Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening Wet Kinderopvang Woudenberg 2005

Geldend van 22-12-2004 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening Wet Kinderopvang Woudenberg 2005

De raad van de Gemeente Woudenberg,

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 12 oktober 2004;

Gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang 2005 en artikel 149 van de Gemeentewet;

Gelet op de bepalingen in de Wet Kinderopvang 2005 ;

besluit:

Vast te stellen de Verordening regelende de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang, te citeren als:

VERORDENING WET KINDEROPVANG WOUDENBERG 2005

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van Woudenberg:

  • b.

    de wet: de Wet kinderopvang (Wk);

  • c.

    aanvrager: de ouder als omschreven in artikel 1 van de wet

  • d.

    kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

  • e.

    gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5 van de wet aanspraak kan maken op een tegemoetkoming of diens partner, bestaande uit de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft;

  • f.

    kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

  • g.

    gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt

Artikel 2 Doelgroepen die een gemeentelijke tegemoetkoming kunnen aanvragen

De in de wet doelgroepen die een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen aanvragen zijn samengevat de volgende:

  • a.

    Ouders die in een arbeidstoeleidingstraject zitten en een uitkering ontvangen in het kader van:

    • de Wet werk en bijstand (Wwb) inclusief tienermoeders;

    • de Wet inkomensvoorziening Kunstenaars (Wik);

    • de Algemene Nabestaanden Wet (ANW);

    • de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

    • de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • de Werkloosheidswet (WW)

  • b.

    Herintreders (met verdienende partner) met een trajectplan (zogenaamde NUG-er - niet uitkeringsgerechtigde)

  • c.

    Arbeidsgehandicapten op grond van de wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (wet Rea) die gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

  • d.

    Nieuwkomers die een inburgeringstraject volgen op grond van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN)

  • e.

    Oudkomers vanaf het moment dat het verplicht is om een inburgeringstraject te volgen;

  • f.

    Tienermoeders / studenten die een opleiding / studie volgen;

  • g.

    Huishoudens die niet behoren tot de onder lid a. tot en met f. behorende doelgroepen, maar waar wellicht sprake is van een sociaal-medische indicatie bij ouder of kind voor de noodzaak van kinderopvang.

HOOFDSTUK 2 AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag voor een tegemoetkoming

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en sofi-nummer van de aanvrager;

    • b.

      indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de aanvrager: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per week, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

  • 4. Indien de aanvrager niet tot de doelgroepen uit artikel 2 sub a. tot en met f. behoort en de aanvraag voor een tegemoetkoming indient op grond van een vermeende sociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 23 van de wet, dient de aanvrager voorafgaand aan, of tegelijkertijd met de aanvraag voor een tegemoetkoming een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie in te dienen.

    Het college beslist eerst over deze aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang, alvorens te beslissen over de aanvraag voor een tegemoetkoming.

HOOFDSTUK 3 VASTSTELLING NOODZAAK VAN KINDEROPVANG OP GROND VAN SOCIAAL-MEDISCHE INDICATIE

Artikel 4 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie

  • 1. Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 23 van de wet bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      naam en adres van de aanvrager;

    • b.

      indien van toepassing: naam van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de aanvrager: het adres van de partner;

    • c.

      naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner

Artikel 5 Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen achtweken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vierweken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 6 Inhoud van de beschikking tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de geldigheidsduur van de indicatie;

  • b.

    de omvang van de kinderopvang in uren of dagdelen per week per kind die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 7 Weigeringgronden

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien:

  • a.

    de aanvrager en eventuele partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen; of

  • b.

    de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6 eerste lid, onderdeel k of l van de wet.

HOOFDSTUK 4 VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen achtweken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 9 Weigeringgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 11 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 12 Omvang van de kinderopvang

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de aanvrager in de aanvraag is opgenomen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 13 Inhoud van de beschikking tot verlening van een tegemoetkoming

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de aanvrager behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de aanvrager.

Artikel 14 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

HOOFDSTUK 5 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 15 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De aanvrager verstrekt binnen vierweken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de werkelijke omvang (aantal uren/dagdelen) van de kinderopvang over deze periode, alsmede de kosten die hiermee waren gemoeid.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen achtweken na ontvangst van het overzicht van de omvang en kosten vast.

Artikel 16 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vierweken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

HOOFDSTUK 6 VERPLICHTINGEN VAN DE AANVRAGER

Artikel 17 Inlichtingenplicht en sancties

  • 1. De aanvrager of partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot een wijziging van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming, dan wel tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De aanvrager of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

  • 3. Het onvoldoende nakomen of het nalaten van deze inlichtingenplicht kan leiden tot het wijzigen of intrekken van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming, het opschorten van de bevoorschotting, het intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling, het terugvorderen van de tegemoetkoming dan wel het opleggen van een bestuurlijke boete door het college.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1. Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke Referendumwet treedt deze verordening in werking de dag na haar bekendmaking.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt hoofdstuk 2 van deze verordening in werking op het moment dat artikel 23 van de Wet Kinderopvang in werking treedt.

  • 3. De verordening Kinderopvang vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 11 juli 1996 wordt per 1 januari 2005 ingetrokken.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als" Verordening Wet Kinderopvang Woudenberg 2005”.

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van:

A.F. van Leur

R.L. Boer

raadsgriffier

voorzitter

Toelichting

INLEIDING

Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang (Wk) in werking. Deze wet beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijk te maken om werk en zorg voor kinderen te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wk. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang.

Devergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term “tegemoetkoming kosten kinderopvang”.

Artikel 25 Wk bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming,

Deze verordening geeft invulling aan de wettelijke bepaling.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de ouder. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit bekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4:2 van de Awb.

De gemeente Woudenberg beschikt over een algemene subsidieverordening. De vraag is aan de orde wat de verhouding is tussen de subsidieverordening en onderligggende verordeningen; in bijzonder of de algemene subsidieverordening ook van toepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang. Dit is echter niet het geval. Onderliggende verordening is zo opgezet dat deze geheel los staat van de algemene subsidieverordening. In dat geval is de algemene subsidieverordening niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen. Het principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.

In de Wet kinderopvang is limitatief omschreven welke doelgroepen in elk geval bij de gemeente een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen aanvragen. Ook de hoogte van de tegemoetkomingen zijn in de wet bepaald. Gemeenten hebben hierin geen beleidsvrijheid.

Wel kunnen gemeenten naast de wettelijk benoemde doelgroepen eigen doelgroepen aanwijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.

De gemeente Woudenberg heeft er voor gekozen de aanspraak op een tegemoetkoming te beperken tot de wettelijke doelgroepen.

HOOFDLIJNEN VAN HET PROCES VAN VERSTREKKING VAN DE TEGEMOETKOMINGEN

In deze verordening zijn de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente Woudenberg vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd:

  • de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming moeten zo beperkt mogelijk zijn.

  • de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen moeten zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten 'open-einde regeling'. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om als gemeente in staat te zijn greep te houden op de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen, zijn in deze verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken, c.q. die noodzakelijk is in verband met een afgegeven sociaal-medische indicatie.

  • Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen.

  • De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

  • De tegemoetkoming wordt uiteindelijk alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang heeft plaatsvindt.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent, dat een tegemoetkoming in principe elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd.

Een uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat)

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht.

  • De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

  • De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGENArtikel 1 Begripsomschijvingen

De overige begripsbepalingen uit artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening.

Artikel 2 Doelgroepen die een gemeentelijke tegemoetkoming kunnen aanvragen

In dit artikel zijn samengevat de doelgroepen genoemd zoals deze in de wet zijn opgenomen onder artikel 22. Het wetsartikel is gedetailleerder; daarin wordt onderscheid gemaakt in de gezinssituatie van de aanvragende ouder. De hoogte van de te verstrekken tegemoetkoming is afhankelijk van de vraag of de aanvragende ouder al dan niet een partner heeft, en of die partner al dan niet tot een wettelijke doelgroep behoort. Voor deze verordening voerde het te ver om hier nader op in te gaan.

HOOFDSTUK 2 AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMINGArtikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag voor een tegemoetkoming

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wk). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wk)

Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb.

Dit betekent dat een aanvraag:

  • schriftelijk moet worden ingediend;

  • moet zijn ondertekend;

  • de naam en het adres van ouder dient te bevatten;

  • een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per week, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28 derde lid, Wk en artikel 16, eerste lid)

* Lid 1 onderdeel d.

Dit lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd.

Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.

Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het gemeentelijk register (art. 5 eerste lid Wk).

* Lid 1 onderdeel e.

Dit lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente al over die gegevens beschikt:

  • de ouder of partner ontvangt van een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/1OAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling:

  • de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringprogramma volgt;

  • het college heeft een sociaal-medische indicatie vastgesteld.

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

Doelgroep

Te verstrekken aanvullende gegevens

De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars

Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo'n uitkering ontvangen

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.

De ouder of partner is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.

De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

* Lid 3

In het derde lid wordt bepaald dat indien de ouder een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wk

* Lid 4

In het vierde lid wordt bepaald dat in het geval een ouder een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie wil indienen, hij/zij eerst een aanvraag voor het vaststellen van de noodzaak van kinderopvang moet indienen. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. `

HOOFDSTUK 3 VASTSTELLING NOODZAAK VAN KINDEROPVANG OP GROND VAN SOCIAAL-MEDISCHE INDICATIE

Dit hoofdstuk is alleen van toepassing in het geval de ouder een aanvraag om tegemoetkoming indient op grond van een sociaal-medische indicatie (doelgroep artikel 2 lid g).

Wanneer de ouder een aanvraag om tegemoetkoming indient omdat hij/zij behoort tot de doelgroepen uit artikel 2 lid a. tot en met f. is hoofdstuk 3 niet van toepassing.

Artikel 4 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische status moet worden ingediend bij het college.

Het college zal eerst moeten vaststellen of er daadwerkelijk sprake is van een noodzaak tot kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie. Pas na ontvangst van het advies van de indicerende instelling kan het college de aanvraag voor een tegemoetkoming afwegen en afhandelen.

Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.

Artikel 5 Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie

Bij het bepalen van de beslistermijn is rekening gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een onafhankelijke organisatie die beschikt over deskundigheid (artikel 23, derde lid).

Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, worden 'harde' afspraken gemaakt met de adviserende organisatie over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.

Artikel 6 Inhoud van de beschikking tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie indicatie

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat de aanvrager tegen het besluit bezwaar kan maken en beroep kan instellen.

Als het college de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie heeft vastgesteld, geeft het college in de beschikking aan hoeveel uren of dagdelen kinderopvang per week men noodzakelijk acht.

Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente.

Bovendien moet het college in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie vermelden. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 23 Wk. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd in het indicatieadvies zal het college hierover ook een uitspraak moeten doen.

Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend.

Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 7 Weigeringgronden

Lid a.

Deze weigeringgrond geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de

kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.

Lid b.

De weigeringgrond onder b geeft aan dat een ouder bij een aanvraag op grond van een sociaal-medische indicatie van de ouder dient te behoren tot één van de doelgroepen die bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen. Bij een aanvraag op grond van een sociaal-medische indicatie van het kind dient de indicerende instantie een positieve sociaal-medische indicatie te hebben afgegeven. Als het advies negatief is, hoeft het college de noodzaak tot kinderopvang niet vast te stellen en kan men zowel deze aanvraag, als de aanvraag om een tegemoetkoming afwijzen.

HOOFDSTUK 4 VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.

De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd, Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen. (Zie overigens ook artikel 10 over de ingangsdatum van de tegemoetkoming)

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook altijd moet benutten.

De gemeente Woudenberg streeft ernaar de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met nameaanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

Artikel 9 Weigeringgrond

Naast de weigeringgrond in dit artikel kent de Algemene wet bestuursrecht ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringgronden zijn van toepassing.

Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ouder niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ouder niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de ouder:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking vandeze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

  • schriftelijk moet worden ingediend;

  • moet zijn ondertekend;

  • de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

  • een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen.

De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen

Artikel 11 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de ouder voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 12 Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang. Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt.

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage hoeven te betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Ook bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 Wet kinderopvang, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.

Het college kan beleidsregels opstellen waarin wordt aangegeven hoe men wil omgaan met deze bevoegdheid. Op deze wijze wordt deze beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.

Artikel 13 Inhoud van de beschikking tot verlening van een tegemoetkoming

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 13 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten.

Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang.

Artikel 14 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten.

Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder.

Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college kan zo'n voorschrift bijvoorbeeld stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

HOOFDSTUK 5 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMINGArtikel 15 het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke omvang (het totaal aantal uren / dagdelen) en kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken.

Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend.

Het overzicht van de omvang en kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming.

Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de ouder de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden

    verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de

    aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist

    of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt:

'Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen'.

Artikel 16 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 16).

HOOFDSTUK 6 VERPLICHTINGEN VAN DE AANVRAGERArtikel 17 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.

Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: 'De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn'.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op

    een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen.

Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd.

Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

a.de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang):

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.

In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).

Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:

  • het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen

  • van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid, Wet kinderopvang);

  • het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang);

  • het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang).

De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269,-- (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van

verwijtbaarheid ontbreekt.

In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:

  • de overtreder is overleden;

  • de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;

  • er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

    De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN Artikel 18 Inwerkingtreding

Het is van wezenlijk belang dat deze verordening vóór de datum van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang (1 januari 2005) wordt vastgesteld en in werking treedt.

Dit is noodzakelijk omdat ouders die tot de wettelijke doelgroepen behoren, dan tijdig aanvragen voor een tegemoetkoming kunnen indienen, waardoor de gemeente in staat is om tijdig besluiten te nemen op deze aanvragen.

De verordening treedt derhalve in werking op de dag na bekendmaking. Om deze versnelde inwerkingtreding van de verordening mogelijk te maken, zijn de volgende maatregelen genomen:

  • Artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet (Trw) is van toepassing. Op grond hiervan hoeft de inwerkingtreding van de verordening niet voorafgaan te worden door de door die wet vereiste termijn van 6 weken.

  • In de aanhef van de verordening is naast artikel 25 van de Wet kinderopvang ook artikel 149 van de Gemeentewet als grondslag voor de verordening opgenomen. De Wet kinderopvang treedt pas op 1 januari in werking en kan daarom vóór die datum niet als grondslag voor deze verordening gelden. Door opname van artikel 149 Gemeentewet is voorkomen dat de verordening niet in werking treedt op een eerder tijdstip dan 1 januari 2005.

Bij brief van 18 augustus 2004 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer der Staten Generaal aangekondigd, dat artikel 6 lid1, onder k, artikel 6, eerste lid onder 1 en artikel 23 van de Wet kinderopvang vooralsnog per 2005 niet in werking treden. Het inwerkingstredingsartikel is daarom aangevuld met een tweede lid, waarin de inwerkingtreding van hoofdstuk 2 wordt bepaald op het moment dat artikel 23 van de Wet kinderopvang in werking treedt. Op deze wijze is het niet meer noodzakelijk om de Verordening Wet Kinderopvang nogmaals te wijzigen als artikel 23 daadwerkelijk in werking treedt.

Artikel 19

Deze bepaling spreekt voor zich.

Nota-toelichting

2010-08-19