Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Werk en bijstand 2012

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening werk en bijstand 2012

De raad van de Gemeente Woudenberg,

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 8 mei 2012;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;

Overwegende dat de gemeenteraad bij verordening:

  • a.

    op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onderdeel a en artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand verplicht is om regels te stellen voor de ondersteuning in de arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen daarvoor (re-integratie);

  • b.

    op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand verplicht is om regels te stellen voor de afstemming van de bijstand indien een bijstandsgerechtigde naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de Wet werk en bijstand en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen (afstemming);

  • c.

    op grond van artikel 8 lid 1 onder c en artikel 30, lid 1 van de Wet werk en bijstand dient vast te stellen voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald (toeslagen en verlagingen);

  • d.

    op grond van het bepaalde in artikel 8a van de Wet werk en bijstand verplicht is om regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet (handhaving).

besluit:

vast te stellen de Verordening werk en bijstand 2012.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg;

    • c.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; indien het een gehuwde betreft, wordt onder belanghebbende elk van de echtgenoten verstaan;

    • d.

      uitkeringsgerechtigde: degene die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet;

    • e.

      bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en/of bijzondere bijstand;

    • f.

      UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • g.

      Wsw: Wet sociale werkvoorziening;

    • h.

      Wet SUWI: Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

    • i.

      Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.

HOOFDSTUK 2 RE-INTEGRATIE

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN OVER RE-INTEGRATIE

Artikel 2 Begripsomschrijvingen re-integratie

  • 1. Onder uitkeringsgerechtigde wordt in dit hoofdstuk mede verstaan degene die een uitkering ontvangt op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004);

  • 2. In dit hoofdstuk wordt verder verstaan onder:

    • a.

      niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): de persoon bedoeld in artikel 6 eerste lid onder a van de wet;

    • b.

      anw-er: personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw);

    • c.

      algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk in de Wsw en werk dat gewetensbezwaren oproept dan wel in strijd met de zeden dan wel illegaal is;

    • d.

      voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet;

    • e.

      ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet;

    • f.

      traject: een aaneenschakeling van re-integratie-instrumenten;

    • g.

      re-integratie-instrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

    • h.

      arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 eerste lid onder b van de wet.

Artikel 3 Doelgroep

  • 1. Tot de doelgroep van dit hoofdstuk behoren uitkeringsgerechtigden, personen met een uitkering verstrekt door het UWV die binnen 2 maanden de volledige uitkeringsduur bereiken en aansluitend aanspraak hebben op bijstand, personen, die op de wachtlijst staan als bedoeld in artikel 12 van de WSW, Anw-ers, nuggers, alsmede personen bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, in de leeftijd van 18 tot 65 jaar die woonachtig zijn in de gemeente Woudenberg volgens artikel 40, eerste lid van de wet.

  • 2. Niet tot de doelgroep behoren:

    • a.

      nuggers die zich minder dan 15 uur per week beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt en/of;

    • b.

      nuggers waarvan het inkomen, het inkomen van diens partner of hun gezamenlijk inkomen meer dan 200% van het geldende wettelijk minimumloon bedraagt en/of;

    • c.

      nuggers met een saldi op de lopende rekeningen en spaarrekeningen van de belanghebbende, diens partner en/of minderjarige kinderen dat uitstijgt boven de vermogensgrens zoals aangegeven in artikel 34, lid 3 van de wet.

Artikel 4 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt aan personen die behoren tot de doelgroep ondersteuning aan bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dit noodzakelijk acht, biedt het college eenvoorziening aan gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. De ondersteuning is gericht op de kortste weg naar duurzame reguliere arbeid. Indien hetverkrijgen van reguliere arbeid voorlopig niet haalbaar wordt geacht, is de ondersteuning gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie ter voorbereiding op een feitelijk re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 5 Inzet van de ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig re-integratie-instrumenten kunnen worden ingezet.

  • 2. Bij de inzet van re-integratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Re-integratie-instrumenten die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

  • 4. Het college weigert de inzet van een voorziening indien de persoon uit de doelgroepaanspraak kan maken of beroep kan doen op een voorziening buiten de wet om die naarhet oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 5. Het besluit van het college een voorziening aan te bieden dan wel een voorziening teweigeren wordt vastgelegd in een beschikking.

Artikel 6 Onderzoek

Het college kan ten behoeve van een persoon voor wie een voorziening wordt ingezet of voor wie een voorziening wordt overwogen een onderzoek (laten) instellen naar de mogelijkheden van de persoon in verband met arbeidsinschakeling en deelname aan voorzieningen.

Artikel 7 Verplichtingen van belanghebbende

  • 1. Onverminderd andere verplichtingen die voortvloeien uit wet of regelgeving gelden voorpersonen uit de doelgroep de volgende verplichtingen:

    • a.

      naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • c.

      algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

    • d.

      na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;

    • e.

      gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • f.

      het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet;

    • g.

      medewerking te verlenen aan begeleiding en controle van ziekteverzuim;

    • h.

      naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en dezeverordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. Het college neemt dezeverplichtingen op in de beschikking als bedoeld in artikel 5, vijfde lid.

  • 3. Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde ontheffing geven van een of meer verplichtingen genoemd in het eerste lid.

  • 4. Bij beleidsregels stelt het college nadere regels vast omtrent het derde lid.

Artikel 8 Handhaving

  • 1. Indien een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 1 lid 2 onder d en artikel 2 lid 1, die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in 9 lid 1 van de wet en artikel 7, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 1 lid 2 onder d en artikel 2 lid 1, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in artikel 9 van de wet en artikel 7, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 9 Beleidsplan

Het college kan ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vaststellen, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

Artikel 10 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9, 17, 55 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de belanghebbende die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij niet volledig gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 2. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 10 tot en met 24, nadere regels stellen.

Artikel 11 Zelfstandig ondernemerschap

Indien de belanghebbende voornemens is een zelfstandig bedrijf te starten kan het college voorzieningen welke daarop gericht zijn verlenen, voor zover de plannen naar het oordeel van het college een redelijke kans van slagen hebben.

Artikel 12 Re-integratie niet-uitkeringsgerechtigden

  • 1. Belanghebbenden als bedoeld in artikel 6 eerste lid onder a van de wet die tot de doelgroep van dit hoofdstuk behoren kunnen gebruik maken van een re-integratietraject.

  • 2. Voor de noodzakelijke kosten van de re-integratie wordt aan belanghebbenden als bedoeld in artikel 6 eerste lid onder a van de wet een renteloze lening verstrekt.

  • 3. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college nadere regels vast.

Artikel 12a Tegenprestatie naar vermogen

Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en vrijwilligersorganisaties. Het college kan bij uitvoeringsbesluit regels vaststellen over de invulling en uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen.

PARAGRAAF 2 RE-INTEGRATIEVOORZIENINGEN

Artikel 13 Sociale activering en arbeidsactivering

  • 1. Het college kan aan personen die behoren tot de doelgroep als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering en arbeidsactivering.

  • 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

  • 3. Onder arbeidsactivering wordt verstaan een traject van in principe maximaal twee jaar met inzet van zo min mogelijk middelen, gericht op een duurzame inzet op de reguliere arbeidsmarkt waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling op de reguliere arbeidsmarkt.

Artikel 14 Algemene bepalingen over ondersteuning en voorzieningen

  • 1. Ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bestaan uit praktische hulp, advies, doorverwijzing naar andere organisaties of uit het aanbieden van één of meerdere voorzieningen die gelijktijdig of achtereenvolgend ingezet kunnen worden.

  • 2. Het college kan in ieder geval de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      werkstages

    • b.

      detacheringsbanen

    • c.

      loonkostensubsidies

    • d.

      scholing

    • e.

      inkomensvrijlating

    • f.

      premie

    • g.

      Work First

    • h.

      voorzieningen gericht op nazorg

    • i.

      schuldhulpverlening

    • j.

      overige voorzieningen

  • 3. In afwijking van het tweede lid, worden de volgende voorzieningen niet ingezet voor de belanghebbende die jonger is dan 27 jaar:

    • a.

      onbeloonde additionele arbeid;

    • b.

      vrijlating van inkomsten, en

    • c.

      onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk.

Artikel 15 Werkstages

  • 1. Het college kan personen die behoren tot de doelgroep een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. Het college plaatst de belanghebbende alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 16 Detacheringsbanen

  • 1. Het college kan personen die behoren tot de doelgroep een dienstverband voor in principe maximaal twee jaar aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling. Dit dienstverband wordt alleen aangeboden indien het bijdraagt aan de toeleiding van de uitkeringsgerechtigde naar de reguliere arbeidsmarkt.

  • 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. De inleenvergoeding wordt afgestemd op de productiviteit/loonwaarde van de gedetacheerde.

Artikel 17 Loonkostensubsidies gericht op re-integratie

  • 1. Het college kan tijdelijke en aflopende subsidies verstrekken aan werkgevers die met personen die behoren tot de doelgroep een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling, waarbij de hoogte van de subsidie mede wordt bepaald op basis van de productiviteit/loonwaarde van de belanghebbende;

  • 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. Minimaal eenmaal per jaar wordt in overleg met de werknemer en de werkgever bezien welke mogelijkheden er voor de werknemer zijn voor arbeidsinschakeling.

Artikel 18 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

  • 2. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen, de vorm van scholing en de voorwaarden waaraan scholing moet voldoen.

Artikel 19 Work First

Het college kan de persoon die behoort tot de doelgroep die geen afstand tot de arbeidsmarkt heeft en bij de re-integratieconsulent in een bemiddeling zit, de tijd tot het aanvaarden van een reguliere baan maatschappelijk nuttig te laten vervullen. De duur van de activiteiten bedraagt minimaal 1 week en maximaal 3 maanden.

Artikel 20 Premies

  • 1. Het college verstrekt een premie activering aan de uitkeringsgerechtigde die conform artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden verricht.

  • 2. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit de hoogte van de premie en de verdere voorwaarden.

Artikel 21 Inkomstenvrijlating

In alle gevallen waarin zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet, is sprake van een vrijlating die bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Artikel 22 Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan een belanghebbende die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Artikel 23 Schuldhulpverlening

  • 1. Het college kan aan personen die behoren tot de doelgroep voor wie een voorziening wordt ingezet, schuldhulpverlening aanbieden als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor de re-integratie.

  • 2. De in lid 1 bedoelde personen zijn verplicht mee te werken aan een door het college aangeboden schuldhulpverleningstraject.

Artikel 24 Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de re-integratie.

  • 2. Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoeding bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.

  • 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de vorm, de hoogte van de vergoeding en de verdere voorwaarden.

HOOFDSTUK 3 AFSTEMMING

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN OVER AFSTEMMING

Artikel 25 Begripsomschrijvingen afstemming

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    afstemming: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grondvan artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • b.

    bijstandsuitkering: de norm als bedoeld in paragraaf 3.2. van de wet, verhoogd of verlaagd conform hoofdstuk 4 Toeslagen en verlagingen. Voor zelfstandigen van 18 tot 27 jaar die een Bbz-uitkering ontvangen of hebben ontvangen wordt onder ‘bijstandsuitkering’ verstaan de uitkering die op grond van artikel 78f, tweede lid, van de wet op hen van toepassing is.

Artikel 26 Het verlagen van de bijstandsuitkering

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet SUWI voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt de bijstandsuitkering overeenkomstig deze verordening verlaagd.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3. Het college kan de verlaging in afwijking van de bepalingen van deze verordening hoger of lager vaststellen als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikel 27 Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsuitkering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

  • a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet of,

  • b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Het college stelt de duur en het percentage vast waarmee de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag wordt verlaagd.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen, of hebben ontvangen.

    Artikel 28 Het besluit tot afstemming

    In het besluit tot afstemming worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstandsuitkering wordt verlaagd en - indien van toepassing – de reden om af te wijken van een standaardverlaging als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 29 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 vijfde lid van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of

    • e.

      de verlaging wordt toegepast wegens zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 39 eerste lid.

  • 3. De belanghebbende die in aanmerking komt voor een afstemming als bedoeld in artikel 39 tweede lid is niet langer verplicht ter zake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het de afstemming betreft. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld voordat hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel 30 Afzien van verlaging van de bijstandsuitkering

  • 1. Het college ziet af van verlaging van de bijstandsuitkering indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Verlaging van de bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht vindt niet plaats na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan van verlaging van de bijstandsuitkering afzien indien zij daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van verlaging van de bijstandsuitkering op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4. Van verlaging van de bijstandsuitkering kan het college afzien en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien de gedraging niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 31 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald wordt de verlaging toegepast met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging van de bijstandsuitkering aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de geldende bijstandsnorm ten tijde van de gedraging.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald. Daarbij wordt uitgegaan van de geldende bijstandsnorm ten tijde van de gedraging.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 4. Indien de verlaging als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 31, eerste en tweede lid van deze verordening, kan de afstemming bij wijze van herziening worden opgelegd over de bijstand welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende, en aansluitend op, de periode dat belanghebbende afstemmingswaardig gedrag heeft vertoond. Het bedrag dat als gevolg van de herziening van het recht op bijstand teveel is betaald, kan van belanghebbende worden teruggevorderd.

  • 5. Een verlaging wordt voor een bepaalde tijd toegepast of totdat de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt toegepast, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd door het college heroverwogen.

Artikel 32 Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 26, eerste lid inhouden, verlaagt het college de bijstand:

    • a.

      met het hoogste percentage dat bij de afzonderlijke gedraging hoort, indien er een rechtstreeks verband tussen de gedragingen is;

    • b.

      met het percentage dat de som is van de percentages behorend bij de verschillende gedragingen, indien de gedragingen los staan van elkaar.

  • 2. De bijstand kan niet met meer dan 100 procent per maand worden verlaagd. Indien de som van de percentages van de verlaging meer dan 100 procent bedraagt, wordt de bijstandsuitkering van de volgende maand verlaagd met het restant van het percentage van de verlaging.

Artikel 33 (Herhaalde) Recidive

  • 1. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging van de bijstandsuitkering, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, dan wel van een gedraging als omschreven in paragraaf 3 en 4, wordt de duur van de verlaging verdubbeld. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 30, tweede lid of het geven van een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in artikel 30 vierde lid.

  • 2. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging van de bijstandsuitkering, waarbij het eerste lid van dit artikel is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, duurt de verlaging totdat de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld.

PARAGRAAF 2 GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID

Artikel 34 Indeling in categorieën

  • Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    • 1.

      Eerste categorie:

      • a.

        het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

      • b.

        het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van het ondertekende trajectplan;

    • 2.

      Tweede categorie:

      • a.

        het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

      • b.

        het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en deelname aan voorzieningen;

      • c.

        het niet of in onvoldoende mate meewerken aan begeleiding en controle van ziekteverzuim.

    • 3.

      Derde categorie:

      • a.

        gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

      • b.

        het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

      • c.

        Het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet.

    • 4.

      Vierde categorie:

      • a.

        het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

      • b.

        het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

      • c.

        het herhaaldelijk niet verschijnen op oproepen in het kader van re-integratievoorzieningen.

    • 5.

      Vijfde categorie:

      • a.

        het niet voldoen aan de nadere verplichtingen verbonden aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

      • b.

        het niet meewerken, of niet naar vermogen uitvoering geven aan onderdelen van het re-integratietraject.

Artikel 35 De hoogte en duur van de verlaging

  • Onverminderd artikel 26, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    a. vijf procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. tien procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    c. twintig procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    d. honderd procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    e. vijftig procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de vijfde categorie;

PARAGRAAF 3 NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 36 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand of re-integratiemiddelen

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of het inzetten van re-integratiemiddelen, vindt verlaging plaats.

  • 2. Onverminderd artikel 26, tweede en derde lid, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      tien procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij een benadelingsbedrag tot € 2.000,-;

    • b.

      twintig procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-;

    • c.

      twintig procent van de bijstandsuitkering gedurende twee maanden bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot € 8.000,-;

    • d.

      veertig procent van de bijstandsuitkering gedurende drie maanden bij een benadelingsbedrag van € 8.000,- of meer,-.

  • 3. Van een afstemming wordt afgezien:

    • 1.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • 2.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 37 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand of re-integratiemiddelen

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of het inzetten van re-integratiemiddelen, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 26, tweede lid, en artikel 27, derde lid, 5 procent van de bijstandsuitkering gedurende één maand.

  • 2. Er is in ieder geval sprake van het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet, wanneer wijzigingen niet binnen 7 dagen worden doorgegeven door middel van het mutatieformulier.

  • 3. Van het toepassen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

PARAGRAAF 4 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN VERLAGING

Artikel 38 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt afhankelijk van de omstandigheden een verlaging toegepast van maximaal 100 procent van de bijstandsuitkering gedurende één maand.

  • 2. Onder ‘tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan’ wordt in ieder geval begrepen het op onverantwoorde wijze besteden van vermogen, ontslagname of door eigen toedoen ontslagen worden, het niet tijdig aanvragen van een voorliggende voorziening, het onvoldoende solliciteren voorafgaand aan de bijstandsverlening, het doen van een schenking, voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening, voor zover bijstandsverlening redelijkerwijs was te voorzien en het niet of onvoldoende verzekerd zijn tegen gebruikelijke risico’s, zoals brand, ziekte of wettelijke aansprakelijkheid.

  • 3. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, in die zin dat het toegestane verblijf in het buitenland door belanghebbende is overschreden, wordt een verlaging toegepast van 10 procent van de bijstandsuitkering, gedurende een maand voor elke week of deel van een week, waarmee het toegestane verblijf in het buitenland door belanghebbende is overschreden, met een maximum van 3 maanden bij de eerste overschrijding in een kalenderjaar. Bij een tweede overschrijding binnen een kalenderjaar kan de duur of de hoogte van de toe te passen afstemming worden verdubbeld.

Artikel 38a Plicht tot tegenprestatie naar vermogen

  • Indien een belanghebbende niet of onvoldoende bereid is de door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden te verrichten wordt een verlaging toegepast van 10% van de bijstandsuitkering voor de duur van een maand.

Artikel 38b Intrekking ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling alleenstaande ouders

  • Indien de ontheffing, bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de wet, op grond van artikel 9a, vijfde lid, onderdeel d van de wet is ingetrokken, wordt een verlaging toegepast van 10% van de bijstandsuitkering voor de duur van een maand.

Artikel 39 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren of de personen die werken in opdracht van het college, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 26, tweede lid, de bijstandsuitkering verlaagd met 100 procent gedurende een maand.

  • 2. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren of de personen die werken in opdracht van het college, onder omstandigheden die geen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 26, tweede lid, de bijstandsuitkering verlaagd met 50 procent gedurende een maand.

  • 3. Er is sprake van een zeer ernstige misdraging indien belanghebbende de toegang tot het stadhuis is ontzegd, dan wel aangifte wordt gedaan bij de politie, dan wel geleden schade veroorzaakt door belanghebbende wordt verhaald.

Artikel 40 Niet nakomen nadere verplichtingen

  • 1. Indien een belanghebbende een of meerdere nadere verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 55 en 57 van de wet, niet nakomt, wordt een verlaging toegepast.

  • 2. Onverminderd artikel 26, tweede lid en derde lid, wordt de verlaging vastgesteld op 10procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand.

HOOFDSTUK 4 TOESLAGEN EN VERLAGINGEN

PARAGRAAF 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 41 begripsomschrijvingen toeslagen en verlagingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    norm: het bedrag als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel c en tweedelid, onderdeel c, alsmede artikel 21 van de wet;

  • b.

    woonkosten:

    1. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldendehuurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (wet van 24 april 1997, Stb. 1997, 197)

    2.indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedragper maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde netto hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten (het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon) en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag aan onderhoud;

  • c.

    medebewoning: de situatie waarin naast belanghebbende(n) één of meer anderen hunhoofdverblijf in dezelfde woning hebben als de alleenstaande, de alleenstaande ouder of gehuwden;

  • d.

    d.beroepsmatigeverzorging: verzorging of verpleging in een inrichting als bedoeld in de wet.

  • e.

    gezinsnorm: de bijstandsnorm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21onder c van de wet;

  • f.

    schoolverlater: de persoon die bijstand aanvraagt, indien hij in de zes maandenvoorafgaand aan de toekenning van de algemene bijstand recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Het aanmerken als schoolverlater eindigt zes maanden na het beëindigen van voornoemd onderwijs of beroepsopleiding.

Artikel 42 Categorieën

  • 1. Voor de belanghebbende aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder; en

    • c.

      gezin

  • 3. De bepalingen in dit hoofdstuk hebben uitsluitend betrekking op belanghebbenden van 21tot 65 jaar en op alle leden die behoren tot een gezin.

PARAGRAAF 2 CRITERIA VOOR ALLEENSTAANDEN EN ALLEENSTAANDE OUDERS

Artikel 43 Toeslagen

  • 1. De norm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verhoogd met een toeslagvan 20% van de gezinsnorm indien in dezelfde woning geen anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 2. De norm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt eveneens verhoogd met eentoeslag van 20% van de gezinsnorm indien:

    • a.

      Als gevolg van de medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;

    • b.

      Uitsluitend één of meer kinderen jonger van 18 jaar of ouder, die gelet op artikel 4, tweede lid van de wet niet tot het gezin behoren, hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning.

  • 3. De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder wordt verhoogd met een toeslag van 10% van de gezinsnorm indien er sprake is van medebewoning, anders dan genoemd in het tweede lid.

  • 4. De norm wordt niet verhoogd met een toeslag, indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder is aan te merken als een schoolverlater.

Artikel 44 Ontbreken woonkosten

De norm wordt niet verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of alleenstaande ouder geen woonkosten heeft.

PARAGRAAF 3 CRITERIA VOOR GEHUWDEN

Artikel 45 Verlagingen

  • 1. De norm voor een gezin wordt indien sprake is van medebewoning verlaagd met 10% van de gezinsnorm, tenzij:

    • a.

      Als gevolg van de medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;

    • b.

      Uitsluitend één of meer kinderen van 18 jaar of ouder, die gelet op artikel 4, tweede lid van de wet niet tot het gezin behoren, hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning.

  • 2. De norm voor een gezin wordt verlaagd met 10% van de gezinsnorm indien één vande gezinsleden als schoolverlater is aan te merken.

  • 3. De norm voor een gezin wordt verlaagd met 20% van de gezinsnorm indien twee of meer gezinsleden als schoolverlaters zijn aan te merken.

Artikel 46 Ontbreken woonkosten

De norm wordt verlaagd met 20% van de gezinsnorm indien de gezinsleden geen woonkostenhebben.

Artikel 47 Cumulatie

Na toepassing van de artikelen 45 en 46 van deze verordening bedraagt de uitkering voor een gezin minimaal 80% van de gezinsnorm, tenzij er sprake is van een verlaging van de uitkering op grond van hoofdstuk 3 van deze verordening.

HOOFDSTUK 5 HANDHAVING

PARAGRAAF 1

Artikel 48 Begripsomschrijving fraude

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder fraude: het verstrekken van onjuiste en onvolledige gegevens dan wel het verzwijgen of niet (tijdig) verstrekken van voor de bepaling van het recht op uitkering relevante gegevens met als gevolg dat er uitkering geheel of gedeeltelijk ten onrechte is of wordt verstrekt.

PARAGRAAF 2 FRAUDEPREVENTIE- EN REPRESSIE

Artikel 49 Beleidsplan hoogwaardige handhaving

  • 1. Het college stelt een beleidsplan Hoogwaardige Handhaving vast. Daarin wordt vastgelegd welke preventieve en repressieve maatregelen worden genomen respectievelijk gericht op het voorkomen of het bestrijden van fraude;

  • 2. De preventieve maatregelen zijn gericht op het vroegtijdig informeren van (toekomstige) klanten en het optimaliseren van de dienstverlening;

  • 3. De repressieve maatregelen zijn gericht op het vroegtijdig constateren en afhandelen van fraude en geconstateerde fraude daadwerkelijk sanctioneren.

Artikel 50 Validering van gegevens

  • 1. Het college onderzoekt de bij de aanvraag en heronderzoeken overgelegde gegevens;

  • 2. Het college voert bestandsvergelijkingen uit waarbij actuele gegevens worden gecontroleerd. Op grond hiervan kunnen bijstandsuitkeringen na verificatie aan veranderde omstandigheden worden aangepast.

PARAGRAAF 3 Gevolgen van fraude

Artikel 51 Afstemming

Indien belanghebbende gevraagd dan wel ongevraagd onjuiste, onvolledige, niet tijdig of in het geheel geen inlichtingen verstrekt, die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur of de voortzetting van de bijstand, verlaagt het college de bijstand, in overeenstemming met het bepaalde inhoofdstuk 3 van deze verordening, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de eventueel ten onrechte ontvangen bijstand.

Artikel 52 Terugvordering

  • 1. Bijstand die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht zoals omschreven in artikel 17 van de Wet werk en bijstand wordt teruggevorderd overeenkomstig de beleidsregels Terugvordering en Verhaal;

  • 2. De wijze van terug- en invordering en het geheel of gedeeltelijk afzien daarvan worden vastgelegd in de beleidsregels Terugvordering en Verhaal.

Artikel 53 Aangifte bij het Openbaar Ministerie

Als het fraudebedrag de aangiftegrens sociale zekerheidsfraude overschrijdt, wordt door of namens het college proces -verbaal opgemaakt en aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de ten onrechte ontvangen bijstand.

PARAGRAAF 4 CONTROLE

Artikel 54 Controle tijdens en na beëindiging van de bijstand

Het college voert heronderzoeken uit om de rechtmatigheid van de uitkering te controleren, evenals onderzoeken naar de reden van beëindiging van de uitkering, binnen door het college nader te bepalen termijnen en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

Artikel 55 Controlemiddelen

  • 1. In het beleidsplan Hoogwaardige Handhaving kan het college de wijze van controle beschrijven en de handelwijze bij inconsistenties;

  • 2. Het college maakt ter controle voorts gebruik van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van samenloopsignalen die daaruit voortkomen;

  • 3. Het college onderzoekt overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 56 Onvoorziene omstandigheden

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 57 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 58 Mandaatregeling SVB

In afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 3 is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van mandaatregeling van de Sociale verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, de ministeriële regeling Maatregelenbesluit Socialezekerheidswetten (Staatscourant 2007, 304) van toepassing.

Artikel 59 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2012.

  • 2. Op die datum wordt de Verordening werk en bijstand, vastgesteld op 23 september 2010, ingetrokken.

  • 3. Per 1 juli 2012 vervalt eveneens de Tijdelijke uitvoeringsregeling Wet werk en bijstand, welke in de raadsvergadering van 8 november 2011 is vastgesteld.

Artikel 60 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening werk en bijstand 2012”.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van: 28 juni 2012.
K.Wiesenekker T. Cnossen
raadsgriffier voorzitter

Toelichting

Toelichting bij de Verordening werk en bijstand