Regeling vervallen per 11-10-2016

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2015

Geldend van 11-10-2016 t/m 10-10-2016

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2015

Burgemeester en wethouders van Woerden:

Overwegende dat voor de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Woerden 2015 (verder: Verordening) en het besluit maatschappelijke ondersteuning Woerden 2015 (verder: Besluit) wenselijk is beleidsregels te stellen;

 

B E S L U I T :

  • 1.

    Vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2015

  • 2.

    In te trekken de beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeenten Montfoort, Oudewater, Woerden 2012

1 Juridisch Kader

Grondslag: artikel 26 van de verordening

1.1. Overgangsrecht 

De Wmo 2015 bevat een zorgvuldige regeling van het overgangsrecht voor AWBZ cliënten. Het overgangsrecht in de Wmo 2015 geldt voor bestaande AWBZ cliënten die:

  • .

    Op 1 januari 2015 18 jaar of ouder zijn en een geldige indicatie hebben voor AWBZ- zorg;

  • .

    Per 1 januari 2015 18 jaar of ouder zijn en een indicatie hebben voor beschermend wonen;

 

Bij het overgangsrecht is het uitgangspunt dat cliënten met een AWBZ-indicatie die doorloopt in 2015, de rechten en plichten die uit deze indicatie voortvloeien, behoudt tot het einde van de indicatie, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. De overgangstermijn bedraagt dus maximaal één jaar.

Cliënten die een AWBZ-indicatie hebben, maar feitelijk nog geen zorg afnemen, behouden het recht op de zorg zoals die omschreven is in de indicatie. Zij moeten de gemeente in gelegenheid stellen om, in gezamenlijk overleg, te beoordelen op welke wijze de zorg kan worden ingevuld. Cliënten die op grond van de AWBZ doventolk ontvangen, is bepaald dat er een overgangstermijn van een jaar geldt. In uitzondering op het voorgaande geldt bij cliënten die in een beschermd wonen-woonvorm wonen, een overgangstermijn van in ieder geval vijf jaar.

 

1.2 Overgangsrecht bestaande Wmo voorzieningen

De Wmo 2015 voorziet niet in een overgangsrecht voor cliënten aan wie op grond van de huidige Wmo een voorziening is toegekend. In de wet is wel bepaald dat beschikkingen afgegeven voor 1 januari 2015 hun rechtskracht behouden. Wanneer wij een wijziging in de beschikking willen aanbrengen, dan moet rekening worden gehouden met het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens. Bij het wijzigen van een verstrekte voorziening (= toegekend recht) kan sprake zijn van aantasting van het eigendomsrecht. Dit betekent dat een beschikking niet zomaar aangepast of ingetrokken mag worden en moet er een redelijke overgangstermijn in acht worden genomen bij een wijziging in het toegekende recht.

 

1.3 Overgangsrecht beschermd wonen

Voor inwoners, die per 1 januari 2015 een indicatie hebben voor beschermd wonen, geldt een overgangsregeling. Zij kunnen gebruik blijven maken van beschermd wonen gedurende een bepaalde termijn. Deze termijn is vijf jaar. Of als de lopende indicatie voor een kortere periode geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie.

 

2 Procedure

Grondslag: artikel 2,3, 8 en 13 van de verordening

2.1 Ondersteuningsvraag

Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij WoerdenWijzer.nl zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende zijn voor de cliënt om het ondervonden probleem op te lossen.

We gaan uit van iemands mogelijkheden in plaats van belemmeringen. Van belang is welke doelen de cliënt wilt bereiken ter vergroting van de zelfredzaamheid, participatie etc. Daarom is in de wet bepaald dat als een cliënt een ondersteuningsvraag heeft, de gemeente gedurende maximaal 6 weken onderzoekt wat zijn mogelijkheden zijn. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de zelfredzaamheidsmatrix als instrument (bijlage I.)

De cliënt beschrijft zijn ondersteuningsvraag in een persoonlijk plan. Dit plan heet in Woerden het ondersteuningsplan. Dat plan is uitgangspunt voor en onderdeel van het onderzoek. Het aanvragen van een medisch advies -bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies- kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken, plaats. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of het inmeten of een offerte opmaken door woningaanpassingsbedrijf kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek. Tijdens de periode van onderzoek bespreekt een consulent namens het college samen met de cliënt diens ondersteuningsbehoefte(n). Alle cliënten waarmee een gesprek wordt gevoerd, krijgen daarna van het college een verslag met daarin de uitkomsten van het onderzoek.

Tijdens het gesprek is de situatie van de cliënt het uitgangspunt.

Naar aanleiding van het ondersteuningsplan kan een maatwerkvoorziening worden toegekend.

2.2 Cliëntondersteuning

Op basis van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor onafhankelijke cliëntondersteuning aan alle inwoners. Cliëntondersteuning wordt in de Wmo 2015 geformuleerd als het bieden van informatie, advies en algemene ondersteuning, die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie. Wanneer een inwoner zich meldt met een hulpvraag (dus bij de 'toegang' tot ondersteuning), moet hij of zij gebruik kunnen maken van cliëntondersteuning bijvoorbeeld voor hulp bij budgetteren of het opstellen van het ondersteuningsplan. Hiervoor kan iemand uit het sociale netwerk (familie, vrienden) ingezet worden, maar het kan ook een professionele hulpverlener zijn. In 2015 wordt de cliëntondersteuning geleverd door stichting MEE Utrecht, Gooi en Vechtstreek, en is voor de cliënt gratis.

2.3 Aanvraag

Als cliënt het ondersteuningsplan ondertekent en voorziet van naam, Burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het ondersteuningsplan fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening, als dit (mede) de uitkomst is het gesprek en het ondersteuningsplan, of een aanvulling op een veranderende situatie.

De datum waarop het ondersteuningsplan of de aanvulling wordt ingediend geldt als aanvraagdatum.

Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb). In de praktijk wordt de volledige aanvraag geretourneerd aan de cliënt. De cliënt geeft toestemming voor het doorzenden.

2.4 De beschikking

Client ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de cliënt schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met maximaal 8 weken. Hierbij wordt zorgvuldig nagegaan of de termijnoverschrijding noodzakelijk is en indien nodig wordt een noodvoorziening getroffen. De cliënt wordt niet benadeeld door de (nood)procedure.

In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk. Client moet van een eventuele verlenging van de afhandelingstermijn schriftelijk op de hoogte worden gesteld.

3 Criteria voor een maatwerkvoorziening

Grondslag: artikel 10 van de verordening

3.1 Hoofdverblijf 

Een voorwaarde om voor ondersteuning in aanmerking te komen is dat cliënt zijn hoofdverblijf in de gemeente Woerden heeft. Client moet ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Woerden. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de BRP; cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in Woerden komt wonen, kan, als hij nog niet staat ingeschreven in de BRP, de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in de BRP geregeld moet zijn.

 

3.2 Noodzakelijke voorziening

Voor voorzieningen geldt dat zij langdurig noodzakelijk zijn ter ondersteuning van de behoeften van de cliënt. Hierbij kan een medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol spelen om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti revaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

Voor een maatwerkvoorziening van diensten kan sprake zijn van een kortdurende inzet. Dit kan het geval zijn bij een bijdrage aan de ontwikkeling van de cliënt zodat hij na korte tijd de voorziening niet meer nodig heeft, bijvoorbeeld omdat hij dan wel gebruik kan gaan maken van een algemene voorziening.

3.3 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de Wmo is een voorziening of een dienst op grond van een andere wettelijke regeling zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de Ziektekostenverzekeringswet (Zvw) of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening of dienst worden verstrekt. Voorliggende voorzieningen vanuit de zorgverzekeraar zijn oa. zit- en loophulpmiddelen. Zorgverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijke gebruik en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere hulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket. Vanuit de UWV en de werkgever kan er aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk. De Wlz is verantwoordelijk voor woningaanpassingen en diensten in een Wlz instelling en bij het extramuraal verzilveren van een Zorgzwaartepakket.

3.4 Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat een cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die cliënt ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder ondersteuningsplan of toestemming vooraf, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen zowel commerciële diensten als diensten zonder winstoogmerk zijn. Algemene voorzieningen in Woerden zijn oa. de wasserette en de stomerij, boodschappenbezorgdiensten van de supermarkt, samen eten in het zorgcentrum, Meedoen in de wijk Molenvliet, de rolstoelpool etc.

3.4.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria: 

  • .

    Het is niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking;

  • .

    Het is verkrijgbaar in de reguliere handel;

  • .

    Het kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon.

Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen.

3.5 Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (regiotaxi) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de regiotaxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een pasje van de regiotaxi. Alleen wanneer is aangetoond dat de Regiotaxi niet geschikt is voor cliënt, zal een individuele vervoersvoorziening (zoals taxikostenvergoeding) worden verstrekt.

3.6 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening 

Een maatwerkvoorziening is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven adequaat de goedkoopste is. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequaat compenserende voorziening. Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed.  

 

 

4 Regels voor een PGB bij een maatwerkvoorziening

Grondslag: artikel 11 van de verordening.

Een PGB is een geschikt instrument voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften, en in eigen regie in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeenteraad heeft besloten in te zetten op een verhoogd gebruik van het PGB ten opzichte van Zorg in Natura (ZIN).

Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Ook is van belang dat tijdens het gesprek risico’s (als schuldenproblematiek) en implicaties hiervan worden afgewogen. De cliënt zal tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure goed worden geïnformeerd. De sociale verzekeringsbank (SVB) verzorgt naast de administratie ook voorlichting voor en ondersteuning aan budgethouders

4.1 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • .

    het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of dienst;

  • .

    Het kunnen beoordelen van de kwaliteit van deze maatwerkvoorzieningen

Degene die ingeschakeld wordt voor het uitvoeren van Wmo “diensten” zoals hulp bij het huishouden of begeleiding, is, indien aan de orde, zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

4.2 Trekkingsrecht 

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten het PGB uitbetalen in de vorm van een trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Ook het PGB voor een hulpmiddel of voorziening moeten door de gemeente worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaald.

4.3 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

In het ondersteuningsplan kan de cliënt de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten.

Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt zoals familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden en kennissen. Voor de gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de cliënt gelden de regels rondom gebruikelijke zorg.

Wanneer er sprake is van HH2 en individuele begeleiding Midden/Zwaar is niet zonder meer vast te stellen of voor deze ondersteuning een PGB verstrekt moet worden. Dit moet in een gesprek over de individuele situatie en het ondersteuningsplan blijken.

Overeenkomstig de huidige Wmo praktijk is dit van toepassing bij het leveren van diensten. Gebruikelijke hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval hiervoor een PGB wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

 

5 Regels voor (eigen) bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

Grondslag: artikel 17 van de verordening

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Wettelijk is uitgesloten een eigen bijdrage te vragen voor rolstoelen.

De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.

5.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen 

Voor maatwerkvoorzieningen verstrekt na 1 januari 2012 vanuit de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd met uitzondering van de in het besluit maatschappelijke ondersteuning Woerden 2015 genoemde onderwerpen. Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

- de hoogte van het jaarinkomen (gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan) van cliënt;

- de samenstelling van het huishouden van cliënt;

- de leeftijd van cliënt (65- en 65+)

- de kosten van het hulpmiddel of voorziening en PGB;

- reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo als AWBZ).

De duur van de eigen bijdrage:

Voor hulpmiddelen geldt de termijn conform de afschrijvingsperiode. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.

6 Hulp bij het Huishouden

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder (anders wellicht dan bij hulpmiddelen) eigen normen en waarden hanteert. Om dit hanteerbaar en toetsbaar te maken zijn de volgende criteria opgesteld (zie bijlage 1) om zo de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen en met name ook het aantal uren/minuten dat nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden te kunnen bepalen. Het college moet altijd kunnen aantonen dat rekening gehouden is met de specifieke persoonskenmerken van de cliënt.

Landelijke ontwikkelingen zoals de Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT) zijn er op gericht dat de dienst HH toegankelijk blijft voor cliënten met een ondersteuningsvraag, en het behoud van werkgelegenheid in de thuiszorg. Voor onze gemeente is een aanvraag gedaan voor HHT, die mogelijk van invloed kan zijn op deze beleidsregels.

6.1 Vormen van hulp bij het huishouden

Er zijn twee typen huishoudelijke hulp:

  • 1.

    Huishoudelijk hulp 1 (HH1); hierbij ligt de nadruk op het overnemen van huishoudelijke taken (schoonmaken waarbij cliënt zelf kan aangeven wat er moet gebeuren).

  • 2.

    Huishoudelijke hulp 2 (HH2); hierbij ligt de nadruk op de regiefunctie. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden.

 

Huishoudelijke taken bij HH1:

  • .

    Licht huishoudelijke taken;

  • .

    Zwaar huishoudelijke taken;

  • .

    Was verzorging.

 

Huishoudelijke taken bij HH2:

  • .

    Huishoudelijke werkzaamheden zoals onder HH1;

  • .

    Dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • .

    Verzorging van inwonende kinderen;

  • .

    Het aanleren en activeren van huishoudelijke taken;

  • .

    Signaleren van veranderingen in gezondheid of sociale situatie.

 

Bij de beoordeling van de noodzaak en het aantal uren hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de cliënt, zijn situatie met huisgenoten en sociale omgeving. Om richting te geven aan deze beoordeling zal gebruik worden gemaakt van een aantal begrippen en richtlijnen die eerder in de Wmo en AWBZ ook werden gebruikt. Deze richtlijnen zijn in jurisprudentie bevestigd en verschaffen inzicht in wat redelijkerwijs van een cliënt en zijn sociale omgeving mag worden verwacht om zelf op te lossen en waar een beroep algemene en voorliggende voorzieningen op kan worden gedaan.

 

6.2 Niet uitstelbare taken

Er wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet- uitstelbare taken. Uitstelbare taken zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden, zoals was verzorging en zwaar huishoudelijke taken, niet-uitstelbare taken zijn taken die dezelfde dag of binnen afzienbare tijd uitgevoerd moeten worden, zoals maaltijden verzorgen, afwassen en opruimen.

 

6.3 Algemene voorzieningen

Eerst wordt bekeken of een algemene voorzieningen een oplossing biedt alvorens en maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Hier kan worden gedacht aan algemene technische hulpmiddelen zoals een afwasmachine, aangepast bestek, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger en stofzuiger. Algemene voorzieningen zijn verder: boodschappenbezorgdienst, vries-versmaaltijden, alarmering, glazenwasser, honden uitlaatservice, klussendienst, en/of kinderopvang.

 

6.4 Soort woning

Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot meer uren HH. Er wordt uitgegaan van het niveau van een gemiddelde 1-gezinswoning. Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van cliënt en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.

In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen HH verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, er is sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.

 

6.5 Gebruikelijke hulp

Indien de cliënt huisgenoten heeft (partner, kind, familielid) die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, (drukke) werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Iedere volwassene wordt geacht ook naast een (drukke) baan of gezin een huishouden te voeren. Jong volwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren. Van kinderen in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de gezamenlijke ruimten. Zij kunnen licht huishoudelijke taken uitvoeren, zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen doen. Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen omdat ze niet weten hoe dit moet en dit nog nooit hebben gedaan, kan korte tijd HH als maatwerkvoorziening worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren.

6.6 Overbelasting 

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor cliënt, kan tijdelijk HH als maatwerkvoorziening worden ingezet. Deze overbelasting wordt vastgesteld tijdens het onderzoek en kan eventueel worden vastgesteld door de medisch adviseur. In het ondersteuningsplan wordt aangegeven, eventueel met ondersteuning van onafhankelijke cliëntondersteuning, welke mogelijkheden er zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden overgenomen.

Voor overbelaste mantelzorgers kan de Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT) ingezet worden, waarbij met subsidie van de gemeente er extra uren HH ingekocht kunnen worden via WoerdenWijzer.nl

6.7 Voorzetten hulp na overlijden huisgenoot 

Wanneer cliënt overlijdt en een huisgenoot die een ondersteuningsbehoefte heeft achterblijft zal HH gedurende 4 weken worden voortgezet. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot 4 weken de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren of de (veranderende) maatwerkvoorziening op zijn/haar naam te kunnen laten zetten.

7 Rolstoelvoorziening 

Zichzelf kunnen verplaatsen in alle levensdomeinen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie. Sommige mensen hebben hier een hulpmiddel bij nodig.

Wij onderscheiden de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • .

    Handmatig voortbewogen rolstoel;

  • .

    Elektrisch voortbewogen rolstoel;

  • .

    Aanpassingen aan de rolstoel.

De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten, maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice. Bewoners van een instelling kunnen voor een rolstoel beroep doen op de Wet langdurige zorg (Wlz).

Hoofdstuk 8 Woonvoorzieningen

Mensen willen zo lang als mogelijk blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

Wij onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:

  • .

    Losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een traplift);

  • .

    Bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een ophoging van de tegels bij de voordeur of een aanbouw);

  • .

    Verhuiskostenvergoeding.

 

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordelen dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.

 

Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

 

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor her verstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

8.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen 

Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop, worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hier van zijn:

  • .

    Verhoogde toiletpot en toiletverhoger;

  • .

    Eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

  • .

    Hendel mengkranen en thermostatische kranen;

  • .

    Antislipbehandeling badkamervloer.

8.2 Normaal gebruik van de woning 

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: toegang tot de woning, slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden onder bepaalde voorwaarden hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt evenals aanpassingen voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte

.

8.3 Bezoekbaar maken 

Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang heeft tot en gebruik kan maken van de woning: één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

8.4 Woningsanering

Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is kan hiervoor een tegemoetkoming worden toegekend.

8.5 Grote woningaanpassingen versus verhuizen 

De Wmo 2015 legt de nadruk voor alle soorten aanvragen bij het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk een maatwerkvoorzieningen nodig is (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt wel - onveranderd- de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Bij met name grote woningaanpassingen zal dus nog steeds de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Het verhuisprimaatbedrag is opgenomen in het besluit Maatschappelijke ondersteuning.

Als de kosten boven dit bedrag komen, en geen sprake is van zwaarwegende redenen waardoor aanpassen toch noodzakelijk is, worden geen woningaanpassingen toegekend maar wordt de cliënt geadviseerd te verhuizen.

8.6 Voorzienbaarheid en verhuiskosten

Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als redelijkerwijs de maatwerkvoorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten dat men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

Het is normaal om in je leven te verhuizen. Een verhuizing die samen hangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Deze verhuizingen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en hiervoor heeft men geld kunnen reserveren. Hiervoor wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt en de cliënt dient zelf te zoeken naar geschikte woonruimte.

Wanneer er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is kan hiervoor een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand. Als men ten gevolge van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd dan kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.

 

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is opgenomen in het Besluit Maatschappelijke ondersteuning Woerden 2015. Het betreft een vaste tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting; de vergoeding zal niet volledig kostendekkend zijn.

Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.

 

9 Vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal tijdens het onderzoek worden onderzocht wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub) of gebruik kan maken van een algemene voorziening (bijvoorbeeld: Meedoen in de wijk Molenvliet of Graag Gedaan) of dat een collectieve of individuele voorziening noodzakelijk is. Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:

  • .

    De korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving ( bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken)

  • .

    De middellange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio ( bijvoorbeeld naar een (groter) winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentra).

  • .

    De lange afstanden; naar bestemmingen buiten de regio.

  

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Alle buiten regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet cliënt kunnen aantonen dat hij een ondersteuningsplan heeft voor lokaal collectief vervoer, een rolstoel, scootmobiel of een NS begeleiderspas.

9.1 Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of een algemene of collectieve vervoersvoorziening een geschikte oplossing biedt alvorens individuele voorzieningen worden overwogen.

De vergoeding voor (individuele service-) taxiritten is gebaseerd op de eerder genoemde jurisprudentie waarin wordt gesteld dat cliënt 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen, waarbij in acht wordt genomen dat als cliënt met het reguliere O.V. of de regiotaxi had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt. Wanneer een cliënt aangewezen is op gebruik van een rolstoeltaxi , die aanzienlijk duurder is dan een gewone taxi, wordt de vergoeding hierop aangepast.

Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar kan in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan 6 km vanaf de woning) leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer.

Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever.

9.2 Regiotaxi

De regiotaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan één medereiziger (tegen een zelfde tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Medische begeleiding bij het reizen moet dit opgenomen worden in het ondersteuningsplan.

De regiotaxi is voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals een vergoeding voor gebruik van een taxi of de eigen auto.

Volgens jurisprudentie kan cliënt als hij geen 800 meter (eventueel met hulpmiddel) zelfstandig kan afleggen en/of het openbaar vervoer niet in kan komen, in aanmerking komen voor een collectieve vervoersvoorziening.

9.3 Vervoer naar Dagbesteding

Bij een aanvraag voor Begeleiding Groep zal in het onderzoek betrokken worden of de cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd.

9.4 Vervoersmiddelen bij mobiliteitsproblemen 

Er is een breed scala aan toegankelijke vervoersmiddelen voor inwoners met een mobiliteitsprobleem. Een aantal veel gevraagde Wmo vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.

9.4.1 Aangepaste fietsen 

Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duo fiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap, fiets of tandem met hulpmotor of elektrische fiets of tandem zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets.

9.4.2 Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Een deel van de scootmobielgebruikers maakt niet dagelijks of zelfs minder dan wekelijks of alleen in de zomermaanden gebruik van de scootmobiel. Hiervoor zal bij de beoordeling van het ondersteuningsplan de afweging gemaakt moeten worden of een toekenning noodzakelijk is.

9.4.3 Gesloten gehandicaptenvoertuig

Een gesloten gehandicaptenvoertuig is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. De Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor mobiliteitsproblemen en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de cliënt vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als op basis van medisch advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet wordt een gesloten buitenwagen overwogen.

9.4.4 Auto-aanpassingen

Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de invester

10 Vormen van Begeleiding

Nieuw in de Wmo 2015 is het begeleiding gericht op het ondersteunen in de thuissituatie Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt. De behoefte en het doel van de begeleiding vindt plaats in de vraagexploitatie en wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan. De motivatie voor een maatwerkvoorziening wordt getoetst aan de Zelfredzaamheidsmatrix.

10.1 (Wettelijk) voorliggende voorzieningen bij begeleiding 

Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen:

  • .

    Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen valt onder de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding onderdeel zijn van het ondersteuningsplan.

  • .

    Kinderopvang: kinderopvang is verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid

( kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan begeleiding onderdeel zijn van het ondersteuningsplan.

  • .

    Arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan begeleiding groep kan worden overwogen.

  • .

    Zorgverzekeringswet: alle behandelingen en persoonlijke verzorging op basis van de basisverzekering

10.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen bij begeleiding

Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden die mensen zonder een ondersteuningsbehoefte ook zelf moeten regelen of betalen. Voorbeelden van algemene voorzieningen bij begeleiding zijn oa::

  • .

    Activiteiten zoals computercursus of taalles

  • .

    de inzet van de kerken bij de schuldhulpmaatjes

  • .

    Het vrijwillige vervoer

  • .

    Gezelschap of ondersteuning door vrijwilliger

  • .

    Kinderopvang

10.3 Arbeidsmatige dagbesteding:

Begeleiding in groepsverband gericht op educatie en/of arbeidsmatige activiteit voor inwoners die niet zelfstandig maatschappelijk kunnen participeren en niet in een reguliere arbeidsplaats kunnen functioneren. Het gaat om onbetaalde werkzaamheden.

De begeleiding is een toeleiding naar opleiding, betaalde of onbetaalde arbeid.

Arbeidsmatige activiteiten:

  • .

    Hebben betekenis in het kader van persoonlijke ontplooiing en verkenning van individuele mogelijkheden;

  • .

    Zijn gericht op het aanleren en/of onderhouden van arbeidsvaardigheden;

  • .

    Zijn gericht op “herstel” van cliënten en dragen bij aan bevordering van maatschappelijke participatie;

  • .

    Hebben een stabiliserend effect op het dagelijks leven van de cliënten;

  • .

    Dragen bij aan het voorkomen van isolement en terugval;

  • .

    Leveren bij voorkeur een bijdrage aan algemeen maatschappelijk belang.

 

10.4. Begeleiding Groep

Belangrijke onderdelen en criteria van deze begeleiding (ook wel bekend als “dagbesteding”) in een groep zijn:

  • .

    Zijn activerend en gericht op zinvol besteden van de dag,

  • .

    Kunnen belevingsgericht worden aangeboden

  • .

    Zijn aangepast aan de mogelijkheden en interesse van de cliënt;

  • .

    Hebben een stabiliserend effect op het dagelijks leven van de cliënten;

  • .

    Dragen bij aan het voorkomen van isolement en terugval.

De begeleiding draagt bij aan de ondersteuning/verlichting van de zorg thuis door mantelzorgers of anderen uit het sociaal netwerk. Het betreft begeleiding aan inwoners die als gevolg van hun beperkingen niet kunnen deelnemen aan gewoon werk of begeleid werk, of de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.

 

Het is nadrukkelijk anders dan algemene welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan activiteiten bij de sportverenigingen, kerken of bij Welzijn Woerden voldoende om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun ondersteuningsbehoefte van cognitieve en fysieke aard, en/of gedragsproblematiek, een dergelijke dag structurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben is Begeleiding Groep noodzakelijk. Daarnaast zijn er cliënten die groepsondersteuning nodig hebben bij het vinden van een arbeidsmatig dagritme.

We onderscheiden vier soorten Begeleiding Groep: Basis, Midden, Zwaar en Arbeidsmatige dagbesteding.

Basis: Begeleiding in groepsverband, gericht op het bijhouden en/of trainen van vaardigheden waarbij stimuleren en toezicht nodig zijn.

 

Midden: Begeleiding in groepsverband, gericht op het bijhouden en/of trainen van vaardigheden waarbij naast stimuleren en toezicht, ook helpen nodig is.

 

Zwaar: Begeleiding in groepsverband, gericht op het bijhouden en/of trainen van vaardigheden waarbij het overnemen van dagelijkse handelingen nodig is.

10.5 Individuele begeleiding 

Individuele Begeleiding kent vele vormen en is gericht op :

1. Het ondersteunen bij, plannen van of het oefenen met vaardigheden of handelingen.

2. Het stimuleren van en toezicht bij het aanbrengen van (dag)structuur of zelfregie.

3. Aansturen van gedrag,

4. Herstel van het sociaal netwerk

Het heeft als doel bevordering of behoud van de maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en draagt bij aan het langer zelfstandig blijven wonen en werken. Uitgangspunt is dat maximaal gebruik wordt gemaakt van het eigen sociaal netwerk, algemene voorzieningen en de mogelijkheden van vrijwillige inzet.

Begeleiding individueel kan in sommige situaties ook in een groep worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of begeleiding bij het aangaan van contacten.. Een begeleider kan dan een paar cliënten in een locatie ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.

Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij HH en persoonlijke verzorging, dit vraagt om afstemming binnen het ondersteuningsplan.

We onderscheiden twee soorten Begeleiding Individueel: Basis en Midden/Zwaar.

Begeleiding individueel basis is het bieden van methodische begeleiding aan inwoners met gedragsproblemen en deels niet planbare ondersteuning.

Begeleiding individueel midden/zwaar is het bieden van methodische begeleiding aan inwoners met probleemgedrag en deels niet planbare ondersteuning waarbij sprake is van ernstig tekortschietende zelfregie en zelfinzicht.

 

10.6 Omvang Individuele Begeleiding

Individuele begeleiding wordt vastgesteld in uren per week. De omvang van het in het ondersteuningsplan opgenomen het aantal uren begeleiding is gebaseerd op een optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week, zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar en is er ook toezicht nodig

.

10.7 Omvang Groepsbegeleiding

Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

  • .

    de noodzaak: hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig? Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen, hoe belast is de mantelzorg etc.

  • .

    de mogelijkheden van de cliënt: hoeveel kan de cliënt fysiek en mentaal aan?

  • .

    het doel dat begeleiding groep voor deze specifieke cliënt biedt.

  • .

    de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep.

10.8 Kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand in een instelling. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de ondersteuning langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend ondersteuning en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden toegekend.

De omvang van kortdurend verblijf wordt toegekend in maximaal drie etmalen per week.

Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld respijtzorg vergoed door de Zorgverzekeraar, geen optie zijn.

 

11 Beschermd wonen

Cliënten die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal cliënten bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimte, waar de cliënten elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. Cliënten krijgen begeleiding bij het structuur van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.

Beschermd wonen is een taak voor de centrumgemeente Utrecht, zij krijgen ook het budget voor deze taak. De toewijzing van beschermd wonen door de regionale toegang beschermd wonen en maatschappelijke opvang.

12 Slotbepalingen

12.1 Inwerkingtreding

De “Wmo beleidsregels gemeente Woerden 2015” treedt in werking op 1 januari 2015.

12.2 Citeerartikel

Dit besluit kan worden aangehaald als: "Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning Woerden 2015"

 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Woerden gehouden op 16 december 2014.
De secretaris De burgemeester
 
dr. G.W. Goedmakers CMC V.J.H. Molkenboer