Regeling vervallen per 13-12-2013

Afstemmingsverordening Wormerland 2012

Geldend van 13-12-2013 t/m 12-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening Wormerland 2012

De raad van de gemeente Wormerland; overwegende

dat de Afstemmingsverordening Wormerland 2007 aanpassing behoeft; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Wormerland

BESLUIT:

de Afstemmingsverordening Wormerland 2012 vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      uitkering: de bijstand ingevolge de WWB, de uitkering ingevolge de IOAW en de IOAZ;

    • e.

      norm: de op belanghebbende toepassing zijnde uitkeringsnorm, zijnde de bijstand op basis van artikel 5 onder c van de WWB, de uitkering op basis van artikel 5 van de IOAW en de IOAZ;

    • f.

      maatregel:

    • -

      verlaging van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB;

    • -

      verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW en artikel 20, eerste lid, van de IOAZ;

    • -

      weigering van de uitkering als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de IOAW en artikel 20, tweede en derde lid, van de IOAZ;

    • g.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland;

    • h.

      jongere: belanghebbende tussen de 18 en 27 jaar.

  • 2. De begrippen in deze verordening worden gebruikt in dezelfde betekenis als in de desbetreffende wetten.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in de ophem van toepassing zijnde wet(ten) en verordeningen, niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig de bepalingen in deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op:

    • a.

      de ernst van de gedraging;

    • b.

      de mate van verwijtbaarheid;

    • c.

      de omstandigheden van de belanghebbende en het gezin.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de voor de belanghebbende geldende norm.

  • 2. Indien de belanghebbende een gezinslid betreft als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub c van de wet, wordt de maatregel genoemd in het eerste lid toegepast op de gezinsnorm.

  • 3. Indien het een WWB-uitkering betreft kan in afwijking van het eerste lid de maatregel ook worden toegepast opde bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aanbelanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van de maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd of geweigerd en;

  • c.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan een jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezigacht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt debelanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4. Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarophet besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende schriftelijk is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm en indien van toepassing de toeslag

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover deingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

Artikel 7. Samenloop verwijtbare gedragingen

  • 1. Als sprake is van één gedraging, die schendig oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen,wordt één maatregel opgelegd. Als voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemdeverplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 Categorie indeling

Artikel 8a. Indeling maatregelen WWB naar categorie

  • 1. Gedragingen van de belanghebbende inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen vande WWB, zoals bedoeld in de artikelen 9, 17, 40, 41, 43 ,44, 44a, 48, 53a, 55 en 57 worden onderscheiden in de volgende categorieën;

    categorie 1

    • 1.

      het zich niet of niet tijdig laten registreren bij het UWV-Werkbedrijf als werkzoekende of het niet verlengen van deze registratie tijdens de uitkeringssituatie;

    • 2.

      het niet of niet tijdig verstrekken van voor de uitkering relevante informatie of bewijsstukken, dat niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering;

    Categorie 2:

    • a.

      het niet of niet naar vermogen trachten om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet tijdig voldoen aan specifiek opgelegde verplichtingen om te verschijnen op een aangegeven plaats en tijdstip;

    • c.

      het niet of niet tijdig voldoen aan een schriftelijk verzoek om te verschijnen voor een gesprek met betrekking tot voortzetting van de uitkering of met betrekking tot de voortgang van de re-integratie;

    • d.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren; waaronder het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • e.

      het niet voldoen aan specifieke verplichtingen die strekken tot vermindering van de uitkeringsaanspraken, waaronder alimentatieaanspraken;

    • f.

      het niet of niet voldoende meewerken aan ondersteuning, zoals een onderzoek naar de benodigde instrumenten of de inzet van de geboden instrumenten, gericht op uiteindelijke re-integratie op de arbeidsmarkt;

    • g.

      indien het college de ontheffing die is verleend aan de alleenstaande ouder op grond van artikel 9a heeft ingetrokken op grond van artikel 9a lid 5 sub d

    Categorie 3:

    • a.

      het niet voldoen aan een verzoek om te verschijnen voor een gesprek, dat betrekking heeft tot inschakeling van arbeid, met een mogelijk toekomstige werkgever;

    • b.

      het tonen van verwijtbare gedragingen in een gesprek, dat betrekking heeft tot inschakeling van arbeid, met een mogelijk toekomstige werkgever met als gevolg dat de inschakeling van arbeid is belemmerd.

    Categorie 4:

    • a.

      het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren, evalueren en ondertekenen van een plan van aanpak en niet of niet voldoende meewerken aan de uitvoering daarvan;

    • b.

      niet voldoende zoeken naar werk tijdens de wachttijd zoals bedoeld in artikel 41 van de WWB;

    • c.

      het verwijtbaar niet aanvaarden of het verwijtbaar niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • d.

      het door eigen toedoen of nalaten verspelen van een op een inkomen gerichte voorliggende voorziening, waardoor een beroep moet worden gedaan op een uitkering WWB.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de gedraging “niet voldoende zoeken naar werk tijdens de wachttijdzoals bedoeld in artikel 41 van de WWB” ingedeeld in categorie 2 indien de belanghebbende die de genoemde gedraging vertoont een gezinslid betreft dat bestaat uit twee of meer meerderjarige personen of een alleenstaande ouder betreft.

Artikel 8b. Indeling maatregelen IOAW en IOAZ naar categorie

Gedragingen van de belanghebbende inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen van de

IOAW en IOAZ, zoals bedoeld in de artikelen 13 en 37, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Categorie 1:

  • a.

    het niet of niet tijdig laten registreren bij het UWV als werkzoekende of niet verlengen van deze registratietijdens de uitkeringssituatie;

  • b.

    het niet of niet tijdig verstrekken van voor de uitkering relevante informatie of bewijsstukken, dat niet heeftgeleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering.

Categorie 2:

  • a.

    het niet of niet vermogen trachten om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b.

    het niet tijdig voldoen aan specifiek opgelegde verplichtingen om te verschijnen op een aangegeven plaats entijdstip;

  • c.

    het niet tijdig voldoen aan een schriftelijk verzoek om te verschijnen voor een gesprek met betrekking totvoortzetting van de uitkering of met betrekking tot de voortgang van de re-integratie;

  • d.

    gedragingen die de inschakeling van arbeid belemmeren.

Categorie 3:

  • a.

    het niet of niet voldoende meewerken aan ondersteuning, zoals een onderzoek naar de benodigdeinstrumenten of de inzet van de geboden instrumenten, gericht op uiteindelijke re-integratie op de arbeidsmarkt;

  • b.

    het niet ondertekenen van een plan van aanpak en het niet of niet voldoende meeweren aan de uitvoeringdaarvan;

  • c.

    het in categorie 3, onderdeel b bedoelde plan van aanpak, waarin de uitwerking van de ondersteuning, deverplichtingen gericht op arbeidsinschakeling en de gevolgen van het niet naleven van die verplichtingen is vastgelegd.

Artikel 9. De hoogte, duur en recidive van de maatregel

  • 1. De hoogte van de maatregel bedraagt bij:

    • a.

      categorie 1: 10% van de norm;

    • b.

      categorie 2: 25% van de norm;

    • c.

      categorie 3: 50% van de norm;

    • d.

      categorie 4: 100% van de norm.

  • 2. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt de hoogte van de maatregel verdubbeld indien een alleenstaande jongere zich schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 8 van deze verordening. Indien de maatregel niet volledig ten uitvoer kan worden gelegd, gelet op de hoogte van de uitkering, dan wordt het resterende deel van de maatregel ten uitvoer gelegd in de daaropvolgende maand.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, wordt de duur van de maatregel telkens verdubbeld, indien de belanghebbendezich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarbij een verlaging is toegepast of afgezienvan een verlaging op grond van artikel 5, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging of alsverwijtbaar aan te merken gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

Artikel 10. Het verwijtbaar niet aanvaarden of het verwijtbaar niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of IOAZ en de gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmerden, bedoeld in artikel 8B, onder categorie 2, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het verwijtbaar eindigen van de dienstbetrekking van de werkloze werknemer of diens partner of deze een dienstbetrekking verwijtbaar niet heeft verkregen, weigert het college de uitkering en wel:

    • a.

      voor de duur van de geëindigde of niet verkregen dienstbetrekking, doch niet langer dan zes maanden, en

    • b.

      tot het bedrag van het inkomen dat belanghebbende maandelijks zou hebben kunnen verwerven of heeft verloren.

  • 2. Nadat ten aanzien van de belanghebbende met een IOAW of IOAZ uitkering tweemaal toepassing is gegevenaan het eerste lid, weigert het college de gehele uitkering blijvend, naar de mate waarin de belanghebbende met het verrichten van deze arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven of heeft verloren.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Artikel 11 . Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag vertrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benaderingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingbedrag tot € 1000,-: 10% van de norm;

    • b.

      bij een benadelingbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de norm;

    • c.

      bij een benadelingbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 30% van de norm;

    • d.

      bij een benadelingbedrag van € 4000,- of meer: 50% van de norm.

  • 3. De duur van de maatregel, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld op twee maanden.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Als bij de verlening van bijstand sprake is van een tekortschietend betoond besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan, wordt de hoogte van de bijstand als volgt verlaagd:

  • 1.

    Met betrekking tot algemene bijstand:

    • a.

      Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaand heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB, wordt een maatregel opgelegd op de algemene bijstand die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op een uitkering.

    • b.

      De maatregel wordt vastgesteld op 10% van de bijstandsnorm over de onder a genoemde periode.

  • 2.

    met betrekking tot de bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag:

    • a.

      Indien het beroep op bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, kan de gevraagde bijzonder bijstand of langdurigheidstoeslag geheel of gedeeltelijk worden geweigerd bij wijze van maatregel.

    • b.

      Ingeval sprake is van zeer dringende redenen of klaarblijkelijke hardheid kan de gevraagde bijstand worden verleend in de vorm van een renteloze lening.

Artikel 13. Maatregel wegens zeer ernstige gedragingen

  • 1. 1.als de belanghebbende zich tegenover het college of de met de uitvoering van de wet belaste medewerkerszeer ernstig misdraagt wordt een maatregel opgelegd.

  • 2. De op te leggen maatregel bedraagt:

    • a.

      20% van de norm gedurende 1 maand bij het uiten van verbaal geweld of belediging in woord of gebaar;

    • b.

      30% van de norm gedurende 1 maand bij discriminatie;

    • c.

      50% van de norm gedurende 1 maand bij zaakgericht geweld;

    • d.

      100% van de norm gedurende 1 maand bij mensgericht geweld.

  • 3. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het tweede lid, onderdeel a kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, behalve, bij recidive, als het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 5. Recidive: In afwijking van het tweede lid onderdelen a, b en c kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de norm, gedurende een maand als binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde of hoger als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 6. In afwijking van het tweede lid onderdeel d kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de norm,gedurende twee maanden als binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde of hoger als verwijtbaar aan te merken gedraging.

Hoofdstuk 5 slotbepalingen

Artikel 14. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onvoorziene onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Afstemmingsverordening Wormerland 2012”

Artikel 16 Bekendmaken

De verordening wordt bekend gemaakt door het plaatsen van de verordening op www.overheid.nl.

Artikel 17. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 17 april 2012
De griffier, De voorzitter,

Toelichting bij de Afstemmingverordening Wormerland 2012

Artikelsgewijs toelichting

Artikel 1 begripsomschrijving

Dit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 2 het opleggen van een maatregel

In dit artikel is de hoofdregel neergelegd van deze verordening: het college stemt een op te leggen maatregel af

op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Afwijking van de

standaard kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de

gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de belanghebbende afzonderlijk.

Matiging van de opgelegde maatregel kan wegens persoonlijke omstandigheden waarbij sprake is van dringende redenen bijvoorbeeld op basis van sociale omstandigheden of bijzondere financiële omstandigheden.

Bij het besluit van het opleggen van een maatregel dient er mede rekening gehouden te worden op de omstandigheden van de belanghebbende en het gezin. Indien een gezin uit drie of meer meerderjarige personen bestaat dan dient hiermee rekening gehouden te worden bij de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

Dit artikel geeft als principe, dat de maatregel wordt uitgevoerd over de norm die voor de belanghebbende van toepassing is. Onder de norm onder de WWB wordt bijv. verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

Het tweede lid van deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een maatregel oplegt over de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag. Er moet dan een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag.

Waar een uitkering wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB, neemt de bijzondere bijstand feitelijk de inkomensfunctie over. Daar wordt dan ook een eventuele maatregel berekend over het bedrag dat periodiek als bijzondere bijstand wordt verleend.

Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

Dit artikel bevat de minimumeisen waaraan een besluit tot oplegging van een maatregel voldoet. Als het besluit hieraan niet voldoet komt het college in strijd met rechtsbeginselen en beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent dat het besluit zorgvuldig wordt voorbereid en deugdelijk wordt gemotiveerd. Hierbij is sprake van een samenhang tussen de ernst van de verwijtbare gedraging en de hoogte van de maatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

Dit artikel geeft aan wanneer kan en wordt afgezien van het opleggen van een maatregel. Dit is in de eerste plaats het geval wanneer alle verwijtbaarheid ontbreekt, dus wanneer belanghebbende op geen enkele wijze anders (en beter) had kunnen handelen dan hij heeft gedaan.

Het college mag niet te lang wachten met het opleggen van een maatregel. Hoe sneller hoe effectiever. Zodra het college weet van enig maatregelwaardig gedrag, wordt de vereiste maatregel met de nodige voortvarendheid opgelegd.

Een maatregel wordt niet opgelegd als de gedraging meer dan zes maanden voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden. De reden daarvan is dat na een langere periode dan zes maanden geen sprake meer kan zijn van een corrigerende werking van de maatregel.

Een uitzondering hierop is de gedraging, die een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die schending van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend.

Het tweede lid van dit artikel geeft het college de mogelijkheid om van de maatregel af te zien of de maatregel te verzachten, in gevallen waar belanghebbende wel degelijk een verwijt te maken valt. Uit de formulering “zeer dringende redenen” kan worden afgeleid dat het om uitzonderlijke gevallen moet gaan en dat de uitzondering vooral gezocht moet worden in de mogelijkheden, omstandigheden en het betonde besef van verantwoordelijkheid van belanghebbende en diens gezin.

De term “zeer dringende redenen” sluit aan bij de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep rond deze term. Wanneer belanghebbende of diens gezin dor het onverkort opleggen van een maatregel in acute noodsituatie geraakt, kan er sprake zijn van zeer dringende redenen. Van een dergelijke acute noodsituatie zal geen sprake zijn wanneer en voor zover belanghebbende nog beschikt over enig vermogen.

Bij lid 4 is het uitgangspunt het zogenoemde ‘una via’- beginsel. De belanghebbende wordt tenzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.

Artikel 6 Ingangsdatum

In het algemeen geldt dat belanghebbende eerst op de hoogte wordt gesteld van het besluit tot oplegging van een maatregel en dat daarna pas de maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Een maatregel wordt toegepast wegens een gedraging uit het verleden op een toekomstig recht op uitkering.

Het tweede lid van dit artikel maakt niettemin een lik op stuk beleid mogelijk.

Deze laatste methode heeft de voorkeur. Een lik op stuk beleid, waarbij de straf zo kort mogelijk na het waardige gedrag wordt toegepast.

Artikel 7 Samenloop

Als sprake is van een gedraging die als een schendig van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Is sprake van verschillende gedragingen dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het percentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd. Bij het uitgangspunt dat voor iedere gedraging afzonderlijk een maatregel wordt bepaald moet uiteraard het proportionaliteitsbeginsel in acht worden genomen. Het cumulatieve effect van de opgelegde maatregelen kan immers tot een te zware belasting voor belanghebbende(n) leiden. Dit kan aanleiding zijn om de maatregelen over meerdere maanden op te leggen of te matigen.

Artikel 8 indeling maatregelen naar categorie

Dit artikel richt zich op de voorwaarden verbonden aan het recht op re-integratie en het recht op uitkering. De zwaarste van de toe te passen maatregelen is verdeeld in vier categorieën.

De eerste categorie betreft maatregelwaardige gedraging die zich specifiek richt op registratieverplichtingen en het voldoen aan de verplichting om tijdig een volledig en correct ingevuld wijzigingsformulier in te leveren. Tevens wordt daarin de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de uitkering. Het betreft bijvoorbeeld een valsheid in geschrifte waarbij de gedraging geen financiële gevolgen heeft voor de uitkering

De tweede categorie betreft de maatregelwaardige gedragingen, die het onderzoek of mogelijkheden tot arbeidsinschakeling frustreren, maar niet onmogelijk maken. In deze categorie is de afstemming geregeld indien een ontheffing verleend aan een alleenstaande ouder met een kind onder de 5 jaar is ingetrokken.

In de derde categorie staan maatregelwaardige gedragingen in een sollicitatiegesprek of het niet verschijnen op een sollicitatiegesprek. Bij het opleggen van deze maatregel dient de verwijtbaarheid in acht te worden genomen. Indien een belanghebbende erg zenuwachtig is en hierdoor in het gesprek niet goed uit de “verf” is gekomen dan ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid en dient er geen afstemming plaats te vinden.

De maatregelen in de vierde categorie worden belanghebbende zwaarder aangerekend, omdat de re-integratie ernstig wordt belemmerd, onmogelijk wordt gemaakt of door de houding van belanghebbende kansen op re-integratie verloren gaan of zijn gegaan.

De verplichting om gedurende de „wachttijd‟ te zoeken naar mogelijkheden voor werk of scholing is een nieuwe verplichting, zij het dat thans reeds uit artikel 9 WWB voortvloeit dat vanaf de datum van melding getracht moet worden algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Het niet nakomen van de verplichting om tijdens de wachttijd werk te zoeken, hoeft doorgaans derhalve niet als afzonderlijke categorie in de Maatregelverordening te worden opgenomen. Echter zal voor de uitvoering behoefte bestaan voor de duidelijkheid. Er is daarom voor gekozen om jongeren op dit punt zwaarder te sanctioneren.

In het tweede lid van artikel 8a wordt er rekening gehouden met het gezin en de alleenstaande ouder. Het gezin wordt mede benadeeld door het opleggen van een maatregel. Een maatregel direct bij de aanvraag van 100% vanwege het niet voldoen aan de verplichtingen in de zoektijd van 4 weken van een jongere wordt te zwaar geacht indien de jongere deel uitmaakt van een gezin of het een alleenstaande ouder betreft. Het college dient op grond van artikel 2 lid 2 van deze verordening altijd de omstandigheden van het gezin in de beslissing voor het opleggen van een maatregel mee te nemen, echter is gezien de zware categorie waarin deze gedraging in is ingedeeld gekozen voor een apart lid om het gezin en de alleenstaande ouder direct bij de aanvraag minder te benadelen.

Artikel 9 De hoogte, duur en recidive van de maatregel

De hoogte van de maatregelen in de diverse categorieën zijn afgestemd op de ernst en de mate van verwijtbaarheid. Dit principe komt ook tot uitdrukking bij herhaling van dit gedrag.

Artikel 10 Het verwijtbaar niet aanvaarden of het verwijtbaar niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

De IOAW en IOAZ bieden den mogelijkheid tot tijdelijke of blijvende weigering van de uitkering. De maatregel bij deze vorm van gedragingen is daarom apart opgenomen.

Bij volledige weigering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor een aanvulling in het kader van de WWB. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid.

Artikel 11 Niet nakomen van de inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Als een belanghebbende de van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, schort het college het recht op uitkering op. Het college geeft de belanghebbende vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen. Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college het besluit tot vaststelling van de uitkering intrekken. Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de uitkering voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd.

In dit artikel m.b.t. de inlichtingenplicht is bepaald dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uiteigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn re-integratie respectievelijk recht op een plan van aanpak of het recht op uitkering.

De ernst van de gedraging komt tot uidrukking in de hoogte van het benadelingbedrag. Het benadelingbedrag is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan uitkering en de kosten van het plan van aanpak.

Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

In artikel 18 tweede lid van de WWB kan het college bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid een maatregel opleggen. Deze bevoegdheid is nader uitgewerkt in dit artikel van deze verordening.

Bij toepassing van het eerste lid valt te denken aan een te snelle intering van het vermogen, waardoor eerder bijstandsverlening noodzakelijk is.

Voor zover nog sprake is van vermogen, boven de in de wet genoemde vermogensgrens, wordt dit betrokken bij de beoordeling van het recht op bijstand. Tevens kan, indien dit noodzakelijk is, met terugwerkende kracht het recht worden herzien.

Is er geen vermogen aanwezig of is dit vermogen niet toereikend, dan wordt de algemene bijstand met 10 procent verlaagd voor de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op een uitkering.

De toepassing van lid 1 wordt aan de hand van het volgende voorbeeld toegelicht.

Er is een vermogen ontvangen uit een erfenis. Rekening houdend me een interingsfactor van ander half maal de norm, die in de situatie van belanghebbende van toepassing is, zou belanghebbende zes maanden met dit vermogen kunnen voorzien in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Na twee maanden doet belanghebbende een beroep op een uitkering ingevolgde de WWB. Dit betekend, dat belanghebbende vier maanden eerder op bijstand is aangewezen. De periode dat de belanghebbende als gevolg an zijn gedraging eerder of langer recht heeft op een uitkering wordt dan vastgesteld op vier maanden. Belanghebbende krijgt een maatregel van 10% voor een periode van vier maanden.

Artikel 13 Maatregel wegens zeer ernstige misdragingen

In die situaties, waarin de uivoering van de wet gefrustreerd wordt door het handelen van belanghebbende, kan een op dit handelen gerichte maatregel toegepast worden. de hoogte van de maatregel is afhankelijk van de ernst van de misdraging. Hierbij wordt het mensgericht geweld als meest ernstige gedraging beoordeeld.

Het gaat hier om gedragingen die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wetten en die zich richten tegen degene die met de uitvoering van de betrokken wetten is belast.

Zaakgericht geweld, is geweld waarbij gedacht moet worden aan beschadiging of vernieling van gemeentelijk eigendom zoals bureau, pc, telefoon etc. Bij mensgericht geweld moet onder andere worden gedacht aan mishandeling, maar ook bedreiging met geweld moet daaronder worden verstaan.

Soms vormt de bewijslast een probleem. Bijvoorbeeld door schelden of discriminerende opmerkingen tijdens een telefoongesprek of een gesprek in de spreekkamer. In een dergelijke situatie wordt belanghebbende eerst schriftelijk meegedeeld, dat deze houding of dit gedrag niet wordt getolereerd. Past belanghebbende vervolgens zijn houding of gedrag niet aan, dan wordt een maatregel opgelegd. Ook al is er sprake geweest van een één-op-één-gesprek.

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.

Artikel 14 Intrekking

Dit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 15 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 16 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 17 Bekendmaken

Dit artikel behoeft geen toelichting.