Verordening krediethypotheek Wormerland

Geldend van 01-09-2004 t/m heden

Intitulé

Verordening krediethypotheek Wormerland

De raad van de gemeente Wormerland

lezen het voorstel nummer XXX van burgemeester en wethouders d.d. 25 mei 2004;

Gelet op art. 108 lid 2 van de Gemeentewet, art. 50 van de Wet werk en bijstand (WWB) en deAlgemene wet bestuursrecht;

Besluit:

vast te stellen de volgende regeling:

VERORDENING KREDIETHYPOTHEEK WORMERLAND

Artikel 1: Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: De Wet werk en bijstand.

    • b.

      Abw: Algemene bijstandswet.

    • c.

      Algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van hetbestaan.

    • d.

      Bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.

    • e.

      Bijstand: algemene en bijzondere bijstand.

    • f.

      College: het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wormerland.

    • g.

      Belanghebbende: persoon die bijstand heeft aangevraagd dan wel ontvangt of heeft ontvangen;indien het een gehuwde betreft, wordt onder belanghebbende elk van de echtgenoten verstaan.

  • 2.

    • Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfdebetekenis als in de wet.

Art. 2. Bijstand voor vestigingskosten hypotheek of pand

  • 1.

    • Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 WWB danzal de lening worden gezekerd door middel van een hypotheek of pandovereenkomst.

  • 2. .Bij een lening onder verband van hypotheek cq onder vestiging van pandrecht als bedoeld inartikel 2lid 1 van de Verordening krediethypotheek en pandrecht bijstand 2004, wordt daartoemede gerekend de eventuele bijstand in de kosten, genoemd in artikel 3, derde lid

Art. 3. Hoogte hypotheek | Taxatie woning | Vestigingskosten ten laste van belanghebbende

  • 1. De geldlening, bedoeld in artikel 1, is ten hoogste de waarde van de woning in het economischverkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te latenvermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder d van de Wet werk en bijstand.

  • 2. Ter vaststelling van de waarde van de woning vindt taxatie plaats door een taxateur vooronroerende zaken die door burgemeester en wethouders in overeenstemming met debelanghebbende wordt aangewezen of door een gemeentelijk taxateur.

  • 3. De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, depandovereenkomst, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. Debijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de belanghebbendeuitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

Art. 4. Opname voorwaarden in hypotheekakte cq pandovereenkomst

  • 1. Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden, genoemd in de artikelen 4 en 5.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingenopgenomen in de hypotheekakte cq pandovereenkomst.

Art. 5. Aflossingsvoorwaarden hypotheek cq pand

  • 1. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • 2. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindtmaandelijks plaats.

  • 3. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld.

  • 4. Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Wet werk en bijstand dat niet uitgaat boven devan toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.1 t/m 3.3 van genoemdewet, wordt geen aflossing gevergd. Tevens wordt geen aflossing gevergd indien belanghebbendeeen uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars ontvangt.

  • 5. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, stellen burgemeester en wethouders, zonodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • 6. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehoudenmet noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzonderebestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 7. Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoenvan de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaaren is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Art. 6. Rentevordering

  • 1. Indien door toepassing van artikel 4, vierde tot en met het zesde lid, na afloop van deaflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf datmoment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2. De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met 3 procent.

  • 3. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente geheel ofgedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste hetbedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente diedaardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen rente kan betalen, wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Art. 7. Aflossing geldlening bij vererving en verkoop woning, woonwagen of woonschip

  • 1. Bij verkoop of bij vererving van de woning, de woonwagen of het woonschip en indien het eenechtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog nietafgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 5, derde en vierde lid,bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2. Bij verkoop van de woning kunnen burgemeester en wethouders wegens bijzondereomstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende, na toepassing van heteerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband vanhypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolgehet eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossingvrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voorde aankoop van de andere woning.

  • 3. Indien bij verkoop van de woning, de woonwagen of het woonschip op basis van de waarde in heteconomisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is danhet resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschilkwijtgescholden

Art. 8. Toepassing laatst gevestigde hypotheek cq laatst gevestigd pandrecht bij niet-duurzame onderbreking bijstandverlening

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening onder verband vanhypotheek cq onder vestiging van pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze/ditverleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek cq het laatst gevestigde pandrecht.

Art. 9. Jaarlijkse opgave restantschuld en rentevorderingen

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de standvan de geldlening en van de rentevorderingen.

Art. 10. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 september 2004.

Art. 11. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Verordening krediethypotheek Wormerland.

Ondertekening

Aan de gemeenteraad,
Burgemeester en wethouders van Wormerland,
P.C. Tange, burgemeester
F.M. Weerwind, secretaris
De raad van de Gemeente Wormerland,
gelezen het voorstel nummer XX van burgemeester en wethouders d.d. 25 mei 2004;
gelezen het positieve advies van de Adviesraad Wormerland d.d. 10 mei 2004;
gehoord het positieve advies van de Commissie WSB d.d. 15 juni 2004;
Besluit:
Vast te stellen: De Verordening krediethypotheek Wormerland.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 6 juli 2004,
De voorzitter,
P.C. Tange
De griffier,
Mr. I.P. Vrolijk

Algemene toelichting

1. Inleiding

De Wet werk en bijstand kent ten opzichte van de Abw een aantal wijzigingen in de regeling van degevolgen voor de bijstand van het vermogen gebonden in voor bewoning bestemde zaken. In de

eerste plaats is de nieuwe regeling niet alleen van toepassing op registergoederen (eigendomswoningen woonschepen boven een bepaald tonnage), maar ook op niet-registergoederen, zoalswoonwagens en woonschepen onder een bepaald tonnage. De Wet werk en bijstand beoogt hiermeede rechtsgelijkheid te bevorderen en het hiaat in te vullen dat in deze door de rechtspraak isgeconstateerd.

Voorts is het aan de gemeente gelaten om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan nietwordt gezekerd door middel van een hypotheek- of, waar het niet-registergoederen betreft,pandovereenkomst.

Met de verordening “Krediethypotheek en pandrecht bijstand 2004” is keuze gemaakt voor de hiervoorbedoelde zekerheidsstelling.

Verder zijn de regels rondom de vrijlating van het vermogen gebonden in de eigen woning metbijbehorend erf, de eigen woonwagen of het eigen woonschip vereenvoudigd. In deze kan wordenverwezen naar artikel 34, tweede lid, onder d van de Wet werk en bijstand.

Wat betreft het stellen van nadere voorwaarden waaronder bijstand in de vorm van een geldleningonder verband van hypotheek of pandrecht dient te worden verleend, wordt aansluiting gezocht bij hetbestaande Besluit krediethypotheek bijstand (AMvB van 12 april 1995, Stb. 204. laatstelijk gewijzigdbij Besluit van 26 september 2000, Stb 408). Onderhavig besluit is in feite een aangepaste versie vanlaatstgenoemd besluit.

Voor zelfstandigen geldt overigens nog steeds het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, dat hetBijstandsbesluit zelfstandigen (Stb. 1986, 544) vervangt.

2. Algemeen

In de toelichting bij het laatste Besluit krediethypotheek (besluit van 26 september 2000, Stb 408) isuitdrukkelijk een aantal wijzigingen belicht. Omdat dit besluit daarmee vrijwel overeenkomt is het metname voor de uitvoering van belang deze hier nog eens te vermelden. Verder zal, ter aanvulling, nogkort aandacht worden besteed aan de wijzigingen als gevolg van de Wet werk en bijstand. Omdat hetbesluit het oude Besluit krediethypotheek bijstand nauwgezet volgt, wordt voorts ook nog een aantal

items weergegeven dat in de kredietverstrekking onder zekerheidsstelling een belangrijke rol speelt.

2.1. Wijzigingen

  • 1.

    De verplichting tot rentebetaling is vervallen; alleen als sprake is van schuldige nalatigheid tenaanzien van de aflossing, geldt er wel een renteverplichting. Voorts, maar dat hoeft niet in dit besluitzelf geregeld te worden omdat het tot de gebruikelijke bedingen kan worden gerekend die in eenhypotheekakte worden opgenomen, wordt rente in rekening gebracht wanneer na verkoop van dewoning niet terstond wordt afgerekend. Met het schrappen van het rentebeding wordt, naast hetwegnemen van enkele in de praktijk blijkende onbillijkheden, voorrang gegeven aan het aflossen van

  • de geldlening.

  • 2.

    De aflossingsperiode van vijfentwintig jaar of langer die voortvloeit uit een vastgelegde aflossing van 4 procent per jaar, is teruggebracht naar ten hoogste tien jaar. Deze wijziging hangt nauw met de voorgaande samen. Door het vervallen van de renteverplichting ontstaat immers de ruimte voor het sneller aflossen van de lening. Zo wordt de termijn gedurende welke men, door af te lossen, nog de gevolgen ervaart van de periode waarin men op bijstand was aangewezen, aanzienlijk bekort. Dit spoort met het streven om het herstel van de zelfstandige bestaansvoorziening zoveel mogelijk tebevorderen.

  • Het terugbrengen van de aflossingsperiode betekent niet dat in alle gevallen de geldlening binnen tienjaar volledig zal zijn terugbetaald. Er wordt immers rekening gehouden met de hoogte van hetinkomen na de bijstandsperiode. Wanneer na tien jaar niet het volledige geleende bedrag blijkt te zijnafgelost, wordt het restant in ieder geval afgerekend bij verkoop of vererving van de woning. Aanbelanghebbende wordt dan geen vooraf vastgestelde aflossingsverplichting meer opgelegd. Wel is hetredelijk om rente in rekening te brengen. Er is immers reeds tien jaar gelegenheid gegeven omrentevrij af te lossen en dus ook om het vermogen terug op te bouwen. De renteverplichting die na tien jaar ingaat, stimuleert wel het verrichten van aflossingen.

  • 3.

    Expliciet is geregeld dat burgemeester en wethouders de krediethypotheek naar een anderekoopwoning kunnen laten meenemen wanneer bijzondere omstandigheden van medische of socialeVerordening Krediethypotheekaard van betrokkene daartoe aanleiding geven. Om het herstel van de zelfstandigebestaansvoorziening te bevorderen, is dit ook geregeld bij verkoop van de woning in verband metwerkaanvaarding elders.

  • 4.

    Geregeld is op welke wijze ten aanzien van het vestigen van de hypotheek moet worden gehandeldindien de belanghebbende na een bijstandsperiode weer opnieuw op bijstand raakt aangewezen.Op deze wijzigingen wordt verderop ingegaan.

    De wijzigingen als gevolg van de Wet werk en bijstand zijn in de inleiding al kort belicht. Aan debelangrijkste –het maken van een eigen gemeentelijke regeling- wordt tegemoetgekomen doorrealisatie van een Verordening krediethypotheek en pandrecht 2004 en onderhavig Besluitkrediethypotheek en pandrecht 2004. Ook de mogelijkheid om zekerheden te verkrijgen in geval eenbelanghebbende/eigenaar een woonwagen met bijbehorend erf bewoond of een woonschip wordtbenut. Dit is expliciet in de verordening geregeld.

  • De nieuwe vrijlatingssystematiek van het vermogen gebonden in de eigen woning met bijbehorend erf,de eigen woonwagen of het eigen woonschip is helder verwoord in artikel 34, tweede lid, onder d vande Wet werk en bijstand in de daarbij behorende toelichting.

  • De Abw kende ook regels die betrekking hadden op de door burgemeester en wethouders teverrichten onderzoeken inzake te vestigen en gevestigde krediethypotheken en die dus ook te makenhadden met het debiteurenbeheer (artikel 66 en de RAU op grond van artikel 71 eerste lid, onderdeelb). De Wet werk en bijstand heeft tot gevolg dat ook deze regels komen te vervallen. Gemeentenmoeten nu zelf zorgdragen voor een controlesysteem. In het kader van de “omklap” wordt voor 2004een regeling opgesteld die in belangrijke mate overeen zal komen met de RAU.

2.2. Geen renteverplichting

De afschaffing van de renteverplichting vergroot de ruimte voor het aflossen van de geldlening. Erwordt van uitgegaan dat het vervallen van de renteverplichting positief zal uitwerken op hetfunctioneren van de krediethypotheekregeling, doordat er eerder ruimte ontstaat om de aflossing tevoldoen. De belanghebbende wordt zo eerder in staat gesteld weer eigen vermogen op te bouwen.Het risico van een mogelijk remmende werking van een krediethypotheek op het aanvaarden vanbetaalde arbeid wordt tot een minimum beperkt.

Voor de uitvoering werkt het afschaffen van de renteverplichting positief uit doordat nu voorrang wordtgegeven aan de aflossing en de periode gedurende welke het inkomen van belanghebbende moetworden beoordeeld op aanwezige aflossingscapaciteit aanzienlijk is bekort. De administratievehandelingen die verbonden zijn aan het in rekening brengen van de rente zullen pas na tien jaar aande orde kunnen komen.

Rente is verschuldigd bij schuldige nalatigheid ten aanzien van het voldoen van de aflossing binnende periode van tien jaar. Het rentepercentage is in dat geval gelijk aan de wettelijke rente. Na deaflossingsperiode van tien jaar is altijd rente verschuldigd om het verschil met andere leningen beperkt

te houden. Deze rente is 3 procent lager dan de wettelijke rente. Wanneer die rente niet kan wordenbetaald, wordt deze als vordering bijgeschreven bij het niet-afgeloste deel van de geldlening. Overdeze rentevorderingen is geen rente verschuldigd. Dit in tegenstelling tot de rente bij schuldige

nalatigheid, waarbij wel sprake is van rente over een rentevordering.

Het bijschrijven van rentevorderingen kent geen beperking. De nog resterende schuld zal dus optermijn steeds verder kunnen oplopen. Zoals eerder is aangegeven, is echter al tien jaar de tijdgegund om rentevrij af te lossen. Die periode had zoveel mogelijk benut kunnen worden. Bij het

onderdeel aflossing wordt verder ingegaan op een bepaling die het oplopen van de schuld afremt.

Rente is ook verschuldigd wanneer de woning wordt verkocht en er niet snel wordt afgerekend. Het isredelijk van betrokkene te vergen dat na ontvangst van de opbrengst de lening direct wordtterugbetaald. De woning was immers de zekerheidsstelling en door verkoop kan die zekerheid wordengeëffectueerd. De rente dient dan als stimulans.

Aangezien een dergelijke renteverplichting een gebruikelijk beding is in een hypotheekakte, is het nietnodig om dit te regelen.

2.3. De aflossing

In samenhang met het vervallen van de renteverplichting is de aflossingsperiode, volgend uit eenvastgelegde aflossing van 10 procent per jaar, bepaald op ten hoogste 10 jaar. Dit houdt in datjaarlijks in beginsel 10 procent van de schuld moet worden terugbetaald. Door de duur waarin een

aflossing gevergd wordt beperkt te houden, is deze voor zowel de belanghebbende als de gemeenteoverzienbaar.

De periode van tien jaar waarin een aflossing wordt gevergd, begint op het moment dat deVerordening Krediethypotheekbijstandverlening wordt beëindigd. Per maand zal dan in beginsel een aflossing plaatsvinden die gelijkis aan het bedrag dat zou volgen uit tien jaar aflossing, dus 1/120 van de geldlening.

Het nieuwe inkomen kan echter zodanig zijn dat een hoger maandelijks aflossingsbedrag gevraagdzou kunnen worden. Daarom is aangegeven dat de aflossingsperiode ten hoogste tien jaar bedraagt.

Belanghebbende dient echter ook de mogelijkheid te hebben om een lager maandelijksaflossingsbedrag te betalen dan het bedrag dat volgt uit hetzij de aflossingsperiode van tien jaar, hetzijuit een hoger vastgesteld bedrag. Het inkomen of bepaalde noodzakelijke bijzonderebestaansuitgaven die belanghebbende voor eigen rekening moet nemen - zoals hoge woonlasten -,kunnen daartoe aanleiding geven. Ook de aflossing van een geldlening onder verband van hypotheekcq pandrecht is een kwestie van maatwerk, waarbij met de omstandigheden in het individuele gevalrekening dient te worden gehouden. Een correcte toepassing van de bepaling daarover houdt in datbij het bepalen van de aflossingscapaciteit in het inkomen, dieop hetdie kosten kan betalen.

Aangezien de hoogte van het inkomen en de noodzakelijke uitgaven geen vast gegeven hoeven tezijn, is bepaald dat het maandelijkse aflossingsbedrag telkens voor één jaar wordt vastgesteld. Hetgaat hierbij om een aflossingsjaar dat dus niet noodzakelijkerwijs samenvalt met een kalenderjaar.

Deze wijze van vastlegging betekent dat periodiek een controle op de financiële situatie vanbelanghebbende plaatsvindt. Tussentijds is bijstelling van het aflossingsbedrag ook mogelijk. Dit kanop initiatief van burgemeester en wethouders en op verzoek van belanghebbende zelf.

Wanneer belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is om devastgestelde aflossing te voldoen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar.

Bovendien is daarover de wettelijke rente verschuldigd, bij wijze van boete. Het ligt in de rede om inzo’n situatie eerst met belanghebbende een regeling te treffen. Is dat niet haalbaar (vanwege een

weigerachtige opstelling van belanghebbende), dan staan in het uiterste geval middelen zoals beslagop het inkomen en executoriale verkoop van woning, woonwagen of woonschip ter beschikking.

Volgens het op 1 januari 1992 in werking getreden nieuw Burgerlijk Wetboek moet de wettelijke renteworden betaald over de tijd dat verzuimd is om aan de verplichting te voldoen. In dit besluit isaangegeven dat maandelijks een aflossing moet worden gedaan. Blijft die aflossing achterwege, danis vanaf dat moment sprake van verzuim en is derhalve de wettelijke rente verschuldigd.

Geregeld is dat bij een inkomen op bijstandsniveau geen aflossing wordt gevergd. Dit niveau is delandelijk geregelde norm (zie Wet werk en bijstand), vermeerderd met de eventuele gemeentelijketoeslag en andere toeslagen (voor woonkosten) op grond van de Wet werk en bijstand, die zoudengelden als belanghebbende nog steeds bijstand zou ontvangen. Daardoor blijft het inkomen tot datniveau beschikbaar voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten, waarondernoodzakelijke reserveringen, zoals voor duurzame gebruiksgoederen, belastingen en heffingen. Denieuwe regeling wijkt hierin dus niet af.

Deze benadering levert een verschil op met de beslagregeling, waarbij rekening wordt gehouden meteen beslagvrije voet van 90 procent van de bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag en vermeerderdmet de eventuele ziektekostenpremie en hoge woonlasten die voor eigen rekening van

belanghebbende komen. Bij beslag gaat het echter om situaties waarin men eerder had kunnenreserveren, maar dat niet heeft gedaan. Bij krediethypotheek is dat niet het geval. Het verschil wordtdaarom verantwoord geacht.

Het is denkbaar dat op het moment van aflossen de huishoudsituatie is gewijzigd ten opzichte van hetmoment waarop de bijstand onder verband van hypotheek werd verleend. Belanghebbende isbijvoorbeeld inmiddels gescheiden. Aan burgemeester en wethouders wordt overgelaten te bepalen

welke wijzigingen nodig zijn met betrekking tot de vraag wie in die situatie voor de aflossing wordtaangesproken. Daarnaast biedt de in dit besluit aangegeven aflossingssystematiek voldoende ruimtevoor een beoordeling van zo’n gewijzigde individuele situatie.

Wanneer sprake is van lagere aflossingsbedragen die niet kunnen worden gecompenseerd doorhogere aflossingsbedragen op andere tijdstippen binnen de gehele aflossingsperiode, is de periodevan ten hoogste tien jaar niet voldoende om de totale geldlening af te lossen. Het restant wordt in

ieder geval afgerekend bij verkoop van de woning en bij vererving. Dit komt erop neer dat voor hetnog niet afgeloste deel van de geldlening uitstel van betaling wordt verleend. Aan belanghebbendewordt overgelaten of deze toch aflossingen wil verrichten. De renteverplichting werkt daarbij als

Verordening Krediethypotheekstimulans.

Het kan zich voordoen dat belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders derente of een gedeelte daarvan kan opbrengen, maar dat belanghebbende daardoor niet aan aflossen

toe kan komen. De renteverplichting belemmert dan het aflossen. Om dit te vermijden, is aangegevendat de betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de renteverplichting wordt aangemerkt alsaflossing. Dit is in overeenstemming met het gegeven dat in de eerste tien jaar voorrang wordtgegeven aan het aflossen van de geldlening. De bij de schuld bij te schrijven rente die telkens nietbetaald kan worden zal, omdat er wordt afgelost, op termijn afnemen. Omdat over de bijgeschrevenrentevordering geen rente is verschuldigd, loopt de totale schuld niet oneindig op. Wanneer degeldlening geheel is afgelost, zal de renteverplichting die op dat moment moet worden berekend nulgulden zijn. Het tot dat moment bijgeschrevenbij verkoop van de woning zoals ook gebeurt als een deel van de geldlening niet kan worden afgelost.

Is er naar het oordeel van burgemeester en wethouders voor belanghebbende geen mogelijkheid omde rente te betalen, dan wordt deze bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

Het is dan niet te vermijden dat de totale schuld blijft oplopen.

De aflossingsperiode van ten hoogste tien jaar gaat in na beëindiging van de bijstand, ook al wordt ergeen, of een lagere, aflossing opgelegd in verband met de hoogte van het inkomen of noodzakelijkebijzondere kosten van belanghebbende. Een beoordeling van de betalingscapaciteit in het inkomen

vindt na tien jaar eventueel alleen nog plaats ten aanzien van de dan in werking tredenderenteverplichting.

2.4. Meenemen krediethypotheek naar een andere koopwoning tijdens de bijstandsperiode

In artikel 7, eerste lid, is geregeld dat bij verkoop van de woning de geleende bijstand dient te wordenterugbetaald, alsmede de eventueel bijgeschreven rentevorderingen. Dat geldt ook bij verkoop tijdens

het ontvangen van bijstand wanneer er dringende redenen zijn om te verhuizen.

In het tweede lid is echter bepaald dat burgemeester en wethouders een verwisseling van onderpandkunnen toestaan wanneer bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard vanbelanghebbende daartoe aanleiding geven. Deze mogelijkheid komt er dus op neer datbelanghebbende het vrijgekomen vermogen niet hoeft in te zetten voor de bestaansvoorziening, maardaarmee een meer passende woning kan aankopen. Aangezien de laatste hypotheek in verband metde bijstandverlening is afgelost, ontbreken deze middelen voor de aankoop van een andere woning.

Burgemeester en wethouders kunnen deze middelen als nieuwe lening onder verband vankrediethypotheek ter beschikking stellen. Als voorwaarde hiervoor geldt dat belanghebbende het naafrekening vrijgekomen vermogen volledig inzet bij het kopen van een vervangende woning. Met dezeuitzondering op het inzetten van vrijgekomen vermogen voor de bestaansvoorziening en demogelijkheid tot het verstrekken van een nieuwe geldlening wordt vermeden dat een verhuizingwegens bijzondere omstandigheden nadeliger uitwerkt dan het aanhouden van de woning.

2.5. Hernieuwde bijstandverlening na onderbreking

In de praktijk blijkt het voor te komen dat iemand na beëindiging van de bijstandverlening in de vormvan een krediethypotheek opnieuw op bijstand aangewezen raakt. Bij gelegenheid van de nieuweaanvraag behoort dan een nieuwe vaststelling van het maximaal te lenen bedrag. Ook wanneer de

waarde van de woning niet is gestegen, leidt dat tot een onevenredige verhoging van de in totaal telenen (en dus terug te betalen) bijstand. Dat effect wordt veroorzaakt doordat de vordering van devorige krediethypotheek als een op de woning drukkende schuld wordt meegenomen. Vervolgenswordt de geldlening berekend, met toepassing van de vermogensvrijlating, op het dan resterendevermogen. Dat resterende vermogen is echter het vermogen dat bij de vorige krediethypotheek wasvrijgelaten. Door de hernieuwde bijstandverlening zal dat dus toch nog ten dele moeten wordenaangesproken. Zou de geldlening van de vorige krediethypotheek niet worden aangemerkt als een op

de woning drukkende schuld maar als een reeds verbruikt deel van de nieuw te berekenen geldlening,dan treedt dit effect niet op.

Bij een niet al te lange onderbreking van de bijstandverlening moet er echter van worden uitgegaandat de nieuwe bijstandsbehoeftigheid niet los kan worden gezien van die daarvoor. Daarom is inartikel 8 geregeld dat in gevallen waarin geen sprake is van een duurzame onderbreking, de laatste

Verordening Krediethypotheekberekening van het bedrag van de maximale geldlening wordt gehanteerd. Daarbij wordt aangeslotenop de bestaande praktijk. Voor zover het maximale bedrag van die geldlening nog niet is

aangesproken, hetzij door een voortijdige beëindiging van de bijstand, hetzij door inmiddels verrichteaflossingen, wordt de te verlenen bijstand ten laste daarvan geboekt. Is het maximale bedrag welvolledig aangesproken, dan wordt de bijstand verder om niet verleend.

Van een niet duurzame onderbreking is sprake zolang er nog geen twee jaar is verstreken. Dezeperiode wordt redelijk geacht. Is de onderbreking tussen de laatste dag van de vorigebijstandverlening en de eerste dag van de nieuwe bijstandverlening langer dan twee jaar, dan wordt

deze aangemerkt als een duurzame onderbreking. In dat geval dient er een nieuwe hypotheek teworden gevestigd en wordt het verbruikte deel van de laatste geldlening als een op de woningdrukkende schuld in de berekening meegenomen, dus overeenkomstig de handelwijze bij een

bancaire hypotheekschuld.

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat artikel 8 ook van toepassing is in het geval dat binnen eenperiode van twee jaar na beëindiging van bijstandverlening met toepassing van de oude AMvB(Besluit krediethypotheek bijstand), opnieuw bijstand moet worden verleend.

3. Overgangsrecht

Het overgangsrecht is geregeld in artikel 11 en 12 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand. Zo is inartikel 11, eerste lid bepaald dat artikel 50, tweede lid van de Wet werk en bijstand niet van toepassingis op de belanghebbende die op de peildatum 31 december 2003 eigenaar was van een door hemzelfof zijn gezin bewoonde woonwagen of bewoond woonschip met bijbehorend erf en die recht had opalgemene bijstand. In het tweede lid is aangegeven dat toepassing van het eerste lid eindigt op het

tijdstip dat het recht op algemene bijstand eindigt, mits belanghebbende binnen een jaar nainwerkingtreding van de Wet werk en bijstand opnieuw recht heeft op algemene bijstand.

Artikel 12 eerste lid van de Invoeringswet Wet werk en bijstand geeft aan dat artikel 20 van de Abw enartikel 4, vierde lid, laatste volzin van de Invoeringswet herinrichting ABW van toepassing blijven opbijstand die op de peildatum werd verleend met toepassing van die artikelen. Het tweede lid is veelminder duidelijk. Daarin is vermeld dat, indien in de periode tussen de datum van plaatsing in hetstaatsblad van de Wet werk en bijstand en inwerkingtreding van voornoemde wet bijstand isaangevraagd, in voorkomende gevallen de krediethypotheek wordt gevestigd met inachtneming vandie wet. De Wet werk en bijstand spreekt niet van krediethypotheek, maar alleen van geldlening. Dekeuze of aan die lening een zekerheid wordt verbonden is aan de gemeente. Bovendien is de AmvB

“Besluit krediethypotheek bijstand” formeel nog tot 1 januari 2004 van kracht. Dit alles maakt het erniet duidelijker op. Voorgesteld wordt, indien er een aanvraag komt na plaatsing van de Wet werk enbijstand in het Staatsblad, de beslissing op die aanvraag uit te stellen tot na 1 september 2004. Mochtdit onverhoopt niet lukken omdat de wettelijke beslistermijn wordt overschreden en de cliënt heeftaangedrongen op een beslissing binnen die termijn, dan luidt het voorstel om het tweede lid van

artikel 12 zodanig te interpreteren dat in voorkomende gevallen de vereenvoudigdevrijlatingsystematiek van de Wet werk bijstand wordt toegepast en dat voor wat betreft dezekerheidsstelling de bepalingen van het Besluit krediethypotheek bijstand worden gevolgd. Omdat dit

besluit per 1 september 2004 grotendeels wordt omgeklapt in eerder aangeduid gemeentelijk beleidwordt op die manier al het meest overeenkomstig de nieuwe werkwijze gehandeld.