Coördinatieverordening Wro gemeente Woensdrecht

Geldend van 27-06-2013 t/m heden

Intitulé

Coördinatieverordening Wro gemeente Woensdrecht

De raad van de gemeente Woensdrecht;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14-05-2013;

gelet op artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende verordening:

Coördinatieverordening Wro gemeente Woensdrecht

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. besluit: besluit als bedoeld in artikel 3.30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening;

b. coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

c. bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

d. uitwerkingsplan, wijzigingsplan: een uitwerkingsplan respectievelijk wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

e. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

f. bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Wabo;

g. omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wabo of een fase daarvan, als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo;

h. aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan vast te stellen met het besluit over één of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, al dan niet met aan de omgevingsvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3.

Artikel 3 Vergunningen en ontheffingen die naast de omgevingsvergunning deel uit kunnen maken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan, uitwerkings- of wijzigingsplan vast te stellen

De voorbereiding van besluiten over onderstaande vergunningen of ontheffingen kunnen gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregelIng op grond van deze verordening:

a. een verkeersbesluit als bedoeld in de artikelen 15 en 18 lid 1 van de Wegenverkeerswet en artikel 12 van de Administratieve Bepalingen voor het Wegverkeer;

b. het besluit tot vaststelling van een hogere waarde ("ontheffing") als bedoeld in artikel 45,47,55,61,83, 85 of 100a van de Wet geluidhinder.

Artikel 4 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

In de volgende gevallen en onder de volgende condities bevordert het college van burgemeester en wethouders een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3:

a. het besluit over een aanvraag om een omgevingsvergunning, die op het moment van indienen op grond van artikel 2.10, lid 1, sub c of artikel 2.11 lid 1 van de Wabo geweigerd zou moeten worden en die slechts op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo kan worden verleend, en het besluit over het bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan dat de omgevingsvergunning mogelijk maakt, maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten;

b. en een ander besluit, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, is genoemd in artikel 3 en houdt verband met de aanvraag of met het bestemmingsplan als bedoeld onder a; en

c. door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat het besluit als bedoeld onder b gecoördineerd kan worden voorbereid; en

d. door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 5 voordoet; en

e. de aanvrager heeft verzocht om een wijziging van het bestemmingsplan en zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoÖrdineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft; en

f. de aanvraag bedoeld in lid a betreft een of meer van de volgende activiteiten:

* het realiseren van een project dat is opgenomen in een structuurvisie;

* het bouwen, uitbreiden of verbeteren van woningen of woongebouwen;

* het realiseren of uitibreiden van maatschappelijke voorzieningen;

* het uitbreiden, renoveren of realiseren van bedrijven met eventueel een daarbij behorende bedrijfswoning;

* het realiseren of aanpassen van infrastructurele werken;

* het realiseren of aanpassen van nutsvoorzieningen.

Artikel 5 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening mogelijk is

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening niet mogelijk:

a. er moet op grond van artikel 7 lid 2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport worden opgesteld en het betreft geen deelproject van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

b. er moet op grond van artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatie plan worden opgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening;

c. uit een analyse blijkt dat de bouw schade kan veroorzaken als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de aanvrager is niet bereid deze schade voor zijn rekening te nemen.

Artikel 6 Procedureregeling

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • 2 De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedure kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3 Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld onder lid a heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 "Samenhangende

    besluiten" van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3:28 en 3:29 van die wet.

  • 4 Bij de toepassing van lid c is het college van burgemeester en wethouders het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3:22 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5 Als de gemeenteraad besloten heeft dat het wenselijk is dat de coördinatieregeling wordt toegepast in een of meer andere gevallen dan die welke in deze verordening zijn genoemd, dan zijn de leden a tot en met d van toepassing op de voorbereiding van de besluiten die behoren bij die gevallen.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na de dag van bekendmaking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: "Coördinatieverordening Wro Woensdrecht 2013".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 juni 2013,
De raad van de gemeente Woensdrecht,
De griffier,        De voorzitter,

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting op de Coördinatieverordening Wro

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

Artikel 2

Artikel 2 benadrukt dat de coördinatieregeling alleen ziet op het coördineren van de omgevingsvergunning met de procedure van een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan. Daarbij kunnen vergunningen of uitvoeringsbesluiten die een relatie hebben met de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan ook betrokken worden bij de coördinatie.

Artikel 3

Artikel 3 geeft een opsomming van de vergunningen en ontheffingen die in combinatie met de bestemmingsplanherziening / uitwerklngsplan / wijzigingsplan en de omgevingsvergunning gecoördineerd kunnen worden voorbereid. Aangezien door de Wabo

veel toestemmingen al zijn geïntegreerd in de omgevingsvergunning, zijn daarin opgenomen besluiten zoals een kapvergunning of inritvergunning niet apart vermeld.

Vergunningen die niet door de gemeente worden verstrekt zijn buiten de verordening gehouden, om de uitvoering van de verordening niet onnodig ingewikkeld te maken.

Artikel 4

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is Dm de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje "en" om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan.

Lid a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan, een uilwerkingsplan of een wijzigingsplan en het besluit over een

omgevingsvergunning tot de te coördineren besluiten behoren. De omgevingsvergunning moet een plan betreffen dat op het moment van indienen op grond van artikel 2.10 lid 1 sub c of 2.11 lid 1 van de Wabo geweigerd zou moeten worden en die slechts op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo kan worden verleend (strijd met bestemmingsplan).

Het bestemmingsplan dat de coördinatieregeling volgt, moet die strijdigheid opheffen, zodat op grond van artikel 3.30 lid 3 Wro de vergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de aanvraag past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone vergunningprocedure.

Dat kan anders zijn als naast de omgevingsvergunning ook nog andere vergunningen nodig zijn om het project te realiseren. Als het wenselijk is om in dat geval - er zijn meer vergunningen nodig - de besluiten met de coördinatieregeling voor te bereiden, dan moet de gemeenteraad daartoe apart besluiten.

Lid b houdt in dat, als aan de voorwaarde van lid a voldaan is, er meer besluiten in de gecoördineerde voorbereiding mogen meedoen. Die besluiten moeten dan wel genoemd zijn in lid 3 van de verordening. Zie Dok de toelichting aldaar. Het college van burgemeester en wethouders is het coördinerende orgaan dat controleert of aan de wettelijke voorwaarden en aan de voorwaarden van de verordening voldaan is.

Lid c moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van artikel 4 is voldaan, maar het college ziet ook of aan de procedure-eisen voldaan is. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.

Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie "bevordert". Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde

besluitvorming voorstaat.

Een ruime uitleg van lid c kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen en waartoe de raad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming

wenselijk is niet toe. Op grond van lid d stelt het college van burgemeester en wethouders vast of artikel 5 geen belemmering is voor het toepassen van de coördinatieregeling. Lid d moet beperkt uitgelegd worden: áls er een belemmering is, dan is een gecoördineerde besluitvorming niet mogelijk.

Uit lid e blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling moeten willen toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening.

Lid f beperkt het aantal te coördineren gevallen tot die gevallen waarvan op voorhand gesteld kan worden dat het toepassen van de coördinatieregeling wenselijk is. Het betreft zowel gevallen waarbij de diverse voorzieningen nieuw opgericht worden, maar ook

aanpassingen ol uitbreidingen van reeds aanwezige voorzieningen. Onder nutsvoorzieningen worden zowel leidingen en bijbehorende bouwwerken (regelkasten e.d .) als overkoepelende voorzieningen zoals gemalen en windturbines begrepen. De overige gevallen spreken voor zich.

Artikel 5

In dit artikel staat in welke gevallen coördinatie niet mogelijk is. De leden a en b sluiten uit dat besluiten gecoördineerd worden voorbereid, terwijl de uitkomst van de voorbereiding nog onzeker is.

Zolang geen MER is opgesteld, is ook niet duidelijk welke locatievariant ol welke inrichtingsvariant de voorkeur heeft.

Ook de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan maakt de procedure ingewikkelder. Het leit dat een exploitatieplan nodig is, betekent dat er met partijen geen overeenstemming is over de financiering, wat geen goede basis is voor een gecoördineerde voorbereiding. Er is tijd nodig om in zo'n geval te proberen om alsnog met partijen overeenkomsten te sluiten, wat niet past bij de voortvarendheid waarmee via de coördinatieregeling uitvoering kan worden voorbereid.

Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereid verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Als de aanvrager dat niet wil, dan zou het financiele risico van het vaststellen van het bestemmingsplan bij de gemeente liggen. De gemeente is in beginsel niet bereid tot een dergelijk risico. Gecoördineerde besluitvorming is in zo'n geval dan ook niet wenselijk.

Artikel 6

De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling ingevoerd moet worden. Het is wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Daarom draagt de gemeenteraad het college in dit artikel op om een procedureregeling vast te stellen. Daarin kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.

Onder 1.8 is al uitgelegd dat de wetgever hulp heeft geboden met de Wet samenhangende besluiten Awb die een coördinatieprocedure toevoegt aan de Algemene wet bestuursrecht. Dit nieuwe onderdeel van de Awb (met name: § 3.5.3) werkt pas als een wet of een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing verklaart. Zolang het college nog geen procedureregeiing heeft vastgesteld is op grond van lid c de procedure van de Awb van toepassing. Daar is voor gekozen, omdat de regeling van het college nog niet klaar is en het overigens ook aan te bevelen is om die regeling pas op te stellen nadat ervaring is opgedaan met het toepassen van de coördinatieregeling. Als het college een procedureregeling vaststelt en bekend maakt, blijft lid c buiten toepassing.

De Wet samenhangende besluiten Awb verplicht het college van burgemeester en wethouders om een aanvrager in kennis te stellen van alle vergunningen die de aanvrager voor zijn project nodig heeft. Lid b geeft aan dat het wenselijk is dat het college in de

procedureregeling aangeeft hoe aan die verplichting vorm wordt gegeven.

Lid d is opgenomen voor alle duidelijkheid. Dat het college het "coördinerend orgaan" is, blijkt ook al uit artikel 3.31, eerste lid Wro, dus feitelijk is dit lid overbodig.

De procedureregeling moet uiteraard ook gelden als de raad in een bepaald geval dat niet onder de coördinatieverordening valt heeft besloten tot coördinatie. Lid e ziet hierop.

Artikel 7

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.

Artikel 8

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.