Regeling vervallen per 30-06-2011

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Woerden 2007

Geldend van 30-06-2011 t/m 29-06-2011

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Woerden 2007

De raad van de gemeente Woerden,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 augustus 2007;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

besluit;

vast te stellen "Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Woerden 2007"

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

a. Weg:

1. De weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

2. de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

3. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

4. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

b. Openbaar water: Alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

c. Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.

d. College: het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Woerden.

e. Rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

f. Voertuigen: alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1999, met uitzondering van:

· treinen en trams;

· kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

g. Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

h. Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

i. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

j. Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

k. Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.

l. Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

m. Bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Beslistermijn

1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag zoals bedoeld in artikel 2.3.1.2 binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

4. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2, artikel 2.1.5.3 of artikel 4.7.2.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

2. Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2, artikel 2.1.5.3 en artikel 4.7.2

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

1. De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de vergunningen als bedoeld in artikel 2.1.5.2, artikel 2.1.5.3 en artikel 4.7.2.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

e. in afwijking van het gestelde onder d indien van de vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2, artikel 2.1.5.3 of artikel 4.7.2 niet binnen drie jaar gebruik is gemaakt;

f. indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

(vervallen)

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, of onnodig op te dringen, of te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden of gevechten ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 Optochten

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2.op de weg te doen plaatsvinden.

2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. het voorkomen of beperken van overlast;

c. de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

d. de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald.

2. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door terugrekening valt op vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt dit tijdstip geacht te vallen op 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

3. Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

1. Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van

beëindiging;

d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

2. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

(Vervallen)

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg of aan het openbaar water:

a. een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2;

b. voor publiek muziek ten gehore te brengen;

c. een feest of een wedstrijd te geven of te houden.

2. Het in het eerste lid 1 bepaalde geldt niet voor zover artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994 of artikel 5.4.1. van toepassing is.

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening

(Vervallen)

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest

(Vervallen)

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

1. Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

2. Het verbod geldt niet voor:

a. vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

b. zonneschermen, voorzover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voorzover:

· elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt, en

· elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt, en

· elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, minder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan. Degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten draagt er zorg voor dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

d. voertuigen;

e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

f. uitstallingen, mits gelegen in door het college aangewezen gebieden en mits wordt voldaan aan de door het college gestelde regels ten aanzien van uitstallingen.

3. Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

a. deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg,

b. gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of

c. een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

4. Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

5. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt

voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

b. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

c. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

d. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.5.2 Vastmaken van voorwerpen

1. Het is verboden voorwerpen aan te brengen boven of over de weg of vast te maken aan bomen of aan objecten die zijn bestemd voor of gebruikt worden ten behoeve van de openbare dienst.

2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.1.5.3 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement, Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.

Artikel 2.1.5.4 Maken en veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

a. een uitweg te maken naar de weg;

b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de bruikbaarheid van de weg;

b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

e. boven genoemde weigeringsgronden zijn niet limitatief.

4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

(Vervallen)

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

(Vervallen)

Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen e.d.

(vervallen)

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

(Vervallen)

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

(Vervallen)

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

(Vervallen)

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer, nutsvoorzieningen of de openbare verlichting worden aangebracht,onderhouden,gewijzigd of verwijderd.

2. Het college maakt tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn

(Vervallen)

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs

(Vervallen)

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;

b. markten als bedoeld in artikel 160 lid 1 onder h Gemeentewet;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Drank - en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.2.1 en 2.1.4.1 van deze verordening.

2. Onder evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid.

Artikel 2.2.2 Evenement

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. het voorkomen of beperken van overlast;

c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

d. de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 3 Toezicht op horecabedrijven

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijving

1. Onder horecabedrijf worden in deze afdeling verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

2. Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij deze inrichting behorend terras en de andere aanhorigheden.

3. Onder paracommercieel horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan: een horecabedrijf als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet.

4. Een terras in de zin van deze afdeling is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- en zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

5. Onder houder wordt in deze afdeling verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2.

6. Deze afdeling verstaat niet onder bezoekers:

a. De gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

b. De personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikelen 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van

Strafrecht;

c. De personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2 Exploitatievergunning

1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor een hotel, pension, restaurant, ijssalon, tearoom verbonden aan een bakkerij en een paracommercieel horecabedrijf.

3. De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

4. De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van dit bedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

5. Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het bedrijf is gelegen, de aard van het bedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.

6. De exploitatie van een horecabedrijf moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de horeca-inrichting of de openbare weg niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

Artikel 2.3.1.3 Terras

1. Het is paracommerciële horecabedrijven toegestaan zonder vergunning een terras in te richten.

2. Commerciële horecabedrijven zonder exploitatievergunning mogen zonder vergunning een terras inrichten, indien zich dit op eigen terrein bevindt. Voor een terras op de openbare weg is een vergunning nodig als bedoeld in artikel 2.1.5.1.

3. Voor commerciële horecabedrijven die wel over een exploitatievergunning dienen te beschikken, worden voorschriften ten aanzien van een terras opgenomen in die exploitatievergunning. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1. beslist de burgemeester in dat geval. De weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.1.5.1, vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

4. Een terras mag geopend zijn van maandag tot en met zaterdag van 09.00 tot 23.30 uur en op zondag van 12.00 tot 22.30 uur. De burgemeester kan hiervan in geval van bijzondere omstandigheden afwijken.

5. Het bepaalde in het derde lid geldt niet, voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden

1. De burgemeester is bevoegd in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid voor een horecabedrijf een sluitingstijdstip vast te stellen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 2.3.1.5 Sluitingstijden; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk sluitingsuren vaststellen of tijdelijk algehele sluiting van een of meer horecabedrijven bevelen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat deze inrichting krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

(Vervallen)

Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd orgaan

(Vervallen)

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

(Vervallen)

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

(Vervallen)

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174 a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak die vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak die vanaf de weg zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen;

b. met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

1. Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet bestemd zijn voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen

(Vervallen)

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen

(Vervallen)

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

1. Het is verboden:

a. op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. op of aan de weg, openbaar water of andere voor publiek toegankelijke plaatsen, door hinderlijk of baldadig gedrag onnodig overlast of hinder voor omstanders, andere weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen te veroorzaken of zich zodanig op te houden dat onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeersweg 1994 van toepassing is.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

1. Het is verboden op de weg, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a. een terras dat deel uit maakt van een inrichting, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden:

a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.10a Gebiedsontzegging

1. De burgemeester kan degene die, hetzij alleen, hetzij in groepsverband, de openbare orde ernstig verstoort door het plegen van strafbare feiten, of anderszins personen lastig valt of schade toebrengt uit het oogpunt van openbare orde het bevel geven zich te verwijderen en zich verwijderd te houden van of uit een door de burgemeester bij bevel plaats of gebied gedurende de tijd bij het bevel genoemd.

2. Het is verboden zich in het gebied te bevinden in strijd met een krachtens het eerste lid gegeven bevel.

3. Het in het eerste lid bedoelde bevel geldt niet voor zover de persoon tot wie het bevel is gericht:

a. in het gebied blijkens opgave in het persoonsregister van de gemeente woonachtig is of

b. aannemelijk maakt dat hij op de plaats in het gebied werkzaam is, of

c. anderszins aannemelijk maakt dat hij een zwaarwegend belang heeft zich in dat gebied op te houden.

4. De burgemeester bepaalt de plaats of het gebied waarvoor een gebiedsontzegging bij bevel opgelegd kan worden.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d

(Vervallen)

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden gedurende de markt of een evenement zich met een fiets of bromfiets te bevinden op het terrein waar deze markt of dit evenement gehouden wordt.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

(Vervallen)

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

(Vervallen)

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren

(Vervallen)

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties

(Vervallen)

Artikel 2.4.17 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

2. Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

a. op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

c. op een andere door het college aangewezen plaats.

2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

a. anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt, dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt, dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijnen muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

2. In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar, identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand.

3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voor zover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben; dan wel,

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel,

c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

3. Het college kan de rechthebbende op een onroerend goed gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.21 Wilde dieren

(Vervallen)

Artikel 2.4.22 Loslopend vee

(Vervallen)

Artikel 2.4.23 Duiven

(Vervallen)

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht;

b. verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

b. de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

d. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

e. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

f. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijven

1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

2. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1;

b. houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1.

Artikel 2.5.6 Verkoop van fietsen e.d. op de weg

Het is verboden op of aan de weg fietsen, bromfietsen en scooters te koop aan te bieden, te verkopen of te kopen, anders dan in de directe nabijheid van een detailhandelsbedrijf voor rijwielen.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

consumentenvuurwerk waarop het besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling.

1. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

2. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikelen 2.1.1.1, 2.1.2.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.4.10a, 2.6.3 en 5.5.1 van deze Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebied

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie, e.d.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

1. de exploitant;

2. de beheerder;

3. de prostituee;

4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen

noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3.2.1 Seksinrichting

1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

a. de persoonsgegevens van de exploitant;

b. de persoonsgegevens van de beheerder;

c. het aantal werkzame prostituees;

d. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

e. de plaatselijke kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

f. de plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

g. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; en

h. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

1. De exploitant en de beheerder:

a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

c. hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 453 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

3. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

a. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

b. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº, artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

c. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

d. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

e. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

4. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

a. een vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 340 euro bedraagt;

b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

5. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking va n deze vergunning.

6. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

1. Het bevoegd gezag kan, in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid sluitingstijden voor een seksinrichting vaststellen.

2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

1. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

2. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

3. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

1. Het is verboden op of aan de weg door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

3. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden bedoeld in het tweede lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden als bedoeld in het eerste lid.

5. de burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren.

2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotischpornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Paragraaf 3 Beslissingstermijn;weigeringsgronden

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

1. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

2. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, kan worden geweigerd:

a. in het belang van de openbare orde;

b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

d. in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

e. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

f. in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

g. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a van overeenkomstige toepassing.

3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. besluit: het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer;

b. inrichting: een horecabedrijf als bedoeld het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing geldt voor de gehele gemeente of in één of meer delen daarvan.

4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 3 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteiten het college daarvan in kennis heeft gesteld.

2. Het is een inrichting toegestaan maximaal 3 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

4. De kennisgeving wordt geacht dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaan.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4.1.7 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet Geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1994 of het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

Afdeling 2 Afvalstoffen

Afdeling 3 Lozing en riolering

Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.4.1 Verontreiniging van de weg en van terreinen

1. Het is verboden:

a. afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

b. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het rechtmatig conform de bepalingen in de afvalstoffenverordening die thans van kracht is, aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.

2. Het college kan van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

5. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover:

a. de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet, de Destructiewet, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, of de Wet bodembescherming voorziet in de beoogde bescherming van het milieu;

b. de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;

c. het Provinciaal wegenreglement Utrecht, of de Provinciale bodem beschermingsverordening Utrecht, of de Provinciale milieuverordening van toepassing is.

Artikel 4.4.2 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

1. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

a. indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

b. indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.

2. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Utrecht van toepassing is.

Artikel 4.4.3 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

(Vervallen)

Artikel 4.4.4 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten

(Vervallen)

Artikel 4.4.5 Straatvegen

(Vervallen)

Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.4.7 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereed staande afvalstoffen

(Vervallen)

Artikel 4.4.8 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

(Vervallen)

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.7.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

1. Het college kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

1. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

2. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

3. caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

4. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

5. afvalstoffen.

2. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

3. Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

1. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

2. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer, Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale verordening grondwateren bodembescherming Utrecht van toepassing is.

Artikel 4.7.2 Vergunningplicht handelsreclame

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:

a. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

b. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

c. opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

· een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijk betekenis hebben;

· het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

d. opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of bij de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

e. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienst van dat vervoer;

f. reclame die past binnen de beleidsregels en waarvan het reclamebeleid aangeeft dat hiervoor geen vergunning vereist is.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben.

4. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

5. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd;

a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

b. in het belang van de verkeersveiligheid;

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt

voorzien in een Provinciale landschapsverordening;

b. Het verbod in het eerste lid geldt niet, indien sprake is van een permanent losstaand object en een gevelconstructie waarvoor de Woningwet van toepassing is;

c. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Weg: de weg, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

b. voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

1. treinen en trams;

2. fietsen, bromfietsen;

3. gehandicaptenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

4. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

c. parkeren: het doen of laten staan van voertuigen, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.1.a Parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffen

1. Het is verboden om een voertuig dat wordt gebezigd voor het vervoer van meer dan 10 kilogram gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1, lid 2, sub b van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen te parkeren indien zich binnen straal van 250 meter gebouwen bevinden waarbinnen zich personen plegen op te houden.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren; dan wel

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

2. Onder het verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b. voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het verboden is een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

1. Het is verboden een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de openbare weg te plaatsen of te hebben.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

(Vervallen)

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van mee dan 2,4, meter op de weg te parkeren.

2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

3. Het college wijst parkeerterreinen aan waar voertuigen, als bedoeld in het eerste lid kunnen parkeren.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

(Vervallen)

Artikel 5.1.11 Parkeren van fietsen en bromfietsen

1. Het is verboden een fiets, bromfiets of gehandicaptenvoertuig te parkeren als daardoor:

a. op een voetpad of trottoir de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;

b. de veiligheid of de doorstroming van of het uitzicht voor het verkeer wordt gehinderd;

c. schade ontstaat of

d. voor een bewoner of gebruiker van het gebouw waartegen of waarvoor de fiets, bromfiets of het gehandicaptenvoertuig staat geparkeerd de doorgang of het uitzicht wordt belemmerd.

2. Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het verboden is langer dan een door hen te bepalen periode gebruik te maken van voor het parkeren van fietsen of bromfietsen bestemde ruimten of plaatsen en waar het verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde plaatsen te laten staan.

3. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren op of aan de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, strandplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed

(Vervallen)

Artikel 5.2.2 Venten

1. Onder venten wordt verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4.;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.

3. Het is verboden te venten:

a. in het centrum (gebied binnen de Singel) van de kern Woerden op de vrijdagavond tussen 18:00 uur en 21:00 uur (koopavond) en in het weekend;

b. indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

4. Het verbod als bedoeld in artikel 5.2.2. derde lid onder a geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7,eerste lid, van de Grondwet.

5. Het college kan de vrijheid van meningsuiting beperken door een verbod in te stellen:

a. op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

b. voor bepaalde dagen en uren.  

Artikel 5.2.3 Standplaatsen

1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of op of aan openbaar water dan wel op een andere al dan niet met enige beperking voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

2. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

3. Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

4. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt en voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer, de Woningwet, het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement Utrecht van toepassing is.

6. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. in het belang van de openbare orde;

b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

d. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

e. vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

7. Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een Wet-milieubeheerplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet milieubeheervergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

a. in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

b. toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. in het belang van de openbare orde;

b. in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

(Vervallen)

Artikel 5.3.2 Ligplaats vaartuigen niet zijnde woonschepen

1. Het is verboden met een vaartuig niet zijnde een woonschip ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats voor een vaartuig niet zijnde woonschip op aangewezen gedeelten van openbaar water:

a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer, de Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening Utrecht van toepassing is.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats

(Vervallen)

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

(Vervallen)

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken

1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Provinciale Vaarwegenverordening Utrecht van toepassing is.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

(Vervallen)

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

(Vervallen)

Afdeling 4 Crosswedstrijden en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer of het Besluit geluidproductie van toepassing is.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 onder z van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor berijders van paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

c. die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d. van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. In sommige gevallen kan ontheffing van het verbod worden verleend, mits het belang van het milieu zich daar niet tegen verzet. De ontheffing wordt onder voorwaarden verleend.

3. De ontheffing kan worden geweigerd:

a. in het belang van de openbare orde en veiligheid;

b. ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

c. ter bescherming van de flora en de fauna;

d. ter bescherming van het milieu.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover:

a. op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn;

b. de Provinciale milieuverordening hierover een regeling bevat;

c. artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is;

d. het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke of het betreft vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar oplevert voor de omgeving.

Afdeling 6 Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen

1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

a. verharde delen van de weg;

b. gemeentelijk begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

2. Incidentele asverstrooiing, op een plaats anders dan eigen terrein, is verboden zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar van dat terrein.

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 7 Lijkbezorging

Afdeling 8 Overige bepalingen

Artikel 5.8.1 Detectorverbod

1. Het college kan ter bescherming van archeologische vondsten terreinen aanwijzen waarvoor een detectorverbod geldt.

2. Het is verboden zich zonder vergunning van het college met een metaaldetector te bevinden op de onder het eerste lid bedoelde terreinen.

3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene aan wie ingevolge artikel 41 van de Monumentenweet 1988 een archeologisch onderzoek op de betreffende plek is toegestaan.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

1. Overtreding van de op grond van deze verordening strafbaar gestelde feiten en de krachtens deze verordening gegeven voorschriften en beperkingen worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de eerste of van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. Het gestelde in het eerste lid geldt niet  voor de artikelen 2.1.5.3, 2.1.5.4 en 4.7.2.

Artikel 6.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college of de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

1. Deze verordening treedt in werking op 1 november 2007.

2. De Algemene plaatselijke verordening van Woerden 2003 en alle latere wijzigingen worden op dezelfde datum als genoemd in het eerste lid ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

1. Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd – verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven van kracht voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of in getrokken.

2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover niet ingetrokken - na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Woerden 2003, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Woerden 2007 nog niet is beslist, wordt op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Woerden 2003 beslist.

4. Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor de inwerkingtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening is binnengekomen, wordt beslist met de toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening Woerden 2003.

5. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Woerden 2007 (APV Woerden 2007).

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad.

Nota-toelichting

De Algemene Plaatselijke Verordening Woerden 2007 is gebaseerd op de modelverordening van de VNG. De toelichting op die model-APV is daarom uitstekend te gebruiken als toelichting op deze APV. Alleen daar waar van de modelverordening is afgeweken, of waar behoefte is gebleken aan nadere toelichting, is er een toelichting gegeven op een artikel.De artikelen 2.1.5.3, 2.1.5.4 en 4.7.2 zijn onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) komen te vallen.Wet algemene bepalingen omgevingsrechtDe Wabo regelt de omgevingsvergunning die in de plaats komt van een reeks vergunningen, ontheffingen of toestemmingen voor het realiseren van een fysiek project. De meest bekende daarvan zijn:- de bouwvergunning;- de aanlegvergunning;- de sloopvergunning;- de monumentenvergunning;- de milieuvergunning;- de kapvergunning.De Wabo beoogt tegemoet te komen aan het belang van een snelle dienstverlening. Het bevorderen van de tijdige besluitvorming vormt hiervan een onderdeel.Eén aanvraag; één bevoegd gezag; één loketDe centrale gedachte bij de ontwikkeling van de Wabo is de “één loket gedachte”. Dit houdt in dat de aanvrager vanaf een nader te bepalen moment in 2010 één omgevingsvergunning hoeft aan te vragen voor zijn project. De aanvrager geeft aan op welke activiteiten (bouw, aanleg, sloop enz.) zijn aanvraag betrekking heeft. Voor de erfgoedverordening betekent dit dat bijvoorbeeld de omgevingsvergunning voor het bouwen en de omgevingsvergunning voor monumenten in één verzoek worden aangevraagd.De omgevingsvergunning wordt vervolgens door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Artikelsgewijze toelichtingHoofdstuk 1 Algemene BepalingenArtikel 1.1.m. Bevoegd gezagHet bevoegd gezag is in de meeste gevallen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.In het Bor worden een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel gemaakt. Een minister dan wel het College van gedeputeerde staten wordt in deze gevallen als het bevoegde gezag aangewezen. Deze gevallen zijn aangewezen in artikel 3.3 van de Wabo. Gedeputeerde staten van de provincie is bevoegd gezag indien het gaat om de meer complexere categorieën inrichtingen. Deze zijn specifiek in bijlage I van het besluit omgevingsrecht omschreven.Artikel 1.2 BeslistermijnHet merendeel van de aanvragen kan binnen acht weken worden afgewerkt. De meer ingewikkelde aanvragen echter, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen vergen geruime tijd, soms meer dan acht weken. In dat geval kan ingevolge het tweede lid de beslissingstermijn verlengd worden. Het niet beslissen van het bestuursorgaan binnen de in lid 1 gestelde termijn, houdt in dat er sprake is van een “fictieve weigering”. Dit houdt in dat bij het verstrijken van de termijn de aanvrager bevoegd is bezwaar of beroep in te stellen.Indien een verlening van de beslistermijn nodig is, biedt genoemde verlening uitkomst. Daarbij blijft het uitgangspunt dat het een redelijk termijn dient te blijven. Artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht tot kennisgeving aan de aanvrager van dit verleningsbesluit. Indien de aanvrager meent dat de verlening niet redelijk is, kan hij daartegen in bezwaar en beroep gaan.Voor de horeca-exploitatievergunning is een termijn ingesteld van 12 weken. De langere doorlooptijd van deze vergunning heeft te maken met de hoeveelheid informatie die opgevraagd moet worden omtrent de exploitant en de horeca-inrichting.De vergunningstelsels uit het vierde lid zijn onder de Wabo komen te vallen. De Wabo bepaald welke voorbereidingsprocedure van toepassing is.Op grond van artikel 3.7 Wabo is voor de voorbereiding van deze vergunningen de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Echter indien er meerdere activiteiten voor het project moeten worden uitgevoerd en voor één van de andere activiteiten de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure op grond van de Wabo gevolg moet worden dan wordt voor het hele project de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. Uitgangspunt van de Wabo is dat altijd maar één procedure geldt. Indien er sprake is van een samenloop van procedure geldt de zwaarste procedure (de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure).Veelal zal de reguliere procedure gevolgd worden. Het bevoegd gezag moet op grond van artikel 3.9 Wabo binnen 8 weken een beslissing op de aanvraag nemen. Er is een beslissing van rechtswege gegeven, indien niet tijdig op de aanvraag is beslist.Indien een verlening van de beslistermijn nodig is biedt genoemde verlening uitkomst. Daarbij blijft het uitgangspunt dat het een redelijk termijn dient te blijven. Artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht tot kennisgeving aan de aanvrager van dit verleningsbesluit. Indien de aanvrager meent dat de verlening niet redelijk is, kan hij daartegen in bezwaar en beroep gaan.Voor de horeca-exploitatievergunning is een termijn ingesteld van 12 weken. De langere doorlooptijd van deze vergunning heeft te maken met de hoeveelheid informatie die opgevraagd moet worden omtrent de exploitant en de horeca-inrichting.Artikel 1.3 Indiening aanvraagEen zorgvuldige beoordeling van aanvragen vergt de nodige tijd. Als algemene richtlijn wordt in dit artikel een termijn van drie weken aangehouden. De bewoordingen van het onderhavige artikel (‘kan’) laten uitkomen, dat het indienen van een aanvraag binnen deze termijn niet altijd tot een nietontvankelijkheidsverklaring behoeft te leiden. Anderzijds zijn er ook soorten vergunningen waarvoor de termijn van drie weken niet toereikend is. Met het oog daarop is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van drie weken te verlengen tot maximaal acht weken. Teneinde voor de burger zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen omtrent zijn rechten en plichten, is tevens bepaald dat de vergunningen waarvoor deze langere aanvraagtermijn geldt, bij openbare kennisgeving worden aangewezen. Voor de vergunningstelsels die onder de Wabo vallen geldt geen termijn van indienen van de aanvraag. Uiteraard dient de vergunning aangevraagd te worden voordat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd plaats gaat vinden.Artikel 1. 4 Voorschriften en beperkingenNiet nakoming van voorschriften die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of ontheffing dan wel voor toepassing van andere administratieve sancties. Daarnaast is de in de APV opgenomen strafbepaling een algemene strafbepaling. Daardoor is ook het overtreden van aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften met straf bedreigd.Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffingDe vergunningstelsels die onder de Wabo vallen hebben een zaaksgebonden karakter. De vergunninghouder is degene die het project uitvoert en niet degene aan wie de vergunning is verleend.Artikel 1.7 Termijnen.Dit artikel is vervallen omdat het artikel alleen van toepassing was bij artikel 2.1.2.2. inzake kennisgeving betogingen. De oude tekst van artikel 1.7 is daar nu als derde lid toegevoegd.Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.Hoofdstuk 2 Openbare ordeAFDELING 1 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID OP DE WEGParagraaf 1 Orde en Veiligheid op de wegArtikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldhedenDit artikel is een aanvulling op het Wetboek van Strafrecht waarin samenscholing ook strafbaar is gesteld. Nieuw in deze APV is dat nu ook vechten valt onder dit artikel. Dat betekent dat nu ook via deAPV tegen vechten kan worden opgetreden.Paragraaf 2 Optochten en betogingenArtikel 2.1.2.2. Kennisgeving betogingen op openbare plaatsenHet toegevoegde lid vervangt het oude artikel 1.7. Artikel 1.7 dat algemeen was geformuleerd was, was slechts van toepassing voor wat betreft artikel 2.1.2.2. In verband met het streven naar deregulering en het formuleren van duidelijke regels, is daarom artikel 1.7 geschrapt en aan artikel 2.1.2.2. toegevoegd. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd.Paragraaf 3 Verspreiding van gedrukte stukkenArtikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of aanbeeldingenDit artikel kan in de praktijk samen vallen met een staanplaatsvergunning in de zin van artikel 5.2.3 APV.Het komt namelijk regelmatig voor dat personen een staanplaats vergunning aanvragen en daarbij tevens handelingen wensen te verrichten die gekwalificeerd kunnen worden als het verspreiden van geschreven of gedrukte stukken in de zin van artikel 2.1.3.1 APV. Het college geeft in de regel een staanplaatsvergunning voor 1 plek.De organisatie / persoon krijgt dan toestemming om 1 maal per maand te komen.Vanwege logische reden dient bij bepaalde omstandigheden de toepassing van dit artikel een koppeling gemaakt te worden naar artikel 5.2.3. APV en omgekeerdParagraaf 4 Vertoningen e.d. op de wegArtikel 2.1.4.2. DienstverleningIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Artikel 2.1.4.3 StraatartiestDit artikel is vanwege het raadsbesluit over Incidentele vergunningen van het Regelsnoeiplan komen te vervallen.Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de wegArtikel 2.1.5.3 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een wegDit vergunningstelsel is onder de Wabo komen te vallen (artikel 2.2, eerste lid, onder d). Hierdoor kan het voorkomen dat een ander bestuursorgaan dan het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is. Daarnaast kan het zijn dat een wijziging ten aanzien van de voorbereidingsprocedure en de beslistermijn plaats vindt. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 1.2.Artikel 2.1.5.4 Maken en veranderen van een uitwegOok dit vergunningstelsel is onder de Wabo komen te vallen (artikel 2.2, eerste lid, onder e). Zie de toelichting bij artikel 2.1.5.3 voor de gevolgen.In het oude artikel waren de weigeringsgronden limitatief opgesomd. Dit bracht met zich mee dat niet altijd alle relevante feiten en belangen konden worden meegewogen bij het nemen van het besluit. Om dit tegen te gaan is besloten om een extra lid toe te voegen aan het artikel. Door de weigeringsgronden uit te breiden kan het college zorgvuldiger om gaan met een aanvraag op een inritvergunning. Dat betekent dat zij alle relevante feiten en omstandigheden mee kan nemen in haar beoordeling bij een aanvraag naar een inritvergunning.Paragraaf 6 Veiligheid van de wegArtikel 2.1.6.2 WinkelwagentjesRondzwervende winkelwagens zijn een probleem in veel gemeenten. De aanpak langs bestuursrechtelijke dan wel langs strafrechtelijke weg is echter niet effectief. Privaatrechtelijke afspraken bieden wellicht meer soelaas. Daarbij valt te denken aan een privaatrechtelijke convenant tussen de gemeente en ondernemers.In Woerden zijn er echter geen problemen met winkelwagentjes. In de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp.Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om bomen te verwijderen of te snoeien.Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen e.d.Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen uit de APV van rechtswege vervallen indien een hogere wet hetzelfde regelt. Artikel 427, onder 1 en 3 Wetboek van Strafrecht verplicht de eigenaar tot het treffen van de nodige voorzorgmaatregelen met betrekking tot kelderingangen en toegangen tot onderaardse ruimten ten behoeve van de veiligheid van voorbijgangers. De oude bepaling in de APV ging verder dan de bescherming die het Wetboek van Strafrecht biedt. In de praktijk is dit een slapend artikel gebleken, waardoor aanvulling van hogere wetgeving overbodig is. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurgebieden.Het artikel beoogde bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Bij besluit zou dan gedurende een bepaalde periode een gebied moeten worden aangewezen waarroken niet was toegestaan. In de praktijk is dit echter nimmer voor gekomen. De oude bepaling in de APV ging verder dan de bescherming die het Wetboek van Strafrecht biedt. In de praktijk is dit een slapend artikel gebleken, waardoor aanvulling van hogere wetgeving overbodig is. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerpIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijnIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs.In de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.AFDELING 2 TOEZICHT OP EVENEMENTENArtikel 2.2.1 BegripsomschrijvingIn dit artikel is gekozen voor de zgn. negatieve benaderingsmethode t.a.v. de definiëring van het begrip evenement. Bijvoorbeeld dansen in een DHW-inrichting is uitgezonderd van het evenementbegrip, omdat dit bezwaarlijk als een evenement kan worden gezien. Een andere, meer incidenteel plaatsvindende activiteit dan het gelegenheid geven tot dansen (bijv. het optreden van een band, een houseparty, of een kooigevecht) kan wel als evenement worden aangemerkt.Vergunning- of kennisgevingsstelsel?Voordat de Awb in werking was getreden, was in de model-APV t.a.v evenementen een kennisgevingsstelsel opgenomen. De inwerkingtreding van de Awb leverde de vraag op hoe een kennisgevingsstelsel zich verhoudt tot deze wet. Het kernbegrip in de Awb is het woord ‘besluit’. Het tot dan toe gehanteerde kennisgevingsstelsel verplichtte het bestuursorgaan niet tot het nemen van een schriftelijk besluit. Een kennisgevingsstelsel komt op twee manieren niet tegemoet aan eventuele bezwaren van derde belanghebbenden bij de te organiseren activiteiten:1. Het bestuursorgaan is niet verplicht belanghebbenden te horen;2. In principe dient er een schriftelijk besluit te zijn voordat daartegen bezwaar- ofberoepsmogelijkheden aangewend kunnen worden.AFDELING 3 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGENParagraaf 1 Toezicht op horecabedrijvenArtikel 2.3.1.2 ExploitatievergunningVanuit het Regelsnoeiplan is voorgesteld om de gemeentelijke exploitatievergunning te schrappen voor alle horecabedrijven, behalve voor de commerciële bedrijven zoals een café, cafetaria, snackbar of discotheek. Een exploitatievergunning is bedoeld om de vestiging van horecabedrijven te beoordelen op gronden verband houdend met openbare orde en het woon- en leefklimaat. Daartoe biedt de Drank- en horecawet geen mogelijkheden, omdat aan de voorschriften uit deze wet primair sociaal hygiënische en sociaal economische motieven ten grondslag liggen. Daarnaast heeft de Drank- en horecawet alleen betrekking op bedrijven waarin alcohol wordt verstrekt. Deze lacune wordt opgevangen door de gemeentelijke exploitatievergunning.Er zijn echter ook andere manieren om recht te doen aan de openbare orde en veiligheid, zonder een vergunningplicht daarvoor in het leven te roepen. Zo kent de APV algemene regels t.a.v. sluitingstijden, het verstoren van de openbare orde in voor publiek toegankelijke ruimten. Maar ook de bevoegdheid van de burgemeester om een horecabedrijf tijdelijk te sluiten in het belang van openbare orde, veiligheid of andere bijzondere omstandigheden is in een algemeen artikel in de APV geregeld. Om de bevoegdheden van de burgemeester te versterken wordt voorgesteld een nieuw artikel 2.4.10a APV in te voegen. Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid bij ernstige overlast een persoon of een bepaalde groep toegang te ontzeggen tot een bepaald gebied.Er is een groep horecabedrijven die extra aandacht nodig heeft, omdat zij bijvoorbeeld groepen jongeren aantrekken, of als hangplek worden gebruikt, zoals een discotheek of snackbar. Voor deze groep heeft een exploitatievergunning toegevoegde waarde. Voor overige horecabedrijven zoals sportclubs, buurthuizen, hotels, restaurants of ijssalons is dat niet aan de orde. Daarom is de exploitatievergunning voor deze horecabedrijven afgeschaft.Artikel 2.3.1.3 TerrasVanuit het Regelsnoeiplan is ook geijverd om de regels ten aanzien van terrassen te vereenvoudigen.De terrasvergunning voor paracommerciële horecabedrijven is afgeschaft: in de praktijk hebben deze bedrijven geen terras op de openbare weg. Commerciële bedrijven die geen exploitatievergunning meer nodig hebben, moeten voor het inrichten van een terras op de openbare weg een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.1. aanvragen. Voor commerciële horecabedrijven die een exploitatievergunning nodig hebben geldt dat de vergunningsvoorwaarden voor een terras op gemeentegrond opgenomen worden in de exploitatievergunning. Dat laatste was onder de oude APV ook het geval.Paragraaf 2 Toezicht op inrichting tot het verschaffen van nachtverblijfDeze paragraaf is vervallen. In de oude APV werd ten aanzien van inrichtingen voor nachtverblijf zoals een hotel of pensioen, gevraagd een nachtregister bij te houden. Het Wetboek van Strafrecht bevat een uitputtende regeling. Het enige wat in de APV in paragraaf 2.3.2 extra werd geregeld was de meldingsplicht. In de praktijk is dit een slapend artikel gebleken, waardoor aanvulling van hogere wetgeving overbodig is. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel vervallen.Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenhedenDeze paragraaf is vervallen. De oude APV kende regels voor speelgelegenheden. De Wet op de Kansspelen legt een uitputtende regeling neer ten aanzien van de kansspelen, zoals speelcasino’s en speelautomaten. De APV had alleen toegevoegde waarde voor behendigheidsspelen. In de praktijk werden echter geen vergunningen aangevraagd voor behendigheidsspelen. Om die reden is het artikel vervallen.AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEIDArtikel 2.4.1 Betreft een gesloten woning of lokaalDe burgemeester is op grond van artikel 174a Gemeentewet en artikel 13b Opiumwet bevoegd tot sluiting. Aangezien Gemeentewet en de Opiumwet niet de rechtsgevolgen van de sluiting regelen is dit artikel opgenomen.Artikel 2.4.4. Vervoer inbrekerswerktuigenIn de oude APV was het alleen verboden om tussen 22.00 en 06.00 uur inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben, met het oogmerk om op onrechtmatige wijze een gebouw of erf te betreden. In de praktijk kan dit tot rare situaties zorgen.Ter illustratie een voorbeeld:een inbreker die om 05.30 met inbrekerswerktuigen (met onrechtmatig oogmerk)een gebouw betreedt kon dus niet op grond van het oude artikel worden gehandhaafd. Daarom is de tijdbepaling uit het artikel verwijderd.Artikel 2.4.5. Betreden van plantsoenenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 2.4.6 Rijden over bermen.In de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruikHet is in dit artikel niet mogelijk het hele grondgebied van de gemeente aan te wijzen. Ook dient er aanleiding te zijn voor de aanwijzing van een gebied. Er dient gerechtvaardigde vrees te bestaan voor aantasting van de openbare orde, of reeds sprake te zijn geweest van aantasting van de openbare orde.Artikel 2.4.10a GebiedsontzeggingHet kan voorkomen dat er in het kader van de bestrijding van verstoringen van de openbare orde en veiligheid behoefte bestaat aan bijzondere instrumenten. Een instrument ter voorkoming van verstoringen van de openbare orde die veroorzaakt wordt door veelplegers, verslaafden, alcoholverslaafden en andere (ernstige) overlast veroorzakers is de inzet van een gebiedsontzegging.Indien een gebiedsontzegging aan een persoon wordt opgelegd betekent het dat de burgemeester een besluit neemt inhoudende dat de persoon voor een bepaalde tijd de toegang tot een bepaald gebied wordt ontzegd. Indien de betrokkene, dan toch tijdens het van kracht zijnde verbod het gebied betreedt, begaat de persoon een misdrijf in de zin van artikel 184 Wetboek van Strafrecht. Indien een persoon een gebied wordt ontzegd in de zin van dit artikel impliceert het een inbreuk op de grondrechten van de betrokkenen. Om die reden mag een dergelijk besluit “niet zomaar” worden genomen.Er moet worden voldaan aan de eis van proportionaliteit en subsidiariteit.Daarnaast is een dergelijk besluit op grond van de Algemene wet bestuursrecht vatbaar voor bezwaar en beroep.Verder is een dergelijk besluit gebonden aan tijdsgrenzen.Omdat een gebiedsontzegging een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zijn de procedure eisen die voortkomen uit de Algemene wet bestuursrecht eveneens van toepassing. Van toepassing is bijvoorbeeld artikel 4: 8 Awb. Daaruit volgt dat de betrokkene, in de regel de mogelijkheid dient te krijgen om zijn zienswijze naar voren te brengen.Verder mag een gebiedsontzegging niet gelden voor de plek waar betrokkene woont of werkt / beroep uitoefent.Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.dIn het kader van het Regelsnoeiplan is dit artikel verdwenen. Artikel 5.1.11 regelt deze materie afdoende voor gebieden waar de gemeente overlast door fietsen wil beperken. Eigenaren van panden waar fietsen tegen hun wil tegenaan gezet worden, kunnen zelf de eigenaren van die fietsen aanspreken.Artikel 2.4.13 Bespieden van personenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 2.4.14 BewakingsapparatuurMet ingang van 1 januari 2004 is de wijziging van artikel 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht in werking getreden. De bepalingen gaan over de uitbreiding van de strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht. Deze wijziging wordt aangehaald als de Wet heimelijk cameratoezicht. Daarnaast gelden de regels van de Wet bescherming persoonsgegevens. Hiermee is artikel 2.4.14 vervallen.Artikel 2.4.16 AlarminstallatiesIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dierenDoor in het eerste lid de zinsnede ‘buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer’ op ten nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd.Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt.Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de openbare gezondheid dreigt bijvoorbeeld bij een uitbraak van de vogelgriep of varkenspest). Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. Voorzover het college bij een aanwijzing die betrekking heeft op gedeelten van de gemeente bevoegd is verklaard daarbij nadere regels te geven inzake het houden van dieren, is er sprake van delegatie van verordenende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156 Gemeentewet.Het komt regelmatig voor dat klachten worden geponeerd bij de politie over blaffende honden. Indien dit eenmaal voor komt dit artikel niet aan de orde. Er is pas sprake van hinderlijke of schadelijke dieren indien aannemelijk is dat de hond extreme overlast veroorzaakt en dit bijvoorbeeld in processen verbaal is vastgelegd. Ook kan het uiteraard voorkomen dat één incident heeft plaatsgevonden en dat daar letsel bij personen of dieren is veroorzaakt en dit direct tot maatregelen dient te leiden.Artikel 2.4.22 Loslopend veeIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 2.4.23 DuivenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.AFDELING 5 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDERENArtikel 2.5.6 Verkoop van fietsen e.d. op de wegDit artikel is overgenomen uit de APV van Utrecht (herdruk 10 januari 2002), waar de politie de laatste jaren groeiend succes heeft behaald met het tegengaan van fietsendiefstallen. Met name op het gebied van de helingbestrijding van fietsen bleek men succesvol. Met regelmaat werden helers op straat aangehouden. Deze aanhoudingen werden mede mogelijk gemaakt door de werking van artikel 63 van de APV van de gemeente Utrecht. Om heling van fietsen tegen te gaan moet je voor de toepassing van artikel 416 Sr bewijzen dat het om heling gaat. Bij de toepassing van artikel 2.5.6 APV hoeft dit niet.AFDELING 6 VUURWERKOp 1 maart 2002 is voor een groot deel het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Het vuurwerkbesluit geeft regels omtrent de verkoop en bezigen van consumentenvuurwerk. Het vuurwerkbesluit strekt tot integrale herziening van het Vuurwerkbesluit, Wet milieugevaarlijke stoffen, waarbij zowel de regelgeving voor consumentenvuurwerk als die voor professioneel vuurwerk in een algemene regeling wordt geïntegreerd. Dat brengt met zich mee dat de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.3. verouderd zijn en juridisch gewijzigd.AFDELING 8 BESTUURLIJKE OPHOUDINGArtikel 2.8.1 Bestuurlijke ophoudingArtikel 2.8.1 is gebaseerd op artikel 154a van de Gemeentewet. Dit artikel voorziet in de bevoegdheid van de burgemeester om bij grootschalige ordeverstoringen groepen ordeverstoorders voor een bepaalde duur op te houden op een door de burgemeester aangewezen plaats.Artikel 154a van de Gemeentewet regelt de duur van bestuurlijke ophouding. Vanuit de vereiste van proportionele toepassing dient ook de duur van de maatregel zo beperkt mogelijk te worden gehouden. Om de proportionaliteit van de maatregel te kunnen garanderen, is in artikel 154a de maximale duur van de ophouding van de maatregel op 12 uur vastgelegd.Hiermee is een balans gevonden tussen enerzijds het zo beperkt mogelijk houden van een ingrijpende maatregel (de bestuurlijke ophouding) en de ernst van de ordeverstoring.AFDELING 9 PREVENTIEF FOUILLERENArtikel 2.9.1 VeiligheidsrisicogebiedenMet de wet tot wijziging van de Gemeentewet (artikel 151b) en de Wet wapens en munitie (artikelen 50, 51 en 52) in verband met de bestrijding van wapengeweld, is een mogelijkheid geboden geweldsproblematiek die zich concentreert in bepaalde gebieden en op bepaalde tijden te bestrijden. De wet kent een bestuursrechtelijk en een strafvorderlijk spoor. Op grond van artikel 151b, lid 2 Gemeentewet kan de burgemeester niet eerder overgaan tot aanwijzing van veiligheidsrisicogebied dan na overleg met de officier van justitie en de korpschef in de lokale driehoek. Reden hiervoor is dat fouilleren een handeling is die, bij ontdekking van een wapen, direct aanleiding geeft tot een beslissing over een strafrechtelijke afdoening. Aan de orde komen:· Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;· Zorgvuldige afweging van het objectieve en subjectieve veiligheidsbelang en het individuele belang van de burgers (privacy);· Subsidiariteit en proportionaliteit;· Breder handhavingsbeleid in het beoogd gebied ter vergroting van de leefbaarheid en veiligheid.Het gaat om controlemogelijkheden van de OvJ om binnen het aangewezen gebied:· Vervoermiddelen te onderzoeken;· Eenieders kleding te onderzoeken;· Te vorderen dat verpakkingen die men bij zich draagt, worden geopend.Een veiligheidsrisicogebied wordt gekenmerkt door een hoog risico op geweldsdelicten en dreigingen met (vuur)wapens. Daarnaast gaat het om een gebied dat naar bestemming of vast gebruik voor iedereen toegankelijk is, de publieke ruimte dus. De vrees voor verstoring moet objectiveerbaar zijn: politie-informatie, eerdere (dreiging van) incidenten. De aanwijzing kan slechts worden gegeven voor een bepaalde duur, die niet langer is, en voor een gebied dat niet groter is, dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. De beslissing treedt niet eerder in werking dan nadat deze bekend is gemaakt.Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.Artikel 3.2.1 SeksinrichtingenHet is mogelijk een exploitatievergunning te verlenen voor een bepaalde duur, bijvoorbeeld 2 jaar, zodat periodiek het functioneren van een inrichting of het gemeentelijk beleid ter zake kan worden geëvalueerd.Paragraaf 3 Beslissingstermijn; weigeringsgrondenArtikel 3.3.2 WeigeringsgrondenIn artikel 3.2.2. wordt zo veel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Dit heeft als voordeel dat inhoudelijk min of meer dezelfde belangen wegen bij de antecedentenbeoordeling.Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voorhet uiterlijk aanzien van de gemeenteAFDELING 1 GELUID- EN LICHTHINDERArtikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteitenWanneer de houder van de inrichting geen kennisgeving heeft gedaan en desondanks een festiviteit houdt, kan deze niet worden beschouwd als een incidentele festiviteit op grond van het Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen milieubeheer. De termijn voor het indienen van een kennisgeving stelt het college in staat te beoordelen op welke wijze de houder van de inrichting zoveel mogelijk overmatig geluidhinder, dan wel lichthinder tracht te voorkomen (artikel 1.8.1 en 1.1.9 van het Besluit). Hiertoe kan zij gegevens vragen over:· Voorzieningen die moeten worden aangebracht binnen de inrichting;· Gedragsregels die binnen de inrichting in acht moeten worden genomen;· De periode van openstelling van de gehele inrichting, een terras, een parkeerterrein of een ander gedeelte van de inrichting.AFDELING 2 AFVALSTOFFENDeze afdeling is vervallen omdat er een aparte Afvalstoffenverordening van kracht is.AFDELING 3 LOZING EN RIOLERINGDeze afdeling was in de APV 2003 al vervallen.AFDELING 4 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGINGArtikel 4.4.3. Afvalbakken in inrichtingen voor het gebruiken van eet en drinkwaren.In de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 4.4.4. Wegwerpen van reclame of strooibiljettenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 4.4.5 StraatvegenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte te doenHet artikel is gewijzigd om beter te kunnen handhaven. In de oude APV was het uitsluitend verboden om of aan de weg natuurlijke behoefte te doen binnen de bebouwde kom. In praktijk zorgde dit voor een leemte in de handhaving. Om dit gat op te vullen zijn de woorden”binnen de bebouwde kom” uit het artikel verwijderd.Artikel 4.4.8. Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen.In de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.AFDELING 5 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN.Deze afdeling is vervallen omdat er een aparte Kapverordening is vastgesteld.AFDELING 6 BESCHERMING VAN FLORA EN FAUNADeze afdeling is vervallen vanwege het inwerkingtreden van de Flora en faunawet op 1 april 2002.AFDELING 7 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLASTArtikel 4.7.2 Vergunningplicht handelsreclameOok dit vergunningstelsel is onder de Wabo komen te vallen (artikel 2.2, eerste lid, onder h). Zie de toelichting bij artikel 2.1.5.3 voor de gevolgen.Dit artikel is herzien naar aanleiding van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak. Deze jurisprudentie draaide om de afbakening van artikel 4.7.2 derde lid (oud) van de APV dat luidde: het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Woningwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Provinciale landschapsverordening, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.1.5.1 van toepassing is.Bij uitspraken van 13 november en 4 december 2002 oordeelde de Afdeling ten aanzien van de afbakeningsbepaling van artikel 4.7.2. derde lid van de APV, dat wanneer sprake is van bouwwerken als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Woningwet, de Woningwet van toepassing is en mitsdien, gezien het bepaalde in artikel 4.7.2 derde lid (oud) van de APV niet het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod. Met andere woorden, handelsreclame die tevens bouwwerken zijn, zijn niet onderworpen aan een handelsreclamevergunning.Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen bestreffende de huishouding der gemeenteAFDELING 1 PARKEEREXCESSENArtikel 5.1.1.a Parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffenEr is een lacune tussen de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Vuurwerkbesluit. Als gevolg hiervan kan niet worden opgetreden tegen het opslaan van 20 kilogram netto massa van ontplofbare stof (dit komt overeen met tweehonderd kilogram consumentenvuurwerk) in voertuigen. Artikel 5.1.1.a is opgenomen in de APV om dit gat te dichten.Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.AFDELING 2 COLLECTEREN, VENTEN, STANDPLAATSEN EN SNUFFELMARKTENArtikel 5.2.1. Inzameling van geld en goederenDit artikel is vanwege het raadsbesluit over Incidentele vergunningen van het Regelsnoeiplan komen te vervallen.Artikel 5.2.2 Venten e.d.Onder venten met goederen wordt verstaan: de uitoefening van kleinhandel, waarbij de goederen aan willekeurige voorbijgangers worden aangeboden, dan wel het huis-aan-huis aanbieden van goederen. Onder het innemen van een standplaats wordt verstaan: het te koop aanbieden van goederen vanaf een zelfde plaats, al dan niet gebruik makend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen, in de openbare ruimte. Op 14 december 2006 is het snoeiplan inzake incidentele vergunningen vastgesteld. Dit stuk bevatte een passage over het vrij geven van de ventvergunning in de kern Woerden. Om dit juridisch te dekken is aan artikel 5.2.2 een nieuw sub lid gevoegd.Artikel 5.2.3 StandplaatsenHet derde lid heeft als strekking dat voor het aanbieden van gedrukte stukken geen vergunning kan worden geëist. Dit aanbieden van gedrukte stukken wordt gezien als zelfstandig middel van verspreiding. Wel is een vergunning noodzakelijk indien vanaf een standplaats gedrukte stukkenworden aangeboden (artikel 5.2.3, eerste lid sub a). Deze vergunning is niet vereist vanwege het feit dat gedrukte stukken worden aangeboden, maar vanwege het feit dat een standplaats wordt ingenomen.AFDELING 3 OPENBAAR WATERArtikel 5.3.1 Voorwerpen op, in boven openbaar water.De bepaling is vervallen omdat de vergunning voor voorwerpen op en om het water in de regelgeving (keur) van het waterschap is geregeld.Het waterschap geeft onder meer een vergunningen af voor de aanleg van steigers, vlonders, dammen, het dempen of veranderen van watergangen, het aanleggen van kabels en leidingen, het plaatsen van bouwwerken of beplatingen en het ontrekken of lozen van oppervlaktewater.Artikel 5.3.2 Ligplaats vaartuigen niet zijnde woonschepenDit artikel geeft aan dat men een vaartuig in de gemeente Woerden mag aanleggen behalve op door het college aangewezen plaatsen.In de oude Algemene Plaatselijke Verordening gold deze bepaling ook voor woonschepen. Dat is overbodig geworden omdat het verbod om zonder toestemming een woonboot aan te leggen geregeld is in artikel Artikel 7c van de Verordening bescherming natuur en landschap 1996 van de Provincie Utrecht.Dit artikel stelt dat het de zakelijk gerechtigde tot en de bezitter, houder of gebruiker van een woonschip verboden is dat woonschip ligplaats in te laten nemen, te ankeren of te meren of anderszins in een water te plaatsen. Vervolgens stelt dit artikel dat alleen ontheffing kan worden verleend voor ligplaatsen (..) die als zodanig in een bestemmingsplan zijn aangewezen.Artikel 5.3.7 Veiligheid op het waterIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken: er wordt niet op gehandhaafd. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigenIn de praktijk is dit een slapend artikel gebleken: er wordt niet op gehandhaafd. Het is met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving vervallen.Artikel 5.5.1 Verbod vuur te stoken.Benadrukt wordt dat voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen altijd een ontheffing nodig is op grond van artikel 10.63 lid 2 Wet milieubeheer. Het college kan een ontheffing verlenen, indien het belang van de bescherming van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met andere woorden, het college kan een ontheffing weigeren op grond van milieuhygiënische argumenten.Bij het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak openbare orde en veiligheidsaspecten van belang. Artikel 10 .63 lid 2 Wet milieubeheer biedt dan geen mogelijkheden, vandaar dat aanvulling in de APV gewenst is. Bovendien kunnen dan bijzondere voorschriften/voorwaarden aan een dergelijke ontheffing worden verbonden.AFDELING 8 OVERIGE BEPALINGENArtikel 5.8.1 DetectorverbodTer voorkoming van beschadiging op terreinen waar archeologisch onderzoek wordt gedaan kan een dergelijk verbod worden ingesteld. De gebiede(en) waarvoor een detectorverbod geldt moeten zo exact mogelijk worden aangegeven. Zo is meteen duidelijk of iemand daar toevallig met een metaaldetector in de hand loopt of zich moedwillig binnen het gebied begeeft.Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs-, en slotbepalingenArtikel 6.1 StrafbepalingIn het tweede lid is de strafbepaling buiten toepassing verklaard voor de vergunningstelsesl die onder de Wabo vallen. De reden hiervoor is dat de strafbaarstelling van de omgevingsvergunning is geregeld in de Wet economische delicten (Wed). Het handelen zonder vereiste omgevingsvergunning of in strijd met de voorschriften daarvan wordt aangemerkt als economisch delict.Artikel 6.2oud OpsporingsambtenarenHet oude artikel 6.2 (opsporingsambtenaren) is bij lbr. 98/192 vervallen verklaard. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen is een nadere regeling in de APV niet (meer) nodig.Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening.De vorige APV trad in werking rekening houdend met een bijzondere wet genaamd “ Tijdelijke referendumwet””. Op 1 januari 2005 is die Tijdelijke referendumwet vervallen.Dit brengt met zich mee dat voor de inwerkingtreding van algemeen verbindende voorschriften de regeling van artikel 142 Gemeentewet van toepassing is. Deze luidt dat verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking tenzij in het besluit een ander tijdstip staat genoemd. Daar is in dit geval voor gekozen.