het huis vrij van hypotheek is. Dit kan ook tot een oplossing leiden, bijvoorbeeld het gebruik van overwaarde voor het betalen van de huur na verhuizing.

  • Natuurlijk kan, indien een woning vrij van hypotheek is, de overwaarde gebruikt worden voor een woningaanpassing, of kan een nieuwe hypotheek worden gevestigd.

    Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte

    Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

    • -

      Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

    • -

      De kosten van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten;

    • -

      eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

    • -

      Kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

    • -

      Een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

    De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.

    De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

    Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen.

    • -

      Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen;

    • -

      De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen;

    • -

      Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte.

    Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.

    Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang.

    Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen.

    Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de belanghebbende als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.

    Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing.

  • -

    Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

    Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

  • -

    Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. In alle situaties waarin belanghebbende geen gebruik meer maakt van de aangepaste woning (bijv. overlijden, verhuizing naar AWBZ –instelling of verhuizing na scheiding) wordt verwacht dat de overige gezinsleden de aangepaste woning verlaten. Dit wordt tijdens beoordeling van de aanvraag besproken met betrokkenen en vastgelegd in de rapportage en beschikking. Het aanpassen van woningen brengt vaak hoge kosten met zich mee. De gemeente heeft er daarom belang bij dat eenmaal aangepaste woningen blijvend beschikbaar zijn voor personen met beperkingen of problemen. Het kan vóórkomen dat een huurwoning die vrij komt niet direct verhuurd kan worden aan een andere persoon met beperkingen of problemen voor wie de woning geschikt is. In die gevallen treedt de gemeente in overleg met de verhuurder.

    Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bijeigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning. Er is in een dergelijke situatie (woonunit) geen plaats voor een verstrekking in de vorm van een PGB.

    Een losse woonunit is een opnieuw te gebruiken verplaatsbare unit die tijdelijk kan worden ingezet. Zo’n unit kan een extra woonkamer of een complete slaapkamer met natte cel betreffen. Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit, er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Hier geldt dat de wens van betrokkene om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.

    Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit. Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

  • -

    Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.

    Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

  • -

    Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

    In die gevallen waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van woonvoorzieningen redelijkerwijs niet in de (aan te passen) woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan het college voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting verstrekken. Ook in die gevallen waarin de ondersteuningsvrager langer de huidige woonruimte moet aanhouden in verband met aanpassingen in een nog te betrekken woonruimte, kan het college voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting verstrekken. De maximale termijn dat een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt verstrekt is 4 maanden. De bedragen hiervoor zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk.

  • -

    Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

  • -

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

    Hierbij wordt de volgende lijn gehanteerd:

    • -

      bij bouwkundige aanpassingen onder de €2500,- wordt minimaal 1 offerte opgevraagd;

    • -

      bij bouwkundige aanpassingen tussen € 2500,- en € 10.000,- worden 2 offertes opgevraagd;

    • -

      bij bouwkundige aanpassingen hoger dan €10.000 worden 3 offertes opgevraagd.

  • -

    Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen. Aanpassingen die bij nieuwbouw of bij renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, zijn hiervan uitgesloten.

  • -

    Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de belanghebbende (aanvrager) met een afschrift aan de eigenaar.

  • -

    Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

    • -

      Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

    • -

      Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

    • -

      De eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen, die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na de gereedmelding van de voorziening:

      • a.

        de verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden en

      • b.

        de kosten van de verstrekte woonvoorziening volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk vastgelegde afschrijvingsschema aan het college terug te betalen.

    Deze bepaling bevat een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetaling van een deel van de waardestijging die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. Als uitgangspunt van de waardestijging worden de kosten van de verstrekte voorziening genomen. Deze kosten dient de belanghebbende in geval van verkoop volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Winterswijk vastgelegde afschrijvingsschema terug te betalen.

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen (dagelijks/wekelijks gebruikt) geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

  • -

    Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

  • -

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.

  • -

    Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.

    Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

  • -

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • -

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • -

    Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

  • -

    De normtijden hiervoor zijn weer de normen zoals genoemd in het protocol huishoudelijke hulp gemeente Winterswijk 2011, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt.

  • -

    Deze normen worden uitgedrukt in uren en/of minuten.

  • -

    Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

  • -

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

  • -

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij.

  • -

    Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

    Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger, een wasmachineverhoger.

  • -

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • -

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • -

    De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.

  • -

    Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

  • -

    Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.

Resultaat 5: thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

  • -

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

    Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

  • -

    Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

  • -

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • -

    Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.

    Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden.

  • -

    Bij de toekenning stelt door het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

  • -

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.

Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Afwegingskader

  • -

    Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

  • -

    Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en komen ter beschikking via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool.

  • -

    De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

  • -

    Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, kan via een (medisch en al dan niet ergotherapeutisch) advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

  • -

    Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • -

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

  • -

    Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

    Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan wordt het te verstrekken bedrag gebaseerd op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Zie ook Hoofdstuk 2, onder PGB.

  • -

    Ten aanzien van mantelzorgers kan door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

    Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

  • -

    Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

    Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.

  • -

    Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

    Bij het bepalen van de relevante vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een belanghebbende een bepaalde bestemming wil bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het 'leven van alledag' en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te onderhouden. Wat mensen normaal gesproken van dag tot dag plegen te doen c.q. zouden doen wanneer het gaat om zichzelf (buitenshuis) te verplaatsen (ook gelet op hun financiële capaciteit) dient derhalve uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen.

  • -

    Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

  • -

    Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar, te kunnen worden afgelegd. Dit komt overeen met 900 zones in het cvv op jaarbasis. Indien daar aanleiding toe is, kan het college dit aantal ophogen.

    Mocht belanghebbende ook in het bezit zijn van een andere vervoersvoorziening zoals bijvoorbeeld een scootmobiel, dan kan maximaal 500 zones met het collectief vervoer gereisd worden of 750 –1000 kilometer.

    Wanneer de vervoersbehoefte duidelijk minder is dan het maximaal te verstrekken zones of kilometers per jaar, wordt deze compensatieomvang opgenomen in de beschikking. Indien daar aanleiding toe is, kan het college dit aantal ophogen.

    Wanneer er sprake is van een zeer lage vervoersbehoefte, minder dan 150 zones of 52 ritten per jaar, ziet het college het collectief vervoer als een openbaar vervoersysteem voor de ondersteuningsvrager. Het collectief vervoer als openbaar vervoersysteem is voorliggend op het collectief vervoer op basis van de Wmo.

    Regiotaxi Gelderland is onderdeel van het OV dat als voorliggende voorziening geldt ten opzichte van de Regiotaxi als Wmo-voorziening. Mensen met beperkingen kunnen dus 'gewoon' gebruik maken van het OV (regiotaxi). Indien zij "meerkosten" maken vanwege hun beperkingen kunnen zij in aanmerking komen voor een vergoeding vanuit de Wmo (regiotaxipasje die korting geeft op de te reizen zones). De regiotaxi kan als een voorliggende voorziening gelden als zij beschikbaar is, betaalbaar is en adequate compensatie biedt. De huidige opzet van de regiotaxi Gelderland voldoet aan deze vereisten. De eis van betaalbaar is nog het meest lastig. Maar bij 150 zones a € 2,- (is kostprijs van zone met regiotaxi) zijn de kosten € 300,- op jaarbasis en dus € 25,- per maand.

     

    Als de ondersteuningsvrager afhankelijk is van een rolstoel (dagelijks zittend gebruik), is er geen sprake van collectief vervoer als openbaar vervoerssysteem. Voor hen geldt dus dat er bij een vervoersbehoefte altijd een indicatie is voor het collectief vervoer.

     

    De kosten voor een regiotaxipas zijn voor rekening van de ondersteuningsvrager. Deze kosten worden geïnd door het projectbureau bij het verstrekken van een pas.

  • -

    Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

  • -

    Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

  • -

    Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura,een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, te besteden aan vervoer, verstrekken.

  • -

    Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

  • -

    Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • -

    Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de belanghebbende als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

    Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.

  • -

    Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening.

    Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider ,gelijk aan tarief van pashouder, plaatsvindt.

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

  • -

    Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

  • -

    Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

Hoofdstuk 2. voorliggende, algemeen gebruikelijke en algemene Wmo-voorzieningen

In artikel 8 lid 3 van de verordening is bepaald dat een individuele voorziening pas toegekend wordt als blijkt dat een aanwezige voorliggende, algemeen gebruikelijke en/of algemene Wmo-voorziening niet of niet voldoende de ondervonden beperkingen/problemen compenseert. Ook moet een algemene Wmo-voorziening in alle redelijkheid toegankelijk of bruikbaar zijn voor de ondersteuningsvrager.

Bij de beoordeling van het te bereiken resultaat worden dan ook eerst de voorliggende, algemeen gebruikelijke en/of algemene Wmo-voorzieningen beoordeeld. Vandaar dat we in dit hoofdstuk ook eerst op deze voorzieningen ingaan.

2.1 Voorliggende voorzieningen

Onder voorliggende voorzieningen worden verstaan alle voorzieningen waarop een ondersteuningsvrager een beroep kan doen ter oplossing van zijn ondersteuningsvraag. Dit zijn ten eerste voorzieningen in andere wettelijke regelingen. Bekende voorbeelden zijn kinderopvang, hulpmiddelen van de Zorgverzekeringswet of zorg vanuit de AWBZ. Als één van de wettelijke voorliggende voorzieningen het probleem kan oplossen is de Wmo niet van toepassing, zo is in artikel 2 van de wet bepaald. Voorliggende voorzieningen zijn ook de algemeen gebruikelijke voorzieningen. Inzet van (technische) hulpmiddelen kan vaak al een oplossing zijn van een ondersteuningsvraag. Zoals een afwasmachine, aangepast bestek, het plaatsen van een verhoging voor een wasmachine, een droger en woningsanering. Als een (technisch) hulpmiddel niet aanwezig is of gerealiseerd kan worden maar wel een adequate compenserende oplossing biedt, heeft dit de voorkeur boven het inzetten van een individuele Wmo-voorziening. Hierbij wordt geen rekening gehouden met persoonlijke opvattingen over de inzet van deze hulpmiddelen. Als een ondersteuningsvrager aangeeft niet over de financiële middelen te beschikken, dan kan, zo nodig en gewenst, informatie en advies gegeven worden over bijzondere bijstand.

2.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan aannemelijk is te achten dat iemand daarover, ook als hij of zij geen beperking of probleem heeft, de beschikking zou (kunnen) hebben. Dit zal gerelateerd moeten worden aan de algemeen aanvaarde maatschappelijke normen van het moment. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:

  • -

    de voorziening is niet speciaal voor mensen met een beperking bedoeld;

  • -

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • -

    de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten;

  • -

    de voorziening kan voor een persoon zonder een beperking of probleem in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend.

Niet in alle gevallen kan een algemeen gebruikelijke voorziening ook zo worden beschouwd. Dit heeft dan te maken met de individuele omstandigheden van de ondersteuningsvrager.

Voorzieningen die onder andere algemeen gebruikelijk worden geacht zijn:

  • -

    (mobiele) telefoon;

  • -

    kosten telefoonabonnement;

  • -

    centrale verwarming;

  • -

    zonwering;

  • -

    airco;

  • -

    aanrechtblad;

  • -

    wasdroger;

  • -

    keramische kookplaat / inductie kookplaat;

  • -

    waterbed;

  • -

    thermostatische kranen;

  • -

    hendelmengkranen;

  • -

    douchekop op glijstang;

  • -

    toiletpot (al of niet verhoogd of verlaagd, al of niet verstelbaar) en toiletverhoger;

  • -

    anti-slipvoorziening voor het douchen;

  • -

    wandgrepen/beugels tot 30 cm;

  • -

    wegbreken bad in ouderenwooncomplex of seniorenwoning en creëren van een douchegelegenheid. Tevens in (eigen) eengezinswoning, indien badkamer aan vernieuwing/renovatie toe is (rond 20 jaar);

  • -

    een auto;

  • -

    APK keuring;

  • -

    airco in auto;

  • -

    elektrisch bedienbare ramen in een auto;

  • -

    automatische versnellingsbak;

  • -

    autorijlessen;

  • -

    autoverzekering;

  • -

    autostoeltje regulier;

  • -

    collectief vervoer minder dan 150 zones of 52 ritten op jaarbasis

  • -

    fiets (ook die met lage-instap) met trapondersteuning;

  • -

    bromfiets, snorfiets of fiets met hulpmotor (spartamet);

  • -

    tandem;

  • -

    tandemmet;

  • -

    fietskar;

  • -

    fietszitje regulier;

  • -

    aankoppelfiets;

  • -

    driewieler tot 4 jaar;

  • -

    buggy tot 4 jaar;

  • -

    commode tot 4 jaar;

  • -

    box tot 4 jaar;

  • -

    rollator;

  • -

    krukken, looprekken, loophulpen met drie of vier poten;

  • -

    boodschappendienst;

  • -

    kinderopvang;

  • -

    voor- en naschoolse opvang;

  • -

    gastouder;

  • -

    oppascentrale;

  • -

    alarmering;

  • -

    maaltijdservice;

  • -

    financieel-administratieve ondersteuning;

  • -

    hondenuitlaatdienst.

2.3 Algemene en collectieve voorzieningen

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners binnen de gemeente, maar wel, indien nodig, voor iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde toets, te verkrijgen of te gebruiken zijn.

Voorbeelden zijn onder andere: dagrecreatie voor ouderen, een eetcafé, klussendiensten, (ramen)was- en strijkservice, rolstoelpools voor incidentele situaties, scootmobielpools, kinderopvang in al zijn verschijningsvormen. Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de regels rond eigen bijdrage/eigen aandeel via het CAK, gelden niet.

Een voorbeeld van een collectieve voorziening is het collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi). Deze voorziening is door iedereen te gebruiken, zonder dat daar een indicatie voor nodig is.

Indien iemand op grond van de wet gecompenseerd dient te worden ten aanzien van vervoer, kan collectief vervoer als een individuele voorziening worden verstrekt. Dan is wel een indicatie nodig. Er wordt geen eigen bijdrage via het CAK gevraagd.

Hoofdstuk 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget, als financiële tegemoetkoming en in natura. Eigen bijdrage en eigen aandeel.

3.1 Individuele voorzieningen

Artikel 6 van de wet bepaalt het volgende:

“ Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

In artikel 7 van de wet is de financiële tegemoetkoming opgenomen. Gevolg van deze wetsbepalingen en op grond van artikel 21 van de verordening zijn er drie vormen van verstrekking van individuele voorzieningen mogelijk:

  • 1.

    Persoonsgebonden budget;

  • 2.

    Financiële tegemoetkoming en forfaitaire vergoeding (gedeeltelijke financiële tegemoetkoming);

  • 3.

    Voorziening in natura.

Alvorens op de genoemde vormen van individuele voorzieningen nader in te gaan, is het van belang het onderscheid tussen de financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget aan te geven.

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan mede afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Dat kan dan in mindering worden gebracht, ook naast een eigen aandeel.

Een forfaitaire vergoeding (gedeeltelijke financiële tegemoetkoming) is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief voor het collectief vervoer.

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Op dit budget kan een eigen bijdrage in mindering worden gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. Ook kan met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, eveneens met uitzondering van de rolstoel.

Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing die aan de eigenaar, niet de bewoner, moet worden uitbetaald, niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget.

3.2 Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget is één van de wijzen waarop een individuele voorziening kan worden verstrekt. Onder het persoonsgebonden budget valt ook de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 1 Wet op de loonbelasting 1964. Dit betreft de vergoeding voor het inschakelen van een alfahulp in het kader van hulp bij het huishouden. Deze vergoeding is in feite een bijzondere vorm van het persoonsgebonden budget.

Met een persoonsgebonden budget moet een ondersteuningsvrager de benodigde individuele voorziening zelf aanschaffen. Het te bereiken resultaat en de eisen waaraan de voorziening moet voldoen, worden in de beschikking vastgelegd. Ook wordt in de beschikking altijd aangegeven of de voorziening, aangeschaft met het persoonsgebonden budget, in eigendom van de ondersteuningsvrager komt of dat deze in bruikleen wordt verleend. De wijze waarin de voorziening namelijk wordt verleend (eigendom of bruikleen), bepaalt de termijn waarover een eigen bijdrage van de ondersteuningsvrager gevraagd kan worden. Voor een persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage van de ondersteuningsvrager gevraagd. In de beschikking wordt de eigen bijdrage door de gemeente slechts aangekondigd. Dit, omdat de berekening en inning plaats zal vinden door het Centraal Administratie Kantoor, zoals op grond van artikel 16 van de wet is bepaald.

Overwegende bezwaren

In principe komt iedere burger met een positieve beoordeling op de aanvraag voor een individuele voorziening in aanmerking voor een persoonsgebonden budget. Op deze regel zijn echter uitzonderingen mogelijk. De uitzonderingen zullen steeds individueel beoordeeld en gemotiveerd worden. Zo is in de parlementaire behandeling van de wet aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Verder heeft in een Algemeen Overleg over een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat deze regel ook niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals bijvoorbeeld collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen. Als bijvoorbeeld in plaats van collectief vervoer (voorziening in natura) een persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een voorziening wegvallen.

Daarom wordt, conform hoofdstuk 2 van de Beleidsregels, onder Resultaat 7 (lokaal verplaatsen per vervoermiddel) het primaat van het collectief vervoer opgenomen.

Het verstrekken van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats, indien:

  • a.

    de voorziening een algemene voorziening betreft;

  • b.

    er sprake is van hulp bij het huishouden met een looptijd tot 3 maanden en het toekennen van een PGB praktische problemen geeft ten aanzien van de uitvoerbaarheid;

  • c.

    er met het budget een mantelzorger gefinancierd wordt of gaat worden;

  • d.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de belanghebbende problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • e.

    er sprake is van een zeer progressief ziektebeeld bij belanghebbende;

  • f.

    het een voorziening als een woonunit betreft.

Ad a.

Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

Ad b.

Indien iemand kortdurend hulp nodig heeft bij het huishouden na bijvoorbeeld ziekenhuisopname, en er moet direct hulp ingezet worden, kan het voorkomen dat belanghebbende dit niet op korte termijn kan regelen.

Ad c. Een mantelzorger behoort tot het inzetten van de eigen mogelijkheden/eigen netwerk en is daarmee voorliggend als oplossing ten opzichte van een individuele voorziening zoals een persoonsgebonden budget. Uiteraard dient bij de aanvraag van een persoonsgebonden budget wel goed onderzocht te worden welke taken de mantelzorger kan, niet kan en/of deze eventueel mantelzorgondersteuning nodig heeft. Indien in verband met (dreigende) overbelasting van de mantelzorger, toch een indicatie wordt afgegeven en daarvoor een PGB wordt verstrekt, is het niet de bedoeling dat de zorg door diezelfde overbelaste mantelzorger wordt uitgevoerd: dan wordt het probleem niet opgelost.

Ad d.

Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de belanghebbende:

  • -

    wilsonbekwaam is;

  • -

    geen inzicht heeft in zijn functionele beperkingen;

  • -

    over onvoldoende organisatie- en regelvermogen en verantwoordelijkheidsbesef beschikt;

  • -

    door dementie, een verstandelijke handicap, of ernstige psychische problemen over onvoldoende inzicht beschikt;

  • -

    niet in staat is de voorzieningen bij een leverancier uit te kiezen, aan te kopen en zorg te dragen dat de voorziening gedurende de looptijd van het persoonsgebonden budget in goede staat in gebruik kan blijven;

  • -

    er sprake is van grote financiële problemen;

  • -

    eerder bij controle is gebleken dat het persoonsgebonden budget is aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze was verstrekt; tenzij belanghebbende vertegenwoordigd wordt.

Ad e.

Naast bovengenoemde redenen kan het ook voorkomen dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen niet al te lange tijd de te verstrekken voorziening vervangen zal moeten worden door een andere voorziening. En wellicht daarna weer. Het moge duidelijk zijn dat deze situatie zich ook niet leent voor een persoonsgebonden budget, omdat al vaststaat dat de voorziening maar een beperkte tijd bruikbaar zal blijven.

  • -

    Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget

    Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en zal elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn. Er zijn twee mogelijkheden: het gaat om een arbeidsovereenkomst of om een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer. In het eerste geval ontstaan er weer twee situaties: betrokkene werkt op minder dan 3 dagen of betrokkene werkt op meer dan 3 dagen bij dezelfde persoon. Als het minder dan 3 dagen zijn mag bruto uitbetaald worden en zorgt iemand zelf voor eventuele betaling van belastingen en verzekeringen. Werkt iemand meer dan 3 dagen in de week dan is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen. In deze beide situaties moet het minimum (jeugd)loon in ieder geval betaald worden. Is sprake van een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer dan zal het veelal gaan om een zzp-er, een zelfstandige zonder personeel en is men niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoeft geen afdracht plaats te vinden door de opdrachtgever. Het college heeft daarom gekozen voor drie verschillende basistarieven voor het pgb HH, al naar gelang het beoogde gebruik. Voor de zwaardere hulp worden deze bedragen opgehoogd.

  • -

    Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

    De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot. In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het de gemeente zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen.

  • -

    Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

    Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

    De budgethouder, diens vertegenwoordiger of gemachtigde, is dus zelf verantwoordelijk voor het inkopen van ‘kwalitatief goede zorg’, hulp, en voorzieningen . Dit betekent dat deze de gemeente hierop niet kan aanspreken. De gemeente is in dit geval immers geen opdrachtgever van de dienstverlener of koper, dat is de budgethouder zelf.

    Voor veel voorzieningen geldt dat deze een technische levensduur van gemiddeld 5 tot 7 jaar hebben. Elke voorziening die met behulp van een persoonsgebonden budget of in natura is verstrekt dient dus 5 tot 7 jaar mee te gaan (afhankelijk van de voorziening). Bij een Wmo-voorziening is de technische levensduur vaak langer dan dat een belanghebbende er gebruik van kan maken of maakt. Zo kan de budgethouder dus een budget voor een rolstoel hebben waar hij vijf jaar mee moet doen, maar na twee jaar door andere of verergerde beperkingen al een nieuwe rolstoel nodig heeft. Het budget is echter op. De gemeente heeft nog steeds een compensatieverplichting. Vervanging of tussentijdse aanpassingen van de met behulp van het persoonsgebonden budget gekochte voorziening is alleen toegestaan op grond van medische noodzaak. In een dergelijke situatie wordt overigens door de gemeente altijd nagegaan of de belanghebbende een rolstoel heeft aangeschaft conform het programma van eisen zoals in de beschikking vermeld. Indien dit niet het geval is, ligt de verantwoordelijkheid bij de ondersteuningsvrager zelf en wordt er dus niet een nieuw persoonsgebonden budget verstrekt.

    Daarnaast worden de volgende voorwaarden in de beschikking opgenomen;

    - De verplichting om uit eigen beweging (en op verzoek) aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de toegekende vergoeding;

    - De verplichting om offerte/opdracht of betalingsbewijsstukken te overleggen;

    - De verplichting om uiterlijk zes maanden na uitbetaling de vergoeding aan te wenden voor de bekostiging van de zaak waarvoor deze is verleend.

  • -

    Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is.

    Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

  • -

    Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.

    Het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden wordt vooraf periodiek betaalbaar gesteld en wel per periode van vier weken. Persoonsgebonden budgetten voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en (sport)rolstoelen worden in één keer uitbetaald (na overleggen offerte/opdracht/betaalbewijs), tenzij de aard van de voorziening zich hiervoor niet leent of in overleg met de belanghebbende anders wordt beslist. De wijze van betaalbaarstelling wordt in de beschikking opgenomen.

  • -

    Als de betaling via een serviceorganisatie gaat (de thuiszorg of een andere organisatie) zal het college alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget over te maken.

    Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. Het college betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording.

  • -

    De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Via een beperkte steekproef (minimaal 10 %) zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Mocht de steekproef er aanleiding toegeven dan kan besloten worden de steekproef uit te breiden.

    Is het budget besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld of niet volledig besteed, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan. Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt teruggevorderd als:

    - het geld niet (volledig) wordt aangewend voor het doel waarvoor het is verstrekt;

    - de ondersteuningsvrager voordat hij de voorziening heeft aangekocht of besteld overlijdt of verhuist naar een andere gemeente;

    - door een voortschrijdend ziektebeeld de geïndiceerde voorziening niet meer adequaat is en de ondersteuningsvrager met het toegekende bedrag de voorziening nog niet heeft aangekocht of besteld;

    - de ondersteuningsvrager zich niet houdt aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verstrekt.

    Voordat terugvordering kan plaatsvinden dient eerst het recht op een voorziening ingetrokken te worden, zie artikel 27 en 28 van de verordening, met een intrekkingsbeschikking.

  • -

    Een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget of met een financiële tegemoetkoming kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, (bijvoorbeeld door herstel of overlijden), onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld.

    Indien een ondersteuningsvrager, binnen de gestelde periode waarvoor het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verstrekt, verhuist naar een andere gemeente dient het bedrag naar rato terugbetaald te worden of wordt die gemeente verzocht de voorziening over te nemen.

  • -

    De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is.

    Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2010 doet men aangifte over 2009, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2008 in 2010 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak of een zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

3.3 Financiële tegemoetkoming en forfaitaire vergoeding

  • -

    Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

    Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding (forfaitair), of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi (forfaitair).

    Wanneer het een financiële tegemoetkoming betreft wordt een eigen aandeel opgelegd (te vergelijken met een eigen bijdrage). Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

    Voorwaarden bij woningaanpassingen

    Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende financiële tegemoetkoming of toegekende persoonsgebonden budget ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten middels de beschikking aan de ondersteuningsvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

    De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

    • -

      Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

    • -

      Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

    • -

      Aan de onder b genoemde personen wordt inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

    • -

      Aan de onder b genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

    • -

      Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

    • -

      De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;

    • -

      De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder deze is verleend en een akkoordverklaring en overlegging van alle rekeningen en betalingsbewijzen die betrekking hebben op de werkzaamheden. Diegene aan wie de woonvoorziening wordt verstrekt, dient gedurende een periode van 1 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

3.4 Voorziening in natura

Een voorziening in natura wil zeggen dat de gemeente de aanvrager daarvan een voorziening verstrekt die hij of zij kant en klaar krijgt. De voorziening wordt verstrekt en bestaat uit goederen of diensten. Er zijn diverse manieren waarop een voorziening in natura kan worden verstrekt, zoals:

- in eigendom;

- in bruikleen;

- in huur;

- bij wijze van persoonlijke dienstverlening.

Indien de belanghebbende kiest voor een voorziening in natura, is de gemeente verantwoordelijk dat deze voorziening ook wordt verstrekt. Daartoe worden, bij voorkeur, rechtsbetrekkingen aangegaan met leveranciers. De leverancier verstrekt de individuele voorziening in natura aan de belanghebbende namens de gemeente, zonder dat tussen de belanghebbende en de leverancier een rechtsbetrekking tot stand komt. De belanghebbende mag namelijk bij een voorziening in natura niet geconfronteerd worden met enigerlei verplichtingen, zoals het werkgever- of opdrachtgeverschap. Er wordt bij het verstrekken van woonvoorzieningen (bijvoorbeeld traplift), vervoervoorzieningen (bijvoorbeeld scootmobiel) en rolstoelen dan ook een bruikleenovereenkomst gesloten tussen de belanghebbende en de gemeente. Uitzondering: Douche- en toiletvoorzieningen tot € 500,- worden de belanghebbende altijd in eigendom verstrekt.

Voor een voorziening in natura wordt een eigen bijdrage van de ondersteuningsvrager gevraagd. In de beschikking wordt de eigen bijdrage door de gemeente slechts aangekondigd. Dit omdat de berekening en inning plaats zal vinden via het Centraal Administratie Kantoor, zoals op grond van artikel 16 van de wet is bepaald.

Hoofdstuk 4. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering

Inleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld van een psycholoog of (ortho)pedagoog). Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.

Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

Criteria:

  • -

    Lid 1 van artikel 25 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Winterswijk 2012 biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

    Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

  • -

    In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies.

    De eerste situatie betreft een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college, én die een voorziening aanvraagt die een bepaald bedrag te boven gaat. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Het bedrag waarvan sprake is dat door het college is te bepalen, is niet al te hoog vastgesteld. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige (uitgangs-)situatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt. Om die reden is het bedrag vastgesteld op € 20.000,-.(opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2012). Boven dit bedrag zal bij nieuwe aanvragers altijd medisch advies worden gevraagd. Het gaat hier om een aanschafbedrag van een voorziening en/of een geschat bedrag dat de gemeente denkt per jaar kwijt te zijn aan hulp bij het huishouden. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dan zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

  • -

    Van belanghebbende wordt verwacht die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college te verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

  • -

    Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt.

    De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

  • -

    Het college beoordeelt het (medisch) advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

Beslistermijn en besluitvorming

De termijn waarbinnen een beschikking op een aanvraag voor een individuele voorziening genomen moet worden, bedraagt maximaal 8 weken en in indien er offertes moeten worden opgevraagd, bedraagt de termijn12 weken. Indien een beschikking niet binnen 8 of 12 weken kan worden gegeven, deelt het college dit binnen deze termijn aan de belanghebbende schriftelijk mee en noemt het een redelijke termijn waarbinnen hij de beschikking tegemoet kan zien.

Beschikking

Besluitvorming op een aanvraag voor een individuele voorziening geschiedt via een beschikking. Een beschikking is een aan de belanghebbende gericht officieel en schriftelijk besluit van de gemeente dat bepaalde rechtsgevolgen heeft. In de beschikking wordt, voor zover van toepassing, aangegeven:

  • -

    de voorziening die wordt toegekend of afgewezen;

  • -

    motivering: waarom wel of geen toekenning: vermeld moet worden op welke wijze de toe te kennen individuele voorziening bijdraagt aan de te behalen resultaten en aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van belanghebbende. Indien sprake is van een afwijzing, aangeven waarom wordt afgewezen en op welke wijze belanghebbende zelf het probleem kan oplossen;

  • -

    de vorm waarin de voorziening wordt toegekend;

  • -

    wat de hoogte van het persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is en hoe deze tot stand is gekomen;

  • -

    de duur van de verstrekking;

  • -

    of een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd is;

  • -

    de aan de (eventuele) toekenning verbonden verplichtingen: zoals een programma van eisen, een bruikleenovereenkomst, voor welk resultaat een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming gebruikt moet worden, een teruggaveverplichting en het doorgeven van gewijzigde situatie;

  • -

    welke externe adviseur advies heeft uitgebracht;

  • -

    verwijzing naar het externe advies bij wijze van motivering;

  • -

    uitdrukkelijke motivering waarom wordt afgeweken van een extern advies;

  • -

    bezwaarclausule: iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan. De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Dit maakt het mogelijk dat door de gemeente eventueel gemaakte fouten hersteld kunnen worden alvorens definitief te beschikken.

Overgangsregeling

Vanaf 1 januari 2012 worden alle belanghebbenden geherindiceerd. Het kan zijn dat zij op basis van zelfredzaamheid of op andere gronden, niet meer in aanmerking komen voor een individuele voorziening. Ook kan het zijn dat bijvoorbeeld de tijd voor hulp bij het huishouden wordt verminderd. Om belanghebbenden de gelegenheid te geven aan de nieuwe situatie te wennen is een overgangsmaatregel opgenomen. Voor de verschillende situaties is per voorziening, een schema gemaakt die als Bijlage 3 wordt toegevoegd.

Voor hulp bij huishouden geldt een overgangstermijn van maximaal 6 weken. Deze periode geeft belanghebbende de gelegenheid op zoek te gaan naar andere hulp of een andere oplossing te vinden.

Voor het gebruik van de regiotaxipas op basis van Wmo geldt geen overgangstermijn. Regiotaxi is namelijk ook een vorm van openbaar vervoer en kan door iedereen gebruikt worden.

In onderstaand overzicht is de overgang beschreven.

Maatregelen bij bestaande klanten met een indicatie voor;

overgang

Hulp bij huishouden

minder uur hulp bij huishouden a.g.v. strengere normering tot maximaal 1 uur per week

per direct in laten gaan

bij vermindering tussen 1 uur tot 2 uur per week

gewenningsperiode van 3 weken

bij stopzetten van hulp a.g.v. financiële zelfredzaamheid

gewenningsperiode van 6 weken om een andere oplossing te zoeken, met een maximale uitloop tot 10 weken. Uitloop kan alleen als door de klant aangetoond kan worden dat hulp niet te realiseren is.

Scootmobiel

bij niet gebruik

scootmobiel per direct innemen

scootmobiel wordt frequent gebruikt, klant is financieel zelfredzaam

scootmobiel wordt één jaar na besluitvorming ingenomen.

Rolstoel

niet gebruik incidentele rolstoel

direct innemen

incidentele rolstoel wordt wekelijks gebruikt

rolstoel wordt één jaar na besluitvorming ingenomen.

incidentele rolstoel wordt minder dan 4 x per maand gebruikt

rolstoel wordt ingenomen- klant kan gebruik maken van rolstoelpool

Woningaanpassingen

traplift en inwoner financieel zelfredzaam

traplift kan blijven zitten, bij noodzaak tot vervang voor rekening klant. Klant betaalt eigen bijdrage

roerende woonvoorzieningen , klant financieel zelfredzaam

voorzieningen tot max van € 500 zijn in eigendom verstrekt. Klant betaalt hiervoor een eigen bijdrage. Herverstrekken leidt tot hogere kosten.

onroerende voorzieningen

komen meestal niet voor herverstrekking in aanmerking

Regiotaxi

loopafstanden meer dan 800 meter

pas direct innemen

maximeren van aantal zones bij dubbele vervoersverstrekking

i.o.m. projectbureau z.s.m. in laten gaan.

Alternatieven voor bezwaar

  • -

    Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

  • -

    De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking geeft het college, bijvoorbeeld door de beschikking langs te brengen en uitleg te geven een extra contactmoment. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken. Tot slot bestaat nog enigerlei vorm van mediation, indien het college dat opportuun acht.

De Beleidsregels treden in werking op 1 januari 2013.

Met ingang van de datum van in werkingtreden van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2013, vervallen de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2012.

Aldus vastgesteld te Winterswijk op 13 december 2011.

Burgemeester en wethouders van gemeente Winterswijk

de secretaris, de burgemeester,