Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2011

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2011

De raad van de gemeente Woerden,   gelezen het voorstel van 2 november 2010 van burgemeester en wethouders;   gelet op artikel 225 van de Gemeentewet en de Parkeerverordening 2009;     besluit;     vast te stellen de "Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2011".

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. Parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet in gevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

b. Houder: degene die naar omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven.

c. Parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan.

 

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:

a. Een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.

b. Een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

 

Artikel 3 Belastingplicht

1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

I. indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;

II. indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

3. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruikgemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

4. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

 

Artikel 4 Vrijstellingen

Geen parkeerbelasting wordt geheven voor zover er op een ten behoeve van het betaald parkeren aangewezen parkeerplaats wordt geparkeerd in opdracht van gemeentelijke ambtenaren en ten behoeve van de uitoefening van hun functie dan wel in opdracht van de gemeente als rechtspersoon zelf.

Artikel 5 Maatstef van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld

1. De belasting, als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij aanvang van het parkeren.

2. De belasting, als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd bij de aanvang van het heffingstijdvak waarover de belasting wordt geheven.

 

Artikel 7 De wijze van heffing en de termijnen van betaling

1. De belasting, als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

2. De belasting, als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

3. De naheffingsaanslag moet binnen 4 weken na de dagtekening van de toegezonden acceptgiro worden voldaan.

 

Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd, geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Artikel 9 Kosten

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a bedragen € 52,00.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelasting.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening parkeerbelasting 2010”, vastgesteld op 16 december 2009, sindsdien ongewijzigd, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor de in het derde lid genoemde datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

3. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2011.

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening parkeerbelastingen 2011”.

 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2010, de griffier,                                                            de voorzitter, mr. G.A. Karssenberg                                       mr. H.W. Schmidt

Bijlage Bijlagen

tarieventabel parkeerbelastingen 2011

Nota-toelichting

Artikelgewijze toelichting op de parkeerbelastingverordening 2011

Begripsomschrijvingen (artikel 1 van de verordening) Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1. Zo is betrekkelijk uitvoerig gedefinieerd wat wordt verstaan onder het parkeren van een voertuig. Het valt op dat nadrukkelijk wordt gesproken over voertuigen en niet over motorrijtuigen. Het begrip voertuig is ruimer dan het begrip motorrijtuig. Deze ruimere omschrijving vinden we ook terug bij de definitie van het begrip houder. Voor de houder van voertuigen wordt gekeken naar degene die naar de omstandigheden beoordeeld als houder van het voertuig moet worden beschouwd. Alleen voor de houders van motorrijtuigen die zijn ingeschreven in het kentekenregister wordt gekeken naar degene op wiens naam het voor dat motorrijtuig afgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven. Voor het parkeren van andere voorwerpen dan voertuigen komt de heffing van parkeerbelastingen niet aan de orde. Voorts is nog een definitie opgenomen van het begrip parkeerapparatuur. Van parkeren is geen sprake gedurende de tijd dat het voertuig nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk laden of lossen van zaken (Hof ’s-Gravenhage 28 april 1993, nr. 921 361-E-3 en nr. 921 700-E-3, Belastingblad 1993, blz. 585 en 586, Hof Arnhem 16 september 1993, nr. 920 866, Belastingblad 1994, blz. 207 en Hof Amsterdam 12 november 1993, nr. 2108/92, M IV, Belastingblad 1994, blz. 208).

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 mei 1999, nr. 33 286, Belastingblad 1999, blz. 566 een definitie gegeven van het begrip onmiddellijk laden en lossen: ‘Onder het onmiddellijk laden en lossen (...) dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.’ Belastbaar feit (artikel 2 van de verordening) In artikel 2 is omschreven welke parkeerbelastingen geheven kunnen worden. Het gaat dan om de belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bepaalde aangewezen plaats en om een belasting ter zake van het vergunningparkeren. Belastingplicht (artikel 3 van de verordening) In dit artikel wordt aangegeven wie in welke gevallen al dan niet belastingplichtig is. Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak (artikel 4 van de verordening) In artikel 4 wordt voor het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing verwezen naar de tarieventabel. Ontstaan van de belastingschuld (artikel 5 van de verordening) In artikel 5 is geregeld op welk tijdstip de belastingschuld ontstaat. Voor de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, is geregeld dat deze is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. De belasting genoemd in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd bij de aanvang van het heffingstijdvak waarover de belasting wordt geheven. Dit is gedaan om ook in het geval van een doorlopende vergunning steeds de belastingschuld te laten ontstaan bij de aanvang van een nieuw tijdvak. Naar wij menen kan voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een parkeervergunning een afzonderlijk bedrag aan leges worden gevraagd. Het gevorderde bedrag heeft betrekking op de kosten van afgifte van de vergunning. De belasting als bedoeld in artikel 225 van de Gemeentewet heeft betrekking op de parkeerbelasting die voor een verleende vergunning mag worden gevorderd. Wijze van heffing en termijnen van betaling (artikel 6 van de verordening) In artikel 6 hebben de wijze van heffing en de betalingstermijn een plaats gevonden. Op grond van de wettelijke regeling wordt de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, aangemerkt als geheven bij wege van voldoening op aangifte en zij moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Dit is zo in de verordening opgenomen. Als geen betaling heeft plaatsgevonden kan een naheffingsaanslag worden opgelegd. Voor de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel b, is bepaald dat deze wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen (artikel 7 van de verordening) In artikel 7 is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft om aan te wijzen de plaats waar en het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd. Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet moet de verordening namelijk een regeling bevatten in welke gevallen het college van burgemeester en wethouders die aanwijzing kan doen. In het verleden is discussie geweest over de vraag of bezwaar en beroep mogelijk is tegen een dergelijke aanwijzing indien deze is vervat in een afzonderlijk besluit, dat gebaseerd is op de verordening, maar er geen deel van uitmaakt. In een uitspraak van 12 april 1999 (nr. H01.98.1361) heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat zulks niet mogelijk is. Een op grond van de verordening parkeerbelastingen genomen aanwijzingsbesluit berust namelijk op een wettelijk voorschrift inzake belastingen (artikel 225 Gemeentewet). Op grond van artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Awb staat daartegen geen voorziening open. Kosten (artikel 8 van de verordening)In dit artikel worden alle in rekening te brengen kosten, indien niet op reguliere wijze wordt betaald, geregeld. Het in rekening brengen van de kosten van een naheffingsaanslag is niet in strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

De kosten van de naheffingsaanslag zijn niet aan te merken als een boete (Hof ’s-Gravenhage, 1 februari 1994, nr. 931235-E-3). Per 1 januari 2011 bedraagt het maximumbedrag dat voor een naheffingsaanslag aan kosten in rekening mag worden gebracht € 52,00. Kwijtschelding (artikel 9 van de verordening) Voor parkeerbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders (artikel 10 van de verordening) Deze nadere regelgeving heeft betrekking op de regelgeving inzake zaken als aangifte, voorlopige aanslagen en invorderingsrente.