Regeling vervallen per 01-01-2011

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 10-02-2010 t/m 31-12-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

2010, nr. I-5 sub c.

De raad van de gemeente Winterswijk;

overwegende dat:

het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

gelezen het voorstel van van 18 januari 2010,

nr. I-5 sub c;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel e, en 35 van de Wet investeren in jongeren;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet investeren in jongeren;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d, van de wet;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk;

  • d.

    woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

  • e.

    woonkosten:

    • -

      indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

    • -

      indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • f.

    ouder: de vader of de moeder als bedoeld in de artikelen 1:197 en 1:198 van het Burgerlijk Wetboek

  • g.

    alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij dit bloedverwanten betreft in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

  • h.

    gehuwde: een persoon die gehuwd is en 21 jaar of ouder is; hiermee wordt gelijk gesteld de geregistreerd partner; en hiermee wordt gelijkgesteld de ongehuwde die een gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij dit bloedverwanten betreft in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

  • i.

    gezamenlijke huishouding: twee personen die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en die blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding danwel anderszins,

  • j.

    kind: het in Nederland wonende eigen kind of stiefkind;

  • k.

    ten laste komend kind: het kind, jonger dan18 jaar, voor wie de alleenstaand ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag;

  • l.

    hoofdverblijf: een woning of wooneenheid waar de jongere zijn woonstede heeft of bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf, zoals bedoeld in boek 1, titel 3 van het Burgerlijk Wetboek;

  • m.

    hoofdbewoner: de eigenaar van een woning die tevens zijn hoofdverblijf in die woning, dan wel degene die als enige een huurovereenkomst heeft met de in die woning wonende eigenaar van die woning;

  • n.

    zorgbehoefte: er is sprake van zorgbehoefte in het geval een opname in een inrichting ter verpleging of verzorging noodzakelijk zou zijn.

  • o.

    gezin: de gehuwden tezamen, dan wel gehuwden met hun ten laste komende kinderen, dan wel een alleenstaand ouder met ten laste komend(e) kind(eren);

  • p.

    alleenstaand ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van beide bloedverwanten sprake is van zorgbehoefte.

  • q.

    inkomensvoorziening: de inkomensvoorziening, zoals bedoeld in artikel 24 van de wet, vermeerderd dan wel verlaagd op grond van deze verordening.

  • r.

    norm: de norm bedoeld in artikel 26, 27, 28 en 29 van de wet.

Artikel 2. Doelgroep.

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2. CATEGORIEEN

Artikel 3. Categorieën.

  • 1. Voor de jongeren aan wie een inkomensvoorziening kan worden verleend geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaand ouder;

    • c.

      gehuwde.

HOOFDSTUK 3. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING

Artikel 4. Criteria voor het verhogen van de norm; alleenstaanden en alleenstaand ouders.

  • 1. Indien de alleenstaande of alleenstaand ouders, zoals bedoeld in artikel 3, hogere algemene noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de inkomens-voorziening voorziet, als gevolg van het niet geheel niet of geheel niet kunnen delen van de kosten van het bestaan, wordt de van toepassing zijnde inkomensvoorziening verhoogd met een toeslag.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande jongere van 23 jaar en ouder en de alleenstaand ouder met zijn kinderen, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 30, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag, zijnde 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 5: Toeslag voor 21 en 22 jarige alleenstaande jongeren.

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 30 van de wet wordt voor een alleenstaande jongere van 21 jaar gelijk gesteld aan een bedrag gelijk aan 5% van de gehuwdennorm.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 30 van de wet wordt voor een alleenstaande jongere van 22 jaar gelijk gesteld aan een bedrag gelijk aan 10% van de gehuwdennorm.

  • 3.

    Lid 1 en 2 van dit artikel zijn niet van toepassing ten aanzien van de jongere op wie artikel 11 van toepassing is.

HOOFDSTUK 4. CRITERIA VOOR HET VASTSTELLEN VAN DE HOOGTE VAN DE TOESLAG VOOR ALLEENSTAANDEN EN ALLEENSTAAND OUDERS

Artikel 6. Gezamenlijk hoofdverblijf.

  • 1. Aan de alleenstaande jongere van 23 jaar of ouder of de jongere alleenstaande ouder, zijnde de hoofdbewoner, in wiens woning een andere alleenstaande dan wel gezin, niet zijnde een kind van belanghebbende, het hoofdverblijf heeft, wordt een toeslag verstrekt van 10% van de gehuwdennorm.

  • 2. Aan de alleenstaande jongere van 23 jaar of ouder of de alleenstaande ouder die in de woning van een andere alleenstaande of gezin het hoofdverblijf heeft, niet zijnde een eigen kind van de hoofdbewoner, wordt, ongeacht of meerdere personen dan wel gezinnen ook in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben, een toeslag verstrekt van 20% van de gehuwdennorm.

  • 3. Aan de alleenstaande jongere van 23 jaar of ouder of de alleenstaande ouder, zijnde de hoofdbewoner, in wiens woning tevens uitsluitend één of meer zorgbehoevende(-n) het hoofdverblijf heeft (hebben), wordt de toeslag bepaald op een bedrag gelijk aan 20% van de gehuwdennorm.

  • 4. Aan de alleenstaande jongere van 23 jaar of ouder of de alleenstaande ouder die hulpbehoevend is en de hoofdbewoner is van de door hem bewoonde woning, in wiens woning een andere alleenstaande of gezin het hoofdverblijf heeft, wordt de toeslag bepaald op een bedrag gelijk aan 20% van de gehuwdennorm.

  • 5. Aan de alleenstaande jongere van 23 jaar of ouder of de alleenstaande ouder, zijnde de hoofdbewoner, in wiens woning twee of meer andere alleenstaanden dan wel gezinnen hun hoofdverblijf hebben, wordt geen toeslag verstrekt.

Artikel 7. Inwonend bij ouders.

  • 1.

    Voor de alleenstaande jongere van 21 jaar, die zijn hoofdverblijf heeft in de woning van zijn (stief-)ouders wordt de toeslag bepaald op een bedrag gelijk aan 5% van de gehuwdennorm.

  • 2.

    Voor de alleenstaande jongere van 22 jaar of ouder of de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder, die zijn hoofdverblijf heeft in de woning van zijn (stief-ouder(-s) wordt de toeslag bepaald op een bedrag gelijk aan 10% van de gehuwdennorm.

  • 3.

    De verlaging van de toeslag voor 21 en 22 jarige alleenstaanden, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van de jongere op wie artikel 11 van toepassing is.

  • 4.

    Voor de alleenstaande of de alleenstaand ouder, die zijn hoofdverblijf heeft in de woning van (een van) zijn (stief-)kind(-eren), wordt de netto toeslag bepaald op een bedrag gelijk aan 10% van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 5. CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM VOOR ECHTPAREN

Artikel 8. Algemeen.

De norm wordt lager vastgesteld indien gehuwden lagere algemene kosten hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 9. Gezamenlijk hoofdverblijf.

  • 1. De norm voor gehuwden, zijnde de hoofdbewoners van de door hen bewoonde woning, in wier woning tevens een alleenstaande zijn hoofdverblijf heeft, niet zijnde een kind van de hoofdbewoners, of in wier woning een gezin haar hoofdverblijf heeft, wordt verlaagd met een bedrag gelijk aan 10% van de gehuwdennorm.

  • 2. De norm voor gehuwden, zijnde de hoofdbewoners van de door hen bewoonde woning, in wier woning twee andere alleenstaanden dan wel gezinnen hun hoofdverblijf hebben, niet zijnde een of meerdere kinderen van de hoofdbewoners, wordt verlaagd met een bedrag gelijk aan 20% van de gehuwdennorm.

  • 3. De norm voor gehuwden, zijnde de hoofdbewoners van de door hen bewoonde woning, in wier woning uitsluitend een of meerdere zorgbehoevende(-n) hun hoofdverblijf heeft (hebben), wordt niet verlaagd.

  • 4. De norm voor gehuwden, zijnde de hoofdbewoners van de door hen bewoonde woning, van wie een van de partners of beide partners zorgbehoevend is/zijn en in wier woning een ander persoon of gezin woonachtig is, wordt niet verlaagd.

  • 5. De norm voor gehuwden, die hun hoofdverblijf hebben in de woning van een andere alleenstaande of gezin, zijnde de hoofdbewoner(-s) van de door hem bewoonde woning maar niet zijnde (een der) (stief-)ouder(-s), wordt niet verlaagd.

  • 6. De norm van de gehuwden, die het hoofdverblijf hebben in de woning van de (een der) (stief-)ouder(-s) van de gehuwden, wordt verlaagd met een bedrag gelijk aan 10% van de gehuwdennorm.

  • 7. De norm voor gehuwden, in wier woning een of meerdere (stief)kinderen van 21 jaar of ouder hun hoofdverblijf hebben, wordt ongeacht het inkomen van het kind, de inkomensvoorziening verlaagd met een bedrag gelijk aan 5% van de gehuwdennorm, tenzij dit kind (deze kinderen) uitsluitend een toelage hebben op grond van de Wet Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten, of tenzij het kind(-eren) zorgbehoevend is (zijn) en het zonder de zorg van de (stief)ouders zou moeten worden opgenomen in een instelling ter verpleging of verzorging, in welk geval de inkomensvoorziening niet wordt verlaagd.

HOOFDSTUK 6. HET ONTBREKEN VAN WOONLASTEN / HET NIET AANHOUDEN VAN EEN WONING

Artikel 10. Algemeen.

  • 1. De norm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemene kosten van het bestaan heeft dan waarin de WIJ-norm en de toeslag voorziet, als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning of de bewoning van een woonruimte waaraan geen woonkosten zijn verbonden zoals omschreven in artikel 1, lid 1, onder d, van deze verordening.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld op een bedrag gelijk aan 15% van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 7. SCHOOLVERLATERS

Artikel 11. Schoolverlaters.

Het college kan besluiten de inkomensvoorziening voor de jongeren die de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding gedurende een periode van 6 maanden na het tijdstip van beëindiging lager vaststellen, indien voor het onderwijs aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

HOOFDSTUK 8. ANTICUMULATIE

Artikel 12. Anticumulatie.

  • 1.

    Bij een combinatie van (toepassingen van) een toeslag of een of meer verlagingen zoals bedoeld in artikelen 4 tot en met 10 van deze verordening, geldt dat de totale verlaging niet meer bedraagt dan een bedrag gelijk aan 20% van de gehuwdennorm.

  • 2.

    Onder verlaging, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan het verschil tussen de in de wet genoemde maximale toeslag en de toeslag zoals deze wordt verstrekt op basis van deze verordening. Onder verlaging wordt niet verstaan de aanpassing van de uitkering als gevolg van verrekening van inkomsten (zoals bijvoorbeeld inkomsten uit of in verband met arbeid, uitkering, alimentatie), toepassen van maatregelen zoals bedoeld in artikel 41, juncto artikelen 44 en 45, dan wel op grond van de Maatregelen- en handhavingverordening Wet investeren in jongeren, en executies van terugvorderingsbesluiten.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 13. Bijzondere situaties.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In die gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 14. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 oktober 2009.

Artikel 15. Sociale Dienst Oost Achterhoek.

Met ingang van 1 januari 2010 neemt de algemeen bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek de in deze verordening genoemde taken van het college over.

Artikel 16. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Toeslagenverordening WIJ gemeente Winterswijk 2010’.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Winterswijk in

zijn openbare vergadering gehouden op 28 januari 2010,

de voorzitter, de griffier,

Behoort bij raadsbesluit 2010, nr. I-5 sub c d.d. 28 januari 2010.

Toelichting Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In de verordening wordt het begrip ‘gehuwdennorm’ omschreven, omdat het uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21- tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd. Volstaan is met een verwijzing naar artikel 28, tweede lid, sub e, WIJ. De daar genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a, WWB. Binnen de toeslagenverordening WWB is gebruikt gemaakt van het begrip netto minimumloon. Aangezien de gehuwdennorm gelijk is aan 100% van het netto minimumloon, maakt dit materieel geen verschil.

Het begrip hoofdbewoner is omschreven omdat in het Winterswijkse beleid verschillen bestaan in de toeslagverlening in situaties waarin geen anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en wanneer dat niet het geval is.

In artikel 1 zijn verschillende andere begrippen omschreven die voor de toepassing van deze verordening, en voor de aansluiting op de Toeslagenverordening WWB noodzakelijk zijn. De begripsomschrijving is identiek met die binnen de WWB-verordeningen.

Artikel 2. Doelgroep

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Zo wordt in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid, WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongeren echter verstaan de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar (zie ook artikel 2).

Met andere woorden, jongeren van 18 tot en met 20 jaar komen niet in aanmerking voor een toeslag.

HOOFDSTUK 2. CATEGORIEEN

Artikel 3. Categorieën

Net als binnen de toeslagenverordening WWB wordt een onderscheid gemaakt tussen een drietal categorieën, namelijk alleenstaanden, alleenstaand ouders en gehuwden. In het geval van alleenstaanden en alleenstaand ouders kent de systematiek de mogelijkheid een toeslag toe te kennen. In het geval van gehuwden bestaat de mogelijkheid tot het verlagen van de norm.

HOOFDSTUK 3. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING

Artikel 4. Criteria voor het verhogen van de inkomensvoorziening; alleenstaande en alleenstaand ouders

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat, indien de jongere alleenstaand(e) (ouder) niet de mogelijkheid heeft de algemene kosten van het bestaan te delen, de inkomensnorm te verhogen met een toeslag (lid 1).

Indien de betrokkene in het geheel niet deze mogelijkheid heeft dan moet de maximale toeslag worden verstrekt. Deze maximale toeslag is bepaald in de wet, en komt overeen met een bedrag gelijk aan 20% van de gehuwdennorm (lid 2).

Artikel 5. Toeslag voor 21 en 22 jarigen alleenstaande jongeren

De gemeente heeft de mogelijkheid om voor 21 en 22 jarigen de toeslag lager vast te stellen dan 20%. De gemeente Winterswijk heeft besloten (net als nu in de WWB) om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Als 21 en 22 jarige alleenstaanden de volledige toeslag zouden ontvangen dan komt de inkomensvoorziening op een zodanig niveau dat de prikkel om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden op basis van het minimumjeugdloon gering is.

Om de prikkel tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid zo groot mogelijk te maken is besloten de toeslag voor 21 en 22 jarige, zelfstandig wonende alleenstaanden lager vast te stellen.

De toeslagen voor een 21 jarige, alleenstaande is vastgesteld op een bedrag gelijk aan 5% van de gehuwdennorm (lid 1). Voor een 22 jarige is deze 10% (lid 2).

De korting voor schoolverlaters mag niet tegelijk worden toegepast met een verlaging van de toeslag voor 21 en 22 jarigen. Met het derde lid wordt aangegeven dat indien de schoolverlaterskorting van toepassing is, deze voorgaat op het hanteren van de lagere toeslag in verband met de leeftijd van de alleenstaande jongere.

HOOFDSTUK 4. CRITERIA VOOR HET VASTELLEN VAN DE HOOGTE VAN DE TOESLAG VOOR ALLEENSTAANDEN EN ALLEENSTAAND OUDERS

Artikel 6. Gezamenlijk hoofdverblijf – alleenstaanden en alleenstaand ouders

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de bestaanskosten, voortvloeiend uit gezamenlijk bewonen van een woning, kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Gezamenlijk bewonen moet goed worden onderscheiden van het voeren van een gezamenlijke huishouding (zie artikel 1 lid 1 onder e van de verordening).

Eerste lid

Het schaalvoordeel voor de alleenstaande van 23 jaar of ouder en de alleenstaand ouder van 21 jaar of ouder, in wiens woning een ander persoon of gezin woonachtig is, wordt vastgesteld op een bedrag gelijk aan 10% van de gehuwdennorm. Dit komt overeen met de helft van de maximale toeslag die kan worden verleend. Daarbij doet niet ter zake of er sprake is van een onderhuur- of kamerhuur- of kostgangercontract.

Tweede lid

Een kamerbewoner e.d. is meestal hiertoe gedwongen omdat men nog niet beschikt over eigen woonruimte. Als zodanig bestaan de woonlasten voor de kamerbewoner uit de kamerhuur. De kamerhuurder deelt daarmee niet zijn woonlasten. Voor de kamerbewoner is er dus geen reden om de toeslag lager vast te stellen.

Dit geldt niet als het kind een kamer huurt in de woning van zijn ouders.

De toeslag voor de alleenstaande kamerbewoner van 23 jaar en ouder, of de alleenstaand ouder van 21 jaar of ouder, woonachtig op een kamer bij een ander persoon of gezin, wordt daarmee vastgesteld op de maximale toeslag van 20%.

Derde lid

Er doen zich situaties voor waarin een belanghebbende woonruimte aanbiedt aan een zorgbehoevende. Veelal wordt op deze wijze een opname in een tehuis ter verpleging of verzorging voorkomen. Omdat de belanghebbende hierbij geconfronteerd kan worden met extra kosten wordt het niet reëel geacht de toeslag te verlagen. In deze gevallen wordt dus de maximale toeslag verleend.

Voorwaarde is wel dat de zorgbehoevende geen gezamenlijk huishouding (zoals een echtpaar) voert met de hoofdbewoner, tenzij zij een bloedverwant in de eerste graad van elkaar zijn of een bloedverwant in de tweede graad waarbij er bij één van hen een zorgbehoeftig is.

Als er naast de zorgbehoevende nog een andere, niet zorgbehoevende alleenstaande of gezin in de woning woonachtig is, wordt de korting zoals bedoeld in het eerste lid wel toegepast.

Vierde lid

De situatie zoals beschreven in het derde lid kan zich ook in omgekeerde zin voordoen. De zorgbehoevende hoofdbewoner biedt woonruimte aan een ander persoon of gezin. Ook in deze situaties wordt, indien er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding (tenzij weer de uitzonderingen zoals bij lid 3 verwoord van toepassing zijn), de maximale toeslag verstrekt.

Vijfde lid

De belanghebbende die meer dan één alleenstaande of gezin in zijn woning laat verblijven kan de kosten van het bestaan nog verder delen. Mede op basis van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (JABW 2002/30) wordt in deze situaties geen toeslag verstrekt.

Artikel 7. Inwonend bij ouders

Het is ook mogelijk dat de jongere nog woont bij zijn (stief)- ouders. De relatie tussen de ouder en het kind zijn niet van commerciële aard. Om die reden zijn de toegepaste verlagingen van de toeslagen anders vastgesteld.

Eerste lid

De alleenstaande jongere van 21 die (nog) woonachtig is bij zijn/haar

(stief-)ouder(s) kan de woonlasten delen met de ouders. De toeslag voor zelfstandig wonende jongeren van 21 wordt lager vastgesteld om te voorkomen dat de inkomensvoorziening hoger wordt dat het minimumjeugdloon (zie artikel 5).

De toeslag voor de jongere van 21 jaar die woonachtig is bij zijn ouder(s) wordt vastgesteld op een bedrag gelijk aan 5% van de gehuwdennorm.

Tweede lid

De toeslag voor een alleenstaande jongere van 22 jaar of ouder of van de alleenstaand ouder van 21 jaar of ouder, (nog) woonachtig bij de ouder(s) of stiefouder(s) is vastgesteld op 10% van de gehuwdennorm. Op deze wijze wordt het schaalvoordeel door het delen van de woonlasten met de ouders verdisconteerd.

Derde lid

De verlaging van de toeslag voor 21 en 22 jarigen kan niet gelijktijdig worden toegepast met de schoolverlaterskorting. Met het derde lid wordt aangegeven dat de schoolverlaterskorting voor gaat.

Vierde lid

Omgekeerd is het ook mogelijk dat de alleenstaande of de alleenstaand ouder woonachtig is bij (een van) zijn (stief-)kind(-eren). In het geval bij deze verordening in het kader van de Wet investeren in jongeren is dit een theoretische mogelijkheid.

In deze situaties kunnen de woonlasten wel gedeeld worden. Om die reden wordt de toeslag op de uitkering van het kind vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

HOOFDSTUK 5. CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM VOOR ECHTPAREN

Op de norm voor gehuwden wordt geen toeslag verleend. De norm voor gehuwden is vastgesteld op 100% van het netto minimumloon (= de WIJ gehuwdennorm). In die situaties waarin het echtpaar de kosten van het bestaan kan delen met een ander, en er zodoende schaalvoordelen ontstaan, wordt de norm verlaagd. De toegepaste verlagingen komen overeen met de verlagingen van de toeslag bij de alleenstaanden en de alleenstaande ouders zoals beschreven in de artikelen 4 tot en met 7.

Artikel 8. Algemeen

Als een echtpaar de kosten van het bestaan kan delen wordt de norm van het echtpaar verlaagd. Kan het betreffende echtpaar deze kosten niet delen dan vindt geen verlaging plaats.

Artikel 9. Gezamenlijk hoofdverblijf - echtparen

In het eerste lid wordt geregeld dat de norm voor gehuwden, zijnde de hoofdbewoners van de door hen bewoonde woning, in wier woning tevens een alleenstaande zijn hoofdverblijf heeft, niet zijnde een kind van de hoofdbewoners, of in wier woning een gezin haar hoofdverblijf heeft, wordt verlaagd met een bedrag gelijk aan 10% van de gehuwdennorm.

Het is mogelijk dat er nog meer personen inwonen. Er is zodoende sprake van een extra schaalvoordeel. In het tweede lid wordt bepaald dat de norm voor gehuwden, zijnde de hoofdbewoners van de door hen bewoonde woning, in wier woning twee andere alleenstaanden dan wel gezinnen hun hoofdverblijf hebben, niet zijnde een of meerdere kinderen van de hoofdbewoners, wordt verlaagd met een bedrag gelijk aan 20% van de gehuwdennorm.

Als de inwonende zorgbehoeftig is, en deze verzorging deels wordt gegeven door het gezin, als hoofdbewoner van de woning dan worden extra kosten gemaakt. Van een echt schaalvoordeel, zeker gelet op de andere noodzakelijke inspanningen, is niet echt meer sprake. Om die reden is in het derde lid (en het vierde lid, waarin sprake is van een omgekeerde situatie) vastgesteld datin die gevallen geen verlaging plaatsvindt van de uitkering.

De norm voor gehuwden, die hun hoofdverblijf hebben in de woning van een andere alleenstaande of gezin, zijnde de hoofdbewoner(-s) van de door hem bewoonde woning maar niet zijnde (een der) (stief-)ouder(-s), wordt niet verlaagd. In deze situatie heeft de hoofdbewoner het schaalvoordeel. De woonlasten van het inwonende gezin zijn hun ongedeelde woonlasten, zonder schaalvoordeel. Het inwonend echtpaar heeft daarmee recht op de volledige inkomensvoorziening.

Tot slot worden in de leden 6 en 7 een tweetal situaties beschreven die niet veel voor zullen komen. In lid 6 wordt de situatie beschreven waarin een gezin inwoont bij een (of beide) van hun ouder(-s). In deze situatie is er wel sprake van een schaalvoordeel, en wordt de uitkering verlaagd met 10% van de gehuwdennorm.

In het zevende lid wordt nog de situatie beschreven waarin een echtpaar, waarop de WIJ van toepassing is, de verzorging heeft voor een kind (in principe zal dit een stiefkind of pleegkind zijn) van 18 jaar of ouder die ook onder de WIJ valt, of een zelfstandig inkomen heeft uit arbeid.

HOOFDSTUK 6. HET ONTBREKEN VAN WOONLASTEN / HET NIET AANHOUDEN VAN DE WONING

Artikel 10. Algemeen ontbreken woonlasten

De gemeente kan in een aantal gevallen de inkomensvoorziening of de toeslag lager vaststellen. Dit kan bijvoorbeeld lager worden vastgesteld indien de belanghebbende een woning bewoont waaraan geen woonkosten zijn verbonden (bijvoorbeeld een kraakwoning), dan wel indien de belanghebbende geen woning aanhoudt.

In het tweede lid is vastgesteld dat de gemeente Winterswijk van deze mogelijkheid gebruik maakt. De verlaging van de inkomensvoorziening ( Wij-norm plus eventuele toeslag) als gevolg van het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden is gelijk aan een bedrag van 15% van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 7. SCHOOLVERLATERS

Artikel 11. Schoolverlaters

De gemeente kan besluiten de inkomensvoorziening van jongeren, die recentelijk het reguliere onderwijs hebben verlaten, lager vast te stellen. De betreffende jongere is immers gewend aan een inkomen op het niveau van de studiefinanciering.

HOOFDSTUK 8. ANTICUMULATIE

Artikel 12. Anticumulatie

Het is mogelijk dat een belanghebbende geconfronteerd wordt met meer dan één verlaging van de inkomensvoorziening (inclusief de toeslag). In dit hoofdstuk wordt aangegeven dat het totaal aan verlagingen is gemaximeerd.

Zo is in het eerste lid vastgelegd dat de verlaging van de inkomensvoorziening, als gevolg van een verlaging zoals beschreven in de artikelen 3 tot en met 11 van deze verordening, bestaande uit de norm plus de eventuele toeslag, bedraagt in alle gevallen maximaal 20% van de gehuwdennorm.

Tweede lid

Naast redenen zoals beschreven in deze verordening zijn er ook andere redenen om de inkomensvoorziening van de jongere(-n) lager vast te stellen. Deze tellen echter niet mee in het vaststellen van de maximale verlaging zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.Deze redenen zijn onder andere: het verrekenen van inkomsten uit een andere uitkering, voorziening of alimentatie; inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit onderhuur, kostgeverschap, het toepassen van maatregelen volgens de artikelen 41, 44 en 45 van de Wet en overeenkomstig de maatregelenverordening Wet investeren in jongeren en executies van terugvorderingsbesluiten.