Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020

Geldend van 11-02-2020 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020

De raad van de gemeente Winterswijk;

overwegende dat:

  • -

    burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 14 januari 2020, nr. 185268;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid, en 2.6.6 eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

besluit:

  • 1.

    het raadsbesluit van 19 december 2019, houdende de wijziging van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020 (nr. 185268) in te trekken;

  • 2.

    vast te stellen de:

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020

HOOFDSTUK 1: BEGRIPPEN

Artikel 1. Definities

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • b.

      beleidsregels: Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk;

    • c.

      besluit: Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk;

    • d.

      bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • e.

      gemeenschappelijke ruimte: Tot een gebouw behorende ruimte waarop twee of meer woningen zijn aangewezen, bijvoorbeeld de hal of het trapportaal van een appartementencomplex;

    • f.

      goedkoopst compenserende oplossing: de algemene of individuele voorziening die naar objectieve maatstaven gemeten, van de geschikte oplossingen de meest goedkope, maar wel adequate ondersteuning biedt;

    • g.

      hoofdverblijf: de woonruimte waar de cliënt blijkens concrete feiten en omstandigheden zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres deze persoon inde gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven;

    • h.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • i.

      hulp uit het sociale netwerk: hulp uit het sociale netwerk zoals bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015;

    • j.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Winterswijk;

    • k.

      meldformulier: een papieren dan wel digitaal formulier van de gemeente Winterswijk dat kan worden gebruikt door de cliënt om een hulpvraag te melden aan het college;

    • l.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • m.

      onverwijld: zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;

    • n.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • o.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • p.

      tegemoetkoming: tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015;

    • q.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • r.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • 2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de overige begrippen in deze verordening verstaan hetgeen de wet daaronder verstaat.

Artikel 2. Aanbod algemene voorzieningen

De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • a.

    rolstoelpool;

  • b.

    vervoersvoorzieningen als aangeboden door het Samenrijderspunt Winterswijk.

Artikel 3. Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning, ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Winterswijk.

  • 2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Winterswijk.

  • 3. Voor ingezetenen van Nederland met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van Beschermd Wonen of (maatschappelijke) Opvang geldt dat zij zich melden en de daarmee verband houdende aanvraag indienen in de centrumgemeente Doetinchem. Het college draagt zo nodig zorg voor een zorgvuldige overdracht.

HOOFDSTUK 2: PROCEDUREREGELS AANVRAAG MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 4. Melding van een hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding al dan niet schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 5. Mogelijkheden kosteloze cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning en dat op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaaris, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaand aan het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 6. Persoonlijk plan

  • 1. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem, voordat het onderzoeksgesprek plaatsvind, in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

Artikel 7. Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 8. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1. Het college onderzoekt in samenspraak met de degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 6 , aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure. Verder informeert het college de cliënt over het delen of opvragen van informatie als dit in het kader van het onderzoek noodzakelijk is.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 9. Onderzoeksrapportage

  • 1. Binnen tien werkdagen na het onderzoek verstrekt het college aan de cliënt een onderzoeksrapportage van het onderzoek.

  • 2. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan de onderzoeksrapportage toegevoegd.

  • 3. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening wordt dit opgenomen in het verslag van het onderzoek.

  • 4. In afwijking van de voorgaande leden kan van het maken en verstrekken van een onderzoeksrapportage worden afgezien als het college de uitkomsten van het onderzoek betrekt bij het in samenspraak met de cliënt opstellen van een door hem in te dienen aanvraag. Aan artikel 2.3.2., achtste lid, van de wet wordt alsdan uitvoering gegeven door de uitkomsten van het onderzoek weer te geven in de op de aanvraag te nemen beschikking.

Artikel 10. Onafhankelijk (medisch) advies

Het college vraagt een deskundige die beschikt over relevante deskundigheid of een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie om advies, als dit nodig is in het kader van de uitvoering van een onderzoek of de beoordeling van een aanvraag.

Artikel 11. Aanvraag van een maatwerkvoorziening

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het gesprek en/of de onderzoeksrapportage, zoals beschreven in de artikelen 8 en 9, is afgerond.

  • 2. Uitzondering op lid 1 is als het onderzoek niet binnen 6 weken na ontvangst van de melding heeft plaatsgevonden.

  • 3. De aanvraag kan alleen schriftelijk ingediend worden door de cliënt, zijn gemachtigde of zijn (wettelijk) vertegenwoordiger.

  • 4. Een ondertekende onderzoeksrapportage of pgb-plan kan aangemerkt worden als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 5. De behandeling van de aanvraag van een maatwerkvoorziening gebeurt altijd door de Backoffice van de gemeente Winterswijk.

HOOFDSTUK 3: MAATWERKVOORZIENING

Artikel 12. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • v.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

      • vi.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

    • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

        met gebruikelijke hulp;

      • iii.

        met mantelzorg;

      • iv.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • v.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

      • vi.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

    • De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Beschermd Wonen kent een aantal eisen waaraan een cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen en waaraan de beschermde woonomgeving moet voldoen:

    • a.

      de cliënt kan in aanmerking komen voor Beschermd Wonen indien:

      • i.

        de cliënt is aangewezen op een beschermende woonomgeving, gelet op complexe problematiek;

      • ii.

        de complexe problematiek niet voortkomt uit een (acute) crisissituatie waarbij het college nog geen indicatie voor Beschermd Wonen kan vaststellen;

      • iii.

        de maatwerkvoorziening(en) begeleiding en/of dagbesteding, al dan gecombineerd met ambulante diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet niet als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt;

      • iv.

        het Beschermd Wonen (mede) gericht is op het in staat stellen van de cliënt om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

      • v.

        de cliënt (feitelijk) dakloos is of slachtoffer is van huiselijk geweld en om die reden zijn thuissituatie heeft verlaten.

    • b.

      een beschermde woonomgeving moet aan de volgende eisen voldoen:

      • i.

        een beschermende woonomgeving gaat gepaard met (noodzakelijk) verblijf in een accommodatie van een aanbieder waar 24-uurs toezicht en dagelijks aangewezen (geplande en ongeplande) ondersteuning wordt geboden.

      • ii.

        afhankelijk van de aard en omvang van de complexe problematiek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kan onder een beschermende woonomgeving ook een woning worden verstaan waarbij het toezicht en ondersteuning als bedoeld in het vorige lid in de directe nabijheid wordt geboden.

  • 3. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven;

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate of economisch meest voordelige voorziening.

Artikel 13. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt voorafgaand aan het indienen van de aanvraag zelf heeft bekostigd en waarvan niet meer is na te gaan of de betreffende voorziening op dat moment noodzakelijk was;

    • f.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • g.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • h.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • i.

      indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Winterswijk.

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleed door het college.

    • f.

      indien de kosten van de woonvoorziening het bedrag van € 50.000,- te boven gaan, tenzij weigering van de betrokken woonvoorziening – gelet op het belang dat de Wet beoogt te beschermen – zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, dit ter beoordeling van het college.

  • 4. Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een pgb in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.

Artikel 14. Regels voor het pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld pgb-plan over hoe hij het pgb gaat besteden en;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikendis om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en;

    • c.

      wordt gebaseerd op de bedragen in de door het Nibud vastgestelde Prijzengids.

  • 4. De hoogte van een pgb voor:

    • a.

      een zaak is gebaseerd op de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      Hulp bij huishouden:

      • i.

        Hulp bij huishouden op basis van dienstverlening aan huis / Alfahulp is gebaseerd op:

        • -

          de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, aangevuld met een vergoeding voor bemiddelingskosten.

      • ii.

        Hulp bij huishouden door een daartoe niet opgeleid persoon of uit het sociaal netwerk van de aanvrager is gebaseerd op de uitgangspunten voor PGB alfa minus de bemiddelingskosten.

      • iii.

        Hulp bij huishouden door een niet-gecontracteerde aanbieder of daartoe opgeleide beroepskracht is gebaseerd op het gecontracteerde uurtarief minus 15% voor de overhead.

    • c.

      Ondersteuning individueel en persoonlijke verzorging: ondersteuning gericht op ontwikkeling en stabilisatie

      • i.

        Voor professionele ondersteuning:

        • 1°.

          door een daartoe opgeleid persoon; of

        • 2°.

          waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist;

      • Het pgb-tarief voor professionele ondersteuning wordt berekend met behulp van het geldende tariefmodel Sociaal Domein Achterhoek, waarbij de overheadkosten naar beneden zijn bijgesteld naar 15%.

      • ii.

        De hoogte van het pgb voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, vakantie-uren en sociale lasten, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

    • d.

      Begeleiding groep: ondersteuning gericht op ontwikkeling en stabilisatie

      • i.

        Voor professionele ondersteuning:

        • 1°.

          door een daartoe opgeleid persoon; of

        • 2°.

          waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist;

      • Het pgb-tarief voor professionele ondersteuning wordt berekend met behulp van het geldende tariefmodel Sociaal Domein Achterhoek, waarbij de overheadkosten naar beneden zijn bijgesteld naar 15%.

      • ii.

        Begeleiding groep uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning:

        Een tegemoetkoming van € 141 per kalendermaand voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning, tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

    • e.

      Wonen en Logeren:

      • i.

        Voor professionele ondersteuning:

        • 1°.

          door een daartoe opgeleid persoon; of

        • 2°.

          waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist;

      • Het pgb-tarief voor professionele ondersteuning wordt berekend met behulp van het geldende tariefmodel Sociaal Domein Achterhoek, waarbij de overheadkosten naar beneden zijn bijgesteld naar 15%.

      • ii.

        Logeren uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning:

        Een tegemoetkoming van € 141 per kalendermaand voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning, tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

    • f.

      Vervoer:

      • i.

        het pgb voor vervoersvoorzieningen bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

      • ii.

        voor het aantal vervoerskilometers dat een persoon per jaar nodig heeft geldt een norm van maximaal 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar. Als de vervoersbehoefte beperkter is wordt een lagere norm aangehouden.

      • iii.

        vervoer ten behoeve van groepsondersteuning wordt berekend op basis van het ZIN-tarief welke geldt vanaf 1 juli 2019.

    • g.

      Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel / verplaatsen in en rond de woning

      • i.

        het pgb voor vervoersvoorzieningen bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

      • ii.

        de hoogte van een pgb voor een zaak is gebaseerd op de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten

      • iii.

        jaarlijks wordt er een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie van het voorafgaande jaar. Verstrekking van dit bedrag gaat in na 1 jaar na aanschaf van de voorziening.

    • h.

      Woonvoorzieningen en aanpassingen

      • i.

        de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel OF het pgb minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

      • ii.

        woonvoorzieningen waarvan de kosten het bedrag van € 50.000,- te boven gaan worden niet verleend, tenzij weigering van de betrokken woonvoorziening – gelet op het belang dat de Wet beoogt te beschermen – zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, dit ter beoordeling van het college.

  • 5. Uit het pgb mogen geen kosten voor tussenpersonen en/of belangenbehartigers en/of bemiddelingsbureaus en/of zaakwaarnemers en/of reiskosten en/of reistijd en/of feestdagenuitkering en/of het uitvoeren van de administratie van de pgb gemaakt worden. Ook geldt geen verantwoordingsvrij bedrag. Uitzondering op dit lid is de doelgroep zoals benoemd in lid 4b.

  • 6. Cliënten die niet in staat zijn om het beheer van het pgb in eigen handen te nemen, kunnen de aan het pgb verbonden taken uit laten voeren door een (wettelijk) vertegenwoordiger. De (wettelijk) vertegenwoordiger mag geen (financiële) banden hebben met de in te zetten hulpverlener en kan niet tegelijkertijd de zorg leveren.

Artikel 15. Inhoud van de beschikking

  • 1. Het college legt het toekennen of afwijzen van een maatwerkvoorziening vast in een beschikking.

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 5. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 16. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Op grond van artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Op grond van artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 4. Een beslissing tot het verlenen van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college de beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7. De eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening een woningaanpassing heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 7 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden en de kosten van de verstrekte woningaanpassing, volgens het in het Besluit vastgelegde afschrijvingsschema, aan het college terug te betalen, dit onder aftrek van eventueel betaalde eigen bijdrage.

Artikel 18. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 17, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

HOOFDSTUK 4: BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 19. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd per bijdrageperiode door:

    • a.

      de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, waarvan ten minste een van beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.

  • 4. In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet valt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer niet onder het abonnementstarief, maar wordt deze per rit berekend per kilometer met een starttarief. Het start- en kilometertarief worden door het college vastgesteld. De hoogte van het start- en kilometertarief is te vinden op www.zoov.nl onder het kopje “ZOOV Op Maat”

  • 5. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening [bruikleen of huur of eigendom];

    • c.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 6. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door de gemeente Winterswijk vastgesteld en door het CAK geïnd.

  • 7. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 20. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt kan een bijdrage verschuldigd zijn voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning.

  • 2. De kostprijs van een algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder of door de aanbieder zelf.

HOOFDSTUK 5: KWALITEIT EN VEILIGHEID

Artikel 21. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 22. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 23. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 6: WAARDERING MANTELZORGERS EN TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 24. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2. De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een jaarlijkse individuele waardering in de vorm van een bon en algemene mantelzorgondersteuning.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 25. Tegemoetkoming meerkosten of chronische problemen

  • 1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2. De tegemoetkoming bedraagt maximaal:

    • a.

      Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal € 954,-

    • b.

      Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt maximaal € 2961,-.

    • c.

      Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 3363,-.

    • d.

      Het bedrag dat maximaal 1x per 3 jaar wordt verstrekt voor aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel bedraagt maximaal € 2281,-

    • e.

      de tegemoetkoming voor de verhuis- en (her)inrichtingskostenvergoeding bedraagt maximaal € 2.528,-.

    • f.

      de tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting zelfstandige woonruimte bedraagt maximaal € 2500,-

    • g.

      de tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting niet zelfstandige woonruimte, maximaal €1260,-

HOOFDSTUK 7: KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 26. Klachtenregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden zie het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 27. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden zie het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 28. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 8: OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 29. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 30. Overgangsregeling i.v.m. aanpassing hoogte van het pgb-tarief voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning voor ondersteuning individueel en persoonlijke verzorging

  • 1. De duur waarin de pgb-houder het huidige pgb ontvangt speelt geen rol bij de overgangstermijn.

  • 2. Aanvragen voor een pgb voor een maatwerkvoorziening, die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2020 en waarop nog niet is beslist bij het inwerkingtreden van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020, worden afgehandeld volgens de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2019.

  • 3. Voor pgb’s die toegekend zijn voor 1 januari 2020 blijft het huidige tarief gehandhaafd tot het einde van de beschikking, maar tot uiterlijk 1 januari 2021.

  • 4. Loopt de toekenning van het pgb door na 31 december 2020 dan vindt er, indien noodzakelijk, altijd een herindicatie plaats en er wordt beschikt op basis van het dan geldende pgb-tarief sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning.

  • 5. Indien er uitbreiding of extra zorg nodig is, bovenop een al bestaande indicatie, wordt deze beschikt op basis van het dan geldende pgb-tarief sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning.

Artikel 31. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2019 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de in het eerste lid genoemde verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemde verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de in het eerst lid genoemde verordening, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 7. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede, derde en vijfde lid.

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2020.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Winterswijk in de openbare vergadering van 30 januari 2020,

De burgemeester,

De griffier,

Artikelsgewijze toelichting

NB Deze toelichting is als bijlage toegevoegd. De toelichting maakt geen onderdeel uit van het raadsbesluit c.q. de verordening. Het betreft hier een toelichting die is opgesteld ter ondersteuning van het voorstel aan de raad om het besluit te nemen.

Artikel 1: Definities

Een algemeen gebruikelijke voorziening is bijvoorbeeld een elektrische fiets. ’Gebruikelijke hulp’ is niet in de verordening, maar in de wet gedefinieerd en is bijvoorbeeld de hulp van een partner van de cliënt. Zie ook de wettelijke definitie hieronder.

“Het gesprek is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorkomen dat hij gebruik moet maken van beschermd wonen of opvang.”

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

  • -

    aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

  • -

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • -

    begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

  • -

    cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of pgb is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

  • -

    cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • -

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • -

    maatschappelijke ondersteuning:

    • 1°.

      bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

    • 2°.

      ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

    • 3°.

      bieden van beschermd wonen en opvang;

  • -

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • 1°.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • 2°.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • 3°.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • -

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • -

    participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • -

    persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • -

    sociale netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • -

    vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • -

    voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

  • -

    zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).

Het bieden van maatschappelijke ondersteuning heeft betrekking op ingezetenen van de gemeente Winterswijk. Het tweede lid bepaalt wie als ingezetene worden aangemerkt.

Artikel 3 lid 3: Reikwijdte verordening

Onder maatschappelijke ondersteuning valt ook het bieden van Beschermd Wonen en Opvang. Hoewel in de Wmo 2015, in tegenstelling tot de Wmo 2007, geen centrumgemeenten zijn aangewezen zijn het wel deze gemeenten die de hiervoor genoemde maatwerkvoorzieningen bieden. Daarvoor ontvangen zij ook de middelen van het Rijk. Voor de gemeente Winterswijk treedt de gemeente Doetinchem op als ‘centrumgemeente’ voor Beschermd Wonen en Opvang. Middels een mandaatbesluit heeft de gemeente Doetinchem de bevoegdheid om de meldingen en bijbehorende aanvragen om Beschermd Wonen en Opvang namens de gemeente Winterswijk af te handelen.

Artikel 8. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 de zaken die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt.

Zaken die aan bod moeten komen tijdens het gesprek:

  • de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

  • het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

  • de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

Artikel 9. Onderzoeksrapportage

Artikel 2.3.2, achtste en negende lid, van de wet luidt als volgt:

  • 1.

    Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 2.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.

In artikel 9 wordt de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek aangeduid als het verslag van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek. Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.

De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede “Binnen 10 werkdagen na het gesprek”. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig.

Het vierde lid slaat een brug tussen de melding en de aanvraag. Het zorgt ervoor dat de cliënt vrijwel drempelvrij doorstroomt van de onderzoeksfase naar de aanvraagfase en voorkomt onnodige handelingen en juridisering. Om die zelfde reden geeft het vijfde lid de mogelijkheid om af te zien van het maken en verstrekken van een verslag als het college de uitkomsten van het onderzoek betrekt bij het in samenspraak met de cliënt opstellen van een door hem in te dienen aanvraag. De uitkomsten van het onderzoek moeten dan worden weergegeven in de te nemen beschikking. Daarmee wordt nog steeds voldaan aan de bedoeling van de wet, namelijk dat met de cliënt wordt gecommuniceerd over de uitkomsten van het onderzoek, alvorens hij een aanvraag indient. De wet geeft die ruimte ook, nu daarin wel als harde eis wordt gesteld dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, maar niet dat dan ook al de schriftelijke weergave van het onderzoek moet zijn verstrekt.

Artikel 12. Criteria voor maatwerkvoorziening

Algemeen

Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor Beschermd Wonen. De financiering daarvan loopt thans nog via de centrumgemeenten als bedoeld in de Wmo 2007. Beschermd Wonen is - net als opvang - in principe landelijk toegankelijk. Een cliënt met een indicatie voor Beschermd Wonen (of een aanvraag die daartoe strekt) heeft net als elke Nederlander een vrije keuze om een woongemeente te kiezen. Zie ook artikel 1.2.1, eerste lid onder b van de wet (zie onder c voor opvang). De Wmo 2015 kent het begrip centrumgemeente niet. Daarom is intergemeentelijke samenwerking noodzakelijk.

Budget Beschermd Wonen

De middelen voor Beschermd Wonen (en ook van opvang) worden vanaf 1 januari 2020 verdeeld over alle gemeenten volgens een nieuw objectief verdeelmodel Beschermd Wonen (al dan niet geïntegreerd met opvang). Tot die tijd is er sprake van een overgangsfase en vindt de uitkering nog plaats aan de hiervoor bedoelde 43 ‘centrumgemeenten’. Voor de gemeente Winterswijk treedt de gemeente Doetinchem op als zogeheten centrumgemeente.

In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

Het eerste lid is gebaseerd op artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet. Het gebruik van ‘of’ tussen de twee onderdelen van het tweede lid maakt duidelijk dat deze onderdelen niet cumulatief zijn bedoeld.

Het derde lid betreft een ‘kan’-bepaling en weet eveneens zijn grondslag in artikel 2.1.3, (eerste lid en) tweede lid, aanhef en onder a, van de wet. In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de wet (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is:

“Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.”

Deze passage in het bijzonder – maar gelezen in samenhang met de verdere parlementaire geschiedenis – biedt een onderbouwing om het begrip ‘voorzienbaarheid’ in individuele gevallen een rol te laten spelen bij de afwijzing van een maatwerkvoorziening. Zoveel volgt ook uit de passages in de parlementaire geschiedenis waaruit blijkt dat de wetgever aan heeft willen sluiten bij de huidige rechtspraak op dit punt (zie in het bijzonder de nadere memorie van antwoord, Kamerstukken I 2013-14, 33841, nr. J, p. 18).

Hieruit volgt verder dat met artikel 8, derde lid, nadrukkelijk geen (verkapte) inkomenstoets is – of kan worden – beoogd. Ook op grond van de wettekst en blijkens de parlementaire geschiedenis is hiervoor namelijk uitdrukkelijk geen ruimte gelaten (zie verder de nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 34, p. 24).

Gelet op artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de wet, de genoemde wetsgeschiedenis en de huidige jurisprudentie is het van belang een expliciete grondslag te hebben voor afwijzing van een maatwerkvoorziening waarbij de ‘voorzienbaarheid’ een rol speelt. Het derde lid voorziet in een dergelijke grondslag. Gelet op de noodzaak tot een individuele beoordeling is de weigeringsgrond als ‘ kan-bepaling ’ vormgegeven; het college van burgemeester en wethouders is daarmee altijd gegeven een inhoudelijke afweging te maken bij iedere individuele aanvraag.

Artikel 14. Regels voor het pgb

Het vierde lid is nieuw. Op grond van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 mei 2017 moeten de regels over de hoogte van het PGB in de verordening zelf worden opgenomen en niet, zoals voorheen, in door het college te stellen nadere regels.

  • a.

    Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;

Artikel 14, lid 4c: berekening van het pgb voor professionele hulp en hulp vanuit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning

Wijze van vaststellen hoogte persoonsgebonden budget professionele ondersteuning

Bij het PGB voor professionele ondersteuning is het percentage overheadkosten aan te passen, omdat er vanuit de gemeenten geen verplichting is voor deelname berichtenverkeer, accountantsverklaring en kwaliteitscontrole. Daarnaast is er veelal sprake van een kleinere instelling, met een kleinere huisvesting en minder PIOFACH-functies.

Wijze van vaststellen hoogte persoonsgebonden budget sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning

Per 1 mei 2019 is de wet minimumloon en minimumvakantietoeslag van toepassing op het persoonsgebonden budget voor sociaal netwerk en/of niet professionele ondersteuning. Dit vormt de berekeningsbasis voor dit tarief.

De Wet minimumloon heeft tot gevolg dat er geen vergoeding sociaal netwerk voor een etmaal of dagdeel worden verstrekt. Voor logeren kan dit opgelost worden door de mogelijkheid op te nemen een symbolische vergoeding worden toegekend van maximaal € 141,- per maand. De gemeente dient dit in het beleid op te nemen en de inwoner dient een “verklaring hulp uit het sociaal netwerk” in te vullen en in te dienen. (Zie: https://www.svb.nl/int/nl/pgb/hulp_uit_sociaal_netwerk/hulp_uit_sociaal-netwerk/)

Een pgb en een symbolische vergoeding kunnen op cliëntniveau niet gezamenlijk worden verstrekt. (art. 2a/b uitvoeringsregeling Wmo)

Artikel 14, lid 4d en e: Wet minimumloon

Sinds 1 januari 2018 is de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) onverkort van toepassing op alle overeenkomsten van opdracht die zijn gesloten buiten beroep of bedrijf. Voor overeenkomsten met niet-professionele hulpen uit het sociaal netwerk koos men tot nog toe vaak het model van de overeenkomst van opdracht, waarbij men dan echter ook vergoedingen kon overeenkomen die beneden het minimumloon lagen. Doordat in VWS-wetgeving is voorgeschreven dat er een overeenkomst (van opdracht of vervoer) tegen beloning moet worden afgesproken om uit het pgb te putten en hierdoor een arbeidsrelatie ontstaat, moet aan de Wml voldaan worden, ook in situaties die zich meer kenmerken als vrijwillige hulp in familieverband.

Voor sommige vormen van hulp uit het sociaal netwerk is behoefte aan continuering van de voor 1 januari 2018 bestaande mogelijkheid om minder dan het minimumloon te vergoeden uit het pgb voor informele zorgrelaties (hulp hoofdzakelijk vanuit morele en sociale overwegingen). Bij niet-professionele hulp uit het sociaal netwerk gaat het om hulp of ondersteuning die op basis van sociale en morele overwegingen wordt verleend. In de uitvoeringspraktijk van het pgb is het gewenst dat deze hulpen bedragen ontvangen uit het pgb. Voor deze categorie wordt in de Regeling Jeugdwet een nieuwe mogelijkheid geïntroduceerd om met een verklaring (niet zijnde een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht) bedragen te ontvangen. Het gaat dan om hulp en bijstand in de particuliere sfeer waarbij geen aanspraak op beloning wordt gemaakt, maar waarvoor de budgethouder een kleine (symbolisch) bedrag wenst te verstrekken. De Wml geldt namelijk niet in situaties zoals een vriendendienst of vrijwillige hulp in familieverband. In die situaties is er namelijk geen sprake van een juridische afdwingbare verbintenis om tegen beloning arbeid te verrichten. Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken dient deze via de verordening bestendigd te worden. Daarbij kan gekozen worden voor de variant dat een tegemoetkoming van € 141 per kalendermaand ten laste van het pgb mag worden verstrekt aan een hulp uit het sociale netwerk

Artikel 16: Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

In de verordening moeten in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Dat wordt onder meer gedaan in artikel 17. Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s gaat als het goed is een poging dit te ‘voorkomen’ vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de cliënt en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom bevat het eerste lid een ‘informatieplicht’ voor het college.

Naast met het oog op de beoordeling van de kwaliteit, dient het college, al dan niet steekproefsgewijs, te onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt en of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en uit gesprekken met de aanbieder. Hieraan staat behoefte omdat bij twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 van de wet onvoldoende houvast biedt. Op grond hiervan moet het college periodiek (ook) onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een pgb te heroverwegen.

Artikel 17: Nieuwe feiten omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Met artikel 17 wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. De ratio is dat in bepaalde gevallen (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument is dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.

Daarom is de mogelijkheid voor het college toegevoegd om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • 1.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

  • 2.

    de cliënt niet voldoet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of

  • 3.

    de cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de cliënt niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting.

Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.

Artikelen 19. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s en Artikel 20. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

Bijdrage in de kosten

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s, bij verordening aangewezen algemene voorzieningen waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de hulpverlener (hierna: bij verordening aangewezen algemene voorzieningen) enerzijds en algemene voorzieningen waarbij geen sprake is van een dergelijke duurzame hulpverleningsrelatie anderzijds.

Artikel 19

Wanneer de gemeente ervoor kiest om een eigen bijdrage te heffen, geldt voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s en voor bij verordening aangewezen voorzieningen het abonnementstarief van in totaal maximaal € 19,00 per maand. Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze.

Welke voorzieningen bij verordening worden aangewezen moet worden opgenomen in de verordening (derde lid). De gemeente heeft de mogelijkheid het bedrag van € 19,00 voor alle cliënten naar beneden bij te stellen of de eigen bijdrage voor bepaalde inkomenscategorieën op nihil te zetten.

De wet maakt een uitzondering voor de kosten van (collectief) vervoer, zowel in de vorm van een maatwerkvoorziening als in de vorm van algemene voorziening. De gemeente moet in de verordening aangeven of het (collectief) vervoer wel of niet onder het abonnementstarief valt (zevende lid).

De gemeente moet in de verordening opnemen hoe de kostprijs van een voorziening wordt bepaald De kostprijs wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling (bruikleen/lease, huur of koop (achtste lid). Voor de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang kan de gemeente een andere instantie aanwezen dan het CAK (negende lid). De gemeente kan bepalen dat een eigen bijdrage van de onderhoudsplichtige ouders is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of woningaanpassing voor een minderjarige cliënt (tiende lid).

Artikel 19, lid 2

Het gaat hierbij om de volgende bepaling uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 die staat weergegeven bij art. 3.8, lid 4:

De bijdrage is niet verschuldigd:

  • a.

    indien de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is;

  • b.

    indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de bijdrageperiode in een instelling voor opvang verblijft;

  • c.

    indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • d.

    voor een rolstoel;

  • e.

    voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing;

  • f.

    door de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, waarvan ten minste een van beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt;

  • g.

    indien het college van oordeel is dat er voor de vast te stellen bijdrage onvoldoende betalingscapaciteit aanwezig is bij de cliënt;

  • h.

    indien het college van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente.

Artikel 20

Voor een algemene voorziening waarbij geen sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie mag de gemeente de hoogte van de eigen bijdrage zelf bepalen tot maximaal de kostprijs. De gemeente moet van iedere algemene voorziening waarvoor een eigen bijdrage wordt gevraagd de hoogte van deze eigen bijdrage in de verordening opnemen.

De gemeente kan er ook voor kiezen om bepaalde algemene voorzieningen wel onder het abonnementstarief te laten vallen. Daarbij zal de afweging moeten worden gemaakt of de kosten van het abonnementstarief niet te hoog zijn als de cliënt alleen gebruik maakt van de algemene voorziening.

Ook bij algemene voorzieningen kan de gemeente ervoor kiezen om voor bepaalde inkomensgroepen een lagere eigen bijdrage te bepalen. Het is van belang dat voor het gebruik van algemene voorzieningen zo min mogelijk financiële drempels worden opgeworpen.

Vaststellen kostprijs

De wet verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening (artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet), een bij verordening aangewezen algemene voorziening (artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet) en een algemene voorziening (artikel 2.1.4, zesde lid, van de wet). Dat kan op drie manieren en deze zijn vastgelegd in artikel 19, vijfde lid, onder a, en artikel 20, tweede lid (door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder).

In het nieuw toegevoegde artikel 19, vijfde lid, onder b, is opgenomen dat de kostprijs van een voorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing ook bepaald wordt door de wijze van verstrekken van de voorziening te weten bruikleen, huur of eigendom.

Het is van belang dat de eigen bijdrage van € 19,00 per maand de kostprijs van de voorziening niet te boven mag gaan. Dit zal zeker bij de voorzieningen waar een dienst wordt geleverd nooit het geval zijn. Het zou wel kunnen voorkomen bij een hulpmiddel of woningaanpassing. Wanneer deze in eigendom wordt verstrekt, kan er een moment komen dat de kostprijs is betaald. Het CAK ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs. De gemeente mag voor die voorziening dan geen eigen bijdrage meer heffen. Wanneer de voorziening in bruikleen of huur is verstrekt, kan de eigen bijdrage worden geheven zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt.

Artikel 21: Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

In de verordening moet bepaald worden welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten. In artikel 21 wordt in het eerste lid de hoofdregel vastgelegd. Detailafspraken kunnen daarnaast desgewenst vormgegeven worden via de contracten en afspraken met aanbieders. Aan deze hoofdregel is een extra eis toegevoegd, namelijk dat aanbieders erop toe moeten zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken (zo die er zijn).

Artikel 22: Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders/derden laten verrichten. Voor de gevallen waarin dit gebeurt moeten in de verordening regels gesteld worden, ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Dit alles gebeurt in artikel 22.

Aan het eerste lid is nu een extra (verplicht) aandachtspunt opgenomen: het college moet – in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten – nu óók rekening houden met de kosten van de beroepskracht, waaronder de loonkosten en overige kosten voortvloeiend uit de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en de overige kosten van wettelijke verplichtingen verbonden aan het leveren van een dienst.

Artikel 24: Jaarlijkse waardering mantelzorgers

In de verordening moet bepaald worden op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De verordening moet in ieder geval óók voorzien in een procedure die waarborgt dat alle mantelzorgers, die voldoen aan de voorwaarden, voor het ontvangen van een blijk van waardering in aanmerking kunnen worden gebracht. Dat is nu geregeld (eerste lid, een meldingsstelsel). Ten aanzien hiervan kan het college op grond van het derde lid (nieuw) nadere regels stellen. Gedacht kan worden aan: de wijze van melding (formulier of niet), de periode waarbinnen melding gedaan moet worden, welke gegevens overgelegd moeten worden (als er niet met een formulier gewerkt wordt), wanneer de jaarlijkse blijk van waardering wordt uitgereikt. Uitwerking van dergelijke regels van proceduretechnische en administratieve aard – zeker gezien het gegeven kader – leent zich in beginsel uitstekend voor delegatie aan het college.

Artikel 25: Tegemoetkoming meerkosten of chronische problemen

De tegemoetkoming wordt gebruikt als titel om de bestaande financiële tegemoetkomingen voor zaken als de verhuiskostenvergoeding en de taxikostenvergoeding te kunnen handhaven. De maatwerkvoorziening kan volgens de Wmo 2015 alleen in de vorm van zorg in natura of een pgb worden verstrekt. De tegemoetkoming (een subsidie waarvoor wel een beschikking moet worden afgegeven) kan een alternatief voor de maatwerkvoorziening of een pgb zijn. Als de cliënt instemt met de tegemoetkoming krijgt hij een vast bedrag op zijn rekening, aangezien het trekkingsrecht alleen van toepassing is bij een maatwerkvoorziening. Een tegemoetkoming kan daarom aanlokkelijk zijn voor de cliënt, maar ook voor de gemeente omdat het bedrag in bepaalde gevallen lager zal zijn dan de kosten van een maatwerkvoorziening of pgb.

In dit artikel wordt bepaald om welke voorzieningen het gaat en worden de bedragen per voorziening vastgesteld. De bedragen kunnen jaarlijks worden geïndexeerd. Deze zijn ook opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 30: Overgangsregeling i.v.m. aanpassing hoogte van het pgb-tarief voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning voor ondersteuning individueel en persoonlijke verzorging

In het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020 zijn de (nieuwe) pgb-tarieven vastgesteld met betrekking tot logeren, individuele- en/of groepsbegeleiding uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning. Om bestaande pgb’s op een verantwoorde en acceptabele wijze aan te passen is een overgangsregeling nodig. Dit artikel voorziet hierin.

Belangrijke aandachtspunten bij deze overgangsregeling voor het pgb met betrekking tot individuele- en/of groepsbegeleiding uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning zijn vastgelegd in de Verordening.