Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening Jeugdhulp gemeente Winterswijk 2020

Geldend van 11-02-2020 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Winterswijk 2020

De raad van de gemeente Winterswijk;

overwegende dat:

de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

  • -

    de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

  • -

    de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren daarbij;

  • -

    de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • -

    de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

  • -

    de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

  • -

    regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 14 januari 2020, nr. 185268;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 vierde lid van de Jeugdwet;

besluit:

  • 1.

    het raadsbesluit van 19 december 2019, houdende de wijziging van de Verordening Jeugdhulp gemeente Winterswijk 2020 (nr. 185268) in te trekken;

  • 2.

    vast te stellen de:

Verordening Jeugdhulp gemeente Winterswijk 2020

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Definities

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • b.

      cliënt: de jeugdige of ouder(s)/verzorger(s) die aanspraak maakt/maken op jeugdhulp, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

    • c.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk;

    • d.

      generalistenteam: een gebiedsgericht multidisciplinair team dat de hulpvraag van een cliënt oppakt en afhandelt. In Winterswijk is dat het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek;

    • e.

      gesprek: het gesprek waarmee een onderzoek wordt ingesteld naar de in te zetten voorzieningen zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 van de Jeugdwet;

    • f.

      jeugdhulp: jeugdhulp, zoals bedoeld in art 1.1. van de Jeugdwet;

    • g.

      hulpvraag: behoefte van een cliënt aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de wet;

    • h.

      hulp uit het sociale netwerk: hulp uit het sociale netwerk zoals bedoeld in artikel 8 van de Regeling Jeugdwet;

    • i.

      individuele voorziening: op de cliënt toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • j.

      melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 4;

    • k.

      overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • l.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een cliënt, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • m.

      pgb-plan: de “zorgbeschrijving persoonsgebonden budget Wmo en Jeugdwet” van de gemeente. In dit plan wordt aangegeven welke ondersteuning de cliënt wenst in te kopen, welke doelen de cliënt hiermee wil bereiken en op welke wijze aan de doelen wordt gewerkt;

    • n.

      tegemoetkoming: tegemoetkoming als bedoeld in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet;

    • o.

      wet: Jeugdwet.

  • 2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de overige begrippen in deze verordening verstaan hetgeen de wet daaronder verstaat.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Informatie en advies;

    • b.

      Opvoed- en opgroeiondersteuning;

    • c.

      Lichte ambulante hulpverlening.

  • 2. De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • Ondersteuning individueel gericht op ontwikkeling en stabilisatie;

    • Ondersteuning groep gericht op ontwikkeling en stabilisatie;

    • Wonen en logeren;

    • Jeugdhulp met verblijf en jeugdhulp crisis;

    • Generalistische basis GGZ;

    • Specialistische GGZ en GGZ crisishulp;

    • Ernstige enkelvoudige Dyslexiezorg;

    • Curatieve GGZ zorg door kinderartsen;

    • Jeugdbescherming en jeugdreclassering.

  • 3. Een cliënt kan rechtstreeks gebruik maken van een overige voorziening genoemd in lid 1.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke overige en individuele voorzieningen verder beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 2: Procedureregels aanvraag jeugdhulp

Artikel 3. Toegang jeugdhulp

  • 1. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts.

    • a.

      Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

    • b.

      Alleen als de cliënt na verwijzing, als bedoeld in lid 1, hierom verzoekt, of als de gemeente niet instemt met het oordeel over benodigde hulpverlening van de jeugdhulpaanbieder na verwijzing, legt het college de te verlenen individuele voorziening, respectievelijk het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

    • c.

      Het college kan nadere afspraken maken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de verwijzing, zoals bedoeld in lid 1.

  • 2. Toegang jeugdhulp via kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering:

    Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

  • 3. Toegang jeugdhulp in spoedeisende gevallen:

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp bij de rechter als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

Artikel 4. Procedure toegang jeugdhulp via de gemeente

Het college kan bij nadere regeling regels vaststellen met betrekking tot de procedure van en de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingskaders bij een melding of een hulpvraag voor een individuele voorziening bij het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek en de Backoffice. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij de cliënt informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Hoofdstuk 3: Afweging bij en voorwaarden voor toekennen aanvraag individuele voorziening

Artikel 5. Toekenning individuele voorzieningen

  • 1. Het college kent een individuele voorziening toe voor zover volgens de procedure, op basis van artikel 4, is vastgesteld dat de cliënt:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te kunnen maken van de overige voorzieningen;

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

Artikel 6. Deskundig oordeel en advies

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 7. Regels voor het pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. Een pgb wordt alleen verstrekt voor de volgende vormen van jeugdhulp zoals beschreven in de percelen 1, 2 en 3 van het Inkoopdocument Individuele voorzieningen Jeugdhulp en Maatwerkvoorzieningen Wmo:

    • a.

      ondersteuning individueel gericht op ontwikkeling en stabilisatie;

    • b.

      ondersteuning groep gericht op ontwikkeling en stabilisatie;

    • c.

      logeren.

  • 3. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt ingevuld pgb-plan. In dit plan wordt uiteengezet welke hulp de cliënt in wil gaan zetten door middel van het pgb en welke doelen behaald dienen te worden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een tarief of prijs waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb de cliënt in staat stelt tijdig kwalitatief goede jeugdhulp van derden te betrekken.

  • 4. De hoogte van het pgb voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning voor de ondersteuning genoemd in lid 2a (ondersteuning individueel), is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, vakantie-uren en sociale lasten, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 5. Onverminderd voorgaande leden bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming voor informele hulp vanuit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning € 141 per kalendermaand voor de volgende producten:

    • -

      ondersteuning groep gericht op ontwikkeling en stabilisatie;

    • -

      logeren;

    tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

  • 6. Het pgb-tarief voor professionele ondersteuning door een niet-gecontracteerde aanbieder wordt berekend met behulp van het geldende tariefmodel Sociaal Domein Achterhoek, waarbij de overheadskosten naar beneden zijn bijgesteld naar 15%.

  • 7. Het college legt, met inachtneming van het bepaalde in het derde lid, de hoogte van de pgb tarieven vast in nadere regels.

  • 8. Het college bepaalt bij nadere regels onder welke voorwaarden de persoon ten behoeve van wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 9. Uit het pgb mogen geen kosten voor tussenpersonen en/of belangenbehartigers en/of bemiddelingsbureaus en/of zaakwaarnemers en/of reiskosten en/of reistijd en/of feestdagenuitkering en/of het uitvoeren van de administratie van de pgb gemaakt worden. Ook geldt geen verantwoordingsvrij bedrag.

  • 10. Cliënten die niet in staat zijn om het beheer van het pgb in eigen handen te nemen, kunnen de aan het pgb verbonden taken uit laten voeren door een (wettelijk) vertegenwoordiger. De (wettelijk) vertegenwoordiger mag geen (financiële) banden hebben met de in te zetten hulpverlener en kan niet tegelijkertijd de zorg leveren.

Artikel 8. Beschikking

  • 1. Het college legt het toekennen of afwijzen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      welke gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder van jeugdhulp de voorziening verstrekt;

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 4. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welke individuele voorziening het pgb moet worden aangewend en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 5. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 9. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 10. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doet de cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de individuele voorziening of op het pgb is aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet toereikend of adequaat is te achten;

    • d.

      de cliënt verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of;

    • f.

      de cliënt de individuele voorziening of het pgb niet, of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 11. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 12. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van de jeugdhulp en het uitvoeren van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Hoofdstuk 4: Vertrouwenspersoon, klachten, medenzeggenschap en inspraak

Artikel 13. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat de cliënt een beroep kan doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst de cliënt erop dat hij zich desgewenst kan laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 14. Klachtenregeling

Het college behandelt klachten van een cliënt die betrekking heeft op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenverordening van de gemeente Winterswijk.

Artikel 15. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 5: overige bepalingen

Artikel 16. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17. Overgangsregeling i.v.m. aanpassing hoogte van het pgb-tarief voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning voor ondersteuning individueel

  • 1. De duur waarin de pgb-houder het huidige pgb ontvangt speelt geen rol bij de overgangstermijn.

  • 2. Aanvragen voor een pgb voor een individuele voorziening, die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2020 en waarop nog niet is beslist bij het inwerkingtreden van de Verordening Jeugdhulp gemeente Winterswijk 2020, worden afgehandeld volgens de Verordening Jeugdhulp gemeente Winterswijk 2019.

  • 3. Voor pgb’s die toegekend zijn voor 1 januari 2020 blijft het huidige tarief gehandhaafd tot het einde van de beschikking, maar tot uiterlijk 1 januari 2021.

  • 4. Loopt de toekenning van het pgb door na 31 december 2020 dan vindt er, indien noodzakelijk, altijd een herindicatie plaats en er wordt beschikt op basis van het dan geldende pgb-tarief sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning.

  • 5. Indien er uitbreiding of extra zorg nodig is, bovenop een al bestaande indicatie, wordt deze beschikt op basis van het dan geldende pgb-tarief sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning.

Artikel 18. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening jeugdhulp Winterswijk 2019 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de in het eerste lid genoemde verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemde verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde, kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de in het eerste lid genoemde verordening, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde, kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 7. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede, derde en vijfde lid.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2020.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Winterswijk 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Winterswijk in de openbare vergadering van 30 januari 2020,

De burgemeester,

De griffier,

Toelichting

NB: Deze toelichting is als bijlage toegevoegd. De toelichting maakt geen onderdeel uit van het raadsbesluit c.q. de verordening. Het betreft hier een toelichting die is opgesteld ter ondersteuning van het voorstel aan de raad om het besluit te nemen.

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet regelt de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Met deze wet is een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg zijn vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: cliënten krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, om de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor waarvoor de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt. Deze staan in de overwegingen bij de verordening allen opgesomd. Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens vastgesteld heeft.

Toegang naar de jeugdhulp

De toegang naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij toegankelijke) en individuele (niet-vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij toegankelijke voorziening. Hier kunnen de cliënten gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De cliënt kan zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpverlener wenden.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een cliënt kan binnenkomen bij de gemeente, bijvoorbeeld bij het Ondersteuningsteam. De beslissing door de gemeente welke zorg een cliënt precies nodig heeft, komt vervolgens (overeenkomstig de daarvoor door het college vastgestelde nadere regels) tot stand in overleg met de cliënt. In een gesprek tussen de medewerker van het Ondersteuningsteam en de cliënt wordt vastgesteld wat de cliënt eventueel zelf of met behulp van zijn netwerk kan doen aan het probleem. Als aanvullend daarop (een voorziening op het gebied van) jeugdhulp nodig is, dan zal gekeken worden welke hulp dat is en of die vrij toegankelijk of niet-vrij toegankelijk is. Is dat laatste het geval, dan gaat de medewerker van het Ondersteuningsteam in overleg met de jeugdconsulent van de gemeente om samen te bekijken of dit, gezien het plan van aanpak dat gemaakt is, de beste oplossing is. De jeugdconsulent neemt namens het college een besluit om de voorziening wel of niet toe te kennen. Dit besluit is een beschikking waar bezwaar en beroep tegen open staat. Indien de voorziening toegekend wordt, begeleidt de medewerker de cliënt naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een cliënt precies nodig heeft. Een cliënt kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders waar de gemeente een overeenkomst mee heeft. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket.

Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.

Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3, lid 1). Artikel 7 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de niet vrij toegankelijke jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1: Definities

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2 (vormen van jeugdhulp). Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 3 e.v.

De melding is het eerste contact van cliënten met het college om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp. De melding is iets anders dan de aanvraag om een individuele voorziening; melding en hulpvraag zijn geregeld in de beleidsregels Jeugdhulp gemeente Winterswijk op basis van artikel 3. De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit benoemd het ‘persoonsgebonden budget’.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’ en ‘cliënt ’. In de verordening gebruiken we het begrip ‘cliënt’ als zijnde de jeugdige en ouder overeenkomstig art. 1.1 van de Jeugdwet.

Met de aanduiding ‘de cliënt’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Artikel 2: Vormen van jeugdhulp

De gemeente vindt het belangrijk dat voor iedereen duidelijk is wat het gemeentelijke aanbod aan jeugdhulpvoorzieningen is. Ook vindt de gemeente het belangrijk dat op voorhand duidelijk is welke vormen van voorzieningen alleen toegankelijk zijn na een besluit van de gemeente (de ‘individuele voorzieningen’) en welke in beginsel vrij toegankelijk zijn voor iedereen waarvoor ze bedoeld zijn (de ‘overige voorzieningen’). Daarom zijn in dit artikel de vormen van jeugdhulp die door de gemeente worden geboden opgesomd. Van verschillende van de hier genoemde vormen van jeugdhulp bestaan diverse varianten. De inzet van een specifieke variant zal steeds afhankelijk zijn van de uitkomst van het onderzoek en de betreffende situatie en de specifieke behoeften van de jeugdige en zijn ouders.

In deze verordening is er voor gekozen om de kaderstellende rol van de gemeenteraad zodanig vorm te geven dat hij in de verordening een opsomming geeft van een aantal algemene categorieën van overige en van individuele voorzieningen. Deze categorieën kunnen verder gespecificeerd en uitgewerkt worden door het college in nadere regelgeving op basis van artikel 2, lid 4 van de verordening.

Artikel 3, lid 1: Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de cliënt rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de cliënt daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp.

Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting.

Als de cliënt dit wenst óf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de cliënt. Op die manier wordt de cliënt de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de cliënt naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig heeft.

Om aan dit artikel uitvoering te kunnen geven kunnen met de rechtmatig doorverwijzende partijen nadere afspraken gemaakt worden over de doorverwijzing (artikel 3, lid 1c). Dit maakt het ook mogelijk dat afstemming tot stand kan komen tussen bijv. huisarts en generalistenteam gericht op integrale benadering van de hulpvraag (één plan met één aanspreekpunt) van de cliënt.

Artikel 3, lid 2: Toegang jeugdhulp via kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering

Dit artikel is opgenomen in de verordening om een compleet beeld te schetsen van de toegang tot jeugdhulpvoorzieningen. Het artikel gaat over de verplichtingen die de gemeente heeft als er een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering is opgelegd door de rechter. Zowel de kinderbeschermingsmaatregel als de jeugdreclassering worden uitgevoerd door een gecertificeerde instelling. De jeugdbeschermer en jeugdreclassering mogen in het kader van de maatregel besluiten tot inzet van jeugdhulp. Deze bevoegdheid staat in artikel 3.5. van de Jeugdwet. Voor deze gerechtelijke maatregelen geeft het college geen beschikking af als bedoeld in artikel 8 in deze verordening.

Artikel 3, lid 3: Toegang jeugdhulp in spoedeisende gevallen

Dit artikel is opgenomen in de verordening om een compleet beeld te schetsen van de toegang tot jeugdhulpvoorzieningen. In dit artikel staat dat het college in spoedeisende gevallen een tijdelijke voorziening kan treffen. Dit is het geval als een spoedmachtiging is afgegeven door de rechter (of andere instantie) omdat onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is en de reguliere machtiging niet kan worden afgewacht. De Jeugdwet noemt de inzet jeugdhulp in spoedeisende gevallen in artikel 6.1.3. en 6.1.8.

Artikel 4: Procedure toegang jeugdhulp via de gemeente

Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Eén en ander is uitgewerkt middels nadere regelgeving door het college over de rol, taken en verantwoordelijkheden van het generalistenteam. In Winterswijk is dat het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek..

Artikel 5: Toekenning individuele voorzieningen

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen, inclusief het pgb. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen. Dit is vastgelegd in lid 1.

Artikel 7: Regels voor het pgb

In artikel 7 zijn specifieke bepalingen over het pgb opgenomen. Hierin is aangesloten op artikel 8.1.1 van de wet, dat voor het pgb is aangepast aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning als geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Niet alle vormen van jeugdhulp zijn geschikt om via een pgb ‘in te kopen’.

Een pgb wordt alleen verstrekt voor de volgende vormen van jeugdhulp zoals beschreven in de percelen 1, 2 en 3 van het Inkoopdocument Individuele voorzieningen Jeugdhulp en Maatwerkvoorzieningen Wmo:

  • a.

    ondersteuning individueel gericht op ontwikkeling en stabilisatie;

  • b.

    ondersteuning groep gericht op ontwikkeling en stabilisatie;

  • c.

    logeren.

Het bepalen van de hoogte van het pgb en de regels waaronder het pgb wordt verstrekt wordt door het college in nadere regels bepaald, onder meer gebaseerd op artikel 8.1.1. van de Jeugdwet en volgens artikel 7 lid 7 van de verordening Jeugdhulp.

Artikel 7, lid 4: Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning

Per 1 mei 2019 is de wet minimumloon en minimumvakantietoeslag van toepassing op het persoonsgebonden budget voor sociaal netwerk en/of niet professionele ondersteuning. Dit is de reden waarom dit de berekeningsbasis vormt voor dit tarief.

De Wet minimumloon heeft tot gevolg dat er geen vergoeding sociaal netwerk voor een etmaal of dagdeel kan worden verstrekt. Voor logeren en begeleiding groep kan dit opgelost worden door de mogelijkheid op te nemen een symbolische vergoeding toe te kennen van maximaal € 141,- per maand. De gemeente dient dit in het beleid op te nemen en de inwoner dient een “verklaring hulp uit het sociaal netwerk” in te vullen en in te dienen. (Zie: https://www.svb.nl/int/nl/pgb/hulp_uit_sociaal_netwerk/hulp_uit_sociaal-netwerk/)

Een pgb en een symbolische vergoeding kunnen op cliëntniveau niet gezamenlijk worden verstrekt.

Artikel 7, lid 5: Wet minimumloon

Sinds 1 januari 2018 is de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) onverkort van toepassing op alle overeenkomsten van opdracht die zijn gesloten buiten beroep of bedrijf. Voor overeenkomsten met niet-professionele hulpen uit het sociaal netwerk koos men tot nog toe vaak het model van de overeenkomst van opdracht, waarbij men dan echter ook vergoedingen kon overeenkomen die beneden het minimumloon lagen. Doordat in VWS-wetgeving is voorgeschreven dat er een overeenkomst (van opdracht of vervoer) tegen beloning moet worden afgesproken om uit het pgb te putten en hierdoor een arbeidsrelatie ontstaat, moet aan de Wml voldaan worden, ook in situaties die zich meer kenmerken als vrijwillige hulp in familieverband.

Voor sommige vormen van hulp uit het sociaal netwerk is behoefte aan continuering van de voor 1 januari 2018 bestaande mogelijkheid om minder dan het minimumloon te vergoeden uit het pgb voor informele zorgrelaties (hulp hoofdzakelijk vanuit morele en sociale overwegingen). Bij niet-professionele hulp uit het sociaal netwerk gaat het om hulp of ondersteuning die op basis van sociale en morele overwegingen wordt verleend. In de uitvoeringspraktijk van het pgb is het gewenst dat deze hulpen bedragen ontvangen uit het pgb. Voor deze categorie wordt in de Regeling Jeugdwet een nieuwe mogelijkheid geïntroduceerd om met een verklaring (niet zijnde een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht) bedragen te ontvangen. Het gaat dan om hulp en bijstand in de particuliere sfeer waarbij geen aanspraak op beloning wordt gemaakt, maar waarvoor de budgethouder een kleine (symbolisch) bedrag wenst te verstrekken. De Wml geldt namelijk niet in situaties zoals een vriendendienst of vrijwillige hulp in familieverband. In die situaties is er namelijk geen sprake van een juridische afdwingbare verbintenis om tegen beloning arbeid te verrichten. Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken dient deze via de verordening bestendigd te worden. Daarbij kan gekozen worden voor de variant dat een tegemoetkoming van € 141 per kalendermaand ten laste van het pgb mag worden verstrekt aan een hulp uit het sociale netwerk

Artikel 7, lid 6: Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget professionele ondersteuning

Bij het PGB voor professionele ondersteuning kan het percentage overhead worden aangepast, omdat er vanuit de gemeenten geen verplichting wordt gesteld voor deelname berichtenverkeer, accountantsverklaring en kwaliteitscontrole. Daarnaast is er veelal sprake van een kleinere instelling, met een kleinere huisvesting en minder PIOFACH-functies.

Artikel 8: Beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een voorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb. De bepaling in lid 2 is opgenomen om een zo compleet mogelijk beeld te geven van rechten en plichten van burgers. Om deze reden is aan het slot ook een zinsnede opgenomen met de informatieplicht van het college over de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking. Deze mogelijkheid en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt voor alle besluiten. Indien een cliënt in bezwaar en beroep wil, heeft hij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep. Lid 3 geeft in hoofdlijnen aan welke inhoud de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten. Lid 4 vermeldt de inhoudseisen voor de pgb-beschikkingen.

Artikel 10: Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d. van de wet. Hierbij is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. De bepaling beoogt het standaardiseren van de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Het voorkómen van misbruik van de geboden voorzieningen en, waar nodig, optreden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of pgb’s is een verantwoordelijkheid van de gemeente. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

Lid 1 van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. De bepaling in lid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van de verplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. De leden 3 en lid 4 hebben betrekking op respectievelijk de terugvordering van de geldswaarde van een ten onrechte genoten individuele voorziening en de mogelijkheid van intrekking van een besluit tot verlening van een pgb.

Artikel 11: Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s

Op grond van artikel 2.9 onder d van de wet dienen in de verordening regels te worden gesteld over de bestrijding van ten onrechte ontvangen van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budget alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.

Artikel 12: Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.12 van de wet. Deze bepaling is bij amendement Ypma en Leijten (TK 33684, nr. 107) in de wet ingevoegd en luidt:

Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering artikel 2.9a (thans: 2.12), eerste lid, wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. De indieners van het amendement hebben hier ter toelichting aan toegevoegd dat gemeenten hierbij ten minste een inschatting dienen te maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren.

Welke invloeden daarbij worden meegewogen, is ter beoordeling aan de gemeenten. Uitgangspunt is, dat de aanbieder personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. De gemeente zal zich dus ten minste een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Hiermee wordt voorkomen dat een gemeente alleen de laagste prijs voor de uitvoering van de opdracht beschouwt. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 17: Overgangsregeling i.v.m. aanpassing hoogte van het pgb-tarief voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning voor ondersteuning individueel

In het Besluit Jeugdhulp gemeente Winterswijk 2020 zijn de (nieuwe) pgb-tarieven vastgesteld met betrekking tot ondersteuning individueel uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning. Om bestaande pgb’s op een verantwoorde en acceptabele wijze aan te passen is een overgangsregeling nodig. Dit artikel voorziet hierin.

Belangrijke aandachtspunten bij deze overgangsregeling voor het pgb met betrekking tot ondersteuning individueel uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning zijn vastgelegd in de Verordening.