Regeling vervallen per 30-12-2017

Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2016

Geldend van 30-12-2017 t/m 29-12-2017

Intitulé

Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2016

Burgemeester en wethouders van Woerden:

Overwegende dat voor de uitvoering van de Verordening Maatschappelijk ondersteuning gemeente Woerden 2015 (verder: Verordening) en het Financieel Besluit Maatschappelijk ondersteuning  gemeente Woerden 2016 (verder: Besluit) wenselijk is de beleidsregels te wijzigen;

B E S L U I T :

  • 1.

    Vast te stellen de "Beleidsregels Maatschappelijk ondersteuning gemeente Woerden 2016";

  • 2.

    In te trekken de Beleidsregels Maatschappelijk ondersteuning gemeente Woerden 2015.

 

1.JURIDISCH KADER

Grondslag: artikel 2, eerste lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2015.

1.1 Overgangsrecht

1. Op 1 januari 2016 is het overgangsrecht voor het Pgb Wmo gestopt.

De Wmo 2015 bevat een zorgvuldige regeling van het overgangsrecht voor Wl-cliënten. Het overgangsrecht in de Wmo 2015 geldt voor bestaande Wlz-cliënten die:

2.In een beschermd - en/of begeleidwoonvorm wonen, geldt een overgangstermijn van in ieder geval vijf jaar.

1.2 Overgangsrecht beschermd wonen

Voor inwoners, die per 1 januari 2015 een indicatie hebben voor beschermd wonen, geldt een overgangsregeling. Zij kunnen gebruik blijven maken van beschermd wonen gedurende een bepaalde termijn. Deze termijn is vijf jaar of als de lopende indicatie voor een kortere periode geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie.

2.Procedure

Grondslag: artikel 2 tot en met 8 en 12 van de verordening

2.1 Ondersteuningsvraag

Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij WoerdenWijzer.nl zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat verstrekte informatie of advies voldoende zijn voor de inwoner om het ondervonden probleem op te lossen. We gaan uit van iemands mogelijkheden in plaats van de belemmeringen. Van belang is welke doelen de inwoner wil bereiken ter vergroting van de zelfredzaamheid, participatie etc. Daarom is in de wet bepaald dat als een inwoner een ondersteuningsvraag heeft, de gemeente gedurende maximaal 6 weken onderzoekt wat zijn mogelijkheden zijn. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de zelfredzaamheidsmatrix als instrument (bijlage 1).

De inwoner beschrijft zijn ondersteuningsvraag in een persoonlijk plan. Dit plan heet in Woerden het ondersteuningsplan. Dat plan is uitgangspunt voor en maakt onderdeel van het onderzoek. Het aanvragen van een medisch advies - bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor sociaal medisch advies - kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken, plaats. Een aanpassing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining, het inmeten of een offerte opmaken door een woningaanpassingsbedrijf kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek. Tijdens de periode van het onderzoek bespreekt een consulent namens het college samen met de inwoner diens ondersteuningsbehoefte(n). Alle inwoners waarmee een gesprek wordt gevoerd, krijgen na het gesprek en het onderzoek van het college een ondersteuningsplan met daarin de uitkomsten van het onderzoek. Tijdens het gesprek is de situatie van de inwoner het uitgangspunt. Naar aanleiding van het ondertekende ondersteuningsplan kan een maatwerkvoorziening worden toegekend.

2.2 Cliëntondersteuning

Wanneer een inwoner zich meldt met een hulpvraag (dus bij de 'toegang' tot ondersteuning), omdat hij of zij de hulpvraag mogelijk niet duidelijk heeft, kan hij of zij gebruik maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. De Wmo 2015 definieert cliëntondersteuning als: 'Onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, bijvoorbeeld voor hulp bij budgetteren of het opstellen van het ondersteuningsplan. Voor de gemeente Woerden wordt in 2016 de onafhankelijke cliëntondersteuning vorm gegeven door het inzetten van onafhankelijke regieondersteuners. Inwoners kunnen de onafhankelijke regieondersteuner bereiken via de site van WoerdenWijzer of telefonisch via de integrale toegang van WoerdenWijzer. WoerdenWijzer moet inwoners op het recht op onafhankelijke regieondersteuning wijzen en aangeven dat inwoners een keuzevrijheid hebben.

2.3 Aanvraag

Als de inwoner het ondersteuningsplan ondertekent en voorziet van naam, Burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het ondersteuningsplan fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening, als dit (mede) de uitkomst is van het gesprek en het ondersteuningsplan, of een aanvulling op een veranderende situatie. De datum waarop het ondersteuningsplan, of de aanvulling wordt ingediend, geldt als aanvraagdatum. Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb). In de praktijk wordt de volledige aanvraag met begeleidend schrijven (of telefoongesprek) geretourneerd aan de inwoner. Slechts op uitdrukkelijk verzoek van inwoner kan de gemeente de aanvraag doorzenden naar het desbetreffende bestuursorgaan.

2.4 De beschikking

De inwoner ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de ingediende aanvraag schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de inwoner schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met maximaal 8 weken. Hierbij wordt zorgvuldig nagegaan of de termijnoverschrijding noodzakelijk is en indien nodig wordt een noodvoorziening getroffen. De inwoner wordt niet benadeeld door de (nood)procedure. In de beschikking staan: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk. De inwoner moet van een eventuele verlenging van de afhandelingstermijn schriftelijk op de hoogte worden gesteld.

3.Criteria voor een maatwerkvoorziening

Grondslag: artikel 9 van de verordening

3.1 Hoofdverblijf

Een voorwaarde om voor ondersteuning in aanmerking te komen is dat inwoner zijn

3.hoofdverblijf in de gemeente Woerden heeft. De inwoner moet ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Woerden. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de BRP; de inwoner moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als de inwoner kan aantonen dat hij op korte termijn in Woerden komt wonen, kan, als hij nog niet staat ingeschreven in de BRP, de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in de BRP geregeld moet zijn.

3.2 Noodzakelijke voorziening

Voor voorzieningen geldt dat zij langdurig noodzakelijk zijn ter ondersteuning van de behoeften van de inwoner. Hierbij kan een medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol spelen om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti revaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van langdurige noodzaak.

Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Als de verwachting is dat de inwoner na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak. Voor een maatwerkvoorziening van diensten kan ook sprake zijn van een kortdurende inzet. Dit kan het geval zijn bij een bijdrage aan de ontwikkeling van de inwoner zodat hij na korte tijd de voorziening niet meer nodig heeft. Dit omdat hij dan wel gebruik kan gaan maken van een algemene voorziening.

3.3 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de Wmo is een voorziening of een dienst op grond van een andere wettelijke regeling zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de Ziektekostenverzekeringswet (Zvw) of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening of dienst worden verstrekt. Voorliggende voorzieningen vanuit de zorgverzekeraar zijn onder andere zit- en loophulpmiddelen. Zorgverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijk gebruik en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere hulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket. Vanuit het UWV en de werkgever kan er aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar werk. De Wlz is verantwoordelijk voor woningaanpassingen en diensten in een Wlz instelling en bij het extramuraal verzilveren van een Zorgzwaartepakket.

3.4 Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat een inwoner niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die inwoner ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder ondersteuningsplan of toestemming vooraf, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen zowel commerciële diensten als diensten zonder winstoogmerk zijn. Voorbeelden van algemene voorzieningen in Woerden zijn onder andere boodschappenbezorgdiensten van de supermarkt, samen eten in het zorgcentrum, Meedoen in de wijk Molenvliet, de rolstoelpool, etc.

3.4.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • ·

    het is niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking;

  • ·

    het is verkrijgbaar in de reguliere handel;

  • ·

    het kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon;

Een fiets (en/of tandem) met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen. Er kan voor een persoon met een beperking in een niet financieel vergelijkbare positie een uitzondering worden gemaakt.

3.5Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (Regiotaxi) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de Regiotaxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor een pasje van de regiotaxi. Alleen wanneer is aangetoond dat de Regiotaxi niet geschikt is voor de inwoner, zal een individuele vervoersvoorziening (zoals taxikostenvergoeding) worden verstrekt.

3.6 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Ook de gemeentelijke collectieve ziektekostenverzekering voor minima (regeling binnen de Participatiewet) behoort tot de collectieve voorzieningen. Via deze weg kan de inwoner in aanmerking komen voor de extra premiebijdrage chronisch zieken (ook andere blijvende aandoeningen) en gehandicapten. Het college bepaalt in het Financieel Besluit de hoogte van deze tegemoetkoming.

Een inwoner heeft recht op de premiebijdrage chronisch zieken en gehandicapten als:

  • 1.

    Deze toetreedt tot de gemeentelijke collectieve ziektekostenverzekering voor minima. Verzekerden bij VGZ of Zorg en Zekerheid kunnen gedurende het kalenderjaar naar het collectief overstappen door aanmelding via Ferm Werk (uitvoerder Participatiewet). Inwoners die bij een andere ziektekostenverzekeraar verzekerd zijn kunnen alleen per 1 januari van een kalenderjaar overstappen. Deze verzekering is toegankelijk voor inwoners als het (gezins)inkomen maximaal 140% is van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en niet meer vermogen heeft dan is toegestaan op grond van de Participatiewet. De eventuele overwaarde van de eigen woning wordt niet meegeteld als eigen vermogen.

  • 2.

    Als WoerdenWijzer een groenlichtverklaring chronisch ziek of gehandicapt heeft verstrekt aan de inwoner.

Deze verklaring wordt verstrekt:

  • 1.

    Als de inwoner chronisch ziek of gehandicapt is en waarbij blijkt dat de aandoening langer dan twee jaar aanwezig is dan wel uit diagnose blijkt dat het om een blijvende aandoening gaat. De toets wordt door WoerdenWijzer.nl uitgevoerd en is gebaseerd op de Wmo.

  • 2.

    Als een meeverzekerd minderjarig kind van de inwoner chronisch ziek of gehandicapt is, volgens de zelfde beoordeling als genoemd onder punt 1. De verklaring wordt verstrekt op naam van de inwoner.

  • 3.

    Als door het chronisch ziek of gehandicapt zijn de inwoner substantiële meerkosten heeft.

Geldigheidsduur van de groenlichtverklaring:

  • ·

    Een groenlichtverklaring kan voor bepaalde of onbepaalde tijd worden verstrekt.

  • ·

    Een groenlichtverklaring voor een minderjarig kind wordt op naam van de inwoner verstrekt. Deze is maximaal geldig tot en met de maand en het jaar waarin het kind meerderjarig wordt.

Met een geldige groenlichtverklaring kan de inwoner elk jaar de extra premiebijdrage chronisch zieken en gehandicapten en andere blijvende aandoeningen bij Ferm Werk (uitvoerder Participatiewet) aanvragen. Ferm Werkt draagt zorg voor:

  • ·

    De uitvoering van de inkomens- en vermogenstoets.

  • ·

    Controleert of de inwoner verzekerd is via de collectieve ziekteverzekering voor een van de uitgebreide pakketten.

  • ·

    Betaalt de premiebijdrage uit aan de inwoner.

3.7 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven adequaat de goedkoopste is. Indien de inwoner een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is), komen de meerkosten voor rekening van die inwoner. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een Pgb gebaseerd op de goedkoopst adequaat compenserende voorziening.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed. Verder kan de gemeente, al dan niet steekproefsgewijs, overgaan tot het zelf of door derden laten onderzoeken of maatwerkvoorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn. Dit is een wettelijke verplichting.

4. Regels voor een Pgb bij een maatwerkvoorziening

Grondslag: artikel 10 van de verordening

4.1 Doel en voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb

Een Pgb is een geschikt instrument voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften, en met eigen regie in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeenteraad heeft besloten in te zetten op een verhoogd gebruik van het Pgb ten opzichte van Zorg in Natura (ZIN). Een volgende stap in de ontwikkeling van ZIN naar Pgb is de overgang naar een Pgb levenslang, levensbreed. Dit is verder uitgewerkt in het Integraal beleidsplan Sociaal Domein 2015-2016.

Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het Pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Ook is van belang dat tijdens het gesprek risico’s (als bijvoorbeeld schuldenproblematiek) en implicaties naar aanleiding hiervan worden afgewogen. De inwoner zal tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, goed worden geïnformeerd. De sociale verzekeringsbank (SVB) verzorgt naast de administratie ook de voorlichting voor en ondersteuning aan budgethouders.

4.2 Bekwaamheid van de aanvrager

Als er sprake is van een ernstig vermoeden dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een Pgb, kan het college een Pgb weigeren. Om een Pgb af te wijzen moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. De onderbouwing van de afwijzing wordt in de beschikking vermeld.

Situaties waarbij het risico groot is dat het Pgb niet besteedt wordt aan het daarvoor bestemde doel kunnen zijn:

  • ·

    de inwoner is handelingsonbekwaam en kan geen ondersteuning inroepen vanuit zijn eigen netwerk;

  • ·

    de inwoner heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie en kan geen ondersteuning inroepen vanuit zijn eigen netwerk;

  • ·

    er sprake is van verslavingsproblematiek;

  • ·

    er sprake is van schuldenproblematiek;

  • ·

    er sprake is van het inzetten van professionele tussenpersonen bij het beheer en gebruik van het Pgb.

Bovenstaande opsomming is niet uitputtend. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een Pgb niet gewenst is.

4.3 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • ·

    Het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of dienst;

  • ·

    Het kunnen beoordelen van de kwaliteit van deze maatwerkvoorzieningen.

Degene die ingeschakeld wordt voor het uitvoeren van Wmo “diensten” zoals hulp bij het huishouden of de begeleiding, is, indien aan de orde, zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

4.4 Beschikking Pgb

Als de inwoner kiest voor een Pgb, wordt in de beschikking opgenomen:

  • ·

    het budget waarmee de voorziening of dienst kan worden ingekocht;

  • ·

    het feit dat er een eigen bijdrage moet worden betaald;

  • ·

    de periode waarvoor deze maatwerkvoorziening geldt of de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn;

  • ·

    voor welk resultaat het budget moet worden ingezet;

  • ·

    de wijze van verantwoording van de besteding van het budget.

De toekenning eindigt wanneer:

  • ·

    de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  • ·

    de budgethouder overlijdt;

  • ·

    de geldigheidsduur van de maatwerkvoorziening is verstreken;

  • ·

    als de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening of dienst niet meer voldoet;

  • ·

    de budgethouder geen verantwoording aflegt;

  • ·

    de budgethouder zijn Pgb laat omzetten in ZIN (Zorg in Natura).

4.5 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten het Pgb uitbetalen in de vorm van een trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het Pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van het servicecentrum Pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren aan diensten zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede Pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Eenmalige Pgb’s worden rechtstreeks aan de aanvrager uitbetaald.

4.6 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

In het ondersteuningsplan kan de inwoner de wens uitspreken om zijn sociaal netwerk of mantelzorgers in te zetten. Tot het sociaal netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt zoals familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden en kennissen. Voor de gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de inwoner gelden de regels rondom gebruikelijke zorg. Wanneer er sprake is van HH2 en individuele begeleiding Midden/Zwaar is niet zonder meer vast te stellen of voor deze ondersteuning een Pgb verstrekt moet worden. Dit moet in een gesprek over de individuele situatie en/of uit het ondersteuningsplan blijken.

Met ‘gebruikelijke zorg’ door jeugdigen worden de activiteiten bedoeld die 'gebruikelijk' door kinderen vanaf 12 jaar in een gezinssituatie worden gedaan. Te denken valt aan het inruimen van de afwasmachine, tafel dekken, een boodschap halen enz.

In overeenstemming met de huidige Wmo praktijk gelden er strikte regels bij het leveren van diensten. Dit is tevens van toepassing voor wat betreft de kwaliteitseisen, deskundigheid en veiligheid rond de te leveren diensten.

Gebruikelijke hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. In het geval dat hiervoor een Pgb wordt aangevraagd, is voor gemeenten van belang dat slechts een Pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en inwonergericht worden verstrekt.

5.Regels voor (eigen) bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

Grondslag: artikel 16 van de verordening

5.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

De Wmo 2015 maakt onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Wettelijk is uitgesloten een eigen bijdrage te vragen voor rolstoelen. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.

Voor maatwerkvoorzieningen verstrekt na 1 januari 2012 vanuit de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd met uitzondering van de in het Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning Woerden 2016 genoemde situaties. Wettelijk is geregeld dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

  • -

    de hoogte van het jaarinkomen (gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan) van inwoner;

  • -

    de samenstelling van het huishouden van inwoner;

  • -

    de leeftijd van inwoner (65- en 65+)

  • -

    de kosten van het hulpmiddel of voorziening en Pgb;

  • -

    reeds betaalde eigen bijdrage (zowel Wmo als Wlz).

De duur van de eigen bijdrage

Voor hulpmiddelen geldt de termijn conform de afschrijvingsperiode. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.

6.Hulp bij het Huishouden

6.1 Vormen van hulp bij het huishouden

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder (anders wellicht dan bij hulpmiddelen) eigen normen en waarden hanteert. Om dit hanteerbaar en toetsbaar te maken zijn criteria opgesteld om de noodzaak voor een maatwerkvoorziening te kunnen vaststellen. Daarnaast is een richtlijn opgesteld om de omvang (uren/minuten) te kunnen bepalen die nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden (zie bijlage 2). Op basis van de criteria en de richtlijn wordt maatwerk geleverd. Het college moet altijd kunnen aantonen dat rekening gehouden is met de specifieke persoonskenmerken van de inwoner.

Er zijn twee typen huishoudelijke hulp:

  • 1.

    Huishoudelijk hulp 1 (HH1); hierbij ligt de nadruk op het overnemen van huishoudelijke taken (schoonmaken waarbij de inwoner zelf kan aangeven wat er moet gebeuren).

  • 2.

    Huishoudelijke hulp 2 (HH2); hierbij ligt de nadruk op de regiefunctie. Dit type hulp is voor mensen die zelf niet goed kunnen aangeven wat precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben bij het organiseren van het huishouden.

Huishoudelijke taken bij HH1:

  • ·

    Licht huishoudelijke taken;

  • ·

    Zwaar huishoudelijke taken; 

  • ·

    Was verzorging;

  • ·

    Boodschappen;

  • ·

    Maaltijdverzorging.

Huishoudelijke taken bij HH2:

  • ·

    Huishoudelijke werkzaamheden zoals onder HH1;

  • ·

    Dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • ·

    Verzorging van inwonende kinderen;

  • ·

    Het aanleren en activeren van huishoudelijke taken;

  • ·

    Signaleren van veranderingen in gezondheid of sociale situatie.

Bij de beoordeling van de noodzaak en het aantal uren hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de inwoner, zijn situatie met huisgenoten en sociale omgeving. Om richting te geven aan deze beoordeling zal gebruik worden gemaakt van een aantal begrippen en richtlijnen die eerder in de Wmo en Wlz ook werden gebruikt. Deze richtlijnen zijn bij wet bekrachtigd en verschaffen inzicht in wat redelijkerwijs van een inwoner en zijn sociale omgeving verwacht mag worden. Dit ten einde zaken zelf op te lossen en waar een beroep op algemene en voorliggende voorzieningen kan worden gedaan.

Huishoudelijke Hulp Toelage

De middelen HHT worden ingezet voor de volgende doelgroepen:

  • 1.

    Inwoners die tot 31 december 2014 huishoudelijke hulp van de gemeente ontvingen en die hulp vanaf 2015 zelf moeten betalen.

  • 2.

    Mantelzorgers die overbelast zijn of dreigen te raken.

  • 3.

    Indien blijkt dat de beschikbare HHT middelen meer dan toereikend zijn voor de onder 1 en 2 genoemde categorieën, kunnen in overleg ook andere nader te benoemen categorieën tot de HHT worden toegelaten.

Behalve schoonmaakondersteuning (HH1 of HH2) valt ook te denken aan koken, was- en strijkservice en een boodschappendienst. Om er zeker van te zijn dat de dienstverlening niet btw-plichtig is, moeten de gebruikers behoren tot de Wmo-doelgroep. De inzet van HHT gebeurt op basis van een plan dat in overleg met betrokken aanbieders tot stand is gekomen. Deze bijdrage wordt verstrekt aan de aanbieder van huishoudelijke hulp.

6.2 Niet uitstelbare taken

Er wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare taken en niet- uitstelbare taken. Uitstelbare taken zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden, zoals was verzorging en zwaar huishoudelijke taken. Niet uitstelbare taken zijn taken die dezelfde dag en/of binnen korte tijd moeten worden uitgevoerd. Dit kunnen maaltijden verzorgen, afwassen of opruimen zijn.

6.3 Algemene voorzieningen

Eerst wordt bekeken of de algemene voorzieningen een oplossing biedt alvorens een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Hier kan worden gedacht aan algemene technische hulpmiddelen zoals een afwasmachine, aangepast bestek, wasmachine, wasdroger, verhoging voor wasmachine of wasdroger en stofzuiger. Algemene voorzieningen zijn verder: boodschappenbezorgdienst, vries- of verse maaltijden, alarmering, glazenwasser, honden uitlaatservice, klussendienst en/of kinderopvang.

6.4 Soort woning

Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van inwoner en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis. In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen HH verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.

6.5 Gebruikelijke hulp

Indien de inwoner huisgenoten heeft (partner, kind, familielid) die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, (drukke) werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.

Iedere volwassene wordt geacht ook naast een (drukke) baan of gezin een huishouden te voeren. Jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren. Van kinderen in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de gezamenlijke ruimten. Zij kunnen licht huishoudelijke taken uitvoeren, zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen doen. Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen omdat ze niet weten hoe dit moet en dit nog nooit hebben gedaan, kan korte tijd HH als maatwerkvoorziening worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren.

6.6 Overbelasting

Wanneer een huisgenoot overbelast blijkt te zijn door de zorg voor de inwoner, kan tijdelijk HH als maatwerkvoorziening worden ingezet. Deze overbelasting wordt vastgesteld tijdens het onderzoek en kan eventueel worden vastgesteld door de medische adviseur. In het ondersteuningsplan wordt aangegeven, eventueel met ondersteuning van onafhankelijke cliëntondersteuning, welke mogelijkheden er zijn om de overbelasting te verminderen. Hierdoor kan op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot worden overgenomen. Voor overbelaste mantelzorgers of mensen die zelf een beperking hebben, kan de Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT) ingezet worden, waarbij met subsidie van de gemeente er extra uren HH ingekocht kunnen worden.

6.7 Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot

Wanneer de inwoner overlijdt en een huisgenoot die een ondersteuningsbehoefte heeft achterblijft, zal HH gedurende 4 weken worden voortgezet. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot 4 weken de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren en/of de (veranderde) maatwerkvoorziening op zijn/haar naam te kunnen laten zetten.

7.Rolstoelvoorziening

7.1 Noodzaak

Het gaat hier om het zich verplaatsen in en om de woning, waarbij de inwoner voor het dagelijks zittend verplaatsen is aangewezen op een rolstoel. Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld. Er kan rekening gehouden worden met mantelzorgers. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als een mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Zichzelf kunnen verplaatsen in alle levensdomeinen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie. Sommige mensen hebben hier een hulpmiddel bij nodig.

Het college onderscheid de volgende rolstoelvoorzieningen:

  • ·

    Handmatig voortbewogen rolstoel;

  • ·

    Elektrisch voortbewogen rolstoel;

  • ·

    Aanpassingen aan de rolstoel.

De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten, maar wel noodzakelijk zijn voor de inwoner. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice. Bewoners van een instelling met behandeling kunnen voor een rolstoel op maat gebruik maken van de Wlz.

7.2 Incidenteel gebruik

Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool. Indien een gemeente niet over een rolstoelpool beschikt zal beoordeeld moeten worden of de rolstoel voor incidenteel gebruik wel al dan niet verstrekt wordt. Vraag is of dit onder de te compenseren resultaten behoort, waarbij tevens de vraag is of niet veel mensen in staat zijn om een tweedehands een eenvoudige rolstoel aan te schaffen.

7.3 ZIN of Pgb

Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in ZIN of in Pgb. Bij verstrekking in ZIN vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als Pgb wordt de rolstoel die inwoner zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

8.Woonvoorzieningen

8.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Mensen willen zo lang als mogelijk in de eigen leefomgeving blijven wonen. Dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving. Er zijn diverse voorzieningen die dit mogelijk maken.

Het college maakt onderscheid tussen de volgende woonvoorzieningen:

  • 1.

    Losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een traplift);

  • 2.

    Bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een ophoging van de tegels bij de voordeur of een aanbouw);

  • 3.

    Verhuiskostenvergoeding.

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel kan ook gebruikt worden om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.

Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift. Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor her-verstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop. Deze voorzieningen worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hier van zijn:

  • ·

    Verhoogde toiletpot en toiletverhoger;

  • ·

    Eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

  • ·

    Hendel mengkranen en thermostatische kranen;

  • ·

    Antislipbehandeling badkamervloer.

8.2 Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: toegang tot de woning, slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden onder bepaalde voorwaarden hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt evenals aanpassingen voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte.

8.3 Bezoekbaar maken

Wanneer de inwoner in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Het bezoekbaar maken houdt in dat de inwoner toegang heeft tot en gebruik kan maken van één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet van de woning. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

8.4 Woningsanering

Wanneer er sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van COPD, astma of allergie waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor een tegemoetkoming worden toegekend. Dit laatste zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in of de bouwtechnische staat van de woning.

8.5 Grote woningaanpassingen versus verhuizen

In de Wmo 2015 wordt in verband met de aanvragen bij het onderzoek nadruk gelegd op de persoonlijke omstandigheden en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk maatwerkvoorzieningen nodig zijn (dat kunnen woningaanpassingen zijn) wordt wel - onveranderd- de goedkoopst adequate voorzieningen verstrekt. Vooral bij grote woningaanpassingen zal de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Het verhuisprimaatbedrag is opgenomen in het Financieel Besluit Maatschappelijke ondersteuning. Als de kosten boven dit bedrag komen, en geen sprake is van zwaarwegende redenen waardoor aanpassen toch noodzakelijk is, worden geen woningaanpassingen toegekend en wordt de inwoner geadviseerd te verhuizen.

8.6 Voorzienbaarheid en verhuiskosten

Een inwoner kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als redelijkerwijs de maatwerkvoorziening niet voorzienbaar was of van de inwoner niet verwacht kon worden dat hij maatregelen zou hebben getroffen die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de inwoner of zijn huisgenoten dat men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

Het is doorgaans normaal om in je leven eens te verhuizen. Wanneer er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkt mogelijk is, kan hiervoor een beroep worden gedaan op de bijzondere bijstand. Als men ten gevolge van het plotseling opgetreden van beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd, kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is opgenomen in het Financieel Besluit Maatschappelijke ondersteuning Woerden 2016. Het betreft een vaste tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting; de vergoeding zal niet volledig kostendekkend zijn. Ten slotte kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend wanneer de inwoner een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was. 

9.Vervoer

9.1 Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer zal tijdens het onderzoek worden onderzocht wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien. Te denken valt bijvoorbeeld aan; heeft de inwoner een auto of een brommer, kan de inwoner hulp inschakelen van het eigen netwerk of: kan de inwoner meerijden met de buurvrouw naar de kaartclub. Daarnaast kan deze inwoner ook gebruikmaken van een algemene voorziening zoals Meedoen in de wijk Molenvliet, Automaatje of Graag Gedaan. Tot slot kan bekeken worden of een collectieve of individuele voorziening noodzakelijk is.

Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:

  • ·

    De korte afstanden; loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken).

  • ·

    De middellange afstanden; dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een groter winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentra).

  • ·

    De lange afstanden; naar bestemmingen buiten de regio.

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de inwoner de mogelijkheid moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal tussen de 1.500 tot 2.500 km moet kunnen reizen. Alle buiten regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet de inwoner kunnen aantonen dat hij een ondersteuningsplan heeft voor en van de volgende voorzieningen: lokaal collectief vervoer, een rolstoel, scootmobiel of een NS begeleiderspas.

Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of een algemene of collectieve vervoersvoorziening een geschikte oplossing biedt, alvorens individuele voorzieningen worden overwogen. De vergoeding voor (individuele service-) taxiritten is gebaseerd op de eerder genoemde jurisprudentie waarin wordt gesteld dat de inwoner tussen de 1.500 tot 2.500 km moet kunnen reizen en waarbij in acht wordt genomen dat als de inwoner met het reguliere OV of de Regiotaxi had kunnen reizen, die ook kosten had gemaakt. Wanneer een inwoner aangewezen is op het gebruik van een rolstoeltaxi, welke doorgaans duurder is dan een gewone taxi, wordt de vergoeding hierop aangepast. Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk en kan in bepaalde gevallen, bij het volgen van speciaal onderwijs verder dan 6 km vanaf de woning, via het leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer. Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren, kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever.

9.2 Regiotaxi

De Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. De inwoner kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het Regiotaxi vervoer. Ook kan één medereiziger, tegen eenzelfde tarief, of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Bij medische begeleiding tijdens het reizen moet dit opgenomen worden in het ondersteuningsplan.

De Regiotaxi is voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals een vergoeding voor gebruik van een taxi of de eigen auto. Volgens de huidige wet- en regelgeving kan de inwoner op twee manieren in aanmerking komen voor de collectieve vervoersvoorziening:

  • ·

    als hij niet in staat is om 800 meter zelfstandig af te leggen, al dan niet met behulp van een hulpmiddel; - en/of

  • ·

    als hij geen gebruik kan maken van het OV.

9.3 Vervoer naar Dagbesteding

Bij een aanvraag voor Begeleiding Groep zal in het onderzoek betrokken worden of de inwoner in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een inwoner in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoersmiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd.

9.4 Vervoersmiddelen bij mobiliteitsproblemen

Er is een breed scala aan toegankelijke vervoersmiddelen voor inwoners met een mobiliteitsprobleem. Een aantal veel gevraagde Wmo vervoermiddelen wordt hieronder nader uitgelicht.

9.4.1 Aangepaste fietsen

Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duo fiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Een fiets met lage instap, of een fiets of tandem met hulpmotor of elektrische fiets of tandem zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets.

9.4.2 Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Een deel van de scootmobielgebruikers maakt niet dagelijks, soms zelfs minder dan wekelijks of alleen in de zomermaanden gebruik van de scootmobiel. In verband met de kosten zal bij de beoordeling van het ondersteuningsplan de afweging gemaakt moeten worden of een toekenning noodzakelijk is.

9.4.3 Gesloten gehandicaptenvoertuig

Een gesloten gehandicaptenvoertuig is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. De Canta is een bekend merk en wordt daarom ook wel als soortnaam gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt, maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor mobiliteitsproblemen en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de inwoner vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als op basis van medisch advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet aan de behoefte, wordt een gesloten buitenwagen overwogen.

9.4.4 Auto-aanpassingen

Als een inwoner zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont of de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 5 jaar mee kan).

10.Vormen van Begeleiding

10.1 (Wettelijke) voorliggende voorzieningen bij begeleiding

Nieuw in de Wmo 2015 is de begeleiding gericht op de ondersteuning in de thuissituatie. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de inwoner. De behoefte en het doel van de begeleiding vindt plaats in de vraagexploitatie en wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan. De motivatie voor een maatwerkvoorziening wordt getoetst aan de Zelfredzaamheidsmatrix (zie bijlage 1).

Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening “begeleiding” wordt overwogen:

  • ·

    Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen valt onder de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn, kan begeleiding onderdeel zijn van het ondersteuningsplan.

  • ·

    Kinderopvang: kinderopvang is de verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid

(kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan begeleiding onderdeel zijn van het ondersteuningsplan.

  • ·

    Arbeidsvoorzieningen: op grond van de ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van bovengenoemde regelingen niet mogelijk is, dat dan begeleiding groep kan worden overwogen.

  • ·

    Zorgverzekeringswet: alle behandelingen en persoonlijke verzorging op basis van de basisverzekering.

10.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen bij begeleiding

Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden die mensen zonder een ondersteuningsbehoefte ook zelf moeten regelen of betalen. Voorbeelden van algemene voorzieningen bij begeleiding zijn onder andere:

  • ·

    activiteiten zoals computercursus of taalles;

  • ·

    de inzet van de kerken bij de schuldhulpmaatjes;

  • ·

    het vrijwillige vervoer;

  • ·

    gezelschap of ondersteuning door vrijwilliger;

  • ·

    kinderopvang.

10.3 Arbeidsmatige dagbesteding

Betreft begeleiding in groepsverband gericht op educatie en/of arbeidsmatige activiteit voor inwoners die niet zelfstandig maatschappelijk kunnen participeren en niet in een reguliere arbeidsplaats kunnen functioneren. De begeleiding behelst een toeleiding naar opleiding, betaalde of onbetaalde arbeid.

Arbeidsmatige activiteiten:

  • ·

    hebben betekenis in het kader van persoonlijke ontplooiing en verkenning van individuele mogelijkheden;

  • ·

    zijn gericht op het aanleren en/of onderhouden van arbeidsvaardigheden;

  • ·

    zijn gericht op “herstel” van inwoners en dragen bij aan bevordering van maatschappelijke participatie;

  • ·

    hebben een stabiliserend effect op het dagelijks leven van de inwoners;

  • ·

    dragen bij aan het voorkomen van isolement en terugval;

  • ·

    leveren bij voorkeur een bijdrage aan het algemeen maatschappelijk belang.

10.4 Begeleiding Groep

Belangrijke onderdelen en criteria van deze begeleiding (ook wel bekend als “dagbesteding”) in een groep zijn:

  • ·

    zijn activerend en gericht op zinvol besteden van de dag;

  • ·

    kunnen belevingsgericht worden aangeboden;

  • ·

    zijn aangepast aan de mogelijkheden en interesse van de inwoner;

  • ·

    hebben een stabiliserend effect op het dagelijks leven van de inwoners;

  • ·

    dragen bij aan het voorkomen van isolement en terugval.

De begeleiding draagt bij aan de ondersteuning/verlichting van de zorg thuis door mantelzorgers of anderen uit het sociaal netwerk. Het betreft begeleiding aan inwoners die als gevolg van hun beperkingen niet kunnen deelnemen aan gewoon werk of begeleid werk, of de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.

De geboden begeleiding is nadrukkelijk anders dan bij algemene welzijnsactiviteiten; ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Begeleiding groep voorkomen. Voor veel inwoners zal deelname aan activiteiten bij de sportverenigingen, kerken of bij Welzijn Woerden voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Echter, alleen voor inwoners die door hun ondersteuningsbehoefte van cognitieve of fysieke aard, en/of door de gedragsproblematiek, een specialistische dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben, is Begeleiding Groep noodzakelijk. Daarnaast zijn er inwoners die groepsondersteuning nodig hebben bij het vinden van een arbeidsmatig dagritme.

Onder Begeleiding Groep wordt vier vormen onderscheiden:

Basis, Midden, Zwaar en Arbeidsmatige dagbesteding.

Basis: Begeleiding in groepsverband, gericht op het bijhouden en/of trainen van vaardigheden waarbijstimuleren en toezicht nodig zijn.

Midden: Begeleiding in groepsverband, gericht op het bijhouden en/of trainen van vaardigheden waarbijnaast stimuleren en toezicht, ook helpen nodig is.

Zwaar: Begeleiding in groepsverband, gericht op het bijhouden en/of trainen van vaardigheden waarbijhet overnemen van dagelijkse handelingen nodig is.

10.5 Individuele Begeleiding

Individuele Begeleiding kent ook een aantal vormen en is gericht op:

  • 1.

    Het ondersteunen bij, plannen van of het oefenen met vaardigheden of handelingen.

  • 2.

    Het stimuleren van en toezicht bij het aanbrengen van (dag)structuur of zelfregie.

  • 3.

    Het aansturen van gedrag.

  • 4.

    Het herstel van het sociaal netwerk.

De individuele begeleiding heeft als doel bevordering of behoud van de maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en draagt bij aan het langer zelfstandig blijven wonen en werken. Uitgangspunt is dat maximaal gebruik wordt gemaakt van het eigen sociaal netwerk, algemene voorzieningen en de mogelijkheden van vrijwillige inzet.

  • ·

    Begeleiding individueel kan in sommige situaties ook in een groep worden gegeven. Bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of begeleiding bij het aangaan van contacten. Een begeleider kan dan een paar inwoners in een locatie ontvangen in plaats van iedere inwoner apart thuis te bezoeken.

  • ·

    Begeleiding individueel ligt in veel gevallen dicht bij HH en persoonlijke verzorging, dit vraagt om afstemming binnen het ondersteuningsplan.

Het college onderscheid twee soorten Begeleiding Individueel: Basis en Midden/Zwaar.

Begeleiding individueel basis: is het bieden van methodische begeleiding aan inwoners met gedragsproblemen en deels niet planbare ondersteuning.

Begeleiding individueel midden/zwaar: is het bieden van methodische begeleiding aan inwoners met probleemgedrag en deels niet planbare ondersteuning, waarbij sprake is van ernstig tekortschietende zelfregie en zelfinzicht.

10.6 Beoordeling Begeleiding

In de Wmo kennen we in tegenstelling tot de Wlz geen grondslagen ten behoeve van begeleiding maar vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de ondersteuningsplanstelling. Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de ondersteuning. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de regels in het Financieel Besluit Maatschappelijke ondersteuning Woerden 2016 en de zelfredzaamheidsmatrix.

Als een diagnose ontbreekt doordat bv. de inwoner zorg mijdt kan - net als in de Wlz al gebruikelijk was - begeleiding worden ingezet “bij een sterk vermoeden van of bij zorgmijders”. De begeleiding heeft dan tot doel om de situatie te stabiliseren of in ieder geval niet te laten verergeren en is er op gericht de inwoner te bewegen om begeleiding of behandeling te gaan aanvaarden.

We onderscheiden de volgende terreinen waarop geïndiceerd kan worden:

  • ·

    zelfredzaamheid (in staat tot bewegen en verplaatsen, communicatie, het nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren, geld beheren, administratie, etc.);

  • ·

    gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk e/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag, etc.);

  • ·

    psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving);

  • ·

    oriëntatie stoornissen (oriëntatie in tijd, plaats en persoon).

10.7 Omvang Individuele Begeleiding

Individuele begeleiding wordt vastgesteld in een aantal uren per week. De omvang van de in het ondersteuningsplan opgenomen aantal uren begeleiding is gebaseerd op een optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week, zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar en is er ook toezicht nodig.

10.8 Omvang Groepsbegeleiding

Begeleiding groep wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal 4 aaneengesloten uren. Het aantal dagdelen Begeleiding Groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

  • ·

    de noodzaak: hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig? Wat biedt het eigen netwerk of de voorliggende voorzieningen, hoe belast is de mantelzorger, etc.?

  • ·

    de mogelijkheden van de inwoner: hoeveel kan de inwoner fysiek en mentaal aan?

  • ·

    het doel dat begeleiding groep voor deze specifieke inwoner biedt.

  • ·

    de mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep.

10.9 Kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand in een instelling. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de ondersteuning langer kan volhouden en de inwoner thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als de inwoner zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is, of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Het kan ook gaan om constante ondersteuning of ondersteuning op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie. Alleen als er sprake is van een combinatie van voortdurende ondersteuning en toezicht van de inwoner en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden toegekend.

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de inwoner. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat mantelzorg op vakantie kan, mogelijk te maken. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals respijtzorg vergoed door de Zorgverzekeraar, geen optie zijn. In de instelling waar de inwoner kortdurend verblijft wordt de dagelijkse ondersteuning overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet dit apart worden geïndiceerd op grond van de Zorgverzekering. De inwoner is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf.

11.Beschermd wonen

Inwoners die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal inwoners bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimtes, waar de inwoners elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. De inwoners krijgen begeleiding bij het aanbrengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor een deel van de inwoners is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen. Beschermd wonen is tot nu toe een taak voor de centrumgemeente Utrecht en zij krijgen ook het budget voor deze taak. Op termijn wordt dit een gemeentelijke taak. De toewijzing van beschermd wonen geschied door de regionale toegang beschermd wonen en maatschappelijke opvang.

12.Overige bepalingen

12.1 Klachtenregeling

Bij de afhandeling van klachten in het kader van de Wmo wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • ·

    klachten over de gevoerde procedure;

  • ·

    klachten over de bejegening;

  • ·

    klachten over een voorziening of een aanbieder daarvan.

Klachten over de gevoerde procedure of over de bejegening door een medewerker kunnen bij de gemeente worden ingediend via de algemene website: https://www.woerden.nl/inwoners/melding-klacht-tip-aan-de-gemeente/uw-melding-klacht-tip of schriftelijk.

Klachten over de bejegening door een medewerker van professionals kunnen ingediend worden bij de organisatie waarvoor de persoon in kwestie werkt.

Klachten over een voorziening of over de dienstverlening van de aanbieder daarvan, kunnen wordeningediend bij de aanbieder in kwestie.

12.2 Inspraak en medezeggenschap

Het college stelt de Participatieraad Woerden vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende Wmo te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende Wmo. Er geldt een zelfde inspraakprocedure voor het Jeugdbeleid, als voor de andere terreinen in het sociale domein.

Het college nodigt, in samenspraak met de Participatieraad Woerden, minimaal eenmaal per jaar ingezetenen, cliënten en vertegenwoordigers van cliënten uit voor overleg over beleid betreffende Wmo en de uitvoering daarvan. Het college maakt dit overleg vroegtijdig openbaar bekend. Daarbij worden genodigden opgeroepen punten voor de agenda aan te dragen.

13.Slotbepalingen

13.1 Inwerkingtreding

1. De ‘Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2016’ treden in werking op de dag na die van de bekendmaking.

2. De ‘Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2015’ worden ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van de ‘Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2016’.

13.2 Citeerartikel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: "Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2016".

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Woerden gehouden op 27 september 2016.

De secretaris De burgemeester

Drs. M.H.J. van Kruijsbergen MBA V.J.H. Molkenboer

14.Bijlage 1. Zelfredzaamheidmatrix

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

15.Bijlage 2. Richtlijn Normuren hulp bij het huishouden 2016

Artikel I. ACTIVITEITEN

1 persoonshuishouden

Twee- en

meerpersoonshuishouden

Artikel II. Boodschappen

1.0

1.0

Artikel III. (alleen bij afwezigheid van een voorliggende voorziening zoals een boodschappenservice)

Artikel IV. Bij 4 of meer personen of kinderen < 12 jaar

2.0

Artikel V.

Broodmaaltijden

0.10 per dag

(1.10 per week)

0.10 per dag

(1.10 per week)

Artikel VI.

Kinderen< 12 jaar

0.10 per dag extra

(1.10 per week)

Artikel VII.

Warme maaltijden

Artikel VIII.

Opwarmen

0.10 per dag

(1.10 per week)

0.10 per dag

(1.10 per week)

Artikel IX.

Koken

0.30 per dag

(3.30 per week)

0.30 per dag

(3.30 per week)

Artikel X.

werkzaamheden

Lichte

1.0

1.30

Artikel XI.

Stof afnemen

+/- 0.30

+/- 0.45

Artikel XII.

Opruimen

+/- 0.30

+/- 0.45

Artikel XIII.

afwassen

Handmatig

+/- 0.15 per dag

+/- 0.30 per dag

Artikel XIV. en uitruimen

Afwasmachine in-

+/- 0.10 per dag

+/- 0.10 per dag

Artikel XVI. Zwaar

1.30

2.0 bij 2 persoonshuishouden

Artikel XVII. Stofzuigen, dweilen en periodieke werkzaamheden

+/- 0.30

+/- 0.45

Artikel XVIII. Badkamer, toilet, keuken

+/- 0.30

+/- 0.45

Artikel XIX. Trap, woon- en slaapkamer(s)

+/- 0.30

+/- 0.3

Artikel XX. Allergie huisstofmijt/ COPD (mits woning gesaneerd is)

+/- 1.00

+/- 1.00

Artikel XXII. Extra tijd per persoon in huishouden

+ 1.00

Artikel XXIII. Wasverzorging

1.0

1.30

Artikel XXIV. Wasmachine/droger vullen en legen

+/- 0.15

+/- 0.15

Artikel XXV. Ophangen

+/- 0.15

+/- 0.30

Artikel XXVI. Strijken/opruimen

+/- 0.30

+/- 0.45

Artikel XXVII. Extra bewassing, vanwege incontinentie, overmatige

transpiratie , overmatig speekselverlies

+/- 0.30 p.p.

+/- 0.30 p.p.

Artikel XXVIII.

Kinderen < 16 jaar

+/- 0.30 p.p.

Artikel XXIX.

baby’s

Verzorging van

Artikel XXX.

halen

In bed doen/ uit bed

+/- 0.15 per keer

Artikel XXXI.

In bad doen

+/- 0.15 per keer

Artikel XXXII.

Fles klaar maken

+/- 0.15 per keer

Artikel XXXIII.

Voeden

+/- 0.15 per keer