Regeling vervallen per 15-01-2019

Erfgoedverordening

Geldend van 04-05-2012 t/m 14-01-2019

Intitulé

Erfgoedverordening

De raad van de gemeente Woudrichem;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 februari 2012, aangaande archeologiebeleid en erfgoedverordening

gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 6 maart 2012

besluit vast te stellen de volgende:

Erfgoedverordening

Afdeling 1 Erfgoedverordening

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    Monument:

    • 1.

      onroerende zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1.1.

  • 2.

    Archeologisch verwachtingsgebied: terrein dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is aangewezen vanwege zijn betekenis voor de gemeentelijke archeologische monumentenzorg en geregistreerd is op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

  • 3.

    Bodemarchief: alle informatie die in de bodem ligt opgeslagen en daarin terecht is gekomen door activiteiten van mensen en door natuurlijke processen.

  • 4.

    Gemeentelijke archeologische beleidskaart: kaart met een ruimtelijke presentatie van de gemeentelijke archeologische verwachtingsgebieden en het te voeren beleid, vastgesteld door het bevoegd gezag.

  • 5.

    Beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (beschermd rijksmonument).

  • 6.

    Beschermd gemeentelijk monument: monument als bedoeld in artikel 1 sub 1 dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is aangewezen en geregistreerd als gemeentelijk monument.

  • 7.

    Gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig de bepalingen in deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken en terreinen.

  • 8.

    Gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol object: onroerend cultuurhistorisch waardevol object of terrein dat qua schoonheid en vanwege het stedenbouwkundig-, architectonisch-, en / of landschappelijk beeld van algemeen belang is.

  • 9.

    Beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol object: object als bedoeld in artikel 1 sub 8 dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is aangewezen en geregistreerd als beschermd gemeentelijk cultuurhistorisch waardevol object.

  • 10.

    Lijst van gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle objecten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig de bepalingen in deze verordening als gemeentelijk cultuurhistorisch waardevolle aangewezen objecten en terreinen.

  • 11.

    Beeldkwaliteitsplan: een plan opgesteld als aanvulling op het ruimtelijk plan, dat zich doorgaans vooral richt op functionele kwaliteiten en dat de na te streven beeldkwaliteit beschrijft.

  • 12.

    Beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde die in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening zijn aangewezen en geregistreerd als gemeentelijk stads-of dorpsgezicht..

  • 13.

    Lijst van beschermde stads- of dorpsgezichten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aangewezen gebieden.

  • 14.

    Kerkelijk monument: monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat tevens uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst.

  • 15.

    Gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart: kaart met een ruimtelijke presentatie van de gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle gebieden en het te voeren beleid, vastgesteld door het bevoegd gezag;

  • 16.

    AMK: Archeologische Monumentenkaart.

  • 17.

    AMZ-proces: Archeologische Monumentenzorg, de ruimtelijke procedure voor archeologisch onderzoek die gekoppeld is aan de wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007.

  • 18.

    Terrein van archeologische waarde (AMK beschermd): gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem is aangeduid als categorie 1 en waar archeologische waarden, door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond, die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd.

  • 19.

    Terrein van archeologische waarde (terrein onbeschermd en historische kern): gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem is aangeduid als categorie 2 en waar archeologische waarden, door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond, die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd.

  • 20.

    Archeologische vindplaats: is een zone met een straal van 50 m waarin de aanwezigheid van archeologische resten is vastgesteld, die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem is aangeduid als categorie 3.

  • 21.

    Onbekende archeologische verwachting: gebied of terrein waarvoor een onbekende archeologische verwachting geldt waar ontgronding heeft plaatsgevonden. Waar onvoldoende gegevens bekend zijn om te bepalen in hoeverre zich beneden de ontgronding nog archeologische resten kunnen bevinden en die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem is aangeduid als categorie 3.

  • 22.

    Verdronken nederzetting: een gebied of terrein waarin een verdronken dorp zich zou kunnen bevinden, waarvan de daadwerkelijke begrenzing niet onomstotelijk vaststaat en die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem is aangeduid als categorie 3

  • 23.

    Hoge archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem is aangeduid als categorie 3 en waarvan op basis van historische, geologische en of bodemkundige opbouw, een hoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.

  • 24.

    Middelhoge verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem is aangeduid als categorie 3 en waarvan op basis van historische, geologische en of bodemkundige opbouw, een middelhoge dichtheid aan archeologische sporen/vindplaatsen wordt verwacht.

  • 25.

    Gebied met lage archeologische verwachting: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem is aangeduid als categorie 4 en waar uitsluitend komafzettingen voorkomen waarin geen locatiegebonden archeologische resten worden verwacht.

  • 26.

    Afgerond AMZ-proces: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem is aangeduid als categorie 5 waar de archeologische monumentenzorg doorlopen en afgerond is.

  • 27.

    Lopend AMZ-proces: gebied of terrein dat zich bevindt in de zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem is aangeduid als categorie 6 waar de archeologische monumentenzorg nog loopt en waar vervolgonderzoek nog noodzakelijk is.

  • 28.

    Archeologisch vooronderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd inventariserend onderzoek naar de geschiedenis en de archeologische waarden van een locatie in overeenstemming met de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in de vorm van archeologisch bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek.

  • 29.

    Archeologisch bureauonderzoek: vorm van archeologisch onderzoek waarbij de aan- of afwezigheid, het karakter en de omvang, de gaafheid, de conservering en de relatieve kwaliteit van archeologische waarden worden bepaald aan de hand van bestaande bronnen over archeologische waarden die voor een bepaald gebied al bekend zijn of worden verwacht.

  • 30.

    Inventariserend veldonderzoek (IVO): vorm van onderzoek waarbij extra informatie wordt verworven om het gespecificeerde verwachtingsmodel dat op het archeologische bureauonderzoek is gebaseerd aan te vullen en te toetsen door middel van waarnemingen in het veld.

  • 31.

    Archeologische begeleiding: vorm van onderzoek waarbij de uitvoering van niet-archeologische werkzaamheden door een archeoloog wordt begeleid.

  • 32.

    Plan van Aanpak: Een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen te voldoen met een voorstel voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden.

  • 33.

    Programma van Eisen: het Programma van Eisen (PvE) is een door het bevoegd gezag opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk.

  • 34.

    Bodemingreep: alle grondwerkzaamheden/ activiteiten die een effect hebben op het voortbestaan van archeologische waarden in situ, ook wel bodemverstoring genoemd.

  • 35.

    Bouwhistorisch onderzoek: onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument.

  • 36.

    Monumentencommissie: de door het college van Burgemeester en Wethouders (op basis van art.15 Monumentenwet 1988) ingestelde commissie of aangewezen instantie, die als taak heeft het college van Burgemeester en Wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Erfgoedverordening en andere beleidsterreinen met betrekking tot monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten en beschermde stads- en dorpsgezichten.

  • 37.

    Vergunninghoudende partij: een dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

  • 38.

    Deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg: een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige, die als taak heeft het college van Burgemeester en Wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Erfgoedverordening en andere beleidsterreinen met betrekking tot gemeentelijke archeologische monumentenzorg.

  • 39.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 40.

    Vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 41.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 42.

    Redengevende beschrijving: de motivering van het besluit om een object of terrein te beschermen als monument of als beschermd cultuurhistorisch waardevol object.

  • 43.

    College: college van Burgemeester en Wethouders.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1 Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2 De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende monumentbeschrijving aan de hand van selectiecriteria die door het college zijn vastgesteld.

  • 3 Voordat het college een kerkelijk monument aanwijst, voert het tevens overleg met de eigenaar.

  • 4 Degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar of beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en - als om de aanwijzing is verzocht - de verzoeker worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

  • 5 Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt, tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaats heeft of vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 9 tot en met 13 bij wijze van voorbescherming van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Het college kan bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing van een monument als gemeentelijk monument een bouwhistorisch, cultuurhistorisch en/of archeologisch onderzoek wordt verricht.

  • 7 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument kan geen object betreffen dat onherroepelijk is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4 Termijn van advies en Aanwijzingsbesluit

  • 1 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies, met relevante onderbouwing, achterwege blijven.

  • 2 Het college kan de adviestermijn van acht weken met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan tijdig in kennis stelt.

  • 3 Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

  • 4 het college kan de in lid 3 bedoelde beslissing, onder opgaaf van reden, eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 5 Mededeling van de aanwijzing

  • 1 De aanwijzing als bedoeld in artikel 3 wordt medegedeeld aan degenen, die in de kadastrale registratie als eigenaar of beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 2 Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1 Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2 De registratie van een gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst omvat:

    • de plaatselijke aanduiding;

    • de datum van de aanwijzing;

    • de kadastrale aanduiding;

    • de tenaamstelling en

    • een beschrijving van het monument.

  • 3 Indien een deel van een onroerende zaak beschermingswaardig is, beperkt de bescherming en registratie zich tot dat specifieke deel. In de beschrijving dient dit tot uitdrukking te komen.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1 Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2 Artikel 3, lid 2, 3, 4, 5, 6 en 7 evenals artikel 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3 Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, kan het in lid 2 gestelde achterwege blijven.

  • 4 De inhoud en de datum van wijziging worden aangetekend op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 5 De wijziging van de aanwijzing wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar of beperkt gerechtigde staan vermeld en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1 Indien het college voornemens is de aanwijzing in te trekken zijn artikel 3, lid 2, 3, 4, 5, 6 en 7 evenals artikel 4 en 5 van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 2 De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3 De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

  • 4 De intrekking van de aanwijzing wordt medegedeeld aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en / of beperkt gerechtigde staan vermeld en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Instandhoudingsbepaling

  • 1 Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder 1, sub 1 en sub 2, te beschadigen of te vernielen.

  • 2 Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder 1, sub 1 en sub 2, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder 1, sub 1 en sub 2 te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3 Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 10 Kerkelijk monument

Het bevoegd gezag geeft met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan wel in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11 Aanvraag vergunning gemeentelijke monumenten

De aanvraag als bedoeld in hoofdstuk 4 (artikel 4.2) Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 9 wordt in drievoud ingediend bij het college. In aanvulling op de gevraagde gegevens kan het college ter beoordeling van de aanvraag nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch en een inventariserend archeologisch onderzoek en een cultuurhistorische analyse.

Artikel 12 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1 In geval van een aanvraag om een vergunning vraagt het bevoegd gezag advies aan de monumentencommissie of, indien het een archeologisch monument betreft, een deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg;

  • 2 Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de betreffende commissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

  • 3 Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om vergunning, als bedoeld in artikel 11, binnen de termijnen als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing met uitzondering van artikel 4:20b, derde lid.

  • 4 Het bevoegd gezag kan de beslistermijn van acht weken met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan tijdig in kennis stelt.

  • 5 Het bevoegd gezag kan aan de vergunning voorschriften verbinden betreffende de uitvoering en de materiaaltoepassing.

Artikel 13 Weigeringsgronden

  • 1 De vergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteiten zouden leiden tot een onevenredige aantasting van het monument.

  • 2 Een vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 3 Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14 intrekken van de vergunning

  • 1 De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken als blijkt dat:

    • a.

      de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      de vergunninghouder de voorwaarden als bedoeld in de verleende vergunning niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het beschermde gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2 Van de beschikking tot intrekking wordt een kopie aan de monumentencommissie gezonden en indien de beschikking een archeologisch monument betreft, aan de deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 4 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 15 Vergunning voor beschermde rijksmonumenten

  • 1 Het bevoegd gezag vraagt onmiddellijk advies aan de monumentencommissie voordat het beslist op de aanvraag.

  • 2 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen vier weken na de verzenddatum van het verzoek om advies van het bevoegd gezag.

  • 3 Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht te hebben geadviseerd.

Hoofdstuk 5 Beschermd gemeentelijke stads- of dorpsgezicht

Artikel 16 De aanwijzing tot gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1 Het college kan een beschermd stads- of dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en een zodanige aanwijzing intrekken.

  • 2 Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3 De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 17 Termijnen advies

  • 1 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2 Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

  • 3 Het college kan de in lid 2 bedoelde beslissing, onder opgaaf van reden, eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 18 Registratie op de gemeentelijke lijst stads- en dorpsgezichten

  • 1 Het college registreert het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de lijst met beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten.

  • 2 De registratie van beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de lijst met beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten bevat:

    • de plaatselijke aanduiding;

    • de datum van de aanwijzing;

    • de gebiedsaanwijzing van het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht en

    • een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 19 Wijzigen en intrekken van de aanvraag

De artikelen 7 en 8 zijn overeenkomstig van toepassing op het wijzigen en intrekken van de aanwijzing tot gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, met dien verstande dat aan artikel 8, tweede lid nog wordt toegevoegd dat de aanwijzing tevens wordt geacht te zijn ingetrokken als toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 20 Vaststellen beschermend bestemmingsplan

  • 1 De raad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2 Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt door het college bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

  • 3 Alvorens het college de raad terzake een voorstel doet, wordt de monumentencommissie gehoord.

  • 4 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

Artikel 21 Vergunningverlening in beschemd stads- of dorpsgezicht

  • 1 In beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde gezag.

  • 2 Op de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Geen vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het college.

Hoofdstuk 6 Archeologische verwachtingsgebieden

Artikel 22 Instandhoudingsbepaling

  • 1 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning het archeologische bodemarchief in categorie 2, 3, 4 en 6, zoals gegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Woudrichem, te verstoren, te beschadigen of te vernielen, als beschreven in artikel 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2 Het is verboden oppervlaktes in aparte vergunningsvragen op te knippen met de kennelijke bedoeling om zo onder de in de nota Archeologie gestelde ondergrenzen te blijven.

  • 3 Het verbod in lid 1 is niet van toepassing:

    • a.

      bij bodemingrepen tot 30 cm onder maaiveld met een omvang van minder dan 50 m2 in AMK-terreinen en historische kernen (categorie 2) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;

    • b.

      bij bodemingrepen met een omvang van minder dan 100 m2 in gebieden met archeologische vindplaats, onbekende archeologische verwachting, verdronken nederzetting, hoge en middelhoge archeologische verwachting waarbij de toegestane diepte van de bodemingreep variabel is en afleesbaar is van de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Deze diepte is tot 30 cm onder maaiveld,tot 50 cm onder maaiveld, tot 150 cm onder maaiveld, tot 300 cm onder maaiveld ofwel tot 500 cm onder maaiveld (categorie 3);

    • c.

      bij bodemingrepen in gebieden met een lage archeologische verwachting (categorie 4) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart, tenzij MER-plichtig, een project vallend onder de Wro, de Wet Milieubeheer of de Tracewet;

    • d.

      en gebieden met een afgerond AMZ-proces (categorie 5) als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;

    • e.

      indien een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • f.

      indien kan worden aangetoond dat in het gebied reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachte archeologische vondstlaag.

  • 4 Het verbod in lid 1 is ook niet van toepassing indien:

    • a.

      in het geldende bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg die in overeenstemming zijn met de nota Archeologie;

    • b.

      er sprake is een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij in de verleende omgevingsvergunning voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

Artikel 23 Wijzigen kwalificatie van een locatie

Op grond van een melding ingevolge artikel 53 van de Monumentenwet 1988 en op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek kan het college een terrein of locatie alsnog aanwijzen als gemeentelijk archeologisch monument, gebied van archeologische waarde, of gebied met hoge of middelhoge verwachting.

Artikel 24 Vergunning archeologische verwachtingsgebieden

  • 1 Het college kan vergunning verlenen voor graafwerk en bodemingrepen in archeologische verwachtingsgebieden en archeologisch waardevolle gebieden.

  • 2 Vergunning volgens artikel 2.1 eerste lid, sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager van de vergunning door middel van een rapportage van archeologisch vooronderzoek conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en het Programma van Eisen naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld dat bij realisatie van de bodemingrepen:

    • a.

      de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

    • b.

      er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

    • c.

      de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

  • 3 Het college kan aan de verlening van de vergunning de volgende voorschriften verbinden:

    • a.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

    • b.

      de verplichting tot het doen van inventariserend veldonderzoek of een opgraving;

    • c.

      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • 4 De gevraagde vergunning kan worden geweigerd, indien de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van het college in situ behouden dienen te blijven.

  • 5 Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor terreinen/gebieden die in overeenstemming met artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn aangewezen als beschermd archeologisch (rijks)monument.

Artikel 25 Vergunningaanvraag

  • 1 Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 24, lid 1, moet worden ingediend bij het college en moet de volgende gegevens bevatten:

    • a.

      naam en adres van de aanvrager;

    • b.

      locatie en omschrijving van de voorgenomen werkzaamheden;

    • c.

      tijdsplanning.

  • 2 Het college kan ter beoordeling van de aanvraag nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder een archeologische waardering, zoals opgenomen in een archeologisch vooronderzoek.

  • 3 3. Uit de vergunningsaanvraag moet duidelijk blijken wat de bestaande en de door de aanvrager gewenste situaties zijn.

  • 4 Het college beslist op de aanvraag binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5 Het college kan de in het vierde lid genoemde termijn van twaalf weken met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het eerste lid genoemde termijn van twaalf weken.

  • 6 Bij het niet in behandeling nemen van de aanvraag vanwege onvolledigheid is artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het college kan hiertoe nadere regels geven met betrekking tot bescherming van de archeologische waarden.

  • 7 In geval van een aanvraag om een vergunning kan het college advies vragen aan een deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg.

Artikel 26 Ruimtelijke ontwikkeling

  • 1 In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de vergunning, als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voorwaarden gesteld worden juncto artikel 39 lid 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 2 In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan een vergunning met toepassing van artikel 2.1 en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voorwaarden gesteld worden als bedoeld in artikel 41 van de Monumentenwet 1988.

  • 3 In geval van een aanvraag om een vergunning kan het college advies vragen aan een deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg.

Artikel 27 Opgravingen en begeleiding

  • 1 Indien binnen het grondgebied van de gemeente Woudrichem onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h van de Monumentenwet 1988, dient onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1, waarbij nadere eisen worden gesteld aan het onderzoek;

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoel in artikel 1 van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2 In de nadere eisen kan het college bepalingen opnemen met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3 Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere eisen voldoet, kan het college advies vragen aan een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 7 Cultuurhistorisch waardevolle objecten

Artikel 28 Aanwijzing

  • 1 Het college kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een object aanwijzen als gemeentelijk cultuurhistorisch waardevolle object.

  • 2 De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende beschrijving van het cultuurhistorisch waardevol object aan de hand van selectiecriteria die door het college zijn vastgesteld.

  • 3 Voordat het college een kerkelijk cultuurhistorisch waardevol object aanwijst voert het overleg met de eigenaar.

  • 4 Degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar of beperkt gerechtigde staan vermeld, de hypothecaire schuldeisers en – als om de aanwijzing is verzocht – de verzoeker worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

  • 5 Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een cultuurhistorisch waardevol object de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als cultuurhistorisch waardevol object ontvangt tot het moment dat de registratie plaatsvindt, is artikel 30 bij wijze van voorbescherming van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29 Aanwijzings- en registratieprocedure

Artikel 4 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor het

beschermd(e) gemeentelijk(e) monument moet worden gelezen “het beschermde cultuurhistorisch waardevol object” en voor de gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen “de gemeentelijke lijst cultuurhistorisch waardevolle objecten”.

Artikel 30 Instandhoudingbepaling

  • 1 Het is verboden een beschermd cultuurhistorisch waardevol object te beschadigen of te vernielen.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd cultuurhistorisch waardevol object af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of, indien het om een archeologische vondst gaat, te vervreemden.

    • b.

      een beschermd cultuurhistorisch waardevol object te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht of in strijd wordt gehandeld met de bepalingen van het eventueel daarop van toepassing zijnde Beeldkwaliteitplan.

Artikel 31 Vergunningaanvraag en vergunningverlening

  • 1 De aanvraag als bedoeld in hoofdstuk 4 (artikel 4.2) Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 30 wordt in drievoud ingediend bij het college.

  • 2 Op de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 30, zijn de artikelen 10 tot en met 13 van toepassing, met dien verstande dat voor het beschermd(e) gemeentelijk(e) monument moet worden gelezen “het beschermde cultuurhistorisch waardevolle object”.

Artikel 32 Intrekken van de vergunning

  • 1 De vergunning kan door het college worden ingetrokken als blijkt dat:

    • a.

      de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      de vergunninghouder de voorwaarden als bedoeld in de verleende vergunning niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het beschermde cultuurhistorisch waardevolle object zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2 Van de beschikking tot intrekking wordt een kopie aan de monumentencommissie gezonden.

Hoofdstuk 8 Schadevergoeding

Artikel 33 Schadevergoeding

  • 1 Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 9 te verlenen;

    • b.

      de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 9;

    • c.

      de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 9 derde lid;

    • d.

      een omgevingsvergunning volgens artikel 2.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • e.

      een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of beheersverordening;

    • f.

      de weigering daarvan in het belang van de archeologische monumentenzorg;

    • g.

      de voorschriften die in het belang van de archeologische monumentenzorg aan het desbetreffende besluit zijn verbonden (artikel 42 Monumentenwet 1988).

    • h.

      de veroorzaakte schade door een maatregel als bedoeld in artikel 57, tweede lid Monumentenwet 1988.

  • 2 Voor de behandeling van de verzoeken zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 9 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 34 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd het bepaalde in of krachtens de artikelen 9, 21, 22 en/of artikel 30 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van maximaal 3 maanden. Overtreding van artikelen 9, 21, 22 en/of 30 van deze verordening kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 35 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

Artikel 36 Inwerkingtreding

  • 1 Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten, beschermde gemeentelijke dorps- of stadsgezichten, beschermde gemeentelijke cultuurhistorisch waardevolle objecten en archeologische verwachtingsgebieden treedt deze in werking met ingang van de dag nadat deze bekend is gemaakt.

  • 2 Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 lid 2 van de Monumentenwet 1988.

  • 3 De Verordening monumenten, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van datum 16 december 2008, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het tweede lid toepassing vindt.

  • 4 De op grond van het ingevolge het vorige lid vervallen verordening aangewezen en geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 5 Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Verordening monumenten .

Artikel 37 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Erfgoedverordening, gemeente Woudrichem.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Woudrichem in zijn openbare vergadering van 27 maart 2012.

Toelichting 1 Toelichting op de Erfgoedverordening