Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Woensdrecht 2009

Geldend van 01-10-2009 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Woensdrecht 2009

De raad van de gemeente Woensdrecht, in vergadering bijeen op:

Overwegende dat over de inhoud van een werkleeraanbod bij verordening regels dienen te worden vastgesteld;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van:

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 12, lid 1, sub a van de Wet investeren in jongeren;

b e s l u i t :

de Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Woensdrecht 2009 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • b.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

  • c.

    startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, lid 1, sub b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk artikel 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht.

  • e.

    werkleeraanbod: het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling waaronder begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede ondersteuning bij arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 5, lid 1 van de wet;

Hoofdstuk 2 Beleid

Artikel 2 Opdracht college

  • 1 Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2 Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 3 In afwijking van lid 2 kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 17, lid 6 van de wet.

  • 4 Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1 Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

Artikel 4 Nieuw Artikel

Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en naar het oordeel van het college direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan.

Artikel 5 De voorzieningen

Onverminderd artikel 4, kan het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:

  • a.

    ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg;

  • b.

    ondersteuning bij maatschappelijke participatie;

  • c.

    arbeidsactivering en arbeidstoeleiding;

  • d.

    sociale activering;

  • e.

    stages bij bedrijven of instellingen;

  • f.

    opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen;

  • g.

    gesubsidieerd werk;

  • h.

    nazorg bij arbeidsinschakeling;

  • i.

    voorbereidingstrajecten op een eigen bedrijf of zelfstandig beroep;

  • j.

    diagnose-instrumenten;

  • k.

    ondersteunende instrumenten, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken door ter zake deskundigen, taalcursussen en beroepsgerichte scholing en/of training.

Artikel 6 Inzet van de voorzieningen

  • 1 Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2 Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3 Het college vult de voorziening bedoeld in lid 1 voor de jongere die niet beschikt over een startkwalificatie in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling van de jongere.

Artikel 7 Combinatie arbeid en zorg

Bij de invulling van het werkleeraanbod betrekt het college, onverminderd artikel 17, lid 4 van de wet, de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.

Artikel 8 Gehandicapten

Onverminderd artikel 17, lid 2 van de wet, stemt het college het werkleeraanbod af op de medische beperkingen van de jongere en draagt zorg voor passende voorzieningen ter ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

Artikel 9 Uitvoering door derden

Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van het werkleeraanbod afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven.

Artikel 10 Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, deze verordening alsmede die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 11 Intrekking werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, indien wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet en hem dit te verwijten valt.

Artikel 12 Budgetplafond

  • 1 Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2 Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. 

Hoofdstuk 3 Subsidies en vergoedingen

Artikel 13 Subsidies

  • 1 Het college kan subsidie verlenen aan een werkgever die met een jongere een arbeidsovereenkomst sluit, als tegemoetkoming in de loonkosten en/of scholingskosten alsmede in de kosten van voorbereiding op een beoogd dienstverband met de jongere.

  • 2 Het college stelt in beleidsregels de soort subsidies, de voorwaarden voor het recht op subsidie alsmede de maximale hoogte en duur hiervan vast.

  • 3 Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt indien de concurrentieverhoudingen niet worden aangetast, er geen verdringing van arbeid plaatsvindt en er geen onderscheid wordt gemaakt naar sector of onderneming.

  • 4 Wanneer de in dienstneming van de jongere voortvloeit uit bemiddeling door een reintegratiebedrijf waarmee de gemeente Woensdrecht een contract heeft gesloten, bestaat geen recht op een subsidie bedoeld in lid 1.

Artikel 14 Staatssteunbepaling

  • 1 Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, geschiedt de verstrekking op grond van:

    • a.

      de Verordening nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun, zoals gepubliceerd op 28 december 2006 in het Publicatieblad van de Europese Unie L 379; of

    • b.

      de artikelen 39, 40, 41 of 42 van de Verordening nr. 800/2008 van de Europese Commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, zoals gepubliceerd op 9 augustus 2008 in het Publicatieblad van de Europese Unie L 214.

  • 2 Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, wordt de voorziening verstrekt onder de voorwaarde dat de begunstigde onderneming een dossier bijhoudt aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de verleende steun voldoet aan de voorwaarden van in lid 1 genoemde toegepaste verordening.

Artikel 15 Vergoedingen

Het college kan aan een jongere die ten behoeve van de uitvoering van een werkleeraanbod noodzakelijke kosten maakt, een vergoeding voor die kosten verstrekken. Zonodig stelt het college hiervoor beleidsregels vast.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jongere worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ”Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Woensdrecht 2009”.

Artikel 19 Ingangsdatum

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 oktober 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 september 2009
De griffier, De voorzitter,

Toelichting 1 Algemeen

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is om jongeren te laten werken of leren, of een combinatie van beide. Hiermee wordt een duurzame en substantiële arbeidsparticipatie van jongeren bevorderd en verhoogd. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende of geen inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod geen optie is door in de persoon gelegen of niet verwijtbare omstandigheden van de jongere. Bovendien is er recht op een inkomensvoorziening als een aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de Wet investeren in jongeren. De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Het uitgangspunt in de WWB ‘ is een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’. Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is onder bepaalde voorwaarden verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoor-ziening aan te bieden. De jongere is verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken en dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, lid 1 WIJ). Die verlaging gebeurt conform de regels die in de maatregelenverordening zijn vastgelegd.

<cursief>Duurzame arbeidsparticipatie. </cursief>Voor jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar ontstaat onder de voorwaarden die in de WIJ zijn genoemd, een individueel recht op een werkleeraanbod. Dat is meer dan een recht op een éénmalige voorziening. Zo nodig is het een recht op een reeks voorzieningen gericht op de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie. Langs welke route die weg verloopt, is een individueel gegeven dat wordt bepaald door de afstand van de jongere tot de arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van voorzieningen. Onder duurzame arbeidsparticipatie wordt verstaan de arbeidsinschakeling waarbij jongeren gedurende langere tijd en op eigen kracht aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en arbeid verrichten dat past bij hun kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert. Tot dat punt is bereikt, is de gemeente verplicht de jongere (bij herhaling) een werkleeraanbod te doen gericht op arbeidsinschakeling. De jongere dient op het punt gebracht te worden dat hij geen ondersteuning van het college meer nodig heeft. <cursief>Inhoud werkleeraanbod. </cursief>Het begrip werkleeraanbod moet ruim worden uitgelegd. Het werkleeraanbod kan allerlei vormen hebben, variërend van een ‘echte’ baan tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling, zoals een sollicitatietraining, een cursus gericht op de ontwikkeling van werknemersvaardigheden, een stageplaats, schuldhulpverlening, sociale activering, gesubsidieerde arbeid en nazorg. Afgezien van participatieplaatsen kan het gehele instrumentarium dat gemeenten hebben ontwikkeld voor de re-integratie in het kader van de WWB ook op jongeren toegepast worden. Participatieplaatsen zijn uitgezonderd. Bij jongeren zal de situatie waarin de afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig groot is, dat die alleen met de maximale drie jaar additionele arbeid te overbruggen is, zich niet in die mate voordoen dat de regering participatieplaatsen in de vorm van artikel 10a WWB noodzakelijk acht. Ook uitgezonderd is het reguliere onderwijs dat door het Rijk wordt bekostigd (artikel 23, lid 1, sub a WIJ). Het college kan de jongere weliswaar adviseren een dergelijke vorm van onderwijs te volgen of weer te gaan volgen als dit zinvol wordt geacht, maar het is geen voorziening die de gemeente kan inzetten om vorm te geven aan het werkleeraanbod. Een premie voor de arbeidsinschakeling past niet bij het uitgangspunt dat jongeren die daartoe in staat zijn, moeten leren of werken. Er is dan ook geen aanleiding om werken en/of leren te belonen met een financiële vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid of met een premie vanwege arbeidsinschakeling bij de inkomensvoorziening. Dat geldt evenzeer voor een onkostenvergoe-ding voor vrijwilligerswerk, tenzij deze bestemd is voor aantoonbaar gemaakte kosten. Het college bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod. Dat geldt ook voor de vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Gelet op de duurzame arbeidsparticipatie als einddoel, zal werken de hoogste prioriteit krijgen als de jongere daartoe in staat is. Zijn er echter belemmeringen op de weg daar naartoe, dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om dat einddoel te bereiken. Van belang daarbij is, dat de startkwalificatie binnen het werkleeraanbod een ijkpunt vormt, omdat deze in belangrijke mate kan bijdragen aan duurzame arbeidsparticipatie. Het is aan de gemeenten overgelaten om te beoordelen in hoeverre de jongere in staat moet worden gesteld een dergelijke kwalificatie te behalen of anderszins scholing te ontvangen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

<cursief>Maatwerk.</cursief>Uitgangspunt is dat maatwerk wordt geleverd, dat het werkleeraanbod wordt afgestemd op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere (artikel 18, lid 1 WIJ). De wensen van jongeren worden betrokken bij het vormgeven van het werkleeraanbod (artikel 14, lid 1 WIJ). Het college is verplicht die wensen vast te leggen in de rapportage die ten grondslag ligt aan het werkleeraanbod en dient daarbij tevens aan te geven op welke wijze die wensen bij het werkleeraanbod betrokken zijn. Wanneer een werkleeraanbod bestaande uit werken en/of leren niet direct mogelijk is, dient een aanbod gedaan te worden dat op termijn perspectief biedt op arbeidsinschakeling. Dat kan betekenen dat voorzieningen worden ingezet in de vorm van zorg- of hulpverlening, waarbij ook aandacht kan worden besteed aan belemmerende factoren, zoals psychische, sociale en cognitieve problemen. Het werkleeraanbod omvat immers het geheel van re-integratie voorzieningen, dat gericht is op duurzame arbeidsparticipatie. Als de jongere naar het oordeel van het college om redenen van lichamelijk, sociale of psychische aard in het geheel niet in staat is uitvoering te geven aan een werkleeraanbod, kan daarvan vooralsnog worden afgezien (artikel 17, lid 2 WIJ). Zorgtaken kunnen worden aangemerkt als een reden van sociale aard, voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening.

<cursief>Alleenstaande ouders. </cursief>Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders vanwege hun zorgtaken en mogelijke medische en/of fysieke beperkingen. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, lid 4 WIJ). Hiermee loopt deze regeling parallel met het bepaalde in de WWB (artikel 9a WWB). Uit oogpunt van deregulering is echter afgezien van een maximale termijn van zes jaar, omdat gezien de maximale duur van het werkleerrecht (van 18 jaar tot 27 jaar) deze maximale termijn in de meeste gevallen reeds in de werkleerperiode zal zijn inbegrepen.

<cursief>Zelfstandigen. </cursief>Besloten is om zelfstandigen uit te zonderen van het recht op een werkleeraanbod en van het recht op inkomensvoorziening (artikel 23, lid 1, sub e juncto artikel 42, lid 1, sub m WIJ). Zij kunnen een beroep doen op algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van artikel 78f van de WWB, zodat de (jongere) zelfstandige zich geheel kan richten op zijn bestaan als zelfstandige. In artikel 17, lid 6 WIJ wordt evenwel bepaald dat het college de mogelijkheid (niet de verplichting) heeft om aan de jongere die als zelfstandige wil beginnen een werkleeraanbod te doen, dat bestaat uit een voorbereidingsperiode op het bestaan als zelfstandige. Dit werkleeraanbod duurt maximaal twaalf maanden en kan slechts worden aangeboden op verzoek van de jongere.

<cursief>Gehandicapten. </cursief>Voor de groep jongeren met een medische beperking (die niet behoren tot de doelgroep van de WAJONG) is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal beoordeeld moeten worden welk aanbod past bij de jongere gelet op zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Het werkleeraanbod moet aansluiten bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Maatwerk betekent een zorgvuldige op de persoon toegesneden afweging bij de uiteindelijke keuze van een traject. Voor de groep die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling, behoort sociale activering tot de mogelijkheden. Als een werkleeraanbod vanwege de medische situatie in het geheel niet mogelijk is, wordt aan de gehandicapte geen aanbod gedaan. Wel kan aanspraak op een inkomensvoorziening bestaan.

<cursief>Relatie met de re-integratieverordening WWB. </cursief>Het instrumentarium dat reeds beschikbaar is voor de re-integratie in het kader van de Wet werk en bijstand, kan met een paar uitzonderingen tevens worden ingezet voor de vormgeving van het werkleeraanbod.

<cursief>Relatie met de maatregelverordening. </cursief>De verordening werkleeraanbod en de maatregelverordening vormen twee kanten van dezelfde medaille. Immers, de WIJ legt het college de plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door deze verordening gefaciliteerd. Anderzijds staat daar wel wat tegenover. De jongere is verplicht het aanbod te aanvaarden en verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld, na te leven. Als de jongere die verplichtingen niet nakomt, vormt dat een grond voor verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus op elkaar aan. Met de intrekking van het werkleeraanbod vervalt tevens het recht op inkomensvoorziening. Van belang is dan ook dat wordt afgebakend wanneer het aanbod wordt ingetrokken en wanneer de inkomensvoorziening wordt verlaagd.Uitgangspunt van de wetgever is daarbij geweest, dat bij schending van verplichtingen primair een maatregel aangewezen is en pas in tweede instantie intrekking van het werkleeraanbod en daarmee tevens het recht op de inkomensvoorziening vervalt. Het opleggen van een maatregel is derhalve regel, het intrekken van het werkleeraanbod uitzondering. Het college kan in beleidsregels hier vorm en inhoud aangeven.

<cursief>Staatssteun. </cursief>De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke re-integratiebeleid en het beleid met betrekking tot het werkleeraanbod opleveren. Van toepassing zijn de Verordening de- minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) en de Algemene groepsvrijstellingsverordening (nr. 800/2008). De vraag of een gemeente thans gehouden is om activiteiten bij de Europese commissie te melden kan beantwoord worden met behulp van onderstaande stappenplan:

Stap 1: Heeft de staatssteun een generiek karakter of betreft het steun aan een organisatie die geen economische activiteiten verricht? Generiek houdt in, dat de steunmaatregel in wezen non-discriminatoir werkt.Elke onderneming kan voor de steunmaatregel in aanmerking komen. Steun met een generiek karakter behoeft daarom niet gemeld te worden. Dit zelfde geldt voor steun aan een organisatie die geen economische activiteiten verricht.

Stap 2: (enkel te nemen indien de staatsteun een niet-generiek karakter draagt) Blijft de steun beneden de € 200.000,00 per 3 kalenderjaren? Zo ja, dan kan de gemeente er voor kiezen de minimisverordening toe te passen. De steun hoeft dan niet te worden aangemeld.

Stap 3: (enkel te nemen indien de staatsteun meer dan € 200.000,00 per 3 kalenderjaren bedraagt) Blijft de steun beneden de 15 miljoen per 3 kalenderjaren en voldoet de steunregeling aan de voorwaarden van de nieuwe Algemene groepsvrijstellings- verordening nr. 800/2008. Zo ja, dan is ook in die situatie geen melding noodzakelijk.

Stap 4: (enkel indien de bovenstaande stappen geen uitsluitsel geven) Dient de verstrekte subsidie wel te worden aangemerkt als staatsteun? Indien de subsidie enkel ziet op compensatie voor de mindere arbeidsproductiviteit, is in wezen geen sprake van een voordeel voor een onderneming, dat deze niet op commerciële manier zou hebben verkregen. In wezen is dan geen sprake van staatsteun waardoor de subsidieregeling ook niet gemeld hoeft te worden. Als melding op basis van het bovenstaande noodzakelijk/wenselijk blijkt, zal de gemeente hier zelf voor moeten zorgdragen o.a. door toezending van een samenvatting van de regeling aan de Commissie en het opstellen van jaarlijkse verslagen over de toepassing van de verordening. <onderstreept><vet>Artikelgewijze toelichting</vet></onderstreept>

<vet>Artikel 1. Begripsbepalingen </vet>Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals arbeidsinschakeling en jongere niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd zijn de begrippen startkwalificatie en algemeen geaccepteerde arbeid, omdat deze in de WIJ niet nader zijn omschreven. Het begrip ‘startkwalificatie’ is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in artikel 6, lid 1, sub d WWB gedefinieerd . De omschrijving algemeen geaccepteerde arbeid is afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag.

<vet>Artikel 2. Opdracht college </vet>In het lid 1 is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, lid 1 en 13, lid 1 WIJ. Hoewel deze opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, lid 1 WIJ kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven.

In lid 2 is tevens verduidelijkt, dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

In het lid 3 is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op een eigen bedrijf of zelfstandig beroep. Dit volgt reeds uit artikel 17, lid 6 WIJ. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen. Aangetekend moet daarbij worden, dat het een ‘kan’-bepaling is. Het college bepaalt of het zinvol is de jongere een aanbod te doen gericht op ondersteuning richting eigen bedrijf of zelfstandig beroep.

Lid 4 vormt een herhaling van artikel 17, lid 1 WIJ. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.

<vet>Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning </vet>Als spiegelbeeld van de opdracht van het college, zoals verwoord in artikel 2, lid 1 komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds voort uit artikel 13, lid 1 WIJ, maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf. Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald, dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere jongere in de zin van de WIJ (zie artikel 2, lid 1 WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, lid 1 WIJ kadert de doelgroep af. In lid 2 wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van een werkleeraanbod.

<vet>Artikel 4. Arbeidsinschakeling </vet>Het staat het college vrij om bij het werkleeraanbod aan de jongere een keuze te maken tussen het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Deze zijn nevengeschikt. De kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie is echter het doel van het in te zetten werkleeraanbod.

<vet>Artikel 5. De voorzieningen </vet>Naast het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid en ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan het college voorzieningen aanbieden. Die voorzieningen zijn primair bedoeld voor jongeren die niet direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt, maar kan in een krimpende arbeidsmarkt ook worden aangeboden aan jongeren zonder direct aanwijsbare belemmeringen. In dit artikel zijn de voorzieningen opgesomd die het college ter beschikking staan.. Het college kan niet gedwongen worden om in een concreet geval een specifieke voorziening aan te bieden. Het staat het college in beginsel vrij om het werkleeraanbod zelf invulling te geven en daarbij ook te betrekken de mate waarin voorzieningen noodzakelijk geacht worden en feitelijk beschikbaar zijn.

<vet>Artikel 6. Inzet van de voorzieningen </vet>In lid 1 is het maatwerkprincipe gerelateerd aan de inzet van voorzieningen. De voorzieningen die worden ingezet, moeten een adequaat en toereikend middel zijn om het doel te bereiken. In lid 2 is het doel van de inzet van voorzieningen verwoord. Afhankelijk van de aard van de voorziening zal sprake zijn van één van de aangegeven (tussen)doelen, met als eindbestemming de duurzame arbeidsparticipatie.

<vet>Artikel 7. Combinatie arbeid en zorg </vet>Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders vanwege hun zorgtaken en mogelijk verminderde belastbaarheid. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, lid 4 WIJ). Daaraan wordt in artikel 7 van deze verordening toegevoegd dat het college bij de invulling van het werkleeraanbod de situatie van de alleenstaande ouder betrekt, ongeacht de leeftijd van het kind. Eventuele kosten voor kinderopvang die niet toereikend door voorliggende voorzieningen worden gecompenseerd, kunnen op grond van artikel 15 worden vergoed en ten laste van het participatiebudget worden gebracht.

<vet>Artikel 8. Gehandicapten </vet>De gehandicapte jongeren nemen eveneens een bijzondere positie in binnen de WIJ. Voor deze groep jongeren met een medische beperking is het van belang, dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welk aanbod past bij de jongere met inachtneming van zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling, behoort sociale activering tot de mogelijkheden. Is arbeidsinschakeling in het geheel (nog) niet aan de orde, dan brengt artikel 17, lid 2 WIJ met zich mee dat (tijdelijk) geen werkleeraanbod wordt gedaan. Er bestaat gedurende die periode wel aanspraak op inkomensvoorziening. Zodra de belemmeringen zijn opgeheven, dient een gericht werkleeraanbod te worden gedaan.

<vet>Artikel 9. Uitvoering door derden </vet>In artikel 11, lid 4 van de WIJ is bepaald, dat het college de uitvoering van de wet, behoudens het vaststellen van de rechten en plichten en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden kan laten verrichten. Er zijn geen wettelijke belemmeringen opgeworpen om de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de uitvoering van het werkleeraanbod of de inrichting van het werkleeraanbod in handen te stellen van derden, zoals opleidingsinstituten en re-integratiebedrijven. <vet>Artikel 10. Verplichtingen van de jongere </vet>In de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod (artikelen 44 en 45 WIJ). Daaraan is toegevoegd, dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die concreet aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de wet opgenomen verplichtingen. Zo kan bepaald worden dat een jongere tijdens het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

<vet>Artikel 11. Intrekking werkleeraanbod </vet>Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van deze bepaling is gelegen in de overweging, dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid inzake de invulling van het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken onder de voorwaarden genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot de intrekking van het werkleer-aanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om daarover voorschriften te geven, niettemin dient het intrekken van het werkleeraanbod met terughoudendheid plaats te vinden, zoals reeds in de algemene toelichting is opgemerkt. Intrekking is in wezen slechts aan de orde, als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd, dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kan ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de situatie op de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening.

<vet>Artikel 12. Budgetplafonds</vet> De gemeente kan een verdeling maken van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om geen werkleeraanbod te doen. De verplichting daartoe is immers vastgelegd in artikel 13, lid 1 WIJ. Wel kan de invulling van het werkleeraanbod beïnvloed worden door budgettaire beperkingen. Zijn er vanwege die beperkingen voor bepaalde voorzieningen geen middelen meer dan dient te worden nagegaan welke andere instrumenten beschikbaar zijn. Dit houdt dus in, dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is, dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken om tot duurzame arbeidsparticipatie te komen.

<vet>Artikel 13. Subsidies </vet>Het werkleeraanbod kan worden ingevuld met gesubsidieerde arbeid. Dit wordt ook als voorziening aangemerkt. In lid 1 is vastgelegd dat de subsidie aan de werkgever kan bestaan in een tegemoetkoming in de loonkosten of andere bijkomende kosten. Deze subsidie vormt als zodanig een noodzakelijke voorwaarde voor de voorziening. Voor het verstrekken van een subsidie is een wettelijke grondslag vereist (artikel 4:23, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht). Om die reden is een specifiek artikel opgenomen dat deze grondslag biedt. Loonkostensubsidies scholingsubsidies en subsidies ter voorbereiding op een dienstverband worden zo van een grondslag voorzien. Op grond van lid 2 stelt het college beleidsregels vast ten aanzien van de soort subsidie, de voorwaarden waaronder alsmede de maximale hoogte en duur (uitvoeringsbeleid).

<vet>Artikel 14. Staatssteunbepaling</vet>De uitvoering van de Wet investeren in jongeren, inclusief de uitvoering van deze verordening, moet worden beschouwd als een taak van algemeen belang. De subsidies die op grond van deze verordening worden verstrekt, zijn bedoeld als compensatie om deze taak van algemeen belang uit te kunnen voeren. Deze subsidies zijn geen staatsteun mits de hoogte ervan niet meer bedraagt dan nodig is om een werkgever te compenseren in de verminderde arbeidsproductiviteit en de noodzakelijke extra kosten die verband houden met het in dienst hebben van een jongere.In de situatie dat het college besluit re-integratiesubsidie te verstrekken die wel aangemerkt kunnen worden als staatssteun, worden deze verstrekt in het kader van òf de algemene groepsvrijstellingsverordening (werkgelegenheid kwetsbare werknemers of gehandicapten dan wel opleidingssteun) òf de de-minimisverordening.

<vet>Artikel 15. Vergoedingen </vet>Kosten die voor de jongere verbonden zijn aan het uitvoeren van het werkleeraanbod, kunnen worden vergoed op grond van dit artikel. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan kosten van kinderopvang voor zover de voorliggende voorziening (Wet kinderopvang) daarin onvoldoende voorziet. Ook noodzakelijke reiskosten en andere kosten, zoals voor verplichte kleding of schoeisel, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen, mits de kosten aantoonbaar en noodzakelijk zijn en er geen andere voorzieningen zijn. De kosten kunnen ten laste worden gebracht van het participatiebudget.

<vet>Artikel 16. Hardheidsclausule </vet>Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

<vet>Artikel 17. Onvoorziene omstandigheden</vet>Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

<vet>Artikel 18. Citeertitel</vet>Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

<vet>Artikel 19. Ingangsdatum</vet>Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.