Regeling vervallen per 01-01-2013

De Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren Wormerland 2009

Geldend van 30-05-2013 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

De Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren Wormerland 2009

De raad van de gemeente Wormerland,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Wormerland d.d. 9 februari 2010;

Gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren; Overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;

Besluit:

Vast te stellen de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren Wormerland 2009 inclusief de bijbehorende toelichting.

Hoofdstuk 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

1.In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • b.

    WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • c.

    maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

  • d.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening, evenals de kosten die de gemeente maakt voor het ten onrechte toegekende en/of uitgevoerde werkleeraanbod op grond van de wet;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland.

Artikel 2 Afstemming

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, als de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of de verordening zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a van de wet voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • ·

    de reden van de maatregel;

  • ·

    de duur van de maatregel;

  • ·

    het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en;

  • ·

    als van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel als:

    • a.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • b.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Als het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Ingangsdatum

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is verzonden.

  • 2. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voorzover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

Artikel 7 Samenloop

  • 1. Als sprake is van één gedraging, die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Als voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

HOOFDSTUK 2 HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 44 EN 45 VAN DE WET

Artikel 8 Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 44 en 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:

het niet tijdig inleveren van het periodiek in te leveren formulier (thans rechtmatigheidsformulier genoemd), ter vaststelling van het maandelijkse recht op inkomensvoorziening, waaronder mede dient te worden verstaan het niet ondertekenen van dat formulier of het niet bijvoegen van gevraagde specificaties omtrent inkomen of vermogen.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • b.

      het niet of niet tijdig voldoen aan een verzoek om te verschijnen op een aangegeven plaats of tijdstip;

    • c.

      het niet voldoen aan specifieke verplichtingen die strekken tot vermindering van de inkomensvoorziening, waaronder alimentatieaanspraken;

    • d.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met het door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden, verkrijgen of behouden hiervan belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

    • c.

      het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering;

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten;

    • b.

      het door eigen toedoen of nalaten verspelen van een op een inkomen gerichte voorziening, waardoor een inkomensvoorzieningsafhankelijke situatie is ontstaan.

Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      5 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      20 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Behalve als het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. In afwijking van het vorige lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

HOOFDSTUK 3 NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 10 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1. Een maatregel wordt opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm als het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot:

    • a.

      het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod;

    • b.

      het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. In afwijking van het tweede lid kan de hoogte van de maatregel worden verdubbeld, als de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 11 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1. De maatregel wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot:

    • a.

      het ten onrechte to ekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod;

    • b.

      het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening.

  • 2. De maatregel bedoeld in het eerste lid, onderdeel a wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10 procent van de WIJ-norm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20 procent van de WIJ-norm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40 procent van de WIJ-norm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100 procent van de WIJ-norm.

  • 3. De maatregel bedoeld in het eerste lid, onderdeel b wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening wordt een maatregel opgelegd gelijk aan de hoogte van het benadelingbedrag;

    • b.

      als de belanghebbende over een vermogen beschikt wordt de inkomensvoorziening geheel geweigerd tot dat het benadelingbedrag is bereikt;

    • c.

      als geen vermogen (meer) aanwezig is, wordt de inkomensvoorziening verlaagd tot 90% van de voor de belanghebbende vastgestelde of vast te stellen WIJ-norm, totdat het benadelingbedrag is bereikt.

  • 4. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a wordt vastgesteld op een maand.

  • 5. Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra naar aanleiding van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

HOOFDSTUK 4 ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Als de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren en anderen aan wie zij taken gedelegeerd en/of gemandateerd hebben op grond van de wet, zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd.

  • 2. De op te leggen maatregel bedraagt:

    • a.

      10% van de WIJ-norm gedurende 1 maand voor het vertonen van hinderlijk gedrag;

    • b.

      20% van de WIJ-norm gedurende 1 maand bij het uiten van verbaal geweld of belediging in woord of gebaar;

    • c.

      50% van de WIJ-norm gedurende 1 maand bij ernstige bedreigingen, intimidatie en zaakgericht geweld;

    • d.

      100% van de WIJ-norm gedurende 1 maand bij mensgericht geweld.

  • 3. Bij een combinatie van misdragingen wordt de hoogste maatregel opgelegd die behoort bij het type misdraging.

  • 4. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 5. In afwijking van het tweede lid kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de WIJ-norm, als binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van een zelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking één dag na bekendmaking en met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2009.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening WIJ gemeente Wormerland 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 2 maart 2010
De griffier, De voorzitter,

Toelichting maatregelenverordeningg WIJ

Doelstelling van de Wet investeren in jongeren (WIJ) is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ biedt de gemeente de mogelijkheid om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren. Ook als de jongere een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. De gemeente biedt jongeren in beginsel een werkleeraanbod aan. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, als het werkleeraanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

Aanvaardt de jongere het werkleeraanbod en is het inkomen ontoereikend, dan bestaat in beginsel recht op een inkomensvoorziening. Deze inkomensvoorziening volgt in grote lijnen de Wet werk en bijstand (WWB) voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid, WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in deze verordening zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid, onderdeel b, WIJ).

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijving

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren.

In dit artikel is een aantal begrippen nader gedefinieerd om de leesbaarheid van de verordening te vergroten. Zo wordt in deze verordening meerdere malen de term ‘WIJ-norm’ gebruikt. Voor een goede toepassing van dit begrip, wordt in artikel 1 aangegeven wat onder dit begrip wordt verstaan.

Artikel 2. Afstemming

In dit artikel is de hoofdregel neergelegd van deze verordening: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid.

Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere, afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

  • ·

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

  • ·

    Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

  • ·

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd.

Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

  • ·

    bijzondere financiële omstandigheden van de jongere, zoals hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

  • ·

    sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;

  • ·

    bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in elk geval moet worden vermeld.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

Naast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een maatregel wordt verwezen naar artikel 41, tweede lid, WIJ waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Daarnaast kan in plaats van het opleggen van een maatregel in een aantal situaties eerst een waarschuwing wordt gegeven.

Artikel 6. Ingangsdatum

Eerste lid

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de WIJ-norm. Verlaging van de WIJ-norm kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    door middel van verlaging van de WIJ-norm in de eerstvolgende maand(en); of

  • 2.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de inkomensvoorziening.

Deze laatste methode heeft de voorkeur. Een lik-op-stukbeleid, waarbij de straf zo kort mogelijk na het maatregelwaardige gedrag wordt toegepast.

Artikel 7. Samenloop

De regeling voor de samenloop heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemd in de wet (artikelen 44 en 45 WIJ). Als sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Is sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd. Behalve als dit niet verantwoord is. Bijvoorbeeld omdat op grond van een individuele toets aan artikel 2, tweede lid matiging van de op te leggen maatregel noodzakelijk is.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 44 en 45 van de wet

Artikel 8. De hoogte van de maatregel

Dit artikel richt zich op de voorwaarden verbonden aan het recht op een leerwerktraject en het recht op de inkomensvoorziening. De zwaarte van de toe te passen maatregelen is verdeeld in vier categorieën. De eerste categorie betreft maatregelwaardige gedraging die zich specifiek richt op het voldoen aan de verplichting om een volledig en correct ingevuld rechtmatigheidsformulier in te leveren.

De tweede categorie betreft de maatregelwaardige gedragingen, die het onderzoek of de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling frustreren, maar niet onmogelijk maken.

De maatregelen in de derde categorie worden belanghebbende zwaarder aangerekend, omdat het werkleeraanbod ernstig wordt belemmerd, onmogelijk wordt gemaakt of door de houding van belanghebbende kansen op re-integratie verloren gaan of zijn gegaan.

De vierde categorie betreft gedragingen waardoor de belanghebbende de kans loopt dat zijn arbeidsovereenkomst en/of werkleertraject beëindigd wordt of beëindigd is.

Artikel 9. De duur van de maatregel

Als binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarmee een eerdere maatregel is opgelegd sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel.

Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Als de jongere na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de jongere. Het opleggen van een zwaardere maatregel staat dan op grond van artikel twee, tweede lid open.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

  • ·

    het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 40, eerste lid WIJ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op inkomensvoorziening opschorten en de jongere in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. In dat geval kan ook een maatregel aan de orde zijn.

  • ·

    Artikel 44 WIJ: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente. Daardoor is het mogelijk dat er ten onrechte of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt of ten onrechte een werkleeraanbod is toegekend. Het is ook denkbaar dat het inlichtingenverzuim niet tot benadeling heeft geleid. In beide gevallen kan een maatregel aan de orde zijn.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college het recht op het werkleeraanbod en/of de inkomensvoorziening niet vaststellen.

Artikel 10. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

Als een jongere de voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, schort het college het recht op inkomensvoorziening op (artikel 40, eerste lid, WIJ). Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college het besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening intrekken (artikel 40, vierde lid, tweede volzin, WIJ). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd.

Dit artikel regelt de hoogte van de maatregel. Tevens wordt daarin de zogeheten 'nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening. Een voorbeeld van nulfraude kan zijn het niet melden van een bankrekening met een zeer laag saldo.

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

In artikel 44, eerste lid, WIJ is bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of het recht op inkomensvoorziening.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening en de kosten van het werkleeraanbod.

Het opleggen van een sanctie in reactie op schending van de inlichtingenplicht is in beginsel een verantwoordelijkheid van de gemeente zelf. In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude hebben de Procureurs-generaal richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden ter zake van de aan de schending klevende strafrechtelijke delicten (veelal oplichting en valsheid in geschrifte) vervolging door het OM moet plaatsvinden. Uitgangspunt is het zogenaamde ‘una via’-beginsel. De jongere wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.

In het vijfde lid is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als een schikking is getroffen. In dergelijke situaties is een maatregel niet meer opportuun.

Hoofdstuk 4. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 12. Zeer ernstige misdragingen

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. Er kan alleen een maatregel worden opgelegd als er een verband staat tussen de ernstige gedraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een werkleeraanbod en/of een inkomensvoorziening. Daarom wordt in dit artikel bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband

houden met de uitvoering van de WIJ.

In artikel 41, eerste lid, WIJ wordt gesproken over “ het zich jegens het college zeer ernstig misdragen” . Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding kan zijn voor het opleggen van een maatregel. Of dit ook “a contrario” betekent dat geen maatregel kan worden opgelegd als er sprake is van zeer ernstige misdragingen jegens externe uitvoerders van de WIJ, zoals het UWV Werkbedrijf, re-integratiebedrijven, opleidingsinstituten en dergelijke is niet duidelijk. De Centrale Raad van Beroep heeft zich daar tot dusver niet over uitgelaten. Het is in dat geval wellicht mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op het niet of onvoldoende gebruik maken van een leerwerkaanbod (artikel 8 van de verordening).

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat de jongere zich ernstig heeft misdragen, zal evenzeer gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de jongere. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • -

    hinderlijk gedrag: gedrag dat als hinderlijk wordt ervaren (bijvoorbeeld verbaal geweld of belediging in woord of gebaar: schelden, discrimineren, grof taalgebruik, buitengewoon hinderlijk gedrag;

  • -

    ernstige bedreigingen, intimidatie en zaakgericht geweld: openlijke of subtiele bedreiging in een gesprek, schriftelijk of telefonisch en vernielingen aan meubilair etc..

  • -

    mensgericht geweld: agressie gericht op de persoon.

Voor het bepalen van de verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaal doel te bereiken, bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering. Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratie agressie. De mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld is in beginsel groter dan bij frustratie geweld.

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richt, aangifte kan doen bij de politie.

In het vierde lid is vastgelegd dat evenals bij andere vormen van verwijtbaar gedrag soms een waarschuwing op zijn plaats kan zijn en gegeven kan worden.

In het vijfde lid komt evenals bij andere gedragingen tot uitdrukking dat recidive een reden kan zijn de maatregel te verhogen en/of te verlengen. Het is de wens van de wetgever om bij

herhaald zeer ernstige misdragingen de jongere (tijdelijk) uit te sluiten van een inkomensvoorziening. Daarom is bij recidive in beginsel een percentage van 100% van toepassing, gedurende de periode van uitsluiting van het werkleeraanbod. Er kan uiteraard ook gekozenworden voor een periode van een maand of enkele maanden. Wel geldt daarbij dat binnen

een maand de uitsluiting van het werkleeraanbod heroverwogen moet worden, vanwege degrote consequenties en gelet op het belang van duurzame arbeidsparticipatie.

Artikel 13

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 14

Dit artikel behoeft geen toelichting.