Regeling vervallen per 31-07-2014

Richtlijnen voor de verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten

Geldend van 14-06-2013 t/m 30-07-2014

Intitulé

Richtlijnen voor de verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten

Burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem;

 

gelet op het bepaalde in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand;

 

gehoord de cliëntenraad sociale zekerheid op 27 februari 2013;

 

b e s l u i t e n:

 

vast te stellen de volgende ‘Richtlijnen voor de verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten’, met bijbehorende artikelsgewijze toelichting.

 

1.Als tegemoetkoming bijzondere kosten wordt aangemerkt de tegemoetkoming die wordt ver­strekt indien bijzondere omstandigheden van de individuele belanghebbende leiden tot nood­zakelijke kosten van het bestaan, waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwe­zige draagkracht te boven gaan.

2.Een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in de wet.

3.Op deze richtlijnen is de Afstemmingsverordening Werkendam 2013 van toepassing.

4.Indien van toepassing wordt bij een periodieke verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten de hoogte van de verstrekking jaarlijks in de maand januari, indien noodzakelijk, geïndexeerd.

 

Artikel 3 Verstrekking om niet

1. Voor zover deze richtlijnen niet anders bepalen wordt de tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt als een bijdrage om niet.

2. In afwijking van het eerste lid kan de tegemoetkoming bijzondere kosten in de vorm van een renteloze geldlening worden verstrekt.

3. Aan de belanghebbende die een uitkering algemene bijstand ontvangt en die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 50 van de wet, de tegemoetkoming bijzondere kosten verleend in de vorm van een geld­lening onder verband van hypotheek.

Indien uitsluitend een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt, anders dan in de vorm van een woonkostentoeslag, wordt slechts tot het vestigen van krediethypotheek over­gegaan als de tegemoetkoming bijzondere kosten naar verwachting meer bedraagt dan vijf maal het bedrag als genoemd in artikel 21aanhef en onder a van de WWB, te verhogen met de van toepassing zijnde toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB.

 

Artikel 4 In aanmerking te nemen inkomen

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt het inkomen, voor zover dit niet op grond van de wet wordt vrijgelaten, volledig in aanmerking genomen.

2. De in dit hoofdstuk omschreven tegemoetkomingen worden verleend als individuele verstrek­king onder aftrek van de draagkracht overeenkomstig de in hoofdstuk III vastgestelde regels.

 

Artikel 5 Tegemoetkoming bijzondere kosten aan jongeren

1. Een jongere van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten, indien en voor zover zijn noodzakelij­ke kosten van het bestaan hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 20 lid 1 sub a en artikel 20 lid 2 sub a van de WWB.

2. Hogere noodzakelijke bestaanskosten als bedoeld in het eerste lid worden geacht aanwezig te zijn indien de jongere zelfstandig woonachtig is.

3. Een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten als bedoeld in het eerste lid wordt, overeenkomstig artikel 12 WWB, slechts verleend indien de jongere voor de kosten van het bestaan geen beroep kan doen op de ouder(s), omdat:

- de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn; of

- de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouder(s) niet te gelde kan maken;

4. De jongere als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht je­gens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken indien:

a.de  ouder(s) is/zijn overleden;

b.de jongere in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening buiten het gezin is geplaatst;

c.de jongere op de ingangsdatum van de bijstandsverlening langer dan een jaar zelfstandig woont;

d.er sprake is van een acute crisissituatie, waarin de jongere zelf geen verandering kan aan­brengen en indien hieraan een indicatie van een hulpverlenende instantie aan ten grond­slag ligt.

5. De hoogte van de aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten als bedoeld in het eerste lid wordt maximaal vastgesteld op het verschil tussen de uitkering die de jongere zou ontvangen bij een leeftijd van 21 jaar als bedoeld in artikel 21 aanhef en onder a en artikel 21 aanhef en onder b van de WWB en het van toepassing zijnde normbedrag als bedoeld in artikel 20 lid 1 sub a en artikel 20 lid 2 sub a van de WWB.

6. Bij de bepaling van de hoogte van de aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten als be­doeld in het vijfde lid is de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand van toe­passing.

7. De op voet van dit artikel verstrekte tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verhaald op de onderhoudsplichtige.

8. Van verhaal als bedoeld in het zevende lid wordt afgezien indien het instellen van verhaal zou leiden tot een ongewenste ontwrichting van de gezinssituatie dan wel zou leiden tot ongewenste gevolgen voor de betreffende jongere. Een indicatie van een hulpverlenende instantie dient hieraan ten grondslag te liggen.

Artikel 6 Jongeren in een pleeggezin

1. Jongeren die in een pleeggezin verblijven ontvangen in beginsel een tegemoetkoming op grond van de normen van Wet op de jeugdhulpverlening. Indien (nog) geen toekenning op grond van dit beleid heeft plaatsgevonden kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt, na advies en op indicatie van een hulpverlenende instantie.

2. De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het in de Wet op de jeugdhulp­ver­lening genoemde bedrag dat van toepassing is voor jongeren die verblijven in een pleeg­gezin.

 

Artikel 7 Woonkosten

1. Onder woonkosten wordt verstaan:

a.Indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huur­toeslagjaar per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huur­toe­slag.

b.Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van het totaal van de onderstaande posten:

•de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheek­rente minus de hypotheekrenteaftrek;

•de rioolrechten;

•het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelastingen;

•de brand- en opstalverzekering;

•het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

•onderhoud eigenwoning conform richtlijn Nibud.

 

2. Een woonkostentoeslag wordt verleend in situaties waarin de woonkosten zo hoog zijn dat de belanghebbende hierin niet kan voorzien met het inkomen. De Wet op de huurtoeslag is daar­bij een voorliggende voorziening.

 

3.Indien een beroep op de hardheidsclausule in de Wet op de huurtoeslag gedaan wordt kan als uitgangspunt geen woonkostentoeslag verleend worden, omdat daarmee de toewij­zings­mogelijkheid vervalt. Wel kan in een dergelijke situatie een geldlening verstrekt worden we­gens het redelijkerwijs op korte termijn over voldoende geldmiddelen kunnen beschikken.

 

4a. Indien een woning wordt bewoond waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de van toepassing zijnde maximumhuurprijs als genoemd in de Wet op de huurtoeslag, is de toeslag gelijk aan het bedrag dat maximaal wordt verstrekt op grond van de op belanghebbende van toepassing zijn­de tabel volgens de Wet op de huurtoeslag.

4b. Indien een woning wordt bewoond waarvan de woonkosten hoger zijn dan de van toepassing zijnde maximumhuurprijs wordt de toeslag vastgesteld op:

         1. de toeslag als bedoeld onder 4a.  en

         2. het bedrag waarmee de woonkosten de maximumhuurprijs overschrijdt.

5. De toeslag bedoeld in het vierde lid wordt verstrekt voor de duur van een jaar, te rekenen vanaf de datum aanvraag. Aan het verstrekken van deze toeslag wordt de voor­waar­de verbonden dat de belanghebbende al het mogelijke doet om goedkopere woonruimte te verkrijgen, tenzij er sprake is van een woonkostentoeslag voor een eigen woning waarbij kre­diethypotheek is gevestigd.

6. Verlenging van de in het vijfde lid genoemde periode is alleen mo­gelijk indien de belanghebbende, ondanks dat hij aantoonbaar alles in het werk heeft gesteld om een meer passende woonruimte te verkrijgen, hierin buiten zijn toedoen niet in is ge­slaagd.

7. Verlenging als genoemd in het zesde lid kan slechts 2 maal plaats vinden.

8.Artikel 30, lid 2 van deze beleidsregels is niet van toepassing op dit artikel.

Artikel 8 Kosten van medische- en/of sociale voorzieningen

1.Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de noodzakelijke kosten van medische- en/of socia­le voorzieningen wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5 onder e, 14 onder e en 15 van de WWB.

2.Voor de vaststelling van de noodzaak van de kosten van incidentele medische voorzieningen kan een medisch advies worden opgevraagd, indien de te verlenen tegemoetkoming een be­drag van € 500 te boven gaat.

3.Indien voor de kosten van medische- en/of sociale voorzieningen een gedeeltelijke vergoeding van de zorgverzekeraar wordt ontvangen, wordt geen nader onderzoek ingesteld naar de noodzaak van de kosten. In deze situaties wordt een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt tot 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten, onder de voorwaarde dat de belanghebbende is verzekerd via een aanvullende zorgverzekering en aanvullende tandartsverzekering.

4.Indien voor de kosten van medische- en/of sociale voorzieningen geen vergoeding van de zorgverzekeraar wordt ontvangen, omdat de maximale vergoeding van de zorgverzekeraar voor het betreffende jaar al ontvangen is, wordt geen nader onderzoek ingesteld naar de noodzaak van de kosten. Hierbij geldt de voorwaarde dat de belanghebbende verzekerd is via een aanvullende zorgverzekering en aanvullende tandartsverzekering. Lid 2 van dit artikel is in deze situatie van toepassing.

5.Wanneer de aanvrager niet beschikt over een aanvullende zorgverzekering en/of aanvullende tandartsverzekering, komen de kosten slechts voor vergoeding in aanmerking tot maximaal het bedrag als ware men verzekerd via de collectieve gemeentelijke VGZ verzekering. Op dit bedrag wordt de niet betaalde jaarpremie, zijnde het verschil tussen de premie voor de VGZ basisverzekering en de daadwerkelijk te betalen premie voor het VGZ gemeentepakket, in mindering gebracht.

6.Indien de aanvrager wegens schuldproblemen niet toegelaten wordt tot een aanvullende verzekering, kan vanwege individuele omstandigheden afgeweken worden van het gestelde in het vierde lid. Indien op grond van het voorgaande overgegaan wordt tot vergoeding van de gemaakte kosten, wordt op dit bedrag de niet betaalde jaarpremie, zijnde het verschil tussen de premie voor de VGZ basisverzekering en de daadwerkelijk te betalen premie voor het VGZ gemeentepakket, in mindering gebracht.

7.Huishoudens met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum en een vermogen dat niet meer bedraagt dan de vermogensvrijlating als genoemd in artikel 34, derde lid van de wet, komen in aanmerking voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering VGZ. Jaarlijks vindt controle plaats op het inkomen en vermogen van de aanvrager. Artikel 3, derde lid, artikel 20, derde lid en artikel 22, vierde lid van deze richtlijnen, zijn niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel.

 

Artikel 9 Medische- en para-medische kosten

1.Voor verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in ieder geval de onderstaande medische en paramedische kosten in aanmerking. Hierbij wordt voor de bepaling van de noodzaak, de hoogte en de frequentie van de verlening van de tegemoetkoming uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening. De zorgverzekering en een aanvullende zorgverzekering worden hierbij aangemerkt als voorliggende voorzieningen.

a.de voor eigen rekening van de belanghebbende komende eigen bijdragen in verband met het ontvangen van een voorziening in het kader van de AWBZ en Wmo;

b.de voor rekening van de belanghebbende blijvende redelijke kosten van gebruik van een medisch noodzakelijke voorziening of verstrekking;

c.de extra kosten van een medisch dieet;

d.de ten gevolge van langdurige ziekte of handicap ontstane extra kosten van slijtage van kleding en/of beddengoed en bewassing;

e.de extra kosten voor de vervanging van een garderobe na ongeval, ziekte of revali­datie;

f.de extra kosten van kledingaanschaf in verband met een langdurige opname in een inrichting, een en ander volgens de door de inrichting aangegeven lijst van noodza­kelijk aan te schaffen artikelen;

g.de extra kosten van verwarming tengevolge van een handicap of langdurige ziekte;

h.de extra kosten van medisch noodzakelijk aangepast schoeisel;

i.de aanschafkosten van een gehoortoestel, de kosten van het schoonmaken van het gehoortoestel en de aanschafkosten van de voor het gehoortoestel benodigde bat­terijen

j.de in verband met een bevalling voor rekening van de belanghebbende blijvende kos­ten van de eigen bijdrage;

k.de kosten van pedicurebehandeling tot maximaal € 250 op jaarbasis. Indien de kosten op jaarbasis meer bedragen dan € 250 is de verstrekking van een tegemoetkoming slechts mogelijk indien de noodzaak blijkt uit een medisch advies.

2.Onverminderd het bepaalde in het voorafgaande lid en het tweede lid van artikel 3 komen de kos­ten van een medische behandeling door huisarts of specialist en de kosten van opname en behandeling in een ziekenhuis slechts voor een tegemoetkoming in aanmerking, als er sprake is van een acute noodsituatie, er geen alternatief voor de verstrekking van een tegemoetko­ming bijzondere kosten bestaat en het niet verlenen van de tegemoetkoming ernstige gevol­gen heeft voor de gezondheid van de belanghebbende.

Artikel 10 Kosten van verhuizing, alarmering, begrafenis en reiskosten

Voor een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale- of financiële omstandigheden:

a.het voor rekening van de belanghebbende komende aandeel in de kosten van wettelijke ver­plich­te lijkbezorging (begrafenis of crematie), gerekend naar de kosten van de goedkoopste adequate voorziening. Als belanghebbende wordt aangemerkt de directe familie, te weten de echtgenoot, de partner, de ouders, de kinderen, de aangetrouwde kinderen, schoonouders en stiefouders. Wanneer er geen directe familie is, kan degene die anderszins erfgenaam is ge­wor­den en niet over de middelen beschikt om de begrafenis of crematie te betalen, eveneens voor zijn/haar deel van de kosten een tegemoetkoming bijzondere kosten aanvragen.

Voor de kosten van een begrafenis of crematie in het buitenland wordt geen tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt. Ook de reiskosten naar het buitenland om een begrafenis of crematie bij te wonen komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten.

b.de kosten van een noodzakelijke verhuizing;

c.de kosten van alarmering als deze noodzakelijk zijn op grond van een sociale indicatie;

d.de ten gevolge van een noodzakelijke verhuizing ontstane dubbele woonkosten voor een periode van maximaal één maand;

e.reiskosten in Nederland in de volgende gevallen, tot een bedrag van € 0,19 per km:

•ziekenbezoek aan gezinsleden of naaste familieleden die thuis of in een instelling worden verpleegd;

•bezoeken van uit huis geplaatste kinderen;

•bezoeken van een naast familielid in een penitentiaire inrichting;

•bezoeken van een medisch specialist.

Het college stelt in afzonderlijke beleidsregels nadere regels voor deze bezoeken.

Artikel 10A       -           Reiskosten re-integratietrajecten

1.         Aan personen die in verband met het volgen van een re-integratietraject moeten reizen, wordt een vergoeding verstrekt.

2.         Personen die in verband met het volgen van een re-integratietraject vanwege medische redenen gebruik moeten maken van de deeltaxi, ontvangen een vergoeding van de werkelijke kosten.

3.         Niet voor reiskostenvergoeding komen in aanmerking personen die op grond van hun re-integratietraject gesubsidieerd werk verrichten.

4          Het college stelt in afzonderlijke beleidsregels nadere regels vast over de verstrekking van een reiskostenvergoeding bij re-integratietrajecten.

Artikel 11 Kosten van duurzame gebruiksgoederen

1.Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van een geldlening, mits en voor zover de belanghebbende ter financiering van deze kosten niet kan worden geholpen door de Kredietbank West-Brabant.

2.De noodzaak van verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duurzame gebruiksgoederen wordt beoordeeld aan de hand van:

a.de feitelijke toestand van de te vervangen duurzame gebruiksgoederen;

b.de grootte van de woning van de belanghebbende;

c.de grootte van het gezin van de belanghebbende;

d.de overige van belang zijnde feiten en omstandigheden.

3.Indien de individuele bijzondere omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven kan, in afwijking van het eerste lid, een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duur­zame gebruiksgoederen worden verstrekt in de vorm van een bedrag om niet.

4.Het totaalbedrag van de vastgestelde kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in het eerste lid wordt verminderd met het bedrag dat in het betreffende kalender­jaar op grond van artikel 12 wordt ontvangen voor duurzame gebruiksgoederen.

5.Indien een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verleend in de vorm van een geldlening wordt de aflossing van deze geldlening vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 25 van deze richtlijnen.

 

Artikel 12 Kosten duurzame gebruiksgoederen van langdurige minima

1.Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duurzame gebruiksgoederen kan jaarlijks worden verstrekt aan belanghebbenden van 23 jaar en ouder tot de pensioengerechtigde leeftijd, die een zelfstandige huisves­ting voeren, die tenminste drie aaneengesloten jaren een inkomen ontvangen tot maxi­maal 110% van de van toepassing zijnde WWB norm en die behoren tot één van de on­derstaande groepen personen:

a.alleenstaande ouders met kinderen tot 18 jaar;

b.gezinnen met kinderen tot 18 jaar;

c.alleenstaanden van 57,5 jaar en ouder;

d.gehuwden/samenwoners die beiden ouder zijn dan 57,5 jaar;

e.gehuwden/samenwoners die beiden arbeidsgehandicapt zijn;

f.personen die naar het oordeel van het college vanwege medische- en/of sociaal psychische omstandigheden geen (volledige) betaalde baan kunnen aanvaarden.

2.De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal € 250 voor een gehuwden/samenwoners en maximaal € 200 voor een alleenstaande. Het toe te kennen bedrag wordt verhoogd met een bedrag van € 50 per inwonend ten laste komend kind.

3.De vermogenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 3, derde lid, van deze richt­lijnen en artikel 22, vierde lid van deze richtlijnen zijn niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel. De inkomenscriteria van de WWB zijn van toepassing.

4.Een verstrekking als bedoeld in het eerste lid is geen categoriale bijzondere bijstand en vindt daarom slechts plaats na individuele beoor­deling van de volgende aspecten:

◦de belanghebbende is niet in staat geweest te reserveren voor de aanschaf van duur­zame gebruiksgoederen;

◦de noodzaak van de aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen is vastgesteld door een consulent van Loket Altena;

◦de belanghebbende dient bewijsstukken te overleggen van de aange­schaf­te duurzame gebruiksgoederen.

5.Een aanvraag op basis van dit artikel kan, in afwijking van artikel 30, worden ingediend tot en met twee maanden na het verstrijken van het kalenderjaar.

6.Indien de aanvrager voor een verstrekking op basis van dit artikel ouder is dan de pensioengerechtigde leeftijd, kan op grond van art. 35, derde lid WWB de gevraagde tegemoetkoming verstrekt worden als categoriale bijzondere bijstand. Dat houdt in dat de tegemoetkoming in dat geval verstrekt wordt, zonder dat hoeft te worden vastgesteld of de kosten noodzakelijk zijn of gemaakt zijn. 

Artikel 12B-      Kosten voor de aanschaf van computerapparatuur

1.De belanghebbende van 23 jaar of ouder die een zelfstandige huisvesting voert en die ten­minste drie aaneengesloten jaren een inkomen ontvangt tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde WWB norm, kan eenmaal per vijf kalenderjaren in aanmerking komen voor een bedrag voor de aanschaf van computerapparatuur ten behoeve van een school­gaand kind van 10 tot en met 17 jaar. Artikel 35 lid 5 WWB is van overeenkomstige toepassing.

2.Per huishouden kan slechts eenmaal per vijf kalenderjaren een verstrekking plaatsvinden als bedoeld in het eerste lid.

3.De ouders met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, komen eenmaal per vijf kalenderjaren in aanmerking voor een bedrag om niet van € 500 voor de aanschaf van computerapparatuur. Indien de ouders duurdere computerapparatuur aanschaffen, kan voor het bedrag van

€ 500 tot maximaal € 1.000 een renteloze lening worden verstrekt, met een maandelijks aflossingsbedrag van € 15.

4.Naast de belanghebbende als genoemd in het eerste lid kan voor verstrekking van com­pu­terapparatuur als bedoeld in dit artikel de bijstandsgerechtigde in aanmerking komen met wie een plan van aanpak ‘arbeidsactivering’ of ‘arbeidstoeleiding’ is aangegaan. Dit zijn plannen, gericht is op uitstroom uit de uitkering. De bepalingen als genoemd in het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 35 lid 5 WWB is in dit geval niet van toepassing.

Een verstrekking op basis van dit lid is slechts in bijzondere omstandigheden mogelijk, wanneer voldaan wordt aan alle onderstaande criteria:

•De aanvrager heeft zelf niet kunnen reserveren voor de aanschaf van een pc;

•In het huishouden van de betrokkene is op het moment van aanvragen nog geen pc aanwezig;

•De pc gaat gebruikt worden voor het onderhouden van contacten met de consulent u/a van Loket Altena en voor sollicitatieactiviteiten;

•De noodzakelijke bijzondere omstandigheden dienen door de consulent in een rapportage te worden vastgelegd;

•Een nota van de pc moet aanwezig zijn.

5.De vermogenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 3, derde lid, van deze richt­lijnen is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel. De inkomenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 22, vierde lid, is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel.

6.Onder computerapparatuur wordt verstaan een personal computer, laptop en printer.

Artikel 12C       -           Categoriale tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten

1.Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor deels niet-zichtbare ziektegerelateerde kos­ten kan, overeenkomstig artikel 35 lid 4 WWB, verstrekt worden aan de belanghebbende die een zelfstandige huisvesting voert, een inkomen ontvangt tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde WWB norm en die behoort tot één van de onderstaande categorieën personen:

a.personen met een maximale arbeidsongeschiktheidsuitkering;

b.personen die vanwege hun handicap een Wmo voorziening hebben ont­vangen, met uitzondering van een Wmo voorziening deeltaxi;

c.personen die langer dan een jaar thuiszorg ontvangen;

d.personen met een bijstandsuitkering die volledig arbeidsongeschikt zijn.

2.Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor deels niet-zichtbare ziektegerelateerde kos­ten kan, overeenkomstig artikel 35 lid 4 WWB, verstrekt worden aan de belanghebbende die een ten laste komend kind heeft dat behoort tot één van de onderstaande categorieën personen:

1.personen die vanwege hun handicap een Wmo voorziening hebben ont­vangen, met uitzondering van een Wmo voorziening deeltaxi;

2.personen die langer dan een jaar thuiszorg ontvangen;

3.De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid bedraagt € 250 voor een alleenstaande en € 350 voor gehuwden/samenwoners indien beide partners tot één van de doelgroepen behoren. De tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid bedraagt per chronisch ziek kind € 250.

4.De belanghebbende als bedoeld in het eerste lid hoeft de noodzaak en de besteding van de te ontvangen tegemoetkoming niet aan te tonen.

5.De vermogenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 3, derde lid, van deze richt­lijnen is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel. De inkomenscriteria van de WWB zijn van toepassing. Artikel 22, vierde lid, is niet van toepassing op een verstrekking op grond van dit artikel.

Artikel 13 Reiskosten leerlingen naar Internationale Schakelklas

1. Leerlingen in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar die de Internationale Schakelklas bezoeken, komen in aanmerking voor een reiskostenvergoeding. De vergoeding wordt gebaseerd op de reiskosten met de goedkoopste vorm van openbaar vervoer.

2. Een eventuele reiskostenvergoeding die ontvangen wordt via een regeling voor studiefinanciering, wordt in mindering gebracht op het toe te kennen bedrag als bedoeld in het eerste lid.

3. Voor leerlingen van 18 jaar en ouder kan op grond van individuele omstandigheden eveneens een reiskostenvergoeding worden toegekend. In dat geval dient in de rapportage de noodzaak van het volgen van scholing via de Internationale Schakelklas duidelijk gemotiveerd te worden.

Artikel 13A       -           Inrichtingskosten statushouders

1. Een statushouder die voor de eerste maal een zelfstandige woning gaat bewonen, komt in            aanmerking voor een bedrag voor het inrichten van diens woning.

2. Het toe te kennen bedrag als bedoeld in het eerste lid is afhankelijk van de omvang van het huishouden. De bedragen zijn per huishouden maximaal als volgt:

Aantal personen

Bedrag vanaf 1 januari 2012

1 persoon, kamerbewoner

€ 3.030

1 persoon, zelfstandig wonend

€ 5.305

2 personen, echtpaar

€ 6.060

2 personen, geen echtpaar

€ 6.565

3 personen, echtpaar

€ 6.970

3 personen, geen echtpaar

€ 7.625

4 personen

€ 8.130

5 personen

€ 9.295

6 personen

€ 10.305

Meer personen, per persoon extra

€ 1.010

3. Het toe te kennen bedrag als bedoeld in het eerste lid bestaat uit een lening en uit een bedrag aan bijstand om niet. Hierbij wordt de lening als voorliggend aangemerkt.

4. De lening als bedoeld in het derde lid wordt afgesloten bij de Kredietbank West-Brabant. De hoogte van de lening wordt vastgesteld op 36 maanden maal het aflossingsbedrag als genoemd in artikel 25, eerste lid.

5. Op de lening als bedoeld in het vierde lid worden de kosten van het afsluiten van de lening en de te betalen rente gedurende de looptijd van 36 maanden in mindering gebracht. Het bedrag van de lening dat resteert na aftrek van voorgaande wordt in mindering gebracht op het bedrag als bedoeld in het tweede lid. Dit bedrag wordt verstrekt als bijstand om niet.

6.  De betrokkene dient het bedrag aan te wenden voor inrichtingskosten. Daartoe behoort de inboedel van de woning, maar ook fietsen, een computer etc. mogen van het bedrag aangeschaft worden. De betrokkene heeft hierin een grote mate van vrijheid. Het is mogelijk om ook tweedehands goederen aan te schaffen.

7. Betrokkene hoeft geen gedetailleerde facturen, bonnen etc. te overleggen van de aangeschafte goederen. Per steekproef kan de gemeente een controle uitvoeren naar de besteding van het bedrag. Betrokkene dient de facturen van aangekochte goederen gedurende drie jaar te bewaren.

8. Wanneer betrokkene binnen drie jaar na ontvangst van het bedrag als bedoelt in het eerste lid bij Loket Altena een aanvraag indient voor duurzame gebruiksgoederen, wordt deze aanvraag afgewezen. Het argument hiervoor luidt dat betrokkene van het bedrag de noodzakelijke goederen dient aan te schaffen. Wanneer betrokkene er bijvoorbeeld voor kiest een dure tv aan te schaffen en daarnaast een tweedehands, oude wasmachine, wordt gedurende de periode van drie jaar geen vergoeding verstrekt wanneer de wasmachine kapot gaat.

Artikel 14 Tegemoetkoming kinderopvang

1.Kosten van kinderopvang worden vergoed aan de doelgroepen als genoemd in de Wet Kinderopvang, voorzover:

1.de kosten niet ten laste van andere wetten en regelingen inzake kinderopvang kunnen worden gebracht én

2.de werkgever geen voorzieningen heeft getroffen ten behoeve van kinderopvang én

3.de kinderopvang noodzakelijk is voor het meewerken aan de uitvoering van een reïntegratietraject ten behoeve van uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid.

2.Het college stelt in een afzonderlijk besluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid, de duur en maximale kosten van de kinderopvang.

Artikel 15 Preventie ten aanzien van gezondheid en gezinsomstandigheden

1.Een tegemoetkoming bijzondere kosten kan worden verleend voor de kosten van deelname aan cursussen die onder meer gericht zijn op het verbeteren van de gezondheid en het ver­sterken van de gezinsomstandigheden.

2.Naast de cursuskosten behoren ook de hieruit voortvloeiende reiskosten en de kosten van kinderopvang tot de noodzakelijke kosten.

 

Artikel 16 Kosten mantelzorg

1.Een tegemoetkoming bijzondere kosten kan worden verleend voor de extra kosten die voort­vloeien uit het verrichten van mantelzorg.

2.Cursussen die gericht zijn op ondersteuning van mantelzorgers komen in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten.

3.Naast de cursuskosten behoren ook de hieruit voortvloeiende reiskosten en de kosten van kinderopvang tot de noodzakelijke kosten.

 

Artikel 17 Kosten rechtshulp en bewindvoering

1.Voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp kan een tegemoetkoming bijzondere kos­ten verleend worden.

2.Voor de legeskosten in verband met een verzoek voor afgifte van een verblijfsvergunning kan met inachtneming van artikel 11 van de wet een tegemoetkoming bijzondere kosten worden toegekend. Dit geldt eveneens voor legeskosten in verband met een verzoek voor verlenging van een verblijfsvergunning.

3.Voor de verschuldigde eigen bijdrage in verband met het volgen van een inburgeringsvoorziening kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden toegekend, indien er sprake is van een samenloop van de kosten van de eigen bijdrage met andere noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.

4.Voor de kosten van bewindvoering door een door de kantonrechter benoemde bewindvoerder, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verleend. Bij twijfel kan de gemeente een onderzoek instellen om te verifiëren of de met de bewindvoering betrokken werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en/of de kosten waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd ook daadwerkelijk zijn gemaakt.

 

Artikel 18 Garantietoeslag voormalige alleenstaande ouder

1.Indien in de situatie van een alleenstaande ouder het laatste ten laste komend kind 18 jaar wordt en niet meer ten laste van de ouder komt, waardoor op de ouder het normbedrag voor een alleenstaande van toepassing is, wordt een toeslag verleend ter grootte van het verschil tussen

-  het gezamenlijk inkomen van de alleenstaande en het betreffende kind,

en

-  het normbedrag voor gehuwden/samenwoners als genoemd in de WWB.

2.De toeslag wordt verleend indien en tot zolang het kind tot het huishouden van de ouder blijft behoren, doch maximaal voor 36 maanden, waarbij de toeslag na 18 maanden wordt gehal­veerd.

3.Voor de bepaling van de inkomsten van het kind met een inkomen ingevolge de Wet Studie­financiering 2000, wordt het inkomen vastgesteld overeenkomstig het gestelde in artikel 33, tweede lid WWB.

Voor de bepaling van de inkomsten van het kind met een inkomen ingevolge de Wet Tege­moet­koming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten, wordt het inkomen vastgesteld overeen­kom­stig het gestelde in artikel 33, derde lid WWB.

Artikel 19 Overbruggingsuitkering

1.Aan de belanghebbende die op geen enkele wijze gedurende een korte periode zelf in zijn financiële probleem kan voorzien, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt in de vorm van een overbruggingstoeslag. Een dergelijke toeslag is slechts mogelijk nadat uit onderzoek is gebleken dat er geen inkomsten zijn en dat er geen (geldelijk) vermogen aanwe­zig is.

2.Indien er sprake is van toekenning van een eerste periodieke uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, terwijl daaraan voorafgaand geen eigen inkomsten werden verworven en de belanghebbende de overbrugging op geen enkele wijze uit eigen middelen (inkomen en ver­mo­gen) kan opvangen, wordt de overbruggingstoeslag om niet verleend.

3.De hoogte van de overbruggingstoeslag bedraagt maximaal de hoogte van de periodieke bij­stand over de te overbruggen periode.

 

Artikel 19A       -           Kosten afvoer grof huisvuil

 

1. De kosten van afvoer van grof huisvuil worden tot een bedrag van € 60 per jaar aangemerkt als bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor deze kosten kan tot dit bedrag een   bijdrage verstrekt worden.

2. Bij het indienen van een verzoek om bijstand op grond van dit artikel, dient de betrokkene een bewijsstuk van de gemaakte kosten te overleggen.

 

Artikel 20 Inkomen

1.Bij de vaststelling van het netto inkomen wordt uitgegaan van de som van inkomsten als be­doeld in de WWB.

2.a.  bij een vast inkomen wordt uitgegaan van het inkomen per datum aanvraag.

b. bij een wisselend inkomen wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de achterliggende zes maanden. In uitzonderlijke gevallen (individualiseringsbeginsel) kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

3.Voor de vaststelling van de draagkrachtruimte wordt het netto inkomen verminderd met de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief eventuele toeslag en verlaging, exclusief vakantie­toe­slag en met:

a.de subsidiabele woonlasten, voor zover deze meer bedragen dan het voor eigen rekening blijvende bedrag ingevolge de Wet op de huurtoeslag voor de laagste inkomenscategorie;

b.wettelijke betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsver­band van de belanghebbende levende echtgenoot en kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot;

c.de eigen bijdrage AWBZ in verband met een tijdelijk verblijf in een inrichting wegens revalidatie;

d.de verschuldigde aanslag plaatselijke belastingen, na aftrek van de toegekende bij­dra­ge in het kader van de kwijtscheldingsregeling- c.q. de bijdrageregeling plaatselijke belastingen met uitzondering van de hondenbelasting;

e.voor gebruikers van de maaltijdvoorziening: het bedrag van de niet-maximaal ont­van­gen korting op grond van de verordening ‘subsidieverlening gebruikers maaltijdvoor­ziening’;

f.de niet ontvangen maximale tegemoetkoming op grond van de verordening ‘Activi­teitenfonds’ en de niet ontvangen tegemoetkoming in het kader van artikel 12, 12A, 12B, 12C van deze Richtlijnen.

4. Overeenkomstig artikel 35 lid 9 WWB is lid 3 van dit artikel niet van toepassing op een aanvraag in het kader van de categoriale bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag

5. Het inkomen van uitkeringsgerechtigden die langer dan een jaar een uitkering op grond van de WWB ontvingen, wordt gedurende een periode van een jaar na beëindiging van de perio­dieke WWB uitkering wegens werkaanvaarding voor de uitvoering van deze richtlijnen vastge­steld op de norm van de betreffende WWB uitkering.

6. Lid 5 is niet van toepassing voor verstrekkingen in het kader van artikel 12, 12A, 12B, 12C en artikel 14 van deze Richtlijnen.

Artikel 21 Draagkrachtregels algemeen

1.Bij de verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten is de belanghebbende naar draagkracht een eigen bijdrage verschuldigd.

2.Er is sprake van draagkrachtruimte voor zover het netto-inkomen, minus de in artikel 20 derde lid van deze richtlijnen genoemde componenten en de in het vierde lid genoemde beperkingen, van de belanghebbende de voor hem geldende bijstandsnorm, inclusief eventuele toeslag en verlaging, overschrijdt.

3.Er is sprake van draagkracht indien het vermogen van belanghebbende boven het vrij te la­ten toegestane vermogen uitkomt zoals genoemd in artikel 34, derde lid WWB en artikel 22van deze Richtlijnen.

4.De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

5.Indien de omstandigheden van de belanghebbende of de aard van de kosten daartoe aanlei­ding geven, kan de draagkracht over een afwijkende periode worden vastgesteld.

Artikel 22 Draagkracht uit vermogen

1.De draagkracht uit vermogen wordt vastgesteld op 100% van het vermogen ingevolge artikel 34 eerste en tweede lid WWB waarmee de ver­mogensvrijstellingen als bedoeld in artikel 34 derde lid WWB wordt overschreden.

2.Indien er sprake is van vermogen, gebonden in een door de belanghebbende of zijn/haar ge­zin bewoonde woning, dat uitkomt boven de vermogensgrenzen als genoemd in artikel 34 WWB, wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek, met inachtneming van het gestelde in artikel 3, derde lid, van deze richtlijnen.

3.Het bepaalde in de Beleidsregel Waardevaststelling bezit van auto’s en motoren is van toepassing.

4.Voor personen boven de pensioengerechtigde leeftijd geldt een extra vrijlating van maximaal

€ 5.000 per per­soon.

 

Artikel 23 Draagkracht uit inkomen

1.Voor de berekening van de verschuldigde draagkracht wordt het netto inkomen conform het gestelde in artikel 20 van deze richtlijnen als uitgangspunt genomen.

2.De draagkracht wordt als volgt vastgesteld:

-           0% van de draagkrachtruimte, indien het netto inkomen minder bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde WWB norm;

-           35% van de resterende draagkrachtruimte, als en voor zover het netto inkomen ligt tussen 110% en 150% van de van toepassing zijnde WWB norm;

-           100% van der resterende draagkrachtruimte, als en voor zover het netto inkomen ligt  boven 150% van de van toepassing zijnde WWB norm.

3.In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt de draagkracht vastgesteld op 100% bo­ven de van toepassing zijnde WWB norm, indien de verstrekking van een tegemoetkoming bij­zondere kosten betrekking heeft op één of meer van de volgende kostensoorten:

a.woonkosten;

b.kosten van begrafenis of crematie van partner en/of kinderen;

c.kosten in verband met een tijdelijke opname in een inrichting of detentie;

d.de voldoening van de rente- en aflossingsverplichtingen van een GKB-lening.

Artikel 24 Draagkrachtperiode

1.Het draagkrachtjaar begint op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt inge­diend en eindigt één jaar later.

Bij elke volgende aanvraag binnen het draagkrachtjaar wordt rekening gehouden met het vast­gestelde draagkrachtjaar; de vastgestelde draagkrachtruimte blijft gelden.

2.Bij incidentele verstrekkingen van een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt de draagkracht over het gehele draagkrachtjaar in aanmerking genomen. De draagkracht wordt in een­maal verrekend.

 

3.Bij periodieke verstrekkingen van een tegemoetkoming bijzondere kosten kan, in afwijking van het eerste lid, worden uitgegaan van een maandelijkse draagkrachtperiode als het gaat om:

a.een tegemoetkoming bijzondere kosten voor woonkosten;

b.een tegemoetkoming  voor algemeen noodzakelijke kosten van jongeren, als genoemd in artikel 5 van deze richtlijnen;

c.de garantietoeslag voormalige alleenstaande ouders.

4.    Als op het moment van indienen van een aanvraag tegemoetkoming bijzondere kosten blijkt dat er vóór de aanvraagdatum noodzakelijke kosten zijn gemaakt, kan hiermee bij de vast­stelling van de draagkracht rekening worden gehouden. Dit kan gebeuren door de aanvang van het draagkrachtjaar te stellen op het moment waarop deze kosten zich voor het eerst hebben voorgedaan. Een verschuiving terug in de tijd is mogelijk voor een periode van maxi­maal twaalf maanden.

Artikel 25 Aflossingsregels

De aflossing van de verstrekte tegemoetkoming bijzondere kosten in de vorm van een geldle­ning wordt vastgesteld op een bedrag gelijk aan de draagkrachtruimte als bedoeld in artikel 20, derde lid en minimaal 5% van de van toepassing zijnde WWB norm. Bij de vaststelling van de van toepassing zijnde WWB norm is de Verordening toeslagen en verlagingen WWB  van toepassing.

2. De aflossing strekt zich maxi­maal uit over een periode van 36 maanden.

3. Indien gedurende 36 maanden volledig en onafgebroken aan de aflossingsverplichting in ver­band met een geldlening is voldaan, wordt het resterende bedrag van de geld­le­ning geacht om niet te zijn verstrekt.

4. Indien na 36 maanden niet volledig aan de aflossingsverplichting is voldaan, is het bepaalde in het tweede lid eerst van toepassing op het tijdstip waarop het achterstallige bedrag is afgelost.

Artikel 26 Tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden

1.Een tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden kan worden verleend, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder g, en artikel 49 WWB.

2.De Kredietbank West-Brabant wordt als voorliggende voorziening aangemerkt, indien en voor zover de kosten van rente en aflossing van een door deze bank te verstrekken krediet kunnen worden voldaan met de aflossingsregels zoals genoemd in artikel 25 van deze richtlijnen.

3.Indien en voor zover het krediet dat nodig is voor een noodzakelijke schuldsanering niet ver­strekt kan worden wegens het ontbreken van voldoende aflossingscapaciteit, kan bijstand verleend worden op grond van artikel 48, tweede lid van de WWB in de vorm van een geldlening, indien betrokkene aan de voorwaarden van dit artikel voldoet.

4.De aflossing van de geldlening bedoeld in het derde lid vindt plaats met inachtneming van de aflossingsregels zoals genoemd in artikel 25 van deze richtlijnen.

5.De aflossing van de geldlening zoals genoemd in het derde lid wordt opgeschort tot het mo­ment waarop de lening bij de Kredietbank West-Brabant is afgelost, onder de voorwaarde dat de belanghebbende stipt en volledig aan zijn aflossingsverplichtingen bij de Kredietbank West-Brabant voldoet.

6.Voor het oplossen van incidentele schuldproblemen tot € 500,- wordt geen persoonlijke lening bij de Kredietbank West-Brabant afgesloten, maar kan worden volstaan met leenbijstand.

Artikel 27 Tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden bij bijzondere

1.Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de kosten van een schuld, waardoor woninguitzet­ting en/of afsluiting van nutsvoorzieningen dreigt, kan worden verleend in een bedrag om niet, indien:

-           hierin niet op andere wijze of door een andere voorziening kan worden voorzien en

            de financiële situatie van de belanghebbende bijstand in de vorm van een geldlening niet toelaat en

-           de voorwaarde wordt verbonden om mee te werken aan een budgetteringsmaatregel.

2.Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de kosten van een schuld, die is veroorzaakt door­dat men in de periode waarin de schuld is ontstaan niet beschikte over voldoende bestaans­middelen, wordt, tot het bedrag waarop recht op een periodieke WWB uitkering zou hebben bestaan in de periode waarin men onvoldoende bestaansmiddelen had, om niet verleend. De­ze tegemoetkoming wordt enkel verleend als en voor zover de noodzaak van de kosten nog is vast te stellen. Een tegemoetkoming in de meerkosten wordt verstrekt in de vorm van een geld­lening. De periode die hierbij in ogenschouw wordt genomen bedraagt maximaal twaalf maanden.

Artikel 28 Preventie schuldhulpverlening

Bij aanvang van budgetbeheer kan tot een bedrag van maximaal € 250 eenmalig een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verleend voor het creëren van een noodzakelijk reserve op de budgetrekening, teneinde te voorkomen dat er bij de start een schuld ontstaat op de budgetrekening.

Artikel 29 Bevordering saneerbaarheid

In het kader van een door de Kredietbank West-Brabant op te stellen schuldsanering kan eenmalig finale kwijting worden verleend voor bijstand die in de vorm van een geldlening is verstrekt.

Bij het vaststellen van het percentage van finale kwijting wordt de gedragscode schuldregeling van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet (NVVK) gehanteerd.

Artikel 30 Indienen van een aanvraag

1. Een aanvraag in het kader van deze regeling wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. De aanvraag dient schriftelijk te gebeuren via het daarvoor bestemde aanvraagformulier.

2. Voor verlening met terugwerkende kracht van een bijdrage aan nieuwe en bestaande cliënten kan twaalf maanden teruggegaan worden vanaf de datum aanvraag.

3. Het gestelde in het tweede lid is niet van toepassing bij een aanvraag voor incidentele medische voorzieningen, waarbij de kosten meer bedragen dan € 500.

4. Binnen acht weken na de datum van indiening nemen burgemeester en wethouders een be­slissing op de aanvraag.

Artikel 31 Bijzondere aanvraagprocedures

1. Burgemeester en wethouders stellen in een werkinstructie een lijst op van kostensoorten waar­voor een aangepaste aanvraagprocedure (declaratiesysteem) van toepassing is. Dit declaratiesysteem geldt uitsluitend voor een limitatief aantal genoemde kostensoorten. Uit­sluitend bijstandsgerechtigden komen voor deze aanvraagprocedure in aanmerking.

2. Bijstandsgerechtigden kunnen voor kostensoorten, anders dan bedoeld in het eerste lid, een aanvraag indienen via een verkorte aanvraagprocedure. Deze procedure houdt in dat een verkort aanvraagformulier van toepassing is en dat slechts een beperkt aantal bewijsstukken overgelegd dient te worden. In een werkinstructie noemen burgemeester en wethouders an­dere categorieën uitkeringsgerechtigden die eveneens in aanmerking komen voor de verkorte procedure.

Artikel 32 Drempelbijdrage

1. Een aanvraag om een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt slechts in behandeling geno­men indien het bedrag van de noodzakelijke incidentele kosten waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd hoger is dan € 25.

2. Indien het periodieke noodzakelijke kosten betreft wordt een aanvraag om een tegemoetko­ming bijzondere kosten slechts in behandeling genomen indien de periodieke kosten naar ver­wach­ting meer zullen bedragen dan € 25 per jaar.

 

Artikel 33 Uitvoering

1. Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van deze richtlijnen.

2. Ter uitvoering van deze richtlijnen kunnen burgemeester en wethouders nadere werkinstruc­ties vaststellen. Deze worden vastgelegd in het Handboek Schulinck.

3. In gevallen waarin deze richtlijnen en het in het tweede lid genoemde Handboek niet voorzien, kunnen burgemeester en wethouders de tegemoetkoming bijzondere kosten in afwijking van deze richtlijnen vaststellen, indien de bijzondere individuele omstandigheden van de belang­heb­ben­de daartoe aanleiding geven. Daarbij toetst het college de uitvoering aan de richtlijnen zoals deze staan vermeld in het Handboek Schulinck.

4. Indien bijzondere omstandigheden van de individuele belanghebbende daartoe aanleiding ge­ven, wordt de tegemoetkoming bijzondere kosten in afwijking van deze richtlijnen ten gunste van de belanghebbende vastgesteld.

Artikel 34 Slotbepalingen

1. Deze richtlijnen kunnen worden aangehaald als ‘Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten Woudrichem’;

2. Deze richtlijnen treden in werking per 1 mei 2013;

3. Met ingang van 1 mei 2013 worden de ‘Richtlijnen tegemoetkoming bijzondere kosten Woudrichem’, met als ingangsdatum 1 januari 2012, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op   mei 2013.
 
 
Burgemeester en wethouders van Woudrichem,
de secretaris,                            de burgemeester,
 
 
A.G. Dolislager                         dr. F.A. Petter