Algemene Bomenverordening Woerden

Geldend van 11-11-2010 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2010

Intitulé

Algemene Bomenverordening Woerden

De raad van de gemeente Woerden,

 

gelezen het voorstel van 7 september 2010 van burgemeester en wethouders;

 

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

besluit;

 

vast te stellen de "Algemene Bomenverordening Woerden"

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Boom: een houtachtig opgaand gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

b. Houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal.

c. Hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

d. Houtwal: (lint)begroeiing van heesters en/of struiken en/of boomvormers.

e. Lijst Bijzondere Status Bomen (LBSB): door burgemeester en wethouders vast te stellen lijst met beschermingswaardige individuele houtopstanden (waaronder monumentale bomen), opgesteld door een onafhankelijke deskundige.

f. Lijst Waardevolle Boombeplantingen (LWB): door burgemeester en wethouders vast te stellen lijst met beschermingswaardige boomgroepen, houtwallen, hakhout en bos, opgesteld door een onafhankelijke deskundige.

g. Dunning: periodiek noodzakelijke velling binnen een houtopstand, ter bevordering van het voortbestaan van de overblijvende houtopstand, waarbij het natuurlijk verloop van het desbetreffende milieu in stand blijft.

h. Kandelaberen: het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen.

i. Knotten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van aangegroeid takhout bij als cultuurboom gekweekte knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen.

j. Boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (N.V.T.B.).

k. Herplant: vervangen van houtopstand door aanplant van nieuwe houtopstand.

l. Bomen Effect Analyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstanden, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

m. Iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (buism.) C. Moreau);

n. Iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

o. Bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

p. Vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

2. In deze verordening wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben, alsmede het nalaten van handelingen waarvan men weet of behoort te weten dat dit de dood of ernstige beschadiging van de houtopstand ten gevolg kan hebben.

Artikel 2 Kapverbod

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen die:

a. staat vermeld op de Lijst Bijzondere Status Bomen (verder te noemen LBSB),

b. staat vermeld op de Lijst Waardevolle Boombeplantingen (verder te noemen LWB),

c. is geplant op grond van herplantplicht volgens artikel 6.

2. Voor een op de LBSB vermelde houtopstand, zoals vermeld in het eerste lid onder a, wordt in beginsel geen kapvergunning afgegeven, tenzij sprake is van:

a. ernstige bedreiging van de openbare veiligheid;

b. noodtoestand;

c. andere uitzonderlijke situaties.

3. De aanvraag voor een vergunning voor het vellen van een houtopstand (kappen), deel uitmakend van een op de LWB voorkomende boombeplanting, zoals vermeld in het eerste lid onder b, kan worden geweigerd op grond van:

a. structuur (maakt de boomopstand onderdeel uit van een stedelijke structuur);

b. ecologische waarde;

c. cultuurhistorische waarde;

d. zichtbaarheid;

e. recreatieve functie.

4. Een houtopstand, deel uitmakend van de LBSB en/of de LWB, moet voldoen aan de Beoordelingscriteria Bijzondere Status Bomen en Waardevolle boombeplantingen zoals opgenomen in bijlage 1 en behoort tot één van de volgende categorieën:

a. Herdenkingsbomen.

b. Bijzondere beschermwaardige houtopstanden met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving.

5. De regelmatig bij te werken Bijzonder Status Bomen Lijst Woerden omvat in ieder geval een voor één ieder goed herkenbare omschrijving, de locatie, de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en de reden van registratie van iedere houtopstand.

6. Burgemeester en wethouders stellen een regeling vast voor het subsidiëren van kosten die noodzakelijk zijn voor het duurzaam in stand houden van de op de LBSB en/of LWB vermelde houtopstanden (bijlage 2).

7. De LBSB en de LWB wordt periodiek, doch eens per 5 jaar door burgemeester en wethouders vastgesteld.

8. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

a. een houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

b. een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet;

c. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

d. het periodiek knotten (het terugzetten van overjarig hout bij, als cultuurboom gekweekte knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen).

9. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid is evenmin vereist voor een dode houtopstand, of een door iepziekte aangetaste iep, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 8 van deze verordening.

Artikel 3 Aanvraag vergunning

1. De aanvraag voor een vergunning voor de activiteit kappen moet worden ingediend door of namens - dan wel met toestemming van - degene, die krachtens zakelijk recht of publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

2. De aanvraag en de daarbij behorende gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

3. Wanneer het bureau LASER aan het bevoegd gezag een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4 Vervaltermijn vergunning

De vergunning vervalt indien daarvan niet binnen maximaal drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning gebruik is gemaakt.

Artikel 5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

2. Wordt een voorschrift, als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen, een en ander met inachtneming van artikel 6 van deze verordening.

3. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen aanwijzingen behoren ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 6 Herplant- / instandhoudingsplicht

1. Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in artikel 2 van deze Bomenverordening van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn dan wel besluiten tot het opleggen van een boete of anderszins handhavend optreden.

2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

3. Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze in artikel 2 van deze Bomenverordening van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene, die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen. Hieronder geldt tevens het opleggen van beschermende maatregelen voor bomen op sloop- en/of bouwlocaties.

4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 7 Schadevergoeding

Het bevoegd gezag beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17, in verbinding met artikel 13 vierde lid, van de Boswet.

Artikel 8 Bestrijding iepziekte

1. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

a. indien de iepen in de grond staan deze te vellen;

b. de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen of;

c. de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 9 Bomen Effect Analyse

Het bevoegd gezag kan besluiten tot de oplegging van een verplichte Bomen Effect Analyse (BEA) indien door uitvoering van bouwwerkzaamheden beschadiging of teloorgang van een op de LBSB en/of LWB vermelde, te bewaren houtopstand op en/of rondom de bouwlocatie gevreesd moet worden. In bijlage 3 is beschreven wat een BEA kan inhouden.

Artikel 10 Bescherming gemeentelijke houtopstanden

Het is verboden om houtopstanden, die in eigendom van de gemeente Woerden zijn, te beschadigen, te bekladden, te vellen of te beplakken, daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door of namens ambtenaren ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een houtopstand in eigendom van de gemeente Woerden aan te brengen of anderszins te bevestigen via voorwerpen welke de bast beschadigen hieronder te verstaan spijkers, punaises enz.

Artikel 11 Strafbepaling

1. Hij die handelt in strijd met artikel 2, eerste lid en/of artikel 8 en/of artikel 10, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

2. Bij de eis tot strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.

Artikel 12 Toezicht en opsporing

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van bevoegd gezag aangewezen personen.

2. Met de opsporing van de in deze afdeling strafbaar gestelde feiten zijn behalve de ambtenaren, genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe door bevoegd gezag aangewezen ambtenaren.

Artikel 13 Betreden van gebouwen en terreinen

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van enig voorschrift van deze afdeling dit vereist, wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast of daaraan moeten meewerken, de last verstrekt gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden, desnoods tegen de wil van de rechthebbende.

Artikel 14 Overgangsbepaling

Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze Bomenverordening een aanvraag om een vergunning op grond van de Bomenverordening gemeente Woerden 2010 is.ingediend en voor de inwerkingtreding van deze Bomenverordening nog niet op die aanvraag is beslist, worden de bepalingen overeenkomstig de Bomenverordening gemeente Woerden 2010 toegepast.

Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift betreffende een vergunning waarvan de aanvraag is ingediend ten tijde van de geldigheid van de Bomenverordening 2010 wordt beslist conform die verordening.

Artikel 15 Slotbepaling

1. Deze verordening kan worden aangehaald als: "Algemene Bomenverordening”.

2. Tegelijkertijd met de inwerkingtreding van deze verordening worden de Bomenverordeningen gemeente Woerden 2008 en 2010 ingetrokken.

3. Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot 1 oktober 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2010,
de griffier,                                           de voorzitter,
mr. G. A. Karssenberg                     mr. H.W. Schmidt

Bijlage 1:

Beoordelingscriteria individuele bomen (LBSB)

Bijgevoegd als PDF-bestand

bijlage 1 beoordelingscriteria individuele bomen (lbsb

bijlage 4 tien geboden voor bouw of aanleg bij bomen

Bijlage 2 - Bijdrageregeling Bijzondere Status Bomen

Artikel 1 - Begripsbepaling

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

a. Bijzondere Status boom: een boom die voldoet aan de criteria genoemd in artikel 2 van de Algemene Bomenverordening Woerden.

b. Bijzondere Status Bomen Lijst: een gemeentelijk overzicht van geregistreerde beschermwaardige bomen welke door het college is vastgesteld.

c. Eigen verklaring: getekende getuigenis van de subsidieaanvrager dat het onderhoud is uitgevoerd conform de vooraf goedgekeurde werkzaamheden.

d. Subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten “de aanspraak op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten”.

e. Subsidieverlening: het toekennen van subsidie voor een bepaalde activiteit (ingevolge afdeling 4.2.3 Awb), waardoor de aanvrager een aanspraak krijgt op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteit verricht en zich aan de eventueel aan hem opgelegde verplichtingen houdt;

f. Deskundig boomverzorgingsbedrijf: boomverzorgingsbedrijven die geregistreerd staan bij de Nationale Bomenstichting in Utrecht, of naar oordeel van gemeente Woerden gespecialiseerd zijn in de boomverzorging.

g. Groot onderhoud: werkzaamheden die bijdragen aan het duurzaam in stand houden van de boom zoals: onderzoek naar de kwaliteit van boom en groeiplaats, structurele verbetering en bescherming van de groeiplaats, kroonsnoei en kroonverankering.

h. Regulier onderhoud: normaal, periodiek terugkerende onderhoudswerkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het in stand houden van de houtopstand.

i. De raad: de gemeenteraad van Woerden.

j. Het college: het college van burgemeester en wethouders van Woerden.

k. Awb: de algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 - Aanvraagprocedure

1. Overtuig uzelf als eigenaar, of gemachtigde dat de boom bij het college geregistreerd staat als Bijzonder Status Boom. Bij twijfel kunt u contact opnemen met de gemeente.

2. Aanvraag van subsidie door boomeigenaar of gebruiker door het invullen van het Aanvraagformulier subsidie Bijzonder Status Boom, vergezeld van een offerte van een deskundig gespecialiseerd boomverzorgingsbedrijf.

3. Indien een eigenaar/aanvrager niet tevens de gebruiker is van de grond waarop de boom zich bevindt, dient de subsidieaanvraag mede te zijn ondertekend door de gebruiker.

4. Indien een gebruiker/aanvrager niet tevens de eigenaar is van de grond waarop de boom zich bevindt, dient de subsidieaanvraag door de eigenaar mede te zijn ondertekend.

5. Het college beoordeelt de aanvraag en stuurt binnen drie maanden een toezegging (verlenen) dan wel een afwijzing. Het kan zijn dat eerst de boom en de voorgestelde maatregelen ter plaatse worden beoordeeld. Bij toezegging wordt een zogeheten ‘eigen verklaring’ meegestuurd.

6. Nadat de werkzaamheden zijn voltooid en de aanvrager de nota van het uitvoerend bedrijf heeft ontvangen wordt de eigen verklaring door aanvrager ingevuld en opgestuurd naar het college.

7. Na ontvangst van een volledig naar waarheid ingevulde eigenverklaring en een kopie van de rekening vindt controle van uitgevoerde werkzaamheden en plichten van de aanvrager plaats door het college.

Artikel 3 - Bijdrageregeling

1. Voor de toepassing van deze regeling komen in aanmerking bomen die op de Bijzondere Status Bomen Lijst Woerden staan.

2. Subsidie kan worden verleend aan:

a. de eigenaar van de grond waarop de boom aanwezig is;

b. een natuurlijk of rechtspersoon die krachtens een persoonlijk of zakelijk recht het feitelijke gebruik heeft van de grond waarop de boom aanwezig is.

3. Het college keert tot maximaal 50% van de geoffreerde kosten voor groot onderhoud uit. Gekozen wordt om een deel te vergoeden teneinde de betrokkenheid van de aanvrager van de subsidie bij de boom te vergroten. De hoogte van de bijdrage wordt bij de toezegging meegedeeld.

4. De bijdrage is inclusief verschuldigde BTW.

5. De bijdrage is een tegemoetkoming in het groot onderhoud. Op de hoogte van de toekenning is geen formeel bezwaar mogelijk.

6. Alle ingrepen aan de boom moeten gericht zijn op het duurzaam in stand houden van de Bijzondere Status boom.

7. Iedere vorm van kandelaberen is uitgesloten van een bijdrage, behalve als de boom al als vormboom staat geregistreerd op de Bijzondere Status Bomenlijst Woerden.

8. Een bijdrage kan worden verstrekt voor groot onderhoud zoals: onderzoek naar kwaliteit van boom en groeiplaats, structurele verbetering en bescherming van de groeiplaats, kroonsnoei en kroonverankering.

9. Uitgesloten van een bijdrage is het regulier onderhoud, de afvoer van snoeihout, grond, hekwerken en bestratingmaterialen.

10. Indien een eigenaar/aanvrager ophoudt eigenaar te zijn of onbevoegd wordt over de boom te beschikken, vervalt het recht op subsidie.

11. In geval het eigendom van de boom gedeeltelijk overgaat of de boom gedeeltelijk tenietgaat, bepaalt het college of en in hoeverre verdere verlening van de subsidie plaatsvindt.

Artikel 4 - Algemene voorwaarden

1. De subsidieaanvrager verplicht zich bij het aanvragen van subsidie tot het achteraf tekenen van een eigen verklaring en het nakomen van de voorwaarden en verplichtingen zoals gesteld in deze subsidieregeling.

2. De subsidieaanvrager verplicht zich bij het aanvragen van subsidie tot het duurzaam in stand houden van de boom, voor, tijdens en tien jaar na de uitvoering van de werkzaamheden.

3. Er kan slechts één keer per tien jaar een beroep worden gedaan, per houtopstand, op de subsidieregeling tenzij er sprake is van een calamiteit.

4. Alle werkzaamheden aan Bijzonder Status Bomen dienen door deskundige gespecialiseerde boomverzorgers te worden uitgevoerd. Het college kan een aanvraag weigeren indien zij van menig is dat het bedrijf niet gespecialiseerd is in de boomverzorging.

5. Subsidie wordt slechts verleend indien:

a. de boom niet in een onomkeerbaar slechte staat verkeert;

b. een offerte met de toelichting op de uit te voeren werkzaamheden vooraf door het college is goedgekeurd. Deze offerte met toelichting dient te zijn opgesteld door een vakkundig gespecialiseerd boomverzorgingsbedrijf;

c. de werkzaamheden, na beoordeling en goedkeuring door het college, uitgevoerd worden door een deskundig gespecialiseerd boomverzorgingsbedrijf;

d. na voltooiing van het werk de eigen verklaring en een kopie van de rekening binnen één maand na uitvoering van de werkzaamheden is verstuurd naar het college;

e. de werkzaamheden binnen 12 maanden na het besluit tot subsidieverlening worden uitgevoerd.

6. Het college zal periodiek controleren op de plichten van de eigenaar.

 

 

Artikel 5 - Uitbetaling bijdrage, terugvordering en subsidieplafond

De betaling van de subsidie zal slechts geschieden nadat:

1. de aanvrager heeft voldaan aan alle voorwaarden zoals gesteld in deze subsidieregeling;

2. na controle is gebleken dat het onderhoud op deskundige wijze en conform de goedgekeurde werkzaamheden is uitgevoerd.

3. Indien aantoonbaar misbruik van de subsidieregeling wordt gemaakt, houdt het college zich het recht voor de subsidie (gedeeltelijk) niet uit te betalen of bij naderhand vastgestelde onjuiste informatie, naar het oordeel van het college, houdt het college zich het recht voor de uitbetaalde subsidie terug te vorderen.

4. Indien de subsidieaanvrager voorwaarden en verplichtingen, zoals gesteld in deze subsidieregeling, niet nakomt of bij ernstige nalatigheid, vervalt van rechtswege het recht op subsidie en kan reeds uitgekeerde subsidie worden teruggevorderd.

5. Als het jaarlijks subsidieplafond is bereikt houdt het college zich het recht voor de subsidie niet te verlenen.

6. Al hetgeen hier niet is geregeld, wordt bepaald door artikel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6 - Bijzondere beslissingsbevoegdheid

In alle gevallen waarin deze regeling niet of niet in voldoende mate voorziet, beslist het college.

Bijlage 3 - Checklist van de BEA-standaard

Deze checklist is een hulpmiddel bij het invullen van de BEA-standaard. Dat wil zeggen dat sommige controlepunten in een concrete situatie niet relevant zijn, terwijl andere niet genoemd worden. Het uitgangspunt is een zorgvuldige en ter zake kundige beoordeling.

Inleiding

§ Aanleiding opstellen BEA.

q De reden waarom besloten is tot het (laten) uitvoeren van een Bomen Effect Analyse. Bijvoorbeeld: op grond van een bestemmingsplanvoorschrift, een vergunningsvoorschrift of instandhoudingsplicht op basis van APV of de politieke of publieke wens de mogelijkheid van inpassen van de waardevolle boom te onderzoeken.

§ Vraagstelling of probleemstelling opdrachtgever.

q Naam opdrachtgever.

q Specificatie vraag of probleem van opdrachtgever. Bijvoorbeeld: zijn bouw- of aanlegvoorwaarden ten behoeve van boom kosten neutraal te realiseren? Is het verplanten van deze boom een optie? Wat is maximaal mogelijk aan snoei van kroon of wortels? Wat is de monetaire waarde van de boom?

§ Standaardvraag BEA.

q Vermelding standaardvraag: kan de boom, in het perspectief van de voorgenomen bouw of aanleg, in zijn huidige verschijningsvorm en op deze standplaats, duurzaam behouden blijven?

§ Situatie en uit te voeren werk.

q Beschrijving van het voorgenomen werk in detail. De exacte locatie, omschrijving van de bouw of aanleg en de wijze van uitvoering.

q Beschrijving van de locatie van de boom of bomen in relatie tot het voorgenomen werk.

q Plattegrond / situatieschets.

Beoordeling

§ Kwaliteit van de houtopstand.

§ Beleidstatus.

q Bijvoorbeeld: Opgenomen in het bestemmingsplan, het landelijk Register van monumentale bomen of een gemeentelijke lijst van waardevolle bomen; onderdeel uitmakend van (hoofd) groenstructuur, beeldbepalende boom, bijzondere soort. Zoveel mogelijk refereren aan bestemmingsplannen, groenstructuur- of bomenbeleidsplannen, dan wel het kapvergunningenbeleid of andere plaatselijke beleidsuitgangspunten.

§ Visuele boomcontrole.

q Beoordeling conditie. Bij het beoordelen hiervan dient onder meer gekeken te worden naar de bladbezetting, -kleur en -grootte, de scheutlengte, het vertakkingspatroon, de hoeveelheid dood hout of schimmels en aantastingen. Bij het vaststellen van een verminderde conditie moet ook de mogelijke oorzaak achterhaald worden, zodat maatregelen geadviseerd kunnen worden (bijvoorbeeld in de groeiplaats) om de conditie van de boom te verbeteren. Zie voor onderzoeksmethodieken: stadsbomen Vademecum 3A: boomcontrole en onderzoek, IPC Groene Ruimte, Arnhem 2002.

q Beoordeling mechanische structuur. Hierbij dient beoordeeld te worden of er aanwijzingen zijn dat de structuur van de boom is aangetast, hetgeen kan leiden tot breuk van takken of stam of het omwaaien van de boom. Mechanische verzwakkingsymptomen als verdikkingen, holten, scheuren, plakoksels, afwijkende bastpatronen of verdikkingsgroei moeten worden onderzocht. Zie voor inspectiepunten van de visuele structuurbeoordeling: KBB© versie 2001, NOCB, Westervoort en/of: stadsbomen Vademecum 3A: boomcontrole en onderzoek, IPC Groene Ruimte, Arnhem 2002. Naast de bovengrondse situatie is het van belang te weten op welke wijze het wortelstelsel is opgebouwd. De belangrijkste stabiliteitswortels moeten in kaart worden gebracht.

§ Toekomstverwachting in onveranderde of verbeterde omstandigheden.

q Beoordeling van de toekomstverwachting van de houtopstand wanneer de voorgenomen bouw of aanleg niet plaatsvindt. Indien een verminderde conditie is geconstateerd, moet worden ingeschat wat de toekomstverwachting is wanneer de omstandigheden worden geoptimaliseerd, uiteraard binnen realistische mogelijkheden.

§ Fase waarin project zich bevindt.

q Een nauwkeurige beschrijving van de fase waarin het project verkeert, geeft aan hoe concreet de plannen zijn. Indien het project reeds verschillende fasen doorlopen heeft, is het van belang na te gaan wat de mogelijke uitgangspunten ten aanzien van de houtopstand in deze fasen waren. Mogelijk dat in een startnotitie een intentieverklaring is opgenomen over het inpassen van de houtopstand. Of dat de politiek hierover een uitspraak heeft gedaan.

§ Onomkeerbare besluiten.

q Nagaan welke beslissingen ten aanzien van de bouw of aanleg reeds zijn genomen en in hoeverre deze onomkeerbaar zijn. Door dit inzichtelijk te hebben, is duidelijk wat de bewegingsruimte is voor het stellen van randvoorwaarden ten aanzien van de bouw of aanleg.

§ Gevolgen werk voor boom.

§ Per bouwonderdeel of -fase.

q De effecten voor de houtopstand dienen in kaart gebracht te worden op grond van de plannen die er liggen en op grond van voorzienbare problemen bij de uitvoering. Hoe concreter het project, des te beter zijn de effecten voor de houtopstand te beoordelen. Daar staat tegenover dat, hoe concreter het project, des te meer beslissingen ten aanzien van de uitvoering reeds genomen zijn, waardoor er minder gelegenheid en/of mogelijkheid is tot aanpassingen. Het is raadzaam onderscheid te maken in onderdelen of fasen van het bouw- of aanlegproces. De wijze waarop eventuele sloop wordt uitgevoerd kan andere gevolgen hebben voor de boom of bomen dan de manier waarop de bouw wordt gerealiseerd. Soms is sprake van afgeleide consequenties. Voor de aanleg van een fundering zal een funderingssleuf gegraven moeten worden. Of: bij de bouw van een garage is te voorzien dat er later ook een uitrit moet komen.

§ Bovengronds.

q De noodzakelijke snoei is (on)verantwoord. De boom kan bijvoorbeeld ten behoeve van de bouw deskundig gesnoeid worden, zodat sprake is van een duurzame instandhouding. Omgekeerd kan de snoei dermate rigoureus zijn dat de kans op het inrotten van de wonden of andere problemen groot is. Bijvoorbeeld bij het voor de wegaanleg noodzakelijk opkronen van oude bomen. De beoordeling van de effecten hangt mede af van de boomsoort. Sommige soorten hebben een beter reactievermogen dan andere.

q De windbelasting gaat veranderen. Bijvoorbeeld doordat de boom meer vrijgesteld wordt of juist tegen de nieuwbouw aangeplakt komt te staan.

q Het uitgroeien van de kroon is (on)mogelijk. Bij het handhaven van bijvoorbeeld een halfwas beuk op een halve meter afstand van het balkon zijn klachten van toekomstige bewoners voorspelbaar. Bij deze beoordeling speelt de boomsoort ook een rol. Een paardekastanje of beuk houdt meer licht tegen dan een berk of een iep.

q Het nieuwe gebouw zorgt voor reflectie en/of opwarming. De kans op zonnebrand is groot bij een beuk aan de zuidkant van een nieuw spiegelgebouw. Ook hier speelt de soortgevoeligheid een rol.

§ Ondergronds.

q De verdichting van de bodem is (on)verantwoord. Door de bouwwerkzaamheden onder de kroon raakt de bodem te zeer verdicht, waardoor een te groot deel van het wortelstelsel afsterft, zeker wanneer deze activiteiten in natte omstandigheden worden uitgevoerd.

q De realisatie gaat gepaard met een (on)acceptabel verlies van wortels. De boom raakt bijvoorbeeld belangrijke stabiliteitswortels kwijt door plaatsing van de fundering (verticale afgraving).

Of een boom die afhankelijk is van het hangwater verliest een te groot deel van zijn wateropnamecapaciteit door het verwijderen van de toplaag (horizontale afgraving).

q De toekomstige doorwortelbare ruimte is (on)voldoende. Een betonbak van 4 m³ voor een volwassen eik of kastanje is bijvoorbeeld onvoldoende.

q De voorgestelde ophoging of verharding (afdichting) onder de kroon is gezien de dikte van het pakket, het materiaalgebruik, het verhardingstype, het deel van de kroonprojectie en/of de boomsoort (on)verantwoord.

q Er vindt bronbemaling plaats hetgeen leidt tot grondwateronttrekking. Bomen in de wijde omgeving lopen in het groeiseizoen het gevaar te verdrogen.

§ Alternatieven in uitvoering.

q Een deel van het bouwvolume kan elders gerealiseerd worden, waardoor drastische snoei van de kroon achterwege kan blijven. Of: de geplande verbreding van de weg is niet nodig omdat dit (verkeers)knelpunt ergens anders kan worden opgelost. De praktijk wijst uit dat conflicterende belangen vaak niet ter plaatse kunnen worden opgelost, maar wel elders. De smalle tweebaansweg hoeft bijvoorbeeld niet meer verbreed te worden ten koste van de monumentale bomenrij, omdat de desbetreffende weg door een andere verkeerscirculatie eenrichtingsverkeer wordt.

q Het plaatsen van windschermen of een verankering kan de effecten van veranderde windbelasting beperken.

q De stam omwikkelen met jute of het gebruik van een andere materiaalsoort kan de effecten van reflectie verminderen.

q Ver- of afdichting van de ondergrond is te voorkomen door een deel van het gebouw of de weg zwevend te funderen. Op de belangrijke punten van de te bouwen woning of de aan te leggen weg worden palen of putten op een grote diepte in de grond geschroefd, geheid of geboord, waarbij rekening gehouden wordt met het patroon van de belangrijke stabiliteitswortels.

q De wortels onder het nieuwe fietspad worden overkluisd, waardoor ze onder het fietspad door kunnen blijven groeien, in plaats van dat ze afgehakt worden of afsterven ten gevolge van afdichting.

q Prefab-bouw draagt ertoe bij dat ter plaatse minder ruimte nodig is voor de uitvoering.

q Het gebruik van kleinere machines kan schade aan bomen voorkomen.

q Voor de aanleg van kabels en leidingen of bijvoorbeeld het vervangen van het riool kan gebruikgemaakt worden van zogeheten sleufloze technieken. Hierbij hoeft geen sleuf gegraven te worden, waardoor geen wortels worden doorsneden, maar wordt bijvoorbeeld gebruikgemaakt van de techniek van gestuurd boren onder de wortels door. Een ander alternatief is het handmatig graven ter hoogte van de kroonprojectie, waarbij alle wortels dikker dan 5 centimeter gespaard dienen te worden.

q Afgraven van de toplaag vanwege bodemvervuiling is rond bomen niet altijd noodzakelijk. Er zijn alternatieve methoden, waaronder die van gedeeltelijke gronduitwisseling tussen de wortels gecombineerd met een gedeeltelijke ophoging, waardoor een nieuwe leeflaag wordt gerealiseerd.

q Noodzakelijke ophoging binnen de kroonprojectie kan uitgevoerd worden met behulp van bijvoorbeeld lavakorrels en beluchtingsbuizen, waardoor verstikking van onderliggende wortels wordt voorkomen. Of alleen ophogen met grof zand en dit niet te zwaar verdichten, dat wil zeggen tot een indringingsweerstand van maximaal 1,5 mpa.

q Het plaatsen van een damwand buiten de kroonprojectie van de boom of bomen kan uitdroging tegengaan. Bronnering dient zoveel mogelijk buiten het groeiseizoen te gebeuren (half oktober t/m februari).

§ Meest boomvriendelijk alternatief.

q De voorwaarden waaraan de bouw of aanleg moet voldoen, zodat een zo goed mogelijke inpassing van de houtopstand in bouw of aanleg wordt gewaarborgd. Dat kan één alternatief of een combinatie van alternatieven voor de bouw of aanleg zijn.

Conclusie

§ Antwoord op de vraag: kan de boom, in het perspectief van de voorgenomen bouw of aanleg, in zijn huidige verschijningsvorm en op deze standplaats, duurzaam behouden blijven?

§ Ja: eventueel onder randvoorwaarden voor de uitvoering en met hulp van aanbevolen/ noodzakelijke boombeschermende maatregelen (per bouwfase).

q Bijvoorbeeld: de effecten van de realisatie van bouw of aanleg staan een duurzame instandhouding van de houtopstand niet in de weg.

q Of: een eenvoudige randvoorwaarde voor de uitvoering of een kleine aanpassing van de bouw of aanleg kan leiden / leidt tot een duurzame instandhouding.

q Of: het meest boomvriendelijke alternatief biedt het beste perspectief voor een duurzame relatie tussen boom en gebouw. Gezien de relatief kleine aanpassing en investering biedt dit alternatief een hoge meerwaarde en is derhalve aan te raden.

§ Nee: niet met alternatieve boommaatregelen.

q Bijvoorbeeld: bij een boom met een matige tot slechte toekomstverwachting in de huidige omstandigheden is inpassing in de herinrichtingsplannen in de meeste gevallen niet zinvol.

q Of: de realisatie van het bouwvolume is niet te combineren met het duurzaam instandhouden van het kroonvolume. Er zal een keuze gemaakt moeten worden tussen het gebouw en de boom. Beide gaan niet samen. De boom is overigens gezien het bewortelingspatroon niet op korte termijn te verplanten.

§ Eindoordeel vraag/probleem opdrachtgever.

q Bijvoorbeeld: De getaxeerde waarde van de boom is € 27.550,--.

Aanbevelingen

§ Nader onderzoek.

q De uitvoering van bepaalde onderdelen van de bouw of aanleg waren ten tijde van het opstellen van de Bomen Effect Analyse niet bekend. Wanneer deze bekend worden, is nader onderzoek gewenst.

q Bij iedere wijziging in het plan of de uitvoering dient een terugkoppeling plaats te vinden met de uitvoerder van de BEA, zodat deze kan beoordelen of conclusies en aanbevelingen nader dienen te worden aangescherpt.

q Boombeschermende maatregelen voorafgaand aan en tijdens de uitvoering, bijvoorbeeld door het plaatsen van een vast, twee meter hoog bouwhek rond de kroonprojectie.

§ Controle.

q Het aanstellen van een bomentoezichthouder is sterk aan te bevelen in bouw- en aanlegsituaties die meerdere fasen moeten doorlopen en/of voor onderdelen gebruikmaken van verschillende aannemers. Deze toezichthouder (een vakkundig boomverzorger) behartigt de belangen van de bomen tijdens de voorbereiding, het bouwoverleg en de uitvoering. Hij heeft de bevoegdheid handelend op te treden, indien niet conform de afspraken gewerkt wordt en dit schadelijk is voor de bomen.

q Na het afronden van de bouw- of aanlegactiviteiten dient te worden beoordeeld of deskundig kroononderhoud en/of bodemverbeterende maatregelen zijn aan te bevelen.

q In het bestek staat welke boombeschermingsmaatregelen door de uitvoerende aannemer(s) in acht genomen moeten worden. Indien toch schade aan de houtopstand wordt toegebracht, dient deze schade door een taxateur van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (NVTB) beoordeeld te worden.

 

Bijlage 4

Tien geboden voor bouw of aanleg bij bomen

Bijgevoegd als PDF-bestand

Nota-toelichting Algemene Bomenverordening Woerden

Algemeen

In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving bestaat momenteel behoefte aan een regeling voor het bewaren van houtopstanden die uitsluitend betrekking heeft op een beperkt aantal te beschermen bomen. Een algemeen kapverbod geeft de gemeente onnodig veel werk omdat er in praktijk meer dan 90% van de aanvragen om kapvergunning wordt verleend. Ook voor de burger is een algemeen kapverbod belastend.

Gekozen is voor het uitgangspunt dat in beginsel geen kapvergunning vereist is voor het vellen van een boom tenzij deze staat vermeld op de Lijst Bijzondere Status Bomen (verder te noemen LBSB) en/of de Lijst Waardevolle Boombeplantingen (verder te noemen LWB). Beide lijsten wordt in opdracht van de gemeente door een onafhankelijke partij opgesteld en door burgemeesters en wethouders ten minste eens in de vijf jaar vastgesteld. Dit heeft ertoe geleid dat een aantal artikelen is vervallen ten opzichte van de huidige verordening.

“Vellen” is volgens Van Dale: “door hakken doen vallen”. Indien een vergunning wordt verleend voor het vellen van een houtopstand die voorkomt op de LBSB en/of LWB, is het van belang te weten dat een aanvrager niet altijd gebruik kan maken van een verleende vergunning. Het kan namelijk zijn dat een vereiste vergunning/vrijstelling/ontheffing van de Natuurbeschermingswet of Flora- en Faunawet ontbreekt. Vooral de vogels en vleermuizen in de bomen dienen te worden beschermd.

Door de nieuwe opzet zijn de volgende artikelen komen te vervallen:

Artikel 4 , 5 en 6 in verband met regeling in de Wabo”.

Artikel 14 “Bijzondere Status Bomen”.

Enkele leden van deze artikelen zijn in de nieuwe opzet overbodig, de overige zijn opgenomen bij artikel 2.

Artikel 12 “afstand van erfgrenslijn” uit de bomenverordening 2010 is komen te vervallen. Dit houdt in dat de afstand van twee meter uit het Burgerlijk wetboek geldt.

Toelichting artikel 1 Begripsomschrijvingen

Ten opzichte van de Bomenverordening 2010 zijn enkele begrippen vervallen, toegevoegd en verwijderd.

Teneinde elk misverstand hieromtrent uit te sluiten is in dit artikel een ruime definitie van “vellen” gegeven. Omzagen van bomen, alsmede het verbranden van houtopstand worden eveneens onder het begrip “vellen” gebracht. Bij “ernstige beschadiging of ontsiering” moet gedacht worden aan het op enkele meters boven de grond doorzagen van de stam of het decimeren van een volgroeide boom tot een stam met uitsteeksels (kandelaberen).

Wie bevoegd gezag is voor een project is neergelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak wordt verricht. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

In het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel gemaakt. Een minister dan wel het college van gedeputeerde staten wordt in deze gevallen als het bevoegde gezag aangewezen. Deze gevallen zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bor. Het college van gedeputeerde staten is bevoegd inzake de meer complexere categorieën van inrichtingen. Deze zijn aangewezen in bijlage I van het Bor.

Toelichting artikel 2 Kapverbod

In deze bepaling is de essentie van deze verordening opgenomen: het verbod om zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen die voorkomt op de LBSB en/of LWB. In de bomenverordening 2010 was dit artikel een algemeen kapverbod, met uitzonderingen. In beginsel wordt voor deze houtopstanden geen kapvergunning verleend.

Een kapvergunning is ook verplicht voor bomen die op grond van herplantplicht zijn aangeplant (zie ook artikel 8).

Dit verbod vloeit voort uit artikel 2.2, eerste lid, onder g van de Wabo. De integratie van deze vergunning in de omgevingsvergunning vindt plaats omdat het hier gaat om plaatsgebonden activiteiten. Een extra overweging voor het volledig integreren van deze vergunning in de omgevingsvergunning is dat de verlening van deze vergunning in de praktijk vaak samenliep met bijvoorbeeld de verlening van de bouwvergunning.

In het tweede lid is een opsomming opgenomen van gevallen waarin een vergunning tot het vellen van een houtopstand, die voorkomt op de LBSB, wordt verleend.

In het derde lid is een opsomming opgenomen van gronden waarop een vergunning tot het vellen van een houtopstand, die voorkomt op de LWB, geweigerd kan worden.

Het vierde tot en met het zevende lid hebben betrekking op de LBSB en de LWB. Deze leden waren in de Bomenverordening 2010 opgenomen in artikel 11 Bijzondere Statusbomen. In de Algemene Bomenverordening zijn deze leden zodanig aangepast dat zij ook van toepassing zijn op de LWB.

Omdat de Algemene Bomenverordening alleen nog houtopstanden beschermt die op een vastgestelde lijst zijn opgenomen wordt naast de LBSB de LWB opgesteld. De LBSB beschermt namelijk alleen individuele bomen. Met de LWB worden ook boombeplantingen beschermd waarvan de individuele bomen niet (allemaal) voldoende waarde hebben voor LBSB, maar die als geheel wel van waarde zijn voor de kwaliteit van de openbare ruimte. Het is mogelijk dat een boom die op de LBSB is vermeld ook deel uitmaakt van een boombeplanting die op de LWB is vermeld.

Bomen, die burgemeester en wethouders waardevol achten, komen op de LBSB en/of de LWB. Randvoorwaarde is alleen bomen op te nemen die niet in een onomkeerbare slechte conditie verkeren. De lijst wordt na (intensieve) inventarisatie door een onafhankelijke partij en met gegevens uit het Register Monumentale Bomen in Nederland van de Bomenstichting te Utrecht opgesteld. De LBSB en de LWB worden ten minste eens in de vijf jaar vastgesteld door burgemeester en wethouders, of eerder indien hiervoor aanleiding bestaat. Burgers kunnen bomen aanmelden voor de LBSB en/of de LWB, waarna het bevoegd gezag beslist of de boom daarvoor in aanmerking komt.

Een houtopstand, die is opgenomen op de LBSB en/of de LWB, moet voldoen aan de Boomwaarderingscriteria Bijzondere Status Bomen en Waardevolle Boombeplantingen (zie bijlage 1).

Een houtopstand die is opgenomen op de LBSB behoort tot één van de volgende categorieën:

- Herdenkingsbomen.

- Bijzondere beschermwaardige houtopstanden met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving.

Een houtopstand die is opgenomen op de LWB behoort tot één van de volgende categorieën:

- Boomgroep.

- Laanbeplanting.

- Bos.

- Houtwal.

Burgemeester en wethouders bezitten een bijzondere onderhoudsplicht voor de eigen beschermwaardige houtopstanden, zoals een goed beheerder betaamt.

Burgermeester en wethouders kunnen subsidie verlenen in de te maken kosten, voor werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het duurzaam in stand houden van beschermwaardige houtopstanden. Voor de toepassing van deze regeling komen in aanmerking bomen die op de LBSB en/of de LWB staan. De werkzaamheden die vallen onder “duurzaam in stand houden”, kunnen zeer uiteenlopend zijn. Onder vastgestelde subsidiabele maatregelen wordt verstaan: “werkzaamheden die bijdragen aan het duurzaam in stand houden van de boom, zoals onderzoek naar de kwaliteit van boom en groeiplaats, structurele verbetering en bescherming van de groeiplaats, kroonsnoei en kroonverankering”. Voor de genoemde subsidiabele maatregelen vergoedt de gemeente Woerden maximaal 50% van de werkelijke kosten. De regeling wordt bekostigd uit het Groenfonds. Als de hoogte van het jaarlijkse bedrag, dat gereserveerd is binnen het Groenfonds, is bereikt, houdt de gemeente zich het recht voor de subsidie niet te verlenen. Het betreft een “wie het eerst komt, wie het eerst maalt” regeling. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar bijlage 2.

In het achtste lid is een aantal uitzonderingen op deze vergunningsplicht opgenomen. Deze uitzonderingen zijn overgenomen uit de bomenverordening 2010.. De verwijzing naar de plantenziektewet in lid 8, sub b van artikel 2, is zinvol voor de handhaving van het Kersenvliegbesluit, het Schildluisbesluit en eventuele andere toekomstige plantenziekten. Voor wat betreft de iepenziekte is -na het vervallen van het Besluit bestrijding iepenziekte - een speciale bepaling opgenomen in deze verordening (artikel 8).

Toelichting artikel 3 Aanvraag vergunning

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning kan op grond van het Bor zowel digitaal als op papier worden ingediend. Een burger heeft de keuze tussen het digitaal dan wel schriftelijk aanvragen van de omgevingsvergunning. Voor ondernemingen en personen met een zelfstandig beroep geldt dat zij verplicht zijn tot een digitale aanvraag na verloop van twee jaren.

Het bevoegd gezag mag bij een schriftelijke aanvraag maar maximaal 4 exemplaren van de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden opvragen. In bepaalde gevallen kan hiervan worden afgeweken. Er moet dan sprake zijn van het moeten opvragen van twee of meer adviezen of verklaringen van geen bedenkingen.

De Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) voorziet in andere regels met betrekking tot de indieningsvereisten voor de aanvragen voor een omgevingsvergunning. In artikel 7.3 Mor zijn de specifieke indieningsvereisten opgenomen voor de omgevingsvergunning voor het vellen of te doen vellen van de houtopstand. Het bevoegd gezag heeft niet de mogelijkheid om van deze indieningsvereisten af te wijken.

De hoofdregel is dat de aanvrager één aanvraag voor een omgevingsvergunning indient. De aanvrager kan er echter ook voor kiezen zijn project op te delen in deelprojecten en voor elk van die deelprojecten een afzonderlijke omgevingsvergunning aan te vragen. Het moet hierbij wel gaan om een onderdeel van het project dat fysiek te scheiden is van de andere onderdelen van het totale project. Ook wel de zogenaamde “onlosmakelijke verbondenheid”. Het criterium van de onlosmakelijkheid is neergelegd in artikel 2.7 Wabo. Van onlosmakelijke samenhang is sprake als de activiteiten zien op dezelfde handeling. Het gaat dan om een activiteit die tegelijkertijd ook aangemerkt moet worden als een andere activiteit als omschreven in de artikelen 2.1 en 2.2. van de Wabo. Deze activiteiten overlappen elkaar en zijn niet te scheiden. Zij vormen een en dezelfde handeling die binnen twee of meer activiteitenomschrijvingen vallen. Vanwege de overlap in de activiteitenomschrijvingen is het in deze gevallen niet mogelijk om de handeling op te knippen in deelvergunningen.

Een omgevingsvergunning voor een deelproject geeft de bevoegdheid het deelproject ook daadwerkelijk al uit te voeren. Hieraan bestaat bijvoorbeeld behoefte bij een project waarbij voor de nieuwbouw van woningen grond bouwrijp gemaakt moet worden en/of enkele oude opstallen gesloopt moeten worden wat door verschillende partijen wordt uitgevoerd. De omgevingsvergunning voor het bouwrijp maken en/of het slopen van opstallen kan aangevraagd worden en de werkzaamheden kunnen na het verlenen van dit gedeelte van de omgevingsvergunning ook starten. Vervolgens kan een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen worden aangevraagd. Het gaat om verschillende besluiten waartegen een afzonderlijke rechtsbeschermingsprocedure open staat.

Daarnaast heeft de aanvrager de mogelijkheid om een gefaseerde omgevingsbeschikking aan te vragen. Hij bepaalt zelf welke activiteit wordt gefaseerd. De beoordeling in de eerste fase is erop gericht te onderzoeken of één van de door de aanvrager voorgenomen activiteiten, bijvoorbeeld het oprichten en inwerking hebben van een inrichting, kan worden verricht en dus een gerede kans heeft om een omgevingsvergunning te krijgen. Het betreft een volledige toetsing. Tenuitvoerlegging van een omgevingsvergunning is pas mogelijk nadat ook een omgevingsbeschikking tweede fase is verleend en een volledige vergunning is verkregen. De tweede fase omgevingsbeschikking bevat de noodzakelijke toestemmingen die niet in een eerste fase zijn vergund. Door aanvraag van een omgevingsbeschikking eerste fase kan een financieel risico voor de aanvrager worden beperkt. Hij hoeft in dit geval nog niet aan alle indieningsvereisten te voldoen. Het rechtsgevolg van een eerste fase-beschikking is dat bij de beoordeling van de gedetailleerde aanvraag voor de overige activiteiten (de tweede fase-aanvraag) niet meer getoetst wordt aan de criteria van de eerste fase. De eerste fase-beschikking komt te vervallen indien niet binnen drie jaar nadat deze beschikking is genomen een aanvraag voor een tweede fase-beschikking is ingediend. Beide beschikkingen treden tezamen in werking. Tegen beide beschikkingen staat rechtsbescherming op grond van de Awb open.

Bepaalde houtopstanden buiten de bebouwde kom kunnen zowel onder de Boswet als onder dit artikel vallen. Dit betekent dat in die gevallen een voorgenomen velling moet worden gemeld aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) en dat vergunning moet worden gevraagd aan het bevoegde gezag. Artikel 3, tweede lid, stelt nu dat de wettelijk voorgeschreven kennisgeving aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV) mede wordt beschouwd als een vergunningaanvraag.

Deze efficiënte werkwijze is mogelijk geworden, doordat LASER van de bevestiging van de ontvangst van de kennisgeving een afschrift zendt aan het desbetreffende bevoegde gezag. Aangezien dit afschrift alle gegevens bevat, die het bevoegde gezag voor de beoordeling van de aanvraag nodig heeft, is een belangrijke vereenvoudiging verkregen die voor de belanghebbende boseigenaar vele van de bezwaren van het onderworpen zijn aan tweeërlei gezag wegneemt.

Toelichting verwijderen van de oude artikelen 4 en 5

Deze artikelen kunnen worden verwijderd omdat dit in al in de hogere regelgeving is bepaald. De Wabo bepaalt welke voorbereidingsprocedure van toepassing is. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Slechts op een enkel punt is voor deze beide procedures afgeweken van de reguliere- en de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van de Awb.

Op grond van artikel 3.7 Wabo is voor de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2 de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Echter, indien er meerdere activiteiten voor het project moeten worden uitgevoerd en voor één van de andere activiteiten de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure op grond van de Wabo gevolgd moet worden, dan wordt voor het hele project de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. Uitgangspunt van de Wabo is dat altijd maar één procedure geldt. Indien er sprake is van een samenloop van procedure geldt de zwaarste procedure (de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure).

Aangezien veelal de reguliere procedure gevolgd zal worden, is ervoor gekozen om deze hieronder nader toe te lichten.

De reguliere voorbereidingsprocedure komt tegemoet aan één van de doelen van de Wabo, namelijk het bevorderen van een snelle besluitvorming.

De reguliere voorbereidingsprocedure sluit voor het overgrote deel aan bij titel 4.1 van de Awb. De procedure vangt aan met een verplichte ontvangstbevestiging van het indienen van een aanvraag. Het bevoegd gezag zendt de aanvrager nadat het de aanvraag heeft ontvangen een bericht waarin het vermeldt dat zij bevoegd gezag is, welke procedure zal worden doorlopen, de beslistermijn en de beschikbare rechtsmiddelen en indien de reguliere procedure wordt gevolgd vermeldt het bevoegd gezag tevens dat een beslissing van rechtswege is gegeven, indien niet tijdig op de aanvraag is beslist. Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, stelt het bevoegd gezag de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen de door hem gestelde termijn aan te vullen. Het bevoegd gezag geeft van de aanvraag met vermelding van de ontvangstdatum kennis in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Het bevoegd gezag moet op grond van artikel 3.9 Wabo binnen 8 weken een beslissing op de aanvraag nemen. In deze periode moet het bevoegd orgaan eventuele belanghebbenden de mogelijkheid geven om zienswijzen in te brengen (artikel 4:8 Awb), die zijn ontvangen na de bekendmaking van de aanvraag.

Indien niet tijdig binnen de voorgeschreven termijn van 8 weken een beslissing op de aanvraag is genomen, is er sprake van een omgevingsvergunning van rechtswege. Er is dus sprake van een fatale beslistermijn. Niet tijdig beslissen leidt tot een van rechtswege verleende vergunning.

Toelichting verwijdering van het oude artikel 6

Dit artikel is verwijderd omdat dit al uitputtend in artikel 6.1 van de Wabo is geregeld. Hoofdregel is dat de vergunning de dag na de bekendmaking in werking treedt. In het geval van onder andere de vergunning voor het vellen van houtopstand is een uitzondering gemaakt omdat het hier een activiteit betreft die een onomkeerbaar gevolg kan hebben. Daarom is bepaald dat de vergunning voor het vellen van houtopstand in werking treedt met ingang van de dag nadat de bezwaar- of beroepstermijn van zes weken is verstreken. Verschil met de huidige bepaling is dat voor het in werking treden van de vergunning niet op het eventueel ingediende bezwaarschrift hoeft te zijn beslist. De Wabo gaat hierin dus minder ver dan de oude bepaling uit de verordening. De Wabo bepaalt dat alleen in de gevallen waarin een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan de vergunning pas in werking treedt nadat op dit verzoek is beslist.

Echter voor de van rechtswege verleende vergunning geldt een uitzondering. Ingevolge het vierde lid van artikel 6.1 Wabo geldt dat de vergunning pas in werking treedt totdat de termijn gemaakt, op dit bezwaarschrift is beslist.

Toelichting artikel 4 Vervaltermijn vergunning

Een bepaling als opgenomen in artikel 7 is nodig teneinde misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan. Bomen groeien immers verder. Als de eigenaar van de boom de vergunning niet volledig heeft benut (hij heeft één of meer bomen laten staan), dan dient hij na het vervallen van de vergunning opnieuw een vergunning aan te vragen als hij deze “overgebleven" bomen alsnog wil kappen.

In de Wabo is bepaald dat deze termijn drie jaar bedraagt. Hier kan ten gunste van de vergunninghouder van worden afgeweken. In sommige gevallen kan het namelijk wenselijk zijn een langere termijn aan te houden.

Toelichting artikel 5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

Het bevoegd gezag kan in het geval van het verlenen van de vergunning een herplantplicht opleggen. Behalve een termijn kan het bevoegd gezag ook aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Denkbaar is dat een andere boomsoort wordt voorgeschreven. Bij vervanging van een grote boom kan worden gedacht aan herbeplanting van een boom van een vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan één boompje. Uiteraard dient herplant groentechnisch verantwoord te zijn. In artikel 2 is opgenomen dat ook voor bomen die op grond van een herplantplicht zijn geplant een kapvergunning verplicht is. Deze herplantplicht is immers aan een kapvergunning gekoppeld om het groene karakter van een plek in stand te houden.

Het derde lid van artikel 5 is toegevoegd vanuit natuurbeschermingsoogpunt voor bijzondere flora en fauna in en rond een houtopstand. Het verlenen van een kapvergunning is een goede mogelijkheid en een juist moment om burgers meer natuurbewust te maken.

Toelichting artikel 6 Herplant- / instandhoudingsplicht

Als een houtopstand, waarvoor een kapvergunning is vereist, zonder geldige vergunning is geveld, dan wel op andere wijze is teniet gegaan, kan het bevoegd gezag een herplantplicht opleggen. In het eerste lid van artikel 6 is toegevoegd „dan wel op andere wijze is teniet gegaan". Het bevoegd gezag kan dus ook een verplichting tot herplant opleggen, als houtopstand is teniet gegaan door bijvoorbeeld verwaarlozing of door een calamiteit (overstroming, ziekte e.d.). Het derde lid van artikel 6 betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze binnen afzienbare tijd zal teniet gaan. De gemeente zou in dat geval kunnen wachten totdat de houtopstand geheel is teniet gegaan om dan vervolgens op grond van het eerste lid van artikel 5 een herplantplicht op te leggen. Het kan echter voorkomen dat de strekking van dit artikel beter gediend is met het behoud van bestaande bomen dan met de vervanging daarvan. Met name valt hierbij te denken aan grote bomen. Deze zijn immers niet of slechts met grote kosten te vervangen, en wat bijvoorbeeld schoonheid, luchtzuiverende kwaliteit, nestelgelegenheid betreft, wegen zij op tegen een veelheid van jonge boompjes. Krachtens het derde lid van artikel 6 kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk, van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting tengevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval enz. In bijlage 4 zijn de bepalingen opgenomen die van kracht zijn bij bomen op bouwlocaties.

Uiteraard dient een bevoegdheid tot het voorschrijven van een instandhoudingplicht, evenals alle andere overheidsbevoegdheden, te worden uitgeoefend met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals bijvoorbeeld het evenredigheidsbeginsel. Er zal altijd een afweging van belangen, waaronder ook de financiële belangen van betrokkene, moeten plaatsvinden.

Toelichting artikel 7 Schadevergoeding

De Boswet schrijft voor dat een gemeentelijke verordening dit artikel moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien een vergunning om te vellen geweigerd wordt.

Toelichting artikel 8 Bestrijding iepziekte

Voor een omschrijving van iepziekte en iepenspintkever wordt verwezen naar artikel 1, lid m en lid n. Dit artikel is opgenomen omdat in 1991 het landelijke Besluit bestrijding iepziekte is vervallen. Daarmee is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid bij de gemeentes komen te liggen. Optreden tegen iepenziekte is dringend gewenst om nog enige iepen in ons land over te houden.

Toelichting artikel 9 Bomen Effect Analyse

Artikel 9 is een algemene verplichting tot het opstellen van een BEA in nader omschreven gevallen. Bijvoorbeeld bij werken binnen 5 meter van de kroonprojectie van (bijzondere) bomen moet altijd door aanvrager of uitvoerder van het werk een BEA worden overlegd.

De Bomen Effect Analyse is een instrument dat ingezet wordt om bomen beter in beeld te brengen bij (voorgenomen) bouw of aanleg. Met behulp hiervan wordt beoordeeld of een duurzame instandhouding van de houtopstand mogelijk is met uitvoering van de voorgenomen plannen. De Bomen Effect Analyse geeft richtlijnen voor de beoordeling, waardoor de effecten helder worden en zonodig voorwaarden gesteld kunnen worden aan de uitvoering van het werk. Deze richtlijnen zijn vastgelegd in de BEA-standaard. Dit zijn de strikte inhoudseisen waaraan een Bomen Effect Analyse moet voldoen. Aan iedere eis kan echter nog op verschillende manieren invulling gegeven worden, al naar gelang de aard van de bouw of aanleg in relatie tot de desbetreffende boom.

In bijlage 3 is beschreven wat een BEA kan/moet inhouden ter beoordeling van het bevoegd gezag.

Toelichting artikel 15 Slotbepaling

De nieuwe Algemene Bomenverordening treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 1 oktober 2010, zijnde de invoeringsdatum van de Wabo.