Regeling vervallen per 26-06-2007

Wet werk en bijstand; reïntegratieverordening 2005

Geldend van 12-05-2005 t/m 25-06-2007

Intitulé

Wet werk en bijstand; reïntegratieverordening 2005

Aan de raadNr.:18Agendapunt: 6Datum vergadering: 29 maart 2005Van: Burgemeester en wethoudersDienst/afdeling: Buro Altena/ Ad huijsmanDatum: 22 februari 2005Bijlagen: Verordeningen (reeds in uw bezit)Onderwerp: Wwb reïntegratieverordening en Wwb maatregelen- en handhavingsverordeningProbleemstellingAanleidingVanaf 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (Wwb) van kracht. De Wwb kwam in de plaats van de Algemene bijstandswet.De Wwb verplicht de gemeenteraad verordeningen vast te stellen over het reïntegratiebeleid en over het sanctiebeleid. Deze twee verordeningen moeten op dezelfde datum ingaan.VoorgeschiedenisDe Wwb heeft grote gevolgen voor gemeenten. Gemeenten moeten voortaan beleid maken rond het reïntegreren van uitkeringsgerechtigden en ontvangen daarvoor een geoormerkt bedrag. Slagen gemeenten er in de instroom beperkt te houden en het uitkeringsbestand te laten krimpen, dan ontstaat een financieel voordeel. Andersom kan een toename van het bestand er toe leiden dat de gemeente uit eigen middelen de uitkeringen moet bijpassen.De gemeenteraad stelde begin 2004 de nota `Missie, visie en uitgangspunten bij de invoering Wwb' vast. Aansluitend daarop ging de raad in juni vorig jaar akkoord met de kadernota Wwb. De hoofdlijnen van het voorgestane beleid werden hierin vastgelegd.De verordeningen die nu aan u worden voorgelegd zijn een uitwerking van de kadernota. Gekozen is voor verordeningen op hoofdlijnen: de belangrijkste beleidskeuzes zijn in de verordeningen opgenomen. De verdere uitwerking van het beleid is vastgelegd in het bij de reïntegratieverordening behorend uitvoeringsbesluit en in nog vast te stellen beleidsregels.Maatschappeljke ontwikkelingHet reïntegreren van uitkeringsgerechtigden is niet lets nieuws voor gemeenten. Die taak hadden ze altijd al. Het rijk wil met de Wwb de verantwoordelijkheid van gemeenten vergroten door ze zelf financieel verantwoordelijk te maken. Daarnaast stelt de Wwb strakkere eisen aan uitkeringsgerechtigden: ledereen die kan werken moet aan de slag, waarbij voor iedereen alle gangbare arbeid als passend wordt aangemerkt. Er bestaat slechts recht op een reïntegratievoorziening, wanneer blijkt dat de client er zelf niet in slaagt een betaalde baan te vinden.Beoogd effectDe reïntegratieverordening biedt de handvatten die nodig zijn om onze doelstellingen van het reïntegratiebeleid te kunnen realiseren:nieuwe instroom beperken;zoveel mogelijk uitstroom bereiken van het zittende bestand; uitkeringsgerechtigden zonder arbeidsmarktperspectief op een traject sociale activering plaatsen;niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering Algemene nabestaandenwet ondersteuning bieden bij het vinden van betaald werk; geen gedwongen ontslagen in de gesubsidieerde banen, maar activiteiten ondernemen om zoveel mogelijk van deze banen regulier te maken.De maatregelen- en handhavingsverordening geeft de mogelijkheid de uitkering te korten als de client zijn verplichtingen niet nakomt. Door een nauwe samenwerking met het CWI en reïntegratiebedrijven wordt een maatregel opgelegd zodra de client een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont.De verordening stelt voorts dat het college beleidsregels vaststelt op het gebied van terugvordering en verhaal.AnalyseInhoud reïntegratieverordeningDe belangrijkste elementen van de reïntegratieverordening zijn als volgt samen te vatten:

  • 1.

    alle uitkeringsgerechtigden, anw-ers, niet-uitkeringsgerechtigden en personen op een ID/Wiw baan hebben aanspraak op ondersteuning bij het vinden van een baan dan wel bij het opzetten van een traject sociale activering;

  • 2.

    aanspraak op een noodzakelijke voorziening bij het vinden van een baan bestaat slechts als vastgesteld wordt dat een dergelijke voorziening noodzakelijk is;

  • 3.

    uit een oogpunt van kostenbeheersing worden jaarlijks (voor het eerst in 2005) subsidie- of budgetplafonds ingesteld voor de verschillende

  • 4.

    reïntegratievoorzieningen, alsmede een plafond voor het aantal personen dat voor een specifieke voorziening in aanmerking komt;

  • 5.

    de rechten en plichten van de client;

  • 6.

    vrijstelling van de sollicitatieverplichting kan o.a. worden verleend als de uitkeringsgerechtigde zijn zorg- en opvoedingstaken niet kan combineren met een werkkring;

  • 7.

    reïntegratietrajecten zijn in principe gericht op duurzame arbeid, maar een tijdelijke baan (bijvoorbeeld via een uitzendbureau) kan bijdragen aan het bereiken van het uiteindelijke doel;

  • 8.

    voor nieuwe uitkeringsgerechtigden en jongeren geldt de direct-werk aanpak: gedurende een observatieperiode (maximaal zes weken) zijn zij 20 uur werkzaam via !Go;

  • 9.

    aansluitend op de direct-werk periode wordt een vervolgtraject aangeboden: dit kan bestaan uit een traject sociale activering, scholing, een leerwerkstage of een opstapbaan;

  • 10.

    aan werkgevers kunnen onder bepaalde voorwaarden loonkostensubsidies en premies verstrekt worden als zij een uitkeringsgerechtigde in dienst nemen;

  • 11.

    uitkeringsgerechtigden kunnen in bepaalde gevallen in aanmerking komen voor gedeeltelijke vrijlating van inkomsten uit deeltijdwerk;

  • 12.

    uitkeringsgerechtigden kunnen in bepaalde gevallen in aanmerking komen voor premies bij het aanvaarden van een vaste baan, bij het verrichten van vrijwilligerswerk en bij het afronden van een scholingstraject;

  • 13.

    reiskosten, kosten van kinderopvang en de kosten van een vervangende voorziening voor mantelzorg kunnen worden vergoed;

  • 14.

    de bestaande ID- en Wiw banen worden omgezet in zogenaamde vangnetbanen, waardoor de betreffende werkgevers een op deze verordening gebaseerde loonkostensubsidie gaan ontvangen;

  • 15.

    het college legt jaarlijks verantwoording of aan de gemeenteraad over de ingezette middelen en over de resultaten van het gevoerde beleid.

Inhoud maatregelen- en handhavingsverordeningDe belangrijkste elementen van de maatregelen- en handhavingsverordening zijn:

  • 1.

    een maatregel wordt opgelegd in de vorm van een vast geldbedrag in plaats van in een percentage van de uitkering; bij de hoogte van de maatregel is aansluiting gezocht bij het huidige maatregelenbeleid;

  • 2.

    bij een gedraging die niet heeft geleid tot het ten onrechte verlenen of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt in eerste instantie een schriftelijk waarschuwing gegeven; bij herhaling volgt alsnog een maatregel;

  • 3.

    het college stelt ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand regels op waarmee de rechtmatigheid van het ontvangen van een uitkering wordt beoordeeld.

ConclusieKlantgericht werken hebben wij hoog in het vaandel staan. "We willen mensen in beweging brengen en de klant centraal stellen", zo Iuidt de missie van Buro Altena. Onvermijdelijk volgt dan ook de vraag: wordt de client nu beter van dit nieuwe reïntegratiebeleid?Die vraag valt niet eenduidig te beantwoorden.Met de geschetste opzet van de twee verordeningen creeren we naar onze mening een goede samenhang aan instrumenten en voorzieningen om een afgewogen reïntegratie- en handhavingsbeleid te kunnen voeren.Het vastleggen van het voorgestane beleid in verordeningen en beleidsregels is echter nog geen garantie voor succes. Het daadwerkelijk verkleinen van het uitkeringsbestand is vooral afhankelijk van de economische conjunctuur. Andere van invloed zijnde factoren betreffen de omvang van het reïntegratiebudget, de inzet van onze ketenpartners (CWI, reïntegratiebedrijven, ROC), het beschikken over een netwerk van werkgevers en de werkwijze van onze consulenten.Op voorhand kunnen we stellen dat de beperkte omvang van ons reïntegratiebudget het niet mogelijk maakt om in alle gevallen de wens van de client te honoreren voor bijvoorbeeld een scholingstraject gericht op een duurzame baan. In een aantal gevallen zullen wij de client er op moeten wijzen dat alle gangbare arbeid passend voor hem is en dat er mogelijkheden voor hem zijn om zonder scholing een baan te aanvaarden.In den lande zijn de resultaten op reïntegratiegebied nogal wisselend.Met het model dat !Go op ons verzoek voor onze regio ontwikkelde, t.w. direct-werk met aansluitend leerwerkstages en opstapbanen, hebben wij niettemin goede hoop tot een succesvolle aanpak te komen. Succesvol betekent in dit verband: een kleiner uitkeringsbestand. En dat is niet alleen beter voor de gemeente, maar ook voor de client.ConsequentiesFinancieelHet geoormerkte budget voor reïntegratie, het zogenaamde Wwb-werkdeel, is ontoereikend voor het voeren van een breed vormgegeven reïntegratiebeleid. Om die reden werd een subsidieaanvraag bij het Europese Sociaal Fonds ingediend.Op dit moment is de omvang van het Wwb budget voor de komende jaren nog niet bekend, maar er kan vanuit gegaan worden dat dit lager zal worden.Met ingang van 2005 zullen wij subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Dit is noodzakelijk uit een oogpunt van kostenbeheersing. Tegelijkertijd zullen wij daarbij aangeven hoeveel personen maximaal in aanmerking kunnen komen voor een specifieke voorziening.Indien daar aanleiding toe is zullen wij in de loop van het kalenderjaar schuiven binnen de diverse deelbudgetten. Flexibiliteit moet mogelijk blijven.De hoogte van de vast te stellen plafonds is afhankelijk van de middelen die jaarlijks beschikbaar komen via het Wwb-werkdeel.TaakstellingVoorafgaand aan elk kalenderjaar zullen wij een taakstelling maken, waarin de beoogde doelen en beoogde resultaten worden weergegeven. Het zal duidelijk zijn dat de taakstelling deels afhankelijk is van de hoogte van het reïntegratiebudget. Ook de conjuncturele vooruitzichten spelen een rotIn de taakstelling komen o.a. de volgende aspecten aan de orde:een overzicht van doelgroepen, met een budgetplafond per doelgroep en een te realiseren aantal trajectplannen en een te realiseren uitstroom per doelgroep;- een overzicht van doelgroepen, met een budgetplafond per doelgroep en met het aantal deelnemers aan voorzieningen zoals direct-werk, leerwerkstages en sociale activering;een overzicht van het aantal te realiseren trajecten voor Anw-ers en niet­uitkeringsgerechtigden, gekoppeld aan een budgetplafond;- het aantal te realiseren uitstroomtrajecten uit de ID en Wiw regeling;- het aantal te realiseren trajecten dat leidt tot het verwerven van deeltijdwerk, waardoor de uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering gaat ontvangen;- het aantal en het totaalbedrag van toe te kennen loonkostensubsidies.De taakstelling wordt opgenomen in het Uitvoeringsplan van Buro Altena. Jaarlijks wordt dit bedrijfsplan ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad.VerantwoordingWij zullen jaarlijks voor 1 juli aan de gemeenteraad verantwoording afleggen over het gevoerde beleid, waarbij in elk geval onderstaande punten aan de orde komen:- een overzicht van de doelgroepen die gebruik hebben gemaakt van het reïntegratieaanbod, met een analyse in hoeverre deze doelgroepen in gelijke mate gebruik maakten van het reïntegratieaanbod;een analyse in hoeverre niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers in gelijke mate gebruik maakten van het reïntegratieaanbod;een overzicht van de ingezette financiele middelen per doelgroep, gekoppeld aan een overzicht van de behaalde resultaten en afgezet tegen de aan het begin van het jaar vastgestelde taakstelling;- een overzicht van de opgelegde maatregelen.

Via de tussenrapportages en bestuursrapportages wordt de raad tussentijds geInformeerd over de beschikbare middelen en de inzet daarvan.Juridisch De inhoud van de verordeningen voldoet aan de juridische vereisten. Met name wordt er hierbij op gewezen dat wij uitkeringsgerechtigden kunnen verplichten deel te nemen aan activiteiten als direct-werk en leerwerkstages. Het gaat daarbij om situaties waarbij werkzaamheden verricht moeten worden zonder daarvoor salaris te ontvangen. Zolang het aanleren van vaardigheden en het opdoen van werkervaring centraal staat en zolang het werk niet is gericht op het realiseren van het bedrijfsdoel van de werkgever, zijn dergelijke trajecten toegestaan.MaatschappelijkJuridisch is het weliswaar mogelijk uitkeringsgerechtigden te verplichten deel te nemen aan direct-werk en leerwerkstages, maar er moet rekening mee worden gehouden dat zulke trajecten aanvankelijk voor sommige uitkeringsgerechtigden niet acceptabel zullen zijn. Een zorgvuldige uitleg en begeleiding van de client is daarom van belang. Belangrijk is de client op de juiste wijze te benaderen en zijn motivatie aan te boren. Het moet voor de client duidelijk zijn dat dergelijke trajecten onderdeel zijn van het uiteindelijke reïntegratiedoel. Dat Iuidt: op termijn een duurzame betaalde baan verkrijgen en niet langer afhankelijk van een uitkering.Planning en evaluatieTijdsplanningDe ingangsdatum van de verordeningen is zes weken na vaststelling door de gemeenteraad. Dit betekent dat vanaf deze datum alle voorzieningen zoals genoemd in de reïntegratieverordening ingezet kunnen worden.CommunicatieVoor zowel bestaande als nieuwe clienten is het belangrijk dat zij goed op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. Wij zullen daarom de belangrijkste aspecten van het reïntegratie- en maatregelenbeleid vastleggen in een beknopte brochure en deze verspreiden onder alle clienten. Daarnaast zullen wij al onze intermediairs informeren.EvaluatieBij de jaarlijkse verantwoording aan de raad wordt tevens een evaluatie van deze verordeningen voorgelegd.Extern betrokkenenRond de uitvoering van het reïntegratiebeleid is een aantal instanties betrokken. De belangrijkste zijn het CWI en reïntegratiebedrijf !Go. Vooraf zullen wij met hen goede uitvoeringsafspraken maken, vooral met betrekking tot direct-werk en leerwerkstages, maar ook over bijvoorbeeld de mogelijkheid van loonkostensubsidies en het premiebeleid.Maar ook met andere instanties is het van belang om het nieuwe beleid goed of te stemmen, o.a. met het ROC Da Vinci College, de Stichting Nieuwkomers en Vluchtelingenwerk, het AMW, het Servicepunt vrijwilligers en reïntegratiebedrijven.Advies clientenraad Abw+De clientenraad Abw+ behandelde dit voorstel op 13 september 2004. De clientenraad is akkoord met het voorstel.Daarbij maakt de clientenraad wel een aantal kanttekeningen:

  • a.

    Het is belangrijk dat er geen gaten vallen in een reïntegratietraject. Als een onderdeel doorlopen is (bijvoorbeeld de zes weken periode van Direct­Werk), moet direct aansluitend het vervolgtraject starten;

  • b.

    Als het reïntegratiebudget van de gemeente niet toereikend is, mogen clienten daar niet de dupe van worden. In dat geval zal de gemeente toch voor financiering van het traject moeten zorgen;

  • c.

    Mocht er geld overblijven op het Wwb budget, dan moet dat niet terugvloeien in de algemene middelen, maar moet dat geld gereserveerd worden voor reïntegratieactiviteiten;

  • d.

    Werkgevers moeten goed geInformeerd worden over de mogelijkheid van Loonkostensubsidies.

Voorstel aan commissieWij stellen u voor de bijgaande Reïntegratieverordening Wwb en de Maatregelen- en handhavingsverordening Wwb vast te stellen en kennis te nemen van het Uitvoeringsbesluit reïntegratieverordening Wwb.Advies commissieDe commissie Diensten behandelde het voorstel in de vergadering van 23 september 2004. De commissie was unaniem akkoord met het voorstel.Beslispunten- vaststellen van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand- vaststellen van de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand- kennisnemen van het Uitvoeringsbesluit Wet werk en bijstandHet college van burgemeester en wethouders van Woudrichem,de secretaris, de wnd. burgemeester,R.W.J. Briene, C.J.J.A. LeijtenDe raad van de gemeente Woudrichem;Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d.1 juni 2004, nr. 18; Gehoord het advies van de commissie Diensten d.d. 23 september 2004;BESLUIT:de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem vast te stellen;de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem vast te stellen.Aldus besloten door de raad van de gemeente Woudrichem in zijn openbare vergadering van 29 maart 2005.De raad van de gemeente Woudrichem,gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Woudrichem van 1 juni 2004 inzake het vaststellen van een Maatregelen- en handhavingsverordening Wwb, gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, artikel 8a en artikel 18 van de Wet werk en bijstand, gezien het advies van de clientenraad Abw+ van 13 september 2004, gehoord de commissie Diensten op 23 september 2004,besluit vast te stellen de volgende verordening:Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • g.

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, waaronder mede het gezin wordt verstaan;

  • h.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3. Het college biedt de belanghebbende de gelegenheid, voorafgaand aan het voornemen een maatregel op te leggen, zijn reactie te geven op dit voornemen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, als aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet danwel met toepassing van artikel 35, eerste lid, van de wet.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, als dit van toepassing is, de reden om af to wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan een jaar vc5Or constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte of teveel bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Als het college afziet van het opleggen van een maatregel wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden toegepast als de bijstandnorm over een periode in het verleden nog niet is uitbetaald, dan wel het opleggen van een maatregel in de toekomst niet of niet geheel mogelijk is omdat de uitkering vOOr de effectuering van de (volledige) maatregel wordt beeindigd.

  • 3. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen drie maanden na het moment van oplegging heroverwogen.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Als een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen van gelijke aard die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2

Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 8 Indeling in categorieen

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieen:

  • 1.

    Eerste categorie:het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie en het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan administratieve verplichtingen in verband met het recht op bijstand en daaraan verbonden plicht tot arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Tweede categorie:a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.c. gedragingen die de inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;d. het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

  • 3.

    Derde categorie:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      € 40 gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      € 80 gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      honderd procent van de bijstandsnorm, uitgedrukt in een bedrag, gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2. De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 3. Als door toepassing van het bepaalde in het eerste of tweede lid een maatregel van honderd procent, uitgedrukt in een bedrag, is opgelegd, wordt de duur van de maatregel steeds met een maand verhoogd, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een zodanige maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 4. Als het niet-nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, geeft het college een schriftelijke waarschuwing voor het niet tijdig of onvolledig nakomen van de verplichtingen. Een maatregel kan wel worden opgelegd indien het niet of onvolledig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar nadat een eerdere schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 3

Niet nakomen van de inlichtingenplicht.

Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Als een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie, die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan, niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een schriftelijke waarschuwing opgelegd. Indien bedoelde verplichting niet wordt nagekomen binnen een periode van een jaar nadat een eerdere schriftelijke waarschuwing is gegeven, kan het college met toepassing van artikel 54 van de wet en onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opleggen van € 40 gedurende 66n maand.

  • 2. De hoogte van de maatregel kan worden verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen een periode van een jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1. Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 500: een maatregel van € 50;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 500 tot € 1.500: een maatregel van € 150;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.500 tot € 3.500: een maatregel van € 350;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 3.500 tot 6.000: een maatregel van € 600,-. Is de maatregel van € 600 genoemd onder d hoger dan de van toepassing zijnde norm, dan wordt de maatregel beperkt tot de van toepassing zijnde norm gedurende 66n maand.

  • 3. Een maatregel op grond van het eerste lid wordt ook opgelegd voor de in dat lid bedoelde gedragingen die zich geheel of gedeeltelijk hebben voorgedaan in de periode vc58r de datum van inwerkingtreding van de verordening, maar die pas ontdekt zijn na de datum van inwerkingtreding daarvan.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand (nulfraude)

  • 1. Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, geeft het college een schriftelijke waarschuwing in verband met het niet nakomen van de verplichting. Indien binnen een periode van een jaar nadat een eerdere waarschuwing is gegeven de bedoelde inlichtingenplicht niet wordt nagekomen, kan het college, onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opleggen van € 40 gedurende een maand.

  • 2. De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen een jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt.

Hoofdstuk 4

Overige gedragingen die leiden tot een maatregel.

Artikel 13 Tekortschietend beset van verantwoordelijkheid

  • 1. Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 500: een maatregel van € 50;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 500 tot € 1.500: een maatregel van € 150;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.500 tot € 3.500 een maatregel van € 350;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 3.500,- tot 6.000,-: een maatregel van € 600. Is de maatregel van € 600 genoemd onder d hoger dan de van toepassing zijnde norm, dan wordt de maatregel beperkt tot de van toepassing zijnde norm gedurende een maand.

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van € 160 gedurende zes maanden.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien als de verwijtbaarheid van de gedraging volledig ontbreekt. Als binnen een periode van twee jaar, to rekenen vanaf de datum waarop de beschikking waarin van het afzien van het opleggen van de maatregel vanwege een ernstige misdraging mededeling wordt gedaan, opnieuw sprake zal zijn van een zeer ernstige misdraging, wordt een maatregel opgelegd.

Hoofdstuk 5 HANDHAVINGSBELEID

Artikel 15 Het handhavingsbeleid

  • 1. Het college stelt ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstandsuitkeringen een heronderzoeksplan ter beoordeling van de rechtmatigheid op.

  • 2. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot terugvordering en verhaal.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 16 Aanpassing bedragen

Het college past jaarlijks per 1 januari de in deze verordening genoemde bedragen aan op basis van prijsindexatie.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem.

Artikel 18 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking zes weken na vaststelling door de gemeenteraad.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van Woudrichem van imaart 2005.Maatregelen- en handhavingsverordening Wwb gemeente Woudrichem 2004.

1 Artikelgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingenArtikel 1 BegripsomschrijvingDe begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB.In de verordening wordt het begrip 'belanghebbende' gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als 'degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken'. Onder belanghebbende wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 18, vierde lid WWB, mede het gezin verstaan.Artikel 2 Het opleggen van een maatregelEerste lidDe WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen:

  • 1.

    Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid).

  • 2.

    De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit 2 soorten verplichtingen:- de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en- de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zullen nader moeten worden uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde. De reïntegratieverordening die elke gemeente moet opstellen, vormt de juridische basis voor opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het besluit tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd.

  • 3.

    De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

  • 4.

    De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals:- het toestaan van huisbezoek;het meewerken aan een psychologisch onderzoek.

Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt: 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'.De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 28, tweede lid Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.Tweede en derde lidIn de maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste verlaging van de bijstandsnorm.In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel of te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:- Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.- Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.- Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardbedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd.Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5. Om op een juiste wijze de mate van verwijtbaarheid te kunnen vaststellen dient in het algemeen de belanghebbende naar aanleiding van de geconstateerde gedraging en de mogelijk in verband hiermee op te leggen maatregel om een (bij voorkeur schriftelijke) reactie te worden gevraagd. De zorgvuldigheid vereist dit. Een weergave van deze reactie moet in de rapportage worden vermeld. Dit opdat zichtbaar is welke activiteiten in het kader van de vastgestelde maatregel zijn ontplooid en hoe de afweging heeft plaatsgevonden.Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:bijzondere financiele omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiele tegemoetkoming mogelijk is;- sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;- bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.Artikel 3 De berekeningsgrondslagEerste lidIn dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Met uitzondering van het bepaalde in tweede lid van dit artikel, wordt geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om een maatregel ook toe te passen op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag.Tweede lidDit lid heeft betrekking op het verstrekken van bijstand aan 18 tot 21-jarigen. Deze jongeren ontvangen een lage jongerennorm, die als noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. In deze gevallen kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor levensonderhoud. Als de maatregel alleen op de lage jongerennorm ad € 199,83 (peildatum 01-01-2004) wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.Daarnaast kan een maatregel worden opgelegd bij het verstrekken van bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid van de wet. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer de aanvrager te verwijten valt dat hij geen beroep heeft gedaan op voorliggende voorzieningen.In de beleidsregels bijzondere bijstand wordt verwezen naar de maatregelenverordening.Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregelHet verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen.Wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid WWB). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregelEerste lidHet afzien van het opleggen van een maatregel 'indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB. Het college kan in beleidsregels neerleggen hoe het van plan is om te gaan met de beoordeling van de verwijtbaarheid, door bijvoorbeeld aan te geven welke gedragingen in principe altijd verwijtbaar worden geacht en welke gedragingen in beginsel nooit. Ook kan in beleidsregels worden vastgelegd in welke gevallen sprake is of kan zijn van verzachtende omstandigheden.Een andere reden om of te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd.Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die !anger dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden.Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die staat in artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.Tweede lidHet doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel is van belang in verband met eventuele recidive.Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvakEerste lidHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of

  • 2.

    door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en). Het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Gemeenten hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening van de bijstand en het te veel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand na bekendmaking daarvan, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

Tweede lidWanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bijstandsbedrag dat nog moetworden uitbetaald. In dat geval kan de bijstand wel worden herzien en kan de maatregel met de nog niet uitbetaald bijstandsnorm worden verrekend. Dit lid is ook van toepassing op die gevallen waarbij de opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de bijstand wordt beeindigd. In dat geval wordt het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog gerealiseerd door herziening van eerder verstrekte uitkering en wordt de bijstand (tot een bedrag van de niet geeffectueerd maatregel) teruggevorderd.Derde lidDit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid WWB.Gemeenten mogen zelf bepalen wanneer die herbeoordeling plaatsvindt, als dat maar gebeurt binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo'n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het Iicht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.In de gevallen dat een maatregel voor een periode van maximaal drie maanden wordt opgelegd, wordt de uitkering na afloop van deze maatregelperiode zonder nadere rapportage, ongekort voortgezet. Dit is slechts anders als de belanghebbende zich na bekendmaking van de maatregel en vOOr het verstrijken van de maatregelperiode opnieuw maatregelwaardig gedraagt. In dat geval kan (al dan niet direct aansluitend op de eerdere maatregel) opnieuw een (hogere) maatregel worden opgelegd. Dit op basis van een nieuw besluit.Artikel 7 Samenloop van gedragingenDe regeling voor de samenloop van gedragingen heeft alleen betrekking op gedragingen van gelijke aard' van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Onder gedragingen van `gelijke aard' moet worden verstaan die gedragingen die in deze verordening in een hoofdstuk zijn vermeld. Bijvoorbeeld het niet verlenen van medewerking aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid van tweede en die van derde categorie. Voor het toepassen van de maatregel moet dan worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.De samenloopregeling geldt niet voor (min of meer) gelijktijdig geconstateerde gedragingen van verschillende aard (bijvoorbeeld niet voldoen aan de arbeidsverplichtingen en inlichtingenfraude). In dat geval kunnen twee maatregelen worden opgelegd.Als twee of meer maatregelen te samen op maandbasis minder dan 100% van de bijstandsnorm vertegenwoordigen worden ze in dezelfde maand toegepast. Vertegenwoordigen beide maatregelen te samen meer dan 100% van de bijstandsnorm zijn, dan wordt de ene maatregel toegepast in de eerste maand volgende op die waarin het besluit bekend gemaakt is en wordt de tweede maatregel toegepast in de daaropvolgende maand.Hoofdstuk 2Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.Artikel 8 Indeling in categorieenIn dit artikel worden de gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid in drie categorieen onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. De maatregelen in verband met het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand is afzonderlijk geregeld in artikel 12. Maatregelen in verband met het te Iaat verstrekken van informatie zijn benoemd in artikel 11.De gedragingen die in artikel 9 worden genoemd zijn minder concreet omschreven dan in het Maatregelenbesluit. De reden hiervoor is dat de WWB, in tegenstelling tot de Abw, volstaat met een algemene omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling. De concrete invulling van de verplichtingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele bijstandsgerechtigde.De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het CWI en ingeschreven te doen blijven.De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, en de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren. In deze categorie gaat het tevens om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden hiervan zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het opgesteld trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan worden gesteld.De derde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het voorafgaand aan de aanvraag door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel het tijdens de bijstand niet behouden van deeltijdarbeid.Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregelAlgemeenHet staat de gemeente vrij in de verordening te regelen dat in beginsel eerst altijd een waarschuwing wordt gegeven voordat een maatregel wordt opgelegd.In deze verordening is hiervoor slechts gekozen voor situaties waarbij de gedragingen van de belanghebbende niet leiden tot een direct of indirect nadeel voor de gemeente.Er zijn twee redenen om het eerst geven van een waarschuwing te beperken tot deze situaties. De eerste reden is dat een waarschuwing er van uit gaat dat uitkeringsgerechtigden (nogmaals) op de hoogte gesteld moeten worden van hun verplichtingen. Gemeenten hebben de opdracht hun kianten zo goed mogelijk te informeren over de verplichtingen die aan de bijstand verbonden zijn. Klanten dienen op maat geinformeerd te worden en ook de dienstverlening zal op maat verzorgd moeten worden. Deze werkwijze maakt onderdeel uit van hoogwaardig handhaven, waarbij handhaven in de bedrijfsvoering is geintegreerd. Hierdoor zal waarschijnlijk ook de naleving van de verplichtingen groter worden en maatregelen die worden opgelegd beter worden geaccepteerd.De informatie over de maatregelen moet goed toegankelijk zijn en in begrijpelijke taal geschreven zijn. Gelet op de wijze waarop Buro Altena vorm zal gaan geven aan de voorlichting met betrekking tot de rechten en plichten en de maatregelen die kunnen volgen als de verplichtingen niet worden nagekomen, kan een waarschuwing richting kianten achterwege blijven bij gedragingen vanaf categorie 2.De tweede reden om slechts in beperkte situaties te kiezen voor een waarschuwing heeft te maken met het felt dat een waarschuwing er van uit gaat dat herstel van de oude situatie mogelijk is. Dat is echter niet het geval. Uitgezonderd het niet of niet op tijd voldoen aan bepaalde administratieve verplichtingen, waarbij het verzuim geen gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand, hebben alle andere gedragingen in meer of mindere mate gevolgen (gehad) voor het verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Overigens is in het individuele gevallen altijd mogelijk of te zien van het opleggen van een maatregel. In dat geval wordt gebruik gemaakt van het eerste lid, onderdeel a van artikel 5 (afzien van een maatregel omdat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt).Eerste lidDeze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de drie categorieen van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Het hanteren van vaste bedragen per gedraging bevordert de duidelijkheid voor zowel de belanghebbende als de uitvoerende consulenten van Buro Altena. De verwachting is dat door maatregelen in vaste bedragen te benoemen en bekend te maken ongewenst gedrag beter kan worden voorkomen dan de onder de Abw gehanteerde systematiek van percentages van de uitkering. Bekendmaking van de in enig kalenderjaar per gedraging te hanteren maatregelen zal plaatsvinden per 1 januari. De raad geeft het college de bevoegdheid de bedragen jaarlijks op basis van indexering aan te passen (art. 16). De aan de hand van de uitkeringen berekende maatregelen worden daarbij op hele euro's naar beneden afgerond.Bij het vaststellen van de hiervoor benoemde uitgangspunten van het te hanteren maatregelenbeleid zijn twee vragen nadrukkelijk meegewogen:

  • 1.

    In hoeverre voldoet de beoogde verlaging van de uitkering aan de eisen van proportionaliteit en evenredigheid als de betreffende gedraging in ogenschouw wordt genomen?

  • 2.

    In hoeverre zal het opleggen van de maatregel effectief zijn, in de zin dat de maatregel de beoogde gedragsverandering bij de bijstandsgerechtigde zal bewerkstelligen?

In het onder de Abw geldende Maatregelenbesluit werden 4 categorieen gedragingen onderscheiden. De eerste en de vierde categorie gedragingen uit dit besluit komen overeen met de eerste en derde categorie van deze verordening. In categorie drie van de verordening zijn de categorieen twee en drie van het Maatregelenbesluit samengevoegd. De reden hiervoor is gelegen in het felt, dat in praktijk het onderscheid tussen de categorieen twee en drie van het Maatregelenbesluit zo marginaal werd bevonden dat het verschil in de op te leggen maatregel niet goed te verklaren was. Door in de verordening de verschillende gedragingen in een categorie te plaatsen is dit bezwaar verdwenen en wordt beter voldaan aan de hiervoor genoemde uitgangspunten.Voor de hoogte van de op grond van de verordening bij categorie twee op te leggen maatregel is aangesloten bij die van categorie twee uit het Maatregelenbesluit.Bij de maatregel van categorie een is aansluiting gezocht bij de sanctie van 5% van het Maatregelenbesluit.Tweede lidAls binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte van de maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de eerdere maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Van recidive is ook sprake als de eerste maatregel is opgelegd vanwege een verwijtbare gedraging van partner 1 en de tweede verwijtbare gedraging partner 2 is aan te rekenen. Op grond van de begripsomschrijving wordt onder belanghebbende immers ook het gezin verstaanAls de belanghebbende zich na het opleggen van de in hoogte verdubbelde maatregel binnen twaalf maanden na bekendmaking daarvan opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie wordt de hoogte van de bij het laatste besluit opgelegde maatregelopnieuw verdubbeld. Dit totdat de hoogte van de te verdubbelen maatregel gelijk is aan of (in theorie) hoger is dan de bijstandsnorm. Als de belanghebbende zich na het opleggen van een maatregel van 100% van de uitkering opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie kan de maatregel nog slechts worden verzwaard door de duur van de maatregel te verhogen. Dit is in het derde lid geregeld.Als binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een verwijtbare gedraging van een hogere categorie, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een maatregel die overeenkomt met de verdubbelde maatregel van die hogere categorie. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de eerdere maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Van recidive is ook sprake als de eerste maatregel is opgelegd vanwege een verwijtbare gedraging van partner 1 en de tweede verwijtbare gedraging partner 2 is aan te rekenen. Op grond van de begripsomschrijving wordt onder belanghebbende immers ook het gezin verstaanAls de belanghebbende zich na het opleggen van de dubbele maatregel van hogere categorie binnen twaalf maanden na bekendmaking daarvan opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie wordt de hoogte van de bij het laatste besluit opgelegde maatregel opnieuw verdubbeld. Dit totdat de hoogte van de te verdubbelen maatregel gelijk is aan of (in theorie) hoger is dan de bijstandsnorm. Als de belanghebbende zich na het opleggen van een maatregel van 100% van de uitkering opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie kan de maatregel nog slechts worden verzwaard door de duur van de maatregel te verhogen. Dit is in het derde lid geregeld.Derde lidAls door toepassing van het bepaalde in het eerste of tweede lid een maatregel van honderd procent is opgelegd, wordt bij herhaling van verwijtbaar gedrag van dezelfde of hogere categorie binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een zodanige maatregel van honderd procent is opgelegd, de duur van de maatregel steeds met een maand verlengd.Als de belanghebbende zich na het opleggen van de in duur verzwaarde maatregel (twee maanden honderd procent in plaats van een maand) binnen twaalf maanden na bekendmaking daarvan opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie wordt de duur van de bij het laatste besluit opgelegde maatregel van honderd procent opnieuw met een maand verhoogd (drie maanden honderd procent in plaats van twee maanden), enz.Mocht als gevolg van meervoudige recidive een honderd procent maatregel worden opgelegd die qua duur meer bedraagt dan drie maanden, dan moet, op grond van artikel 18, derde lid VVWB, binnen drie maanden nadat het besluit is genomen een herbeoordeling plaatsvinden. Zoals bij artikel 7, derde lid van deze verordening is aangegeven hoeft bij zo'n herbeoordeling niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginate beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.Vierde lidBij het opleggen van een maatregel moet opgepast worden dat er onnodig bureaucratisch gewerkt wordt. Dit betekent concreet dat bij gedragingen van de belanghebbende die de gemeente geen geld kosten, in eerste instantie geen maatregel wordt opgelegd. Volstaan wordt in zulke gevallen met een schriftelijke waarschuwing. Bij dergelijke gedragingen gaat het bijvoorbeeld om het niet verschijnen op een uitnodiging voor een heronderzoek of een gesprek met de activeringsconsulent.Dit soort problemen kunnen het beste eerst met praten opgelost worden. Leidt dat niet tot een gedragswijziging van de klant, dan kan bij herhaling alsnog een maatregel worden opgelegd.Hoofdstuk 3Niet nakomen van de inlichtingenplicht.In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:Artikel 10: het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente.In deze situatie is artikel 54 WWB van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op bijstand opschorten en belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.Artikel 11: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt. In deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17 WWB. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente, met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude) vormt een schending van de informatieplicht van artikel 17.Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De bijstand moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de bijstand moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het opleggen van een maatregel is dus bij het niet-verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering niet aan de orde.Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevensEerste lidAls een client de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid, WWB). Het kan daarbij gaan om het niet tijdig aanleveren van specifiek gevraagde gegevens in het kader van een heronderzoek of om het niet tijdig inleveren van de periodieke inkomstenverklaring. Het college geeft de client vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de bijstand voortgezet en wordt geen maatregel opgelegd. Een schriftelijke waarschuwing wordt gegeven. Het argument om niet direct een maatregel op te leggen komt overeen met het gestelde bij de toelichting van artikel 9, vierde lid. Bij herhaling van het gedrag kan het college er voor kiezen alsnog een maatregel op te leggen.Tweede lidAls binnen een jaar na het opleggen van een maatregel sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte van de maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de eerdere maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstandEerste lidIn artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Onder 'onverwijld' wordt daarbij verstaan: door vermelding van de relevante feiten op de inkomstenverklaring van de maand waarop die feiten (voor het eerst) betrekking hebben. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand.Tweede lidDe maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald. Voor de wijze van bepaling van de op te leggen maatregel is aangesloten bij de onder de Abw geldende berekeningswijze van de boete: 10% van het benadelingsbedrag. Vanwege uitvoeringsaspecten echter een verschil: geen berekening van de op te leggen maatregel op grond van het feitelijke benadelingsbedrag, maar vaststelling van de maatregel op basis van een vast bedrag per categorie en wel als volgt:

  • a.

    bij een benadelingsbedrag tot € 500: een maatregel van € 50;

  • b.

    bij een benadelingsbedrag van € 500 tot € 1.500: een maatregel van € 150;

  • c.

    bij een benadelingsbedrag van € 1.500 tot € 3.500: een maatregel van € 350;

  • d.

    bij een benadelingsbedrag van € 3.500 tot € 6.000: een maatregel van € 600. Is de maatregel van € 600genoemd onder d echter hoger dan de van toepassing zijnde norm, dan wordt de maatregel beperkt tot de van toepassing zijnde norm gedurende een maand.

Opgemerkt wordt dat de op te leggen maatregel bij inlichtingenfraude niet op zich staat. Naast het opleggen van een maatregel wordt tevens het ten onrechte bijstandsbedrag van de belanghebbende teruggevorderd.De maatregel wordt toegepast op de toekomstige bijstandsuitkering van de belanghebbende en wel in de maand volgende op die waarin de maatregel is opgelegd. Hier is een breuk met het verleden waarneembaar. Opgelegde boeten werden namelijk in termijnen geYnd, de maatregel vanwege inlichtingenfraude in een bedrag in een maand door verrekening met de uitkering. Het realiseren van de maatregel heeft daarbij voorrang boven het (al dan niet in termijnen) terugvorderen van het ten onrechte ontvangen bijstandsbedrag.De relatie met de strafrechtelijke sanctieOnder het boeteregime van de Abw bestond de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie als er sprake was van fraude en het benadelingsbedrag € 6.000 of hoger was (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook al kent de WWB de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een maatregel moeten opleggen.Het doen van aangifte wegens fraude sluit overigens het opleggen van een maatregel niet uit. Beide sancties kunnen samen gaan.Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de maatregel die is opgelegd door het bestuursorgaan. Dit is het principe van 'anrechnung'. Anderzijds ligt het niet voor de hand om over te gaan tot het opleggen van een maatregel, als het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd. Het 'una via' beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van een enkele overheidsorgaan) kan zich daar tegen verzetten. De centrale raad voor beroep heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen `dubbele bestraffing'.Uitgangspositie in de uitvoeringspraktijk blijft dat wanneer er sprake is van een benadelingsbedrag van € 6.000 of meer, de fraude wordt afgehandeld door middel van een door de afdeling Fraudebestrijding van de gemeente Breda op te stellen proces-verbaal. Dit proces-verbaal stuur Buro Altena namens deburgemeester naar het Openbaar Ministerie. Inlichtingenfraude tot € 6.000 kan door middel van een maatregel worden afgedaan door Buro Altena.Derde lidIn dit lid is bepaald hoe omgegaan dient te worden met inlichtingenfraude voor zover deze geheel of gedeeltelijk heeft plaatsgevonden vO6r de inwerkingtreding van deze verordening:.

  • a.

    Als de gedraging en het bekend worden daarvan heeft plaatsgevonden v6Or de datum van inwerkingtreding van deze verordening, dan wordt het oude recht toegepast (oplegging van een boete).

  • b.

    Heeft de gedraging volledig plaatsgevonden vO6r de datum van inwerkingtreding van de verordening en wordt deze pas na deze datum ontdekt dan wordt een maatregel op grond van deze verordening opgelegd.

  • c.

    Is de gedraging vOdir de datum van inwerkingtreding van de verordening gestart en loopt deze gedraging ook na de datum van inwerkingtreding door en wordt deze (doorlopende) gedraging pas na de datum van inwerkingtreding van de verordening ontdekt, dan wordt voor de gehele periode een maatregel op grond van deze verordening opgelegd.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand (nulfraude)Eerste lidIn dit artikel wordt de zogeheten `nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk. In eerste instantie wordt bij dit soort verwijtbaar gedrag een schriftelijke waarschuwing gegeven. Als dezelfde gedragen zich binnen een jaar opnieuw voordoen, kan het college een maatregel opleggen.Tweede lidAls binnen een jaar na een opgelegde maatregel sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte van de maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de eerdere maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Van recidive is ook sprake als de eerste maatregel is opgelegd vanwege een verwijtbare gedraging van partner 1 en de tweede verwijtbare gedraging partner 2 is aan te rekenen. Op grond van de begripsomschrijving wordt onder belanghebbende immers ook het gezin verstaanAls de belanghebbende na het opleggen van de in hoogte verdubbelde maatregel binnen twaalf maanden opnieuw zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt, wordt de hoogte van de bij het laatste besluit opgelegde maatregel opnieuw verdubbeld.Hoofdstuk 4Overige gedragingen die leiden tot een maatregel.Artikel 13 Tekortschietend beset van verantwoordelijkheidEerste lidDe verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt al voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het opleggen van een maatregel. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:- een onverantwoorde besteding van vermogen;- geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening.Tweede lidIn het tweede lid wordt een relatie gelegd tussen de hoogte van de maatregel en het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is in dit geval de omvang van het vermogen of de voorziening waarmee de betrokkene gedurende kortere of langere tijd buiten de bijstand zou zijn gebleven. Vanwege uitvoeringsaspecten vindt de berekening van de op te leggen maatregel niet pleats op grond van het feitelijke benadelingsbedrag, maar op basis van een vast bedrag per categorie en wel als volgt:

  • a.

    bij een benadelingsbedrag tot € 500: een maatregel van € 50;

  • b.

    bij een benadelingsbedrag van € 500 tot € 1.500: een maatregel van € 150;

  • c.

    bij een benadelingsbedrag van € 1.500 tot € 3.500: een maatregel van € 350;

  • d.

    bij een benadelingsbedrag van € 3.500 tot € 6.000: een maatregel van € 600.

Als het benadelingsbedrag hoger is dan € 6.000 wordt de maatregel individueel vastgesteld. Als leidraad daarbij kan het college er voor kiezen om bij het vaststellen van de maatregel dezelfde systematiek te hanteren als bij de bovenstaande punten a. tot en met d. Dat houdt in dat: 10% van het benadeelde bedrag.Is de maatregel van € 600 genoemd onder d echter hoger dan de van toepassing zijnde norm, dan wordt de maatregel beperkt tot de van toepassing zijnde norm gedurende een maand.Artikel 14 Zeer ernstige misdragingenEerste lidOnder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen als er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van WWB. Dergelijke maatregelen kunnen derhalve alleen opgelegd worden aan clienten of personen die dit worden of geweest zijn.In artikel 18, tweede lid van de wet wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijv. een reïntegratiebedrijf of het CWI). Het is in dat geval wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoendegebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, derde lid, van deze verordening).Onder agressie kan worden verstaan iedere vorm van gedrag dat gericht is op het teweegbrengen van onlustgevoelens bij medewerkers van Buro Altena dan wel op het welbewust toebrengen van schade. Het kan gepaard gaan met geweld of geweldsdreiging. De agressie staat in relatie tot de functie of het functioneren van de organisatie van Buro Altena.Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld.Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering).Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie.Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.In een afzonderlijke instructie zal worden uitgewerkt hoe op het ongewenste gedrag gereageerd kan worden. De kern van die instructie zal luiden:

  • 1.

    De client eenmaal aanspreken op zijn agressieve gedrag, voordat het contact wordt beeindigd.

  • 2.

    Ernstige bedreigingen, beledigingen of racistische uitlatingen leiden direct tot aangifte door de medewerker tegen wie de agressie zich richtte.

  • 3.

    Na incidenten wordt de client in een ordegesprek met de leidinggevende op zijn gedrag aangesproken. De inhoud en de conclusie van ordegesprekken worden schriftelijk bevestigd.

  • 4.

    Herhaalde afwijkende gedragingen of gedragingen die door de ernst ervan daartoe aanleiding geven, leiden tot een toegangsverbod of eventueel een contactverbod.

  • 5.

    Van vernielingen of beschadigingen aan eigendommen van Buro Altena wordt altijd aangifte gedaan. Bovendien wordt de schade altijd verhaald op de agressor, ongeacht diens financiele situatie.

Naast het doen van aangifte en/of het voeren van een ordegesprek wordt als uitgangspunt aan de agressieve persoon een maatregel opgelegd. Deze bedraagt minimaal € 160. Een voorstel tot een dergelijke maatregel kan pas worden gedaan nadat de medewerker tegen wie de agressie gericht was of door wiens client vernielingen zijn aangericht, hierover overleg gevoerd heeft met zijn of haar leidinggevende. Wat onder `zeer ernstig misdragen' moet worden verstaan kan slechts in algemene omschrijvingen worden aangegeven. De beoordeling van dit gedrag is ook sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de persoon van degene die over dit gedrag moet rapporteren. Daarom is het nodig om individuele verschillen tussen medewerkers met betrekking tot de invulling van wat onder `zeer ernstig misdragen' moet worden verstaan, zo klein mogelijk te laten zijn. Het hoofd is hiervoor de aangewezen persoon.Als in gezamenlijk overleg wordt geconcludeerd dat naast de aangifte of het ordegesprek tevens een maatregel aan de orde dient te zijn, wordt hiervoor in rapportagevorm een voorstel gedaan. In deze rapportage moet niet alleen worden ingegaan op het agressieve gedrag zelf, maar ook op de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. Ook moet worden vermeld dat er een gesprek met de leidinggevende heeft plaatsgevonden en wat de uitkomsten van dit gesprek waren . De laagste maatregel is € 160 gedurende zes maanden. Hoe ernstiger de misdraging, hoe hoger de maatregel. De maximale maatregel bedraagt 100% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden. De belanghebbende wordt door middel van een beschikking schriftelijk op de hoogte gesteld van de opgelegde maatregel.Tweede lidAls tijdens het in het eerste lid bedoelde overleg tussen de medewerker en zijn of haar leidinggevende wordt geconcludeerd, dat in het specifieke geval naast de aangifte en/of het ordegesprek het opleggen van een maatregel, vanwege het volledig ontbreken van de verwijtbaarheid, niet gewenst is, wordt ook hierover gerapporteerd en wordt van het opleggen van een maatregel afgezien.De belanghebbende wordt door middel van een beschikking schriftelijke op de hoogte gesteld van het afzien van het opleggen van de maatregel en de reden daarvoor. Daarbij wordt tevens mededeling gedaan van het felt, dat een maatregel aan de orde zal zijn, als binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de beschikking waarin van het afzien van het opleggen van de maatregel mededeling wordt gedaan, opnieuw sprake zal zijn van een zeer ernstige misdraging.Hoofdstuk 5 HANDHAVINGSBELEIDArtikel 15 Het handhavingsbeleidDit artikel is een vertaalslag van het bij amendement in de WWB opgenomen artikel 8a, op grond waarvan de gemeenteraad in het kader van het financiele beheer bij verordening regels dient vast te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand als mede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.Het doel van dit artikel 8a is afzonderlijke regels te stellen over de handhaving van de WWB en het fraudebeleid.In de toelichting van het amendement staat dat op grond van artikel 212 Gemeentewet de gemeenteraad een verordening moet vaststellen voor de uitgangspunten voor het financiele beleid en voor het financiele beheer. Daarmee dient te worden gewaarborgd dat aan de eisen van rechtmatigheid wordt voldaan. In dat kader kan ook aandacht besteed worden aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen. Een goed financieel beheer bij de uitvoering van de WWB brengt met zich mee dat daarbij ook voortdurend aandacht bestaat voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het is wenselijk dit expliciet in de WWB te regelen.Artikel 8a Wwb houdt in dat de gemeenteraad in een verordening regels stelt over misbruik en oneigenlijk gebruik. Vanwege de duidelijke raakvlakken met de inhoud van de maatregelenverordening zijn de regels met betrekking tot misbruik en oneigenlijk gebruik vastgelegd in artikel 15 van de maatregelenverordening. De raad machtigt hiermee het college het handhavingsbeleid nader uit te werken.Eerste lidIn dit lid is bepaald, dat het college ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstandsuitkeringen een heronderzoeksplan opstelt, waarin wordt aangegeven op welke wijze de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen wordt beoordeeld.Tweede lidIn dit lid is bepaald dat het college de uitgangspunten van het terugvorderings- en verhaalsbeleid nader uitwerkt en vastlegt in beleidsregels.Hoofdstuk 6 SlotbepalingenArtikel 16 Aanpassing bedragenIn de verordening worden bedragen genoemd in plaats van percentages. Dit brengt met zich mee dat een jaarlijkse aanpassing aan het prijsindex cijfer noodzakelijk is. Het is niet nodig dat hiervoor de raad jaarlijks een besluit neemt. De raad geeft met dit artikel het college de bevoegdheid om de bedragen jaarlijks per 1 januari aan te passen.Artikel 17 CiteertitelIn dit artikel is de citeertitel van de verordening genoemd: Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem.Artikel 18 De inwerkingtredingIn dit artikel is de datum van inwerkingtreding van de verordening genoemd.Aan de raad

Nr.

18

Agendapunt

6

Datum vergadering

29 maart 2005

Van

Burgemeester en wethouders

Dienst/afdeling

Buro Altena/ Ad huijsman

Datum

22 februari 2005

Bijlagen

Verordeningen (reeds in uw bezit)

Onderwerp

Wwb reïntegratieverordening en Wwb maatregelen- enhandhavingsverordening

ProbleemstellingAanleidingVanaf 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (Wwb) van kracht. De Wwb kwam in de plaats van de Algemene bijstandswet.De Wwb verplicht de gemeenteraad verordeningen vast te stellen over het reïntegratiebeleid en over het sanctiebeleid. Deze twee verordeningen moeten op dezelfde datum ingaan.VoorgeschiedenisDe Wwb heeft grote gevolgen voor gemeenten. Gemeenten moeten voortaan beleid maken rond het reIntegreren van uitkeringsgerechtigden en ontvangen daarvoor een geoormerkt bedrag. Slagen gemeenten er in de instroom beperkt te houden en het uitkeringsbestand te laten krimpen, dan ontstaat een financieel voordeel. Andersom kan een toename van het bestand er toe leiden dat de gemeente uit eigen middelen de uitkeringen moet bijpassen.De gemeenteraad stelde begin 2004 de nota `Missie, visie en uitgangspunten bij de invoering Wwb' vast. Aansluitend daarop ging de raad in juni vorig jaar akkoord met de kadernota Wwb. De hoofdlijnen van het voorgestane beleid werden hierin vastgelegd.De verordeningen die nu aan u worden voorgelegd zijn een uitwerking van de kadernota. Gekozen is voor verordeningen op hoofdlijnen: de belangrijkste beleidskeuzes zijn in de verordeningen opgenomen. De verdere uitwerking van het beleid is vastgelegd in het bij de re1ntegratieverordening behorend uitvoeringsbesluit en in nog vast te stellen beleidsregels.Maatschappelijke ontwikkeling Het reIntegreren van uitkeringsgerechtigden is niet lets nieuws voor gemeenten. Die taak hadden ze altijd al. Het rijk wil met de Wwb de verantwoordelijkheid van gemeenten vergroten door ze zelf financieel verantwoordelijk te maken. Daarnaast stelt de Wwb strakkere eisen aan uitkeringsgerechtigden: ledereen die kan werken moet aan de slag, waarbij voor iedereen alle gangbare arbeid als passend wordt aangemerkt. Er bestaat slechts recht op een reïntegratievoorziening, wanneer blijkt dat de client er zelf niet in slaagt een betaalde baan te vinden.Beoogd effectDe reïntegratieverordening biedt de handvatten die nodig zijn om onze doelstellingen van het reïntegratiebeleid te kunnen realiseren:- nieuwe instroom beperken;zoveel mogelijk uitstroom bereiken van het zittende bestand;- uitkeringsgerechtigden zonder arbeidsmarktperspectief op een traject sociale activering plaatsen;niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkefing-Aigerrterre---- nabestaandenwet ondersteuning bieden bij het vinden van betaald werk;- geen gedwongen ontslagen in de gesubsidieerde banen, maar activiteitenondernemen om zoveel mogelijk van deze banen regulier te maken.De maatregelen- en handhavingsverordening geeft de mogelijkheid de uitkering te korten als de client zijn verplichtingen niet nakomt. Door een nauwe samenwerking met het CWI en reïntegratiebedrijven wordt een maatregel opgelegd zodra de client een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont.De verordening stelt voorts dat het college beleidsregels vaststelt op het gebied van terugvordering en verhaal.AnalyseInhoud reïntegratieverordeningDe belangrijkste elementen van de reïntegratieverordening zijn als volgt samen te vatten:

  • 1.

    alle uitkeringsgerechtigden, anw-ers, niet-uitkeringsgerechtigden en personen op een ID/Wiw baan hebben aanspraak op ondersteuning bij het vinden van een baan dan wel bij het opzetten van een traject sociale activering;

  • 2.

    aanspraak op een noodzakelijke voorziening bij het vinden van een baan bestaat slechts als vastgesteld wordt dat een dergelijke voorziening noodzakelijk is;

  • 3.

    uit een oogpunt van kostenbeheersing worden jaarlijks (voor het eerst in 2005) subsidie- of budgetplafonds ingesteld voor de verschillende reïntegratievoorzieningen, alsmede een plafond voor het aantal personen dat voor een specifieke voorziening in aanmerking komt;

  • 4.

    de rechten en plichten van de client;

  • 5.

    vrijstelling van de sollicitatieverplichting kan o.a. worden verleend als de uitkeringsgerechtigde zijn zorg- en opvoedingstaken niet kan combineren met een werkkring;

  • 6.

    reïntegratietrajecten zijn in principe gericht op duurzame arbeid, maar een tijdelijke baan (bijvoorbeeld via een uitzendbureau) kan bijdragen aan het bereiken van het uiteindelijke doel;

  • 7.

    voor nieuwe uitkeringsgerechtigden en jongeren geldt de direct-werk aanpak: gedurende een observatieperiode (maximaal zes weken) zijn zij 20 uur werkzaam via !Go;

  • 8.

    aansluitend op de direct-werk periode wordt een vervolgtraject aangeboden: dit kan bestaan uit een traject sociale activering, scholing, een leerwerkstage of een opstapbaan;

  • 9.

    aan werkgevers kunnen onder bepaalde voorwaarden loonkostensubsidies en premies verstrekt worden als zij een uitkeringsgerechtigde in dienst nemen;

  • 10.

    uitkeringsgerechtigden kunnen in bepaalde gevallen in aanmerking komen voor gedeeltelijke vrijlating van inkomsten uit deeltijdwerk;

  • 11.

    uitkeringsgerechtigden kunnen in bepaalde gevallen in aanmerking komen voor premies bij het aanvaarden van een vaste baan, bij het verrichten van vrijwilligerswerk en bij het afronden van een scholingstraject;

  • 12.

    reiskosten, kosten van kinderopvang en de kosten van een vervangende voorziening voor mantelzorg kunnen worden vergoed;

  • 13.

    de bestaande ID- en Wiw banen worden omgezet in zogenaamde vangnetbanen, waardoor de betreffende werkgevers een op deze verordening gebaseerde loonkostensubsidie gaan ontvangen;

  • 14.

    het college legt jaarlijks verantwoording of aan de gemeenteraad over de ingezette middelen en over de resultaten van het gevoerde beleid.

Inhoud maatregelen- en handhavingsverordening De belangrijkste elementen van de maatregelen- en handhavingsverordening zijn:

  • 1.

    een maatregel wordt opgelegd in de vorm van een vast geldbedrag in plaats van in een percentage van de uitkering; bij de hoogte van de maatregel is aansluiting gezocht bij het huidige maatregelenbeleid;

  • 2.

    bij een gedraging die niet heeft geleid tot het ten onrechte verlenen of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt in eerste instantie een schriftelijk waarschuwing gegeven; bij herhaling volgt aisnog een maatregel;

  • 3.

    het college stelt ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand regels op waarmee de rechtmatigheid van het ontvangen van een uitkering wordt beoordeeld.

Conclusie Klantgericht werken hebben wij hoog in het vaandel staan. "We willen mensen in beweging brengen en de klant centraal stellen", zo luidt de missie van Buro Altena. Onvermijdelijk volgt dan ook de vraag: wordt de client nu beter van dit nieuwe reïntegratiebeleid?Die vraag valt niet eenduidig te beantwoorden.Met de geschetste opzet van de twee verordeningen creeren we naar onze mening een goede samenhang aan instrumenten en voorzieningen om een afgewogen reYntegratie- en handhavingsbeleid te kunnen voeren.Het vastleggen van het voorgestane beleid in verordeningen en beleidsregels is echter nog geen garantie voor succes. Het daadwerkelijk verkleinen van het uitkeringsbestand is vooral afhankelijk van de economische conjunctuur. Andere van invloed zijnde factoren betreffen de omvang van het reïntegratiebudget, de inzet van onze ketenpartners (CWI, reïntegratiebedrijven, ROC), het beschikken over een netwerk van werkgevers en de werkwijze van onze consulenten.Op voorhand kunnen we stellen dat de beperkte omvang van ons reïntegratiebudget het niet mogelijk maakt om in alle gevallen de wens van de client te honoreren voor bijvoorbeeld een scholingstraject gericht op een duurzame baan. In een aantal gevallen zullen wij de client er op moeten wijzen dat alle gangbare arbeid passend voor hem is en dat er mogelijkhedenvoor hem zijn om zonder scholing een baan te aanvaarden.In den lande zijn de resultaten op reïntegratiegebied nogal wisselend.Met het model dat !Go op ons verzoek voor onze regio ontwikkelde, t.w. direct-werk met aansluitend leerwerkstages en opstapbanen, hebben wij niettemin goede hoop tot een succesvolle aanpak te komen. Succesvol betekent in dit verband: een kleiner uitkeringsbestand. En dat is niet alleen beter voor de gemeente, maar ook voor de client.ConsequentiesFinancieelHet geoormerkte budget voor reïntegratie, het zogenaamde Wwb-werkdeel, is ontoereikend voor het voeren van een breed vormgegeven reïntegratiebeleid. Om die reden werd een subsidieaanvraag bij het Europese Sociaal Fonds ingediend.Op dit moment is de omvang van het Wwb budget voor de komende jaren nog niet bekend, maar er kan vanuit gegaan worden dat dit lager zal worden.Met ingang van 2005 zullen wij subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Dit is noodzakelijk uit een oogpunt van kostenbeheersing. Tegelijkertijd zullen wij daarbij aangeven hoeveel personen maximaal in aanmerking kunnen komen voor een specifieke voorziening.Indien daar aanleiding toe is zullen wij in de loop van het kalenderjaar schuiven binnen de diverse deelbudgetten. Flexibiliteit moet mogelijk blijven.De hoogte van de vast te stellen plafonds is afhankelijk van de middelen die jaarlijks beschikbaar komen via het Wwb-werkdeel.Taakstelling Voorafgaand aan elk kalenderjaar zullen wij een taakstelling maken, waarin de beoogde doelen en beoogde resultaten worden weergegeven. Het zal duidelijk zijn dat de taakstelling deels afhankelijk is van de hoogte van het reïntegratiebudget. Ook de conjuncturele vooruitzichten spelen een rol.In de taakstelling komen o.a. de volgende aspecten aan de orde:een overzicht van doelgroepen, met een budgetplafond per doelgroep en een te realiseren aantal trajectplannen en een te realiseren uitstroom per doelgroep;- een overzicht van doelgroepen, met een budgetplafond per doelgroep en met het aantal deelnemers aan voorzieningen zoals direct-werk, leerwerkstages en sociale activering;een overzicht van het aantal te realiseren trajecten voor Anw-ers en niet­uitkeringsgerechtigden, gekoppeld aan een budgetplafond;het aantal te realiseren uitstroomtrajecten uit de ID en Wiw regeling;- het aantal te realiseren trajecten dat leidt tot het verwerven van deeltijdwerk, waardoor de uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering gaat ontvangen; het aantal en het totaalbedrag van toe te kennen loonkostensubsidies.De taakstelling wordt opgenomen in het Uitvoeringsplan van Buro Altena. Jaarlijks wordt dit bedrijfsplan ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad.Verantwoording Wij zullen jaarlijks voor 1 juli aan de gemeenteraad verantwoording afleggen over het gevoerde beleid, waarbij in elk geval onderstaande punten aan de orde komen:- een overzicht van de doelgroepen die gebruik hebben gemaakt van het reïntegratieaanbod, met een analyse in hoeverre deze doelgroepen in gelijke mate gebruik maakten van het reïntegratieaanbod;- een analyse in hoeverre niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers in gelijke mate gebruik maakten van het reYntegratieaanbod;een overzicht van de ingezette financiele middelen per doelgroep, gekoppeld aan een overzicht van de behaalde resultaten en afgezet tegen de aan het begin van het jaar vastgestelde taakstelling;- een overzicht van de opgelegde maatregelen.Via de tussenrapportages en bestuursrapportages wordt de raad tussentijds geInformeerd over de beschikbare middelen en de inzet daarvan.Juridisch De inhoud van de verordeningen voldoet aan de juridische vereisten. Met name wordt er hierbij op gewezen dat wij uitkeringsgerechtigden kunnen verplichten deel te nemen aan activiteiten als direct-werk en leerwerkstages. Het gaat daarbij om situaties waarbij werkzaamheden verricht moeten worden zonder daarvoor salaris te ontvangen. Zolang het aanleren van vaardigheden en het opdoen van werkervaring centraal staat en zolang het werk niet is gericht op het realiseren van het bedrijfsdoel van de werkgever, zijn dergelijke trajecten toegestaan.Maatschappelijk Juridisch is het weliswaar mogelijk uitkeringsgerechtigden te verplichten deel te nemen aan direct-werk en leerwerkstages, maar er moet rekening mee worden gehouden dat zulke trajecten aanvankelijk voor sommige uitkeringsgerechtigden niet acceptabel zullen zijn. Een zorgvuldige uitleg en begeleiding van de client is daarom van belang. Belangrijk is de client op de juiste wijze te benaderen en zijn motivatie aan te boren. Het moet voor de client duidelijk zijn dat dergelijke trajecten onderdeel zijn van het uiteindelijke reïntegratiedoel. Dat luidt: op termijn een duurzame betaalde baan verkrijgen en niet langer afhankelijk van een uitkering.Planning en evaluatieTijdsplanning De ingangsdatum van de verordeningen is zes weken na vaststelling door de gemeenteraad. Dit betekent dat vanaf deze datum alle voorzieningen zoals genoemd in de reïntegratieverordening ingezet kunnen worden.Communicatie Voor zowel bestaande als nieuwe clienten is het belangrijk dat zij goed op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. Wij zullen daarom de belangrijkste aspecten van het reïntegratie- en maatregelenbeleid vastleggen in een beknopte brochure en deze verspreiden onder alle clienten. Daarnaast zullen wij al onze intermediairs informeren.Evaluatie Bij de jaarlijkse verantwoording aan de raad wordt tevens een evaluatie van deze verordeningen voorgelegd.Extern betrokkenenRond de uitvoering van het reïntegratiebeleid is een aantal instanties betrokken. De belangrijkste zijn het CWI en reïntegratiebedrijf !Go. Vooraf zullen wij met hen goede uitvoeringsafspraken maken, vooral met betrekking tot direct-werk en leerwerkstages, maar ook over bijvoorbeeld de mogelijkheid van loonkostensubsidies en het premiebeleid.Maar ook met andere instanties is het van belang om het nieuwe beleid goed of te stemmen, o.a. met het ROC Da Vinci College, de Stichting Nieuwkomers en Vluchtelingenwerk, het AMW, het Servicepunt vrijwilligers en rentegratiebedrijven.Advies clientenraad Abw+De clientenraad Abw+ behandelde dit voorstel op 13 september 2004. De clientenraad is akkoord met het voorstel.Daarbij maakt de clientenraad wel een aantal kanttekeningen:

  • a.

    Het is belangrijk dat er geen gaten vallen in een reïntegratietraject. Als een onderdeel doorlopen is (bijvoorbeeld de zes weken periode van Direct­Werk), moet direct aansluitend het vervolgtraject starten;

  • b.

    Als het reïntegratiebudget van de gemeente niet toereikend is, mogen cliênten daar niet de dupe van worden. In dat geval zal de gemeente toch voor financiering van het traject moeten zorgen;

  • c.

    Mocht er geld overblijven op het Wwb budget, dan moet dat niet terugvloeien in de algemene middelen, maar moet dat geld gereserveerd worden voor reïntegratieactiviteiten;

  • d.

    Werkgevers moeten goed geInformeerd worden over de mogelijkheid van Loonkostensubsidies.

Voorstel aan commissieWij stellen u voor de bijgaande Reïntegratieverordening Wwb en de Maatregelen- en handhavingsverordening Wwb vast te stellen en kennis te nemen van het Uitvoeringsbesluit reïntegratieverordening Wwb.Advies commissieDe commissie Diensten behandelde het voorstel in de vergadering van 23 september 2004. De commissie was unaniem akkoord met het voorstel.Beslispunten- vaststellen van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand- vaststellen van de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand- kennisnemen van het Uitvoeringsbesluit Wet werk en bijstandHet college van burgemeester en wethouders van Woudrichem,de secretaris, de wnd. burgemeester,R.W.J. Briene, C.J.J.A. LeijtenDe raad van de gemeente Woudrichem;Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d.1 juni 2004, nr. 18; Gehoord het advies van de commissie Diensten d.d. 23 september 2004;besluit:de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem vast te stellen;de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem vast te stellen.Aldus besloten door de raad van de gemeente Woudrichem in zijn openbare vergadering van 29 maart 2004REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE WOUDRICHEMDe raad van de gemeente Woudrichem,gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Woudrichem van 1 juni 2004 inzake het vaststellen van een reïntegratieverordening,gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,gezien het advies van de clientenraad van 13 september 2004, gehoord de commissie Diensten d.d. 23 september 2004, besluit vast te stellen de volgende verordeningReïntegratieverordening Wet werk en bijstandPARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGENArtikel 1 BegripsomschrijvingenIn deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de IOAW of de IOAZ;

  • b.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het CWI;

  • c.

    Nuggers: personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij het CWI en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

  • d.

    ouderen: uitkeringsgerechtigden vanaf 57,5 jaar

  • e.

    arbeidsgehandicapten: personen die behoren tot de doelgroep van de Wet REA

  • f.

    jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers niet ouder dan 22 jaar;

  • g.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet en deze verordening;

  • h.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • i.

    REA: Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten

  • j.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • k.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • l.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die niet in strijd is met de wet, met iemands geweten of met iemands persoonlijke integriteit; tot algemeen geaccepteerde arbeid wordt ook gerekend de uitoefening van een zelfstandig beroep;

  • m.

    reïntegratietraject: een voorziening, gebaseerd op SUWI wetgeving, met het doel te komen tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid door de in lid a tot en met f genoemde personen;

  • n.

    vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • o.

    opstapbaan: een arbeidsplaats van maximaal 12 maanden als een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en waarvoor op grond van artikel 14 van deze verordening aan de werkgever een loonkostensubsidie wordt toegekend;

  • p.

    vangnetbaan: een arbeidsplaats van maximaal 36 maanden als een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor personen die voor 31 december 2003 werkzaam waren op een I D-baan en waarvoor op grond van artikel 14 van deze verordening aan de werkgever een loonkostensubsidie wordt toegekend;

  • q.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem;

  • r.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Woudrichem;

  • s.

    CWI: Centrum voor Werk en Inkomen

  • t.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • u.

    Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

  • v.

    Direct-werk: een voorziening met behoud van uitkering voor de duur van maximaal 6 weken van tenminste 20 uur per week, gericht op instroom in algemeen geaccepteerde arbeid;

  • w.

    Leerwerkstage: een voorziening met behoud van uitkering voor de duur van maximaal 6 maanden van maximaal 32 uur per week, gericht op instroom in algemeen geaccepteerde arbeid;

  • x.

    Wettelijk minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 8 van de Wet op het minimumloon en mininumvakantietoeslag;

  • y.

    uitvoeringsbesluit: een besluit van het College van Burgemeester en wethouders, waarin nadere regels worden gesteld voor de uitvoering van een bepaalde voorziening of regeling

PARAGRAAF 2 BELEID EN FINANCIENArtikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een client, zoals bedoeld in deze verordening in artikel 1, onder a tot en met d, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    De volgende personen hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling:a. de uitkeringsgerechtigde;b. de Anw-er;c. de Niet-uitkeringsgerechtigden;d. de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet.

  • 2.

    Geen aanspraak op ondersteuning bestaat, indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de belanghebbende.

Artikel 4 Verplichtingen van de client

  • 1.

    Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik to maken.

  • 2.

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Naast de verplichting als genoemd in het eerste lid kan het college verplichtingen opleggen die strekken tot instroom in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 4.

    Naast de verplichting, genoemd in artikel 9, eerste lid van de wet, kan het college bij uitvoeringsbesluit nadere regels stellen inzake deze verplichting.

  • 5.

    De in het eerste lid bedoelde persoon is verplicht datgene na te laten dat de realisatie van het doel van het traject of van de reïntegratie-instrumenten belemmert.

  • 6.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede tot en met vierde lid, kan het college de uitkering verlagen overeenkomstig hetgeen hierover is bepaald in de maatregelen- en handhavingsverordening.

  • 7.

    Het niet of onjuist verstrekken van relevante informatie van personen kan leiden tot het weigeren, intrekken of beêindigen van de in lid 1 en 2 bedoelde voorzieningen.

  • 8.

    Indien de persoon, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede tot en met zesde lid, als gevolg waarvan het reïntegratietraject wordt beeindigd kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 5 Rechten van de client

  • 1.

    De persoon aan wie het college een reïntegratietraject aanbiedt heeft recht op voorzieningen die belemmeringen voor arbeidstoeleiding en arbeidstoetreding opheffen. De client heeft het recht een aanbod dat niet aan deze voorwaarden voldoet te weigeren, als zijnde een niet­passend aanbod.

  • 2.

    Indien het college een reïntegratiebedrijf inschakelt, dient dit bedrijf te voldoen aan het kwaliteitskeurmerk van reïntegratiebedrijven. Het reïntegratiebedrijf dient over een klachtenregeling en een privacyreglement te beschikken. De client heeft inzage- en correctierecht.

  • 3.

    Indien het college bij het vaststellen van het reïntegratietraject gebruik maakt van de door het CWI vastgestelde diagnose, wordt deze diagnostische informatie toegevoegd aan het trajectplan en aan de client ter kennisname gebracht.

  • 4.

    Het college draagt er zorg voor dat de client een vaste contactpersoon toegewezen krijgt voor de duur van het reïntegratietraject.

  • 5.

    Het college draagt zorg voor goede en begrijpelijke informatie over alle regels, rechten en plichten rondom het reïntegratietraject.

  • 6.

    De client heeft het recht om iemand mee te nemen naar een keuring of een gesprek. Dit geldt eveneens in de contacten die de client heeft met het reïntegratiebedrif.

  • 7.

    Indien de client aangeeft zelf actief op zoek te willen gaan naar gang bare arbeid, wordt deze client actief en met voorrang ondersteund.

  • 8.

    Indien het college een reIntegratietrejact aanbiedt, moet dit uitzicht bieden op volwaardige en duurzame gangbare arbeid.

  • 9.

    De reïntegratieafspraken die met de client worden gemaakt worden steeds vastgelegd in een voor beroep vatbare beschikking. Dit geldt eveneens voor reïntegratieafspraken die liggen in de sfeer van sociale activering of vrijwilligerwerk.

Artikel 6 VrijstellingHet college kan in individuele gevallen (gedeeltelijk) tijdelijk vrijstelling verlenen van sollicitatieverplichtingen,

  • 1.

    indien is komen vast te staan, dat de persoon zorg- en opvoedingstaken niet (volledig) kan combineren met arbeid. Aard en omvang van zorgtaken worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit.

  • 2.

    aan personen die op grond van psychische-, medische- of sociale omstandigheden geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn.

  • 3.

    aan personen van 57% jaar en ouder, indien in samenspraak met het CWI is komen vast to staan dat voor deze personen geen arbeidsperspectief aanwezig is, gelet op de situatie op de arbeidsmarkt.

  • 4.

    aan personen die een scholingstraject volgen zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, van deze verordening.

  • 5.

    aan personen die een traject sociale activering volgen zoals bedoeld in artikel 11 van deze verordening.

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening

  • 2.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

PARAGRAAF 3 VOORZIENINGENArtikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    1.Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2.

    Het college kan een voorziening beeindigen:a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 17 van de wet niet nakomt;b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 18 van deze verordening nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;c. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of - vaststelling;d. de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;f. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 9 Reïntegratietrajecten

  • 1.

    Reïntegratietrajecten zijn primair gericht op instroom in duurzame algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Voor personen die nieuw instromen in de uitkering en jongeren is direct-werk een primaire voorziening;

  • 3.

    Bij de inzet van reïntegratietrajecten wordt een zorgvuldige afweging gemaakt over de combinatie met zorgtaken c.q. opvoedingstaken..

Artikel 10 Direct Werk

  • 1.

    Elke uitkeringsgerechtigde werkzoekende en elke jongere krijgt binnen 1 maand na inschrijving bij het CWI een aanbod voor een direct-werk voorziening als bedoeld in artikel 1, punt v, gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op personen ten aanzien van wie het college heeft bepaald dat een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt en voor personen waarvan het CWI heeft vastgesteld dat zij binnen drie maanden naar algemeen geaccepteerde arbeid kunnen worden toegeleid.

  • 3.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

  • 4.

    Indien de direct-werk voorziening binnen zes weken niet heeft geleid tot rechtstreekse instroom in algemeen geaccepteerde arbeid, of voor personen die op grond van het tweede lid geen direct-werk voorziening aangeboden hebben gekregen, wordt een ander reïntegratietraject ingezet waarvan onderstaande voorzieningen onderdeel kunnen uitmaken.

Artikel 11 Sociale activering

  • 1.

    Onder sociale activering wordt verstaan het deelnemen aan onbetaalde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering, met als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, werkritme op te laten doen danwel te behouden.

  • 3.

    Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 4.

    Sociale activering kan worden ingezet waneer het college heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen perspectief, of pas op middellange termijn een reèelperspectief heeft, op regulier werk en dat inzet van de voorziening wenselijk is.

Artikel 12 Leerwerkstage

  • 1.

    Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, een leerwerkstage aanbieden, als onderdeel van een reïntegratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De leerwerkstage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, door middel van een werkstage werkervaring en vaardigheden op te laten doen dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    De leerwerkstage kan worden ingezet wanneer het college heeft vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middellange termijn een reêel perspectief heeft op regulier werk en een leerwerkstage geIndiceerd is.

  • 4.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit ten aanzien hiervan nadere regels stellen.

Artikel 13 Scholing

  • 1.

    Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 14 Loonkostensubsidies voor werkgevers gericht op reïntegratie

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 onder a, b, d en f een arbeidsovereenkomst sluiten ten behoeve van de in artikel 1, onder o genoemde opstapbaan. Daarnaast kan het college vanaf 1 januari 2005 subsidie verstrekken aan de werkgever ten behoeve van een werknemer die voor 31 december 2003 werkzaam was op een ID-baan en geplaatst is op de in artikel 1, punt p. genoemde vangnetbaan.

  • 2.

    Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    Het niet meewerken door de werkgever aan het behalen van de in het trajectplan opgenomen doelstellingen en de uitvoering van de daaraan gekoppelde activiteiten, kan leiden tot het weigeren, intrekken of beeindigen van beschikbaar gestelde loonkostensubsidie of premie.

  • 4.

    Bij het beschikbaar stellen van gesubsidieerde arbeid zal door spreiding van gesubsidieerde werknemers over diverse bedrijven of organisaties worden voorkomen dat oneerlijke concurrentie ontstaat. Hiermee worden de uitgangspunten van EC verordening 2204/2002 nageleefd.

  • 5.

    Biji het verstrekken van loonkostensubsidies aan werkgevers volgt het college de beleidsaanbeveling zoals beschreven in de circuliare van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 april 2004, kenmerk intercom/2004/24233.

Artikel 15 Premie voor werkgevers bij doorstroom naar regulier werk

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever een premie geven als een werknemer reguliere arbeid heeft aanvaard bij dezelfde werkgever.

  • 2.

    De premie wordt alleen verstrekt indiena. de werkgever voor de loonkosten van de werknemer een subsidie ontvangt of heeft ontvangen op grond van deze verordening;b. de in het eerste lid bedoelde werkaanvaarding heeft plaatsgevonden binnen de duur waarvoor de loonkostensubsidie geldt;c. de werknemer bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;d. de werknemer aansluitend op het gesubsidieerde dienstverband voor zijn nieuwe baan een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gesloten;e. de werknemer na zes maanden na de datum met ingang waarvan het gesubsidieerde arbeidsverband is beeindigd nog arbeid in loondienst verricht bij dezelfde werkgever.

  • 3.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen en de hoogte van de premies.

  • 4.

    Op het verstrekken van premies is artikel 14, lid 3 van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Bij het verstrekken van premies aan werkgevers volgt het college de beleidsaanbeveling zoals beschreven in de circulaire van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 april 2004, kenmerk intercom/2004/24233.

Artikel 16 InkomstenvrijlatingDe uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats gedurende maximaal zes maanden;zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet, waarbij het percentage wordt bepaald op 25% en het maximumbedrag wordt bepaald op € 163 per maand; zoals bedoeld in art. 2 onder d van het Inkomensbesluit IOAW, waarbij het percentage wordt bepaald op 25% en het maximumbedrag wordt bepaald op € 263,42 per maand;zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 onder a van het Inkomensbesluit IOAZ, waarbij het percentage wordt bepaald op 25% en het maximumbedrag wordt bepaald op € 263,42 per maand;en dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.Artikel 17 Premies aan werknemers

  • 1.

    Het college kent een premie toe aan mensen die vanuit een opstartbaan algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden, waardoor aanspraak op de uitkering of op de subsidie genoemd in artikel 14 van deze verordening komt te vervallen. Daarnaast komt de langdurig werkloze, de alleenstaande ouder, de arbeidsgehandicapte en degene met een dienstverband als bedoeld in artikel 20 en 21 van deze verordening in aanmerking voor een premie bij het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid waardoor aanspraak op de uitkering of op de subsidie genoemd in artikel 14 van deze verordening komt te vervallen.

  • 2.

    Het college kent een premie toe aan ouderen, arbeidsgehandicapten en personen die op grond van sociale- en/of medische omstandigheden niet volledig kunnen werken, voor het blijven verrichten van arbeid, waarbij het het totaal netto inkomen lager is dan de bijstandsnorm en waarbij geen recht bestaat op vrijlating op grond van artikel 16;

  • 3.

    Het college kent een premie toe aan, de oudere en de uitkeringsgerechtigde die wegens sociale- en/of medische omstandigheden geen betaalde arbeid kan aanvaarden, indien minimaal tien uren per week vrijwilligerswerk verricht wordt. Voorwaarde is dat het to verrichten vrijwilligerswerk onderdeel uitmaakt van het trajectplan sociale activering als bedoeld in artikel 11;

  • 4.

    Het college kent een premie toe aan de uitkeringsgerechtigde die met goed gevolg een scholingstraject heeft afgerond dat onderdeel uitmaakt van een reïntegratietraject als bedoeld in artikel 8;

  • 5.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de hoogte van de premies.

Artikel 18 Overige vergoedingen

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling en wel voora. reiskostenb. kosten voor kinderopvangc. kosten voor een vervangende voorziening van mantelzorg, voor zover deze kosten niet door voorliggende voorzieningen kunnen worden bekostigd.

  • 2.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van doelgroep, de noodzaak en de hoogte van de vergoedingen

Artikel 19 Overige voorzieningenHet college kan aanvullend op de in deze verordening genoemde voorzieningen, in experimentele zin een nieuwe, door de reïntegratiemarkt ontwikkelde voorziening aanbieden, mits deze gericht is op instroom in algemeen geaccepteerde arbeid.PARAGRAAF 4 OVERGANGSBEPALINGENArtikel 20 Subsidieduur voor bestaande dienstverbanden op grond van artikel 4 en 5 van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw)

  • 1.

    De subsidie die op 31 december 2003 op grond van artikel 4 en 5 van de Wiw van toepassing was blijft gehandhaafd tot uiterlijk 1 januari 2006 onder de voorwaarden die op grond van de Wiw en de andere toepasselijke regelgeving golden op 31 december 2003.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid blijft de subsidie voor personen die op 31 december 2003 een dienstbetrekking hadden voor onbepaalde tijd op grond van artikel 4 Wiw, gehandhaafd tot aan het einde van het dienstverband.

  • 3.

    Bestaande tijdelijke dienstverbanden op grond van artikel 4 Wiw die voor 1 januari 2006 aflopen worden verlengd, indien uit het advies van de Wiw-uitvoeringsorganisatie blijkt dat op termijn geen mogelijkheden aanwezig zijn voor het kunnen doorstromen naar een regulier dienstverband.

  • 4.

    De subsidie kan op een eerder moment worden beeindigd als niet (anger aan de voorwaarden zoals die golden op 31 december 2003 wordt voldaan.

Artikel 21 Subsidieduur voor bestaande dienstverbanden op grond van de Regeling In- en Doorstroombanen (VD regeling)

  • 1.

    Voor werkgevers die op 31 december 2003 personen in dienst hadden op grond van de I/D regeling bedraagt de subsidie voor de directe loonkosten voor het kalenderjaar 2004 maximaal de subsidie geldend op 31 december 2003;

  • 2.

    Met ingang van 1 januari 2005 is artikel 14, juncto artikel 1 sub p. van toepassing op de in het eerste lid genoemde subsidie aan werkgevers.

  • 3.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college criteria vaststellen, waardoor de subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid vanaf 31 december 2003 lager wordt vastgesteld.

PARAGRAAF 5 SLOTBEPALINGENArtikel 22 Taakstelling en verantwoording

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 januari een Uitvoeringsplan op, waarin een taakstelling is opgenomen ten aanzien van het reïntegratiebeleid, en legt dit ter besluitvorming voor aan de gemeenteraad. Voorafgaand aan de besluitvorming door de gemeenteraad vraagt het college de clientenraad advies uit te brengen.In de taakstelling wordt in elk geval opgenomen:- het aantal te realiseren trajectplannen per doelgroep;de te realiseren uitstroom per doelgroep en de te realiseren gedeeltelijke uitstroom per doelgroep;de in te zetten financiele middelen per doelgroep;- het aantal te realiseren (gedeeltelijke) uitstroomtrajecten uit een vangnetbaan (art. 1 punt p.) en uit een Wiw dienstverband (art. 20).

  • 2.

    Het college legt jaarlijks, na kennis te hebben genomen van het gevraagde standpunt van de cliêntenraad, voor 1 juli aan de gemeenteraad verantwoording of over de inzet van de voorzieningen in het voorafgaand kalenderjaar. Daarbij komt in elk geval aan de orde:a. Een overzicht van de doelgroepen die gebruik hebben gemaakt van het reïntegratieaanbod met daarbij een analyse in hoeverre deze doelgroepen in gelijke mate gebruik maakten van het reïntegratieaanbodb. Een analyse in hoeverre niet-uitkeringsgerechtigden en ANW-ers verhoudingsgewijs in gelijke mate gebruik hebben gemaakt van het reïntegratieaanbod;c. Een overzicht van de ingezette financiele middelen per doelgroep;d. Een vergelijking tussen de vastgestelde taakstelling als bedoeld in lid 1 en de gerealiseerde taakstelling.

Artikel 23 HardheidsclausuleHet college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening daartoe aanleiding geeft.Artikel 24 CiteertitelDeze verordening kan worden aangehaald als "Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Woudrichem.Artikel 25 InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking zes weken na vaststelling door de gemeenteraad.Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van Woudrichem van maart 2005.TOELICHTING OP DE REÏNTEGRATIEVERORDENINGAlgemeenDe aanleiding voor deze verordening ligt in artikel 8 van de Wet werk en bijstand:Artikel 8. Opdracht aan de gemeenteraad om verordeningen vast te stellen.

  • 1.

    De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a;b. het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid;c. het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30.

  • 2.

    De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.In dit artikel wordt verwezen naar ondersteuning en voorzieningen volgens artikel 7 van de wet:

Artikel 7. Opdracht college

  • 1.

    Het college is verantwoordelijk voor:a. het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening.

ArtikelgewijsArtikel 1De definities behoeven geen nadere toelichting met uitzondering van algemeen geaccepteerde arbeid. Er mag van een persoon onder andere niet verwacht worden dat deze werk verricht dat in strijd is met de wet (criminele activiteiten), of dat het werk in strijd is met zijn persoonlijke integriteit, bijvoorbeeld godsdienstige overtuiging, prostitutie, seksindustrie of defensie.Artikel 2Alle voorzieningen die het college inzet zijn primair gericht op de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het wegnemen van belemmeringen daartoe.De doelmatigheid van de voorzieningen wordt in de praktijk beoordeeld door de consulenten uitstroom/activering. Zij plaatsen, in overleg met de klant, personen uit de doelgroep op trajecten waarvan zij verwachten dat deze het meest bijdragen aan de arbeidsinschakeling.De diversiteit in doelgroepen en in het aanbod komt tot uitdrukking in de variatie aan instrumenten, waaronder direct-werk trajecten voor nieuwe aanvragers van een uitkering, trajecten voor personen die reeds een uitkering hebben of zonder uitkering werkzoekend zijn, trajecten voor jongeren en voor allochtonen, trajecten sociale activering en vrijwilligerswerk als opstap naar arbeidsinschakeling, losse producten als assessment en directe bemiddeling.Artikel 3Personen uit de doelgroep hebben aanspraak op voorzieningen. Dat wil niet zeggen dat zij bepaalde voorzieningen kunnen afdwingen. Het college bepaalt in overleg met de klant welke voorziening het best kan worden ingezet om de klant zo efficient mogelijk naar algemeen geaccepteerde arbeid te laten instromen. Daarbij houdt het college rekening met de omstandigheden van de klant. Het college houdt bij het aanbieden van een voorziening zoveel mogelijk rekening met de reele voorkeuren van de klant.Artikel 4Tegenover de inzet van voorzieningen staat de verplichting hiervan gebruik te maken. Dat geldt voor alle voorzieningen die aan de persoon beschikbaar worden gesteld en die zijn opgenomen in het reïntegratieplan. De aangeboden voorzieningen worden steeds in een beschikbaar kenbaar gemaakt. De belanghebbende kan hiertegen bezwaar en beroep instellen.Daarnaast kan het College andere verplichtingen opleggen, bedoeld in het derde lid. Een medisch onderzoek, behandeling van een verslaving of begeleiding bij schuldenproblematiek zijn hiervan voorbeelden.Ten aanzien van het vierde lid is in het uitvoeringsbesluit aangegeven welke criteria worden gehanteerd buiten het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het gebruik van de aangeboden voorzieningen. Deze laatste twee verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 9, eerste lid van de wet.Artikel 5Dit artikel noemt de rechten van de client als het gaat om reïntegratietrajecten. Voorop staat dat de client recht heeft op voorzieningen die hem in staat stellen aan een traject deel te nemen. Hierbij moet gedacht worden aan een vergoeding voor kinderopvang, reiskosten etc.De client heeft er recht op te weten welke informatie over hem beschikbaar is en in hoeverre die informatie gebruikt wordt bij de keuze voor een traject. Als de client het met die informatie niet eens is kan hij daartegen bezwaar maken. Hetzelfde geldt ten aanzien van alle andere afspraken rond het reïntegratietraject.Een vaste contactpersoon en goede informatie over alle rechten en plichten zullen bijdragen aan het succesvol doorlopen van het reïntegratietraject.Binnen het aanbod van mogelijkheden houdt het college zoveel mogelijk rekening met de voorkeuren van de client. Bijvoorbeeld, als de client zelf concrete voorstellen heeft om tot het verkrijgen van een betaalde baan te komen,wordt dat plan serieus bekeken. Indien het college het plan van de client niet overneemt, wordt dit op verzoek van de client schriftelijk gemotiveerd.Een reïntegratietraject moet uitzicht bieden op volwaardige en duurzame arbeid. Dat wil zeggen dat het uitgangspunt steeds is dat de client kan uitstromen naar een baan met een dienstverband dat langer duurt dan een paar maanden. Het kan echter zinvol zijn dat de client in de aanloopfase naar een duurzame baan tijdelijk een of meerdere kortdurende banen accepteert. Zolang een duurzame baan niet voorhanden is, is kortdurende gangbare arbeid ook passend. Er moet echter gewaakt worden voor een opeenstapeling van kortdurende dienstverbanden, daar dit niet leidt tot een structurele financiele zelfstandigheid van de betrokkene.Alle reïntegratieafspraken en vervolgstappen in het traject worden steeds in de vorm van een beschikking aan de klant kenbaar gemaakt. Dit biedt hem de gelegenheid om tegen elke nieuwe stap in het traject bezwaar en beroep in te stellen.Artikel 6De categoriale vrijstelling, zoals die onder de Abw nog mogelijk was, kan onder de WWB niet meer worden gehanteerd. Elke vorm van vrijstelling moet worden gemotiveerd op basis van persoonlijke omstandigheden van de client. Hetgeen genoemd staat in lid 1 t/m 3 wordt geacht te vallen onder zwaarwegende persoonlijke omstandigheden, waarop vrijstelling van toepassing is. In lid 4 en 5 worden de omstandigheden genoemd waarin de client een scholingstraject volgt of een traject sociale activering. In die gevallen zal het soms geen zin hebben om de sollicitatieverplichting op te leggen. Het betreft hier nadrukkelijk vrijstelling van sollicitatieverplichtingen en niet van arbeidsverplichtingen. Arbeidsverplichtingen zijn ruimer en bevatten naast de sollicitatieverplichting ook verplichtingen als inschrijving bij het CWI, het volgen van een traject sociale activering of scholing.Artikel 7Het instellen van subsidieplafonds dient twee doelen: a) Het voorkomt dat (posten in) de begroting worden overschreden en b) het vormt een juridische weigeringsgrond voor het beschikbaar stellen van een specifieke voorziening. Als het budget voor een specifieke voorziening is uitgeput, dan kan deze voorziening niet meer worden aangeboden. In dat geval wordt een andere voorziening ingezet. De wettelijke basis voor het instellen van subsidieplafonds is geregeld in artikel 4.22 van de Algemene wet bestuursrecht.De WWB stelt wel dat het ontbreken van financiele middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient in dat geval na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.Artikel 8 In artikel 4.21 van de Algemene wet bestuursrecht is de aanspraak op bepaalde voorzieningen geregeld. De voorzieningen worden beschikbaar gesteld met bepaalde doeleinden. De gebruiker wordt geacht medewerking te geven aan de doeleinden van de voorzieningen.De aanspraak geldt dus onder die voorwaarde. Waar in dit artikel sprake is van nadere bepalingen in een uitvoeringsbesluit, zijn die bepalingen ook opgenomen in het uitvoeringsbesluit.Artikel 17 van de WWB bepaalt dat personen op wie een voorziening van toepassing is verplicht zijn mee te werken aan het verstrekken van gevraagde informatie.Artikel 9Dit artikel regelt onder andere de sluitende aanpak voor jongeren en nieuwe aanvragers van een uitkering. Deze sluitende aanpak was tot de inwerkingtreding van de WWB geregeld in de Wiw en in de afspraken onder de Agenda voor de Toekomst.Gedeeltelijke vrijstelling als gevolg van zorgtaken vraagt om een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de client. Zorgtaken zullen te alien tijde noodzakelijk en onvermijdbaar moeten zijn.Bij een reïntegratietraject gaat het er om dat de client op termijn een volwaardige en duurzame baan vindt. Dat zal echter in veel gevallen niet meteen mogelijk zijn. De overstap van een uitkering naar een voltijdsbaan met een contract van bijvoorbeeld minimaal een jaar is groot. Om uiteindelijk wel op dat punt te komen kan het nodig zijn dat de client eerst een deeltijdbaan accepteert met een looptijd korter dan een jaar. Zie in dit verband de opmerkingen bij de toelichting bij artikel 5.Artikel 9 van de wet betreft de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en gebruik te maken van de aangeboden voorzieningen.Artikel 10, 11, 12 en 13In artikel 7, eerste lid van de wet wordt melding gemaakt van voorzieningen, zonder dat deze concreet worden genoemd. Dat kan ook niet, omdat gemeenten daaraan hun eigen invulling kunnen geven. In artikel 10 t/m 13 wordt een aantal specifieke voorzieningen genoemd dat het College kan inzetten.Een direct-werk voorziening wordt in beginsel aan alle nieuwe uitkeringsgerechtigden en jongeren aangeboden. Meteen na het indienen van een aanvraag om uitkering worden de kandidaten die hiervoor in aanmerking komen overgedragen aan het reïntegratiebedrijf dat de direct-werk voorziening uitvoert. Tijdens de inschrijving bij het CWI wordt de betrokkene hierover reeds geInformeerd. De overdracht aan het reïntegratiebedrijf vindt al plaats voordat een besluit is genomen op de uitkeringsaanvraag.De periode van direct-werk duurt maximaal 6 weken. Het kan ook korter zijn. De periode is bedoeld om een beeld te krijgen van de mogelijkheden van de deelnemer t.a.v. werkritme, sociale vaardigheden, arbeidskwaliteiten etc. Het is een observatieperiode, waarbij het verrichten van productieve arbeid niet voorop staat.Bij weigering om deel te nemen aan de direct-werk voorziening zal de maatregelenverordening om de hoek komen kijken. Juridisch is het niet toegestaan om de kandidaat te verplichten aan direct-werk deel te nemen en bij weigering geen uitkeringsaanvraag in behandeling te nemen. ledere persoon heeft immers recht op het indienen van een aanvraag.Na de periode van direct-werk koppelt het reïntegratiebedrijf terug naar Buro Altena. In overleg met de consulent van Buro Altena, het reïntegratiebedrijf en de client worden afspraken gemaakt over het vervolgtraject. Er zijn verschillende mogelijkheden: uitstroom naar een reguliere werkgever, uitstroom naar een opstapbaan bij een reguliere werkgever (dit kan ook een reïntegratiebedrijf zijn), een leerwerkstage, scholing, sociale activering etc.Een leerwerkstage houdt in dat de client arbeidservaring gaat opdoen met gerichte leerdoelen op het gebied van werk- en/of functievaardigheden. Aan de leerwerkstage is geen afzonderlijk scholingstraject gekoppeld. Bij de leerwerkstage gaat het om het aanleren van werkervaring en vaardigheden waardoor de mogelijkheden vergroot worden om in een later stadium een betaalde baan te kunnen aanvaarden. Andere benamingen die voor een leewerkstage worden gebruikt zijn: leerwerkbaan, leerwerkplek, leerwerktraject en werkstage. In al deze gevallen komt het er op neer dat de deelnemer geen salaris ontvangt: met behoud van uitkering wordt de leerwerkstage uitgevoerd. Voorop staat steeds dat niet het leveren van productieve arbeid centraal staat, maar het aanleren van de genoemde vaardigheden.Gepoogd zal worden om de periode van de leerwerkstage zo kort mogelijk te laten duren. Gemiddeld wordt uitgegaan van een termijn van drie maanden. Na deze periode zal in de meeste gevallen voldoende duidelijk zijn in hoeverre er mogelijkheden zijn voor de deelnemer om door te stromen naar een reguliere baan of een opstapbaan. Na afloop van de leerwerkstage worden in overleg met de consulent van Buro Altena, het reïntegratiebedrijf en de client afspraken gemaakt over het vervolgtraject. Als een opstapbaan niet mogelijk blijkt, zal in beginsel een traject sociale activering gestart worden.Artikel 14Met de loonkostensubsidie worden mogelijkheden geboden voor gesubsidieerde arbeid als vervanging van subsidie op basis van de Wiw en de I/D regeling.Gesubsidieerde arbeid kan worden ingezet door de belanghebbende te plaatsen op een opstartbaan. Deze opstartbaan vormt het voortraject naar reguliere arbeid. Deze voorziening heeft per definitie een tijdelijk karakter. De maximale duur van de opstartbaan is 12 maanden. In een incidentele situatie kan deze termijn met een beperkte periode worden verlengd, indien er een grote mate van zekerheid is dat na deze verlengde termijn de belanghebbende een reguliere baan kan aanvaarden.Voor sommige personen is gesubsidieerde arbeid het hoogst haalbare. Wettelijk mag geen structurele gesubsidieerde arbeid als voorziening worden aangeboden, zo blijkt uit de toelichting op artikel 9 van de wet. De Flexwet bepaalt, dat aansluitend op een tijdelijke arbeidsovereenkomst van maximaal 36 maanden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden aangeboden. Daarmee wordt een grens gesteld aan de inzetbaarheid van een gesubsidieerde baan.Het is dus mogelijk de duur van de gesubsidieerde arbeid langer te stellen dan de periode van 12 maanden. In een dergelijk geval wordt niet meer gesproken van een opstartbaan, maar van een vangnetbaan. Vooralsnog wordt de voorziening vangnetbaan niet ingezet voor nieuwe deelnemers. M.a.w., vooralsnog wordene geen nieuwe gesubsidieerde banen gecreeerd waarvan de duur langer is dan 12 maanden.Personen die op 31 december 2003 werkzaam waren op een ID-baan, krijgen vanaf 1 januari 2005 een vangnetbaan toegekend.Artikel 15Gesubsidieerde arbeid is een tijdelijke voorziening, bedoeld als opstap naar regulier werk. Om te voorkomen dat de inspanningen stoppen zodra een persoon in gesubsidieerde arbeid is ingestroomd wordt de werkgever met deze regeling beloond voor zijn inspanningen om personen te laten uitstromen uit gesubsidieerde arbeid naar reguliere betaalde arbeid.Artikel 16Uitkeringsgerechtigden mogen naast hun uitkering bescheiden inkomsten ontvangen, zoals dat ook onder de Abw het geval was. Artikel 16 regelt de criteria waaronder dat is toegestaan. Deze regeling is in de verordening zeif opgenomen en niet in het uitvoeringsbesluit, omdat de genoemde criteria langdurig toepasbaar zijn. Bij de WWB worden de inkomsten netto gekort, bij de IOAW/Z bruto. Dit verklaart het verschil tussen de bedragen.Artikel 17Deze premieregeling vervangt de premieregeling zoals die onder de Abw van toepassing was. De in dit artikel genoemde premies zijn beloningen, bestemd voor uitkeringsgerechtigde werkzoekenden en stimuleringspremies voor het verrichten van vrijwilligerswerk.Artikel 18De in dit artikel genoemde voorzieningen zijn noodzakelijk om een persoon in staat te stellen werk te aanvaarden.Het betreft vergoedingen voor kosten die niet als inkomen worden aangemerkt en die over het algemeen in elke CAO als zodanig zijn opgenomen.Artikel 19Met dit artikel wordt de mogelijkheid opengehouden om in de toekomst voorzieningen in te zetten die nu nog niet bekend of ontwikkeld zijn. Dit artikel is vergelijkbaar met het experimenteerartikel 144 uit de Abw.Artikel 20 t/m 21Met de invoering van de WWB vervallen alle landelijke regelingen voor gesubsidieerde arbeid. Het is beleidsmatig en arbeidsrechtelijk niet wenselijk en mogelijk om arbeidsovereenkomsten op gesubsidieerde arbeid af te breken als gevolg van het wegvallen van landelijke regelgeving. Vooral omdat het kwetsbare mensen betreft die al geruime tijd gesubsidieerd, vaak maatschappelijk nuttig werk verrichten.Artikel 20 betreft personen met een Wiw dienstverband. Uitgangspunt is dat er geen mensen gedwongen ontslagen worden. Dat houdt in dat ten aanzien van degene met een dienstverband voor onbepaalde tijd het dienstverband permanent wordt voortgezet. Ten aanzien van degene met een dienstverband voor bepaalde tijd geldt dat dit dienstverband wordt verlengd c.q. omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd, indien er geen reele mogelijkheden zijn voor het kunnen verkrijgen van een reguliere niet-gesubsidieerde baan.Om te stimuleren dat Wiw-ers de mogelijkheden blijven nagaan om over te stappen naar een niet­gesubsidieerder baan, komen zij in aanmerking voor een premie als bedoeld in artikel 16.Artikel 21 heeft betrekking op personen met een I D-baan.Artikel 21 regelt een afbouw van de subsidie. Het tweede lid van artikel 21 voorziet er in dat na de afbouwperiode (tot 1-1-2005) voor personen met een gesubsidieerde baan nog 3 jaar een gesubsidieerde baan beschikbaar blijft. Deze personen worden in een vangnetbaan geplaatst. Ook hier geldt de Flexwet (zie ook toelichting artikel 14), waarin is bepaald dat, aansluitend op een tijdelijke arbeidsovereenkomst van maximaal 36 maanden, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden aangeboden. De periode van afbouw, gevolgd door toepassing van de Flexwet, maakt het tot 2008 mogelijk voor dezelfde persoon aansluitende arbeidsovereenkomsten voor gesubsidieerde arbeid aan te gaan.Artikel 22Jaarlijks stelt het college een Uitvoeringsplan op. De reïntegratietaakstelling wordt daarin opgenomen. Doordat de gemeenteraad het Uitvoeringsplan vaststelt neemt de raad tevens een besluit over de reïntegratietaakstelling.Het college legt aan de raad verantwoording af over het gevoerde beleid. De wet stelt dat het college evenwichtige aandacht moet geven aan de verschillende doelgroepen. Daartoe zal het college deelbudgetten vaststellen voor de verschillende doelgroepen. Daarbij is van belang dat alle genoemde doelgroepen evenveel mogelijkheden hebben om van de voorzieningen gebruik te maken. Als dat niet het geval blijkt te zijn geweest kan de raad bepalen dat het beleid wordt bijgestuurd.Bij de verantwoording zal het college een overzicht verstrekken van de ingezette financiele middelen en de gerealiseerde resultaten.HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGENArtikel 1 BegripsomschrijvingenIn dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de IOAW of de IOAZ;

  • b.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het CWI;

  • c.

    Nuggers: personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij het CWI en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

  • d.

    ouderen: uitkeringsgerechtigden vanaf 57,5 jaar

  • e.

    arbeidsgehandicapten: personen die behoren tot de doelgroep van de Wet REA

  • f.

    jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers niet ouder dan 22 jaar;

  • g.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet en deze verordening;

  • h.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • i.

    REA: Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten

  • j.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • k.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • l.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die niet in strijd is met de wet of met iemands persoonlijke integriteit, inclusief de uitoefening van een zelfstandig beroep;

  • m.

    reïntegratietraject: een voorziening, gebaseerd op SUWI wetgeving, uitgevoerd door derden met het doel het laten aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid door de in lid a tot en met d genoemde personen;

  • n.

    vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • o.

    opstapbaan: een arbeidsplaats van maximaal 12 maanden als een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en waarvoor op grond van artikel 14 van de reïntegratieverordening aan de werkgever een loonkostensubsidie wordt toegekend;

  • p.

    vangnetbaan; een arbeidsplaats van maximaal 36 maanden als een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor personen die voor 31 december 2003 werkzaam waren op een ID-baan en waarvoor op grond van artikel 14 van deze verordening aan de werkgever een loonkostensubsidie wordt toegekend;

  • q.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem;

  • r.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Woudrichem;

  • s.

    CWI: Centrum voor Werk en Inkomen

  • t.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • u.

    Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

  • v.

    Direct werk: een voorziening met behoud van uitkering voor de duur van maximaal 6 weken van tenminste 20 uur per week, gericht op instroom in algemeen geaccepteerde arbeid;

  • w.

    Leerwerkstage: een voorziening met behoud van uitkering voor de duur van maximaal 6 maanden van maximaal 32 uur per week, gericht op instroom in algemeen geaccepteerde arbeid;

  • x.

    Wettelijk minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 8 van de wet op het minimumloon en mininumvakantietoeslag.

HOOFDSTUK 2 REGELS TEN AANZIEN VAN LOONKOSTENSUBSIDIE

Artikel 2 Loonkostensubsidie

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever een subsidie geven voor de loonkosten van een werknemer die in het kader van een traject gericht op instroom in algemeen geaccepteerde arbeid ten behoeve van die werkgever werkt. Hiertoe wordt een trajectplan opgesteld.

  • 2.

    Aan werkgevers die een persoon in dienst nemen die minimaal 6 maanden als werkzoekende staat ingeschreven bij het CWI en behoort tot de doelgroep jongeren of ANW-ers kan een êênmalige loonkostensubsidie verstrekt worden van maximaal € 3.000,- per 12 maanden. Deze subsidie wordt alleen verstrekt indien de werkgever een arbeidscontract aanbiedt van tenminste 6 maanden.

  • 3.

    Aan werkgevers die een uitkeringsgerechtigde in dienst nemen die minimaal 12 maanden als werkzoekende staat ingeschreven bij het CWI, of behoort tot de doelgroep arbeidsgehandicapten of ouderen, kan een eenmalige loonkostensubsidie verstrekt worden van € 6.000 per 12 maanden. Deze subsidie wordt alleen verstrekt indien de werkgever een arbeidscontract aanbiedt van tenminste 6 maanden.

  • 4.

    De subsidie is gebaseerd op dienstverbanden van 32 uren per week. Het subsidiebedrag wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uren per week.

  • 5.

    Indien een ruimer dienstverband dan 32 uur noodzakelijk is om een werknemer uitkeringsvrij te maken, kan de subsidie naar rato worden verhoogd.

  • 6.

    De subsidie voor loonkosten moet worden aangevraagd uiterlijk drie maanden na de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.

Artikel 3 Betaling van de subsidie

  • 1.

    Subsidie die over een bepaalde periode wordt toegekend wordt per kwartaal uitbetaald in de vorm van een voorschot en zal na afloop van een kalenderjaar definitief worden vastgesteld.

  • 2.

    Indien voorschotten hoger uitvallen dan de definitief vastgestelde subsidie, vindt verrekening plaats.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere subsidie wordt verstrekt.

Artikel 4 Subsidievoorwaarden

  • 1.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werknemer waarvan vooraf door of namens het college is vastgesteld dat deze tot de beoogde doelgroep behoort.

  • 2.

    De subsidie wordt slechts verstrekt als het gaat om een arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer voor een dusdanig aantal uren wordt aangesteld, dat zijn netto salaris meer bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau en het netto salaris per saldo niet meer bedraagt dan 130% van het wettelijk minimumloon.

  • 3.

    In afwijking van het vorige lid kan subsidie worden verstrekt, als het college ten aanzien van de werknemer heeft vastgesteld dat hij niet in staat is het aantal in het vorige lid bedoelde uren te werken in verband met een arbeidshandicap, de zorg voor earl of meerdere kinderen tot 12 jaar, dan wel de zorg voor zieke ouders, partner, kinderen, huisgenoten of vrienden.

HOOFDSTUK 3 REGELS TEN AANZIEN VAN ZORG- EN OPVOEDINGSTAKENArtikel 5 Zorg- en opvoedingstaken

  • 1.

    Aan uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar wordt bij het vaststellen van een reïntegratietraject nadrukkelijk rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de betrokkene en het bepaalde in artikel 9, lid 2 en 4 van de wet. Indien de afstemming tussen de arbeidsinschakeling en de zorgtaak/opvoedingstaak van de ouder niet direct gerealiseerd kan worden, kan tijdelijk gedeeltelijke of volledige vrijstelling van sollicitatieverplichtingen worden verleend voor de duur dat het noodzakelijk is deze afstemming alsnog te realiseren.

  • 2.

    Aan uitkeringsgerechtigden die ten minste drie maanden de dagelijkse zorg hebben voor familieleden in de eerste en tweede graad, huisgenoten of vrienden, die door welke oorzaak dan ook ernstige fysieke-, verstandelijke- of psychische beperkingen hebben, kan tijdelijke vrijstelling worden gegeven van sollicitatieverplichtingen, voor zover deze zorgtaken nog niet kunnen worden afgestemd met een reïntegratietraject en voor zover niet op andere wijze in de geboden zorg kan worden voorzien.

HOOFDSTUK 4 REGELS TEN AANZIEN SCHOLING EN WERKSTAGEArtikel 6 Noodzakelijke scholing

  • 1.

    Scholingstrajecten worden aangeboden aan personen in een reïntegratietraject, met inbegrip van personen die werkzaam zijn in vangnetbanen, indien scholing noodzakelijk is om instroom in duurzame algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren.

  • 2.

    Deze noodzaak wordt slechts aanwezig geacht als de persoon voorafgaand aan de scholing aantoonbare inspanningen heeft verricht om instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren en het ondanks zijn inspanningen niet mogelijk blijkt geaccepteerde arbeid te realiseren.

  • 3.

    De te starten scholing moet aansluiten bij de mogelijkheden van de betrokkene en de behoeften op de regionale arbeidsmarkt.

  • 4.

    Reïntegratiebedrijven moeten gemotiveerd adviseren of voor een persoon scholing noodzakelijk te achten is en zo ja, van welke aard, op welk niveau en voor welke duur. Hierbij worden door het reïntegratiebedrijf twee vergelijkbare scholingoffertes aangeboden.

  • 5.

    Als de belanghebbende voor het volgen van de noodzakelijke geachte scholing aanspraak kan maken op studiefinanciering of op een tegemoetkoming in de studiekosten, dan moet de uitkering beeindigd worden, indien de betrokkene een uitkering ontvangt.

  • 6.

    Indien een beroepsopleiding geIndiceerd wordt met betrekking tot een noodzakelijk geachte reguliere opleidingsvorm en geen studiefinanciering meer kan worden verkregen, kan scholing met behoud van uitkering worden toegestaan onder de volgende voorwaarden:a. elke vorm en niveau van opleiding is mogelijk, mits aan de voorwaarde wordt voldaan dat deze de afstand tot arbeidsmarkt zodanig verkleint, dat het reeel is te verwachten dat de belanghebbende na afloop van het scholingstraject kan instromen in algemeen geaccepteerde arbeid.b. De als noodzakelijk vastgestelde scholing mag bij aanvang niet langer van duur zijn dan 2 jaar. Als een noodzakelijk geachte scholingsvorm van maximaal 2 jaar echter door (aan belanghebbende niet-verwijtbare) omstandigheden !anger duurt, dan kan, op individuele gronden, de periode dat de scholing met behoud van uitkering kan worden gevolgd, zodanig verlengd worden dat de opleiding kan worden afgerond.

  • 7.

    Uitkeringsgerechtigden kunnen gedurende de periode dat de noodzakelijke opleiding wordt gevolgd vrij worden gesteld van sollicitatieverplichtingen. Deze vrijstelling kan maximaal worden verleend voor de duur en de omvang van de noodzakelijk geachte scholing.

  • 8.

    Voor personen met arbeidsverplichtingen geldt dat scholing die door het college niet als noodzakelijk wordt beoordeeld, kan worden gevolgd, mits die scholing niet meer tijd vergt dan 19 uur per week en deze scholing geen traject doorkruist. De kosten verbonden aan deze scholing worden niet vergoed.

  • 9.

    Als scholing voor een persoon als verplichting is opgenomen in een trajectplan, worden de kosten daarvan door het college vergoed. Het gaat hierbij om directe scholingskosten (kosten scholing zelf, verhoogd met de aanschafkosten van benodigde boeken en ander lesmateriaal) De kosten van de scholing zelf worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de scholingsinstelling.

Artikel 7 Leerwerkstage

  • 1.

    Het doel van de leerwerkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 2.

    Deze leerwerkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 3.

    Het college plaatst een persoon slechts indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beInvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4.

    In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de leerwerkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt;

  • 5.

    De organisatie waar personen in een leerwerkstage geplaatst worden draagt er zorg voor, dat de geplaatste personen gedurende deze periode verzekerd zijn tegen wettelijke aansprakelijkheid.

HOOFDSTUK 5 PREMIES

Artikel 8 Premies aan werkgevers

  • 1.

    De hoogte van de premie die de werkgever op grond van artikel 15 van de reïntegratie verordening kan ontvangen bedraagt voor personen waarvoor op grond van :a. art. 2 lid 2 van dit besluit subsidie is ontvangen € 1.000.b. art. 2 lid 3 van dit besluit subsidie is ontvangen € 2.000.

  • 2.

    De premie bij doorstroom naar regulier werk moet worden aangevraagd binnen drie maanden na het verstrijken van de in artikel 14, lid 2 onder e. van de reïntegratieverordening genoemde periode van zes maanden na beeindiging van de gesubsidieerde arbeidsovereenkomst.

Artikel 9 Premies aan werknemers

  • 1.

    a. Personen die in een opstapbaan werkzaam zijn geweest en aansluitend niet gesubsidieerde algemeen geaccepteerde arbeid gaan verrichten waardoor de opstapbaan wordt beeindigd, ontvangen een eenmalige premie van € 1.000 nadat ze hierin 9 maanden werkzaam zijn geweest;b. Personen die in een vangnetbaan werkzaam zijn geweest en aansluitend niet gesubsidieerde arbeid gaan verrichten waardoor de vangnetbaan wordt beeindigd, ontvangen een eenmalige premie van € 1.964 nadat ze hierin 9 maanden werkzaam zijn geweest;c. Personen met een Wiw-dienstverband als bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid, van de reïntegratieverordening, die aansluitend algemeen geaccepteerde arbeid gaan verrichten waardoor het Wiw-dienstverband wordt beedinidgd, ontvangen een eenmalige premie van € 1.964 nadat ze hierin 9 maanden werkzaam zijn geweest.

  • 2.

    Voor een eenmalige premie als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de reïntegratieverordening, komen in aanmerking ouderen, arbeidsgehandicapten en personen die op grond van sociaal­medische omstandigheden niet volledig kunnen werken en:

  • 3.

    a. die inkomsten hebben uit arbeid;

  • 4.

    b. voor wie geen sprake meer is van een reïntegratietraject gericht op algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 5.

    c. die geen recht meer hebben op vrijlating van inkomsten wegens het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 16 van de reïntegratieverordening.

  • 7.

    3. De premie als bedoeld in lid twee bedraagt eenmalig maximaal € 1.964 per periode van 12 maanden, waarbij ten aanzien van de alleenstaande ouder met kinderen tot 5 jaar de ontvangen aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting in mindering worden gebracht op de premie. Het college kan besluiten na afloop van de periode van 12 maanden opnieuw een premie toe kennen.

  • 8.

    4. De premie als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de reïntegratieverordening bedraagt eenmalig maximaal € 550 per periode van twaalf maanden en wordt ineens verstrekt. Het college kan besluiten na afloop van deze periode opnieuw een premie toe te kennen. Een onbelaste premie kan niet worden toegekend naast een van de organisatie ontvangen kostenvergoeding. Indien de belanghebbende zowel een kostenvergoeding ontvangt als een premie als bedoeld in lid 3, wordt de premie fiscaal belast.

  • 9.

    5. De premie als bedoeld in artikel 17, vierde lid, van de reïntegratieverordening bedraagt: € 100 bij een scholing/opleiding waarvan de duur korter is dan zes maanden, doch minimaal 66n maand;

  • 10.

    € 200 bij een scholing/opleiding waarvan de duur tussen zes en twaalf maanden bedraagt;

  • 11.

    € 400 bij een scholing/opleiding waarvan de duur twaalf maanden of langer bedraagt.

  • 12.

    Met betrekking tot de duur van de opleiding is de objectieve duur van de opleiding bepalend.

HOOFDSTUK 6 OVERIGE VERGOEDINGEN

Artikel 10 Reiskosten

  • 1.

    Aan personen die in verband met het volgen van een reïntegratietraject moeten reizen, wordt een vergoeding verstrekt.

  • 2.

    Personen die in verband met het volgen van een reïntegratietraject vanwege medische redenen gebruik moeten maken van de deeltaxi, ontvangen een vergoeding van de werkelijke kosten.

  • 3.

    Niet voor reiskostenvergoeding komen in aanmerking personen die op grond van hun reïntegratietraject gesubsidieerd werk verrichten.

Artikel 11 Kinderopvang

  • 1.

    Kosten van kinderopvang worden vergoed aan uitkeringsgerechtigden en ANW'ers voorzovera. de kosten niet ten laste van andere wetten en regelingen inzake kinderopvang kunnen worden gebracht,b. de werkgever geen voorzieningen heeft getroffen ten behoeve van kinderopvang.c. de kinderopvang noodzakelijk is voor het meewerken aan de uitvoering van een reïntegratietraject ten behoeve van instroom in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Kosten van kinderopvang en kosten die daarmee verband houden, zoals reiskosten van en naar kinderdagverblijven, gastouders en buitenschoolse opvang, komen tot maximaal het gangbare niveau van deze kosten voor vergoeding in aanmerking.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde personen hebben maximaal 3 maanden ter beschikking om zelf een regeling te treffen die tegemoet komt aan de in de concept-Wet kinderopvang opgenomen vrijheid van keuze voor de vorm van kinderopvang.

Artikel 12 MantelzorgAan de uitkeringsgerechtigde die op grond van artikel 5, tweede lid, van dit besluit wegens zorgtaken is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting, kan gedurende maximaal drie maanden een vergoeding als bedoeld in artikel 18 lid 1 sub c van de reïntegratieverordening worden verstrekt tot maximaal het gangbare niveau van deze kosten. De vergoeding stelt de uitkeringsgerechtigde in staat vervangende mantelzorg to bekostigen in de periode dat de mantelzorg wordt overgedragen.HOOFDSTUK 7 SUBSIDIEPLAFONDSArtikel 13 Omvang voorzieningen

  • 1.

    De omvang van de voorzieningen wordt jaarlijks door het college vastgesteld, voor het eerst met ingang van het kalenderjaar 2005.

  • 2.

    Het budget voor de in het eerste lid genoemde voorzieningen worden jaarlijks door het college vastgesteld op grond van de door het ministerie beschikbaar gestelde middelen.

TOELICHTING OP HET UITVOERINGSBESLUITArtikelgewijsArtikel 1In dit artikel is van belang de definities van de gekozen doelgroepen. De begrenzing is aangebracht bij die doelgroepen die tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoren. Mensen met een WW en WAO uitkering vallen onder de verantwoordelijkheid van de UWV.Binnen de gemeentelijke doelgroep is het voor sommige groepen noodzakelijk extra voorzieningen te treffen, gelet op hun kwetsbare arbeidsmarktpositie. Deze groepen zijn ouderen, arbeidsgehandicapten en jongeren. Hoewel allochtonen eveneens een kwetsbare positie innemen is door de keuze van de doelgroepen hun belang in voldoende mate gewaarborgd. Allochtonen zijn namelijk in belangrijke mate vertegenwoordigd in de genoemde doelgroepen. Aparte benoeming heeft geen meerwaarde en zou alleen maar tot overlapping en stigmatisering leiden.Artikel 2Lid 1: Duidelijk is dat gesubsidieerde arbeid een onderdeel vormt van een traject naar ongesubsidieerd werk. Gesubsidieerd werk is derhalve geen doel op zichzelf, maar een middel om het doel van inschakeling in het reguliere arbeidsproces te bevorderen.Lid 2: De laagste vorm van subsidie wordt verstrekt aan twee doelgroepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Dit zijn jongeren, waarvan het belang duidelijk is om de periode van werkloosheid zo kort mogelijk te houden. Ook voor mensen met een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet is het noodzakelijk een subsidie beschikbaar te stellen. Dit zijn doorgaans mensen zonder recent arbeidsmarktverleden. Door de bepaling op te nemen dat men tenminste 6 maanden moet staan ingeschreven als werkzoekende, wordt voorkomen dat subsidie verstrekt moet worden ten behoeve van mensen die snel bemiddelbaar zijn. De loonkostensubsidie wordt vastgesteld naar rato van de duur van het dienstverband.Lid 3: Voorkomen moet worden dat er een grote groep langdurig werklozen ontstaat. Na 12 maanden werkloosheid is er een verhoogd risico dat mensen langdurig op uitkering aangewezen blijven. Een hoge subsidie van 12 maanden moet het voor werkgevers aantrekkelijk maken deze mensen in dienst te nemen. Bij toekenning zullen met werkgevers intentieafspraken gemaakt moeten worden over het in vaste dienst nemen. Omdat arbeidsgehandicapten en ouderen een zeer moeilijke positie innemen op de arbeidsmarkt is de 12 maanden eis voor deze doelgroepen niet van toepassing.Lid 4 en 5: Uitgangspunt is dat mensen door gesubsidieerd werk uitkeringsvrij moeten worden. Indien hiervoor aanpassing van het aantal te werken uren mogelijk of noodzakelijk is leidt dat tot aanpassing van de subsidie.Artikel 3De toekenning van een subsidie heeft altijd een voorlopig karakter. Pas na afloop van een kalenderjaar zal de subsidie, indien is vastgesteld dat aan alle criteria is voldaan, definitief worden gemaakt.Artikel 4Loonkostensubsidie wordt alleen toegekend indien vooraf is vastgesteld dat de persoon tot de beoogde doelgroep behoort. De subsidie wordt alleen verstrekt als mensen uitkeringsvrij worden, maar niet meer gaan verdienen dan netto 130% van het voor hen geldende wettelijk minimumloon. De mogelijkheid bestaat om in verband met zorgtaken gesubsidieerd werk met een aanvullende uitkering te combineren. Dit kan alleen indien op grond van individuele toetsing is vastgesteld dat zorgtaken niet in voldoende mate kunnen worden afgestemd op de plicht tot arbeidsinschakeling. Deze uitzonderingsbepaling is ook van toepassing op arbeidsgehandicapten die vanwege hun handicap niet in staat zijn tot volledige arbeidsinschakeling.Artikel 5Bij de vaststelling van een reïntegratietraject is het noodzakelijk rekening te houden met zorgtaken. Dit geldt zowel voor uitkeringsgerechtigden met eigen kinderen tot 12 jaar, als voor mensen die in het kader van mantelzorg zorg bieden aan mensen uit hun sociaal netwerk. Hoewel bij ouders rekening gehouden moet worden met de individuele wensen inzake de zorgtaken voor kinderen, is de gemeente verplicht om te onderzoeken en te bevorderen dat door de inzet van voorzieningen op maat deelname aan een reïntegratietraject, dan wel inschakeling in de arbeid mogelijk wordt. Met de bepaling dat zorgtaken voor het sociaal netwerk ook tot vrijstelling kan leiden wordt aangesloten bij de definitie van het Sociaal Cultureel Planbureau.Artikel 6Scholing als voorziening in het kader van een reïntegratietraject kan alleen worden ingezet als de scholing gericht is op instroom in algemeen geaccepteerde arbeid. Kosten van scholing kunnen alleen dan vergoed worden indien aan deze eis is voldaan en er daarnaast geen recht bestaat op een voorliggende voorziening. Scholing die !anger duurt dan twee jaar wordt geacht niet gericht te zijn op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid en wordt derhalve niet toegestaan. Overigens zal terughoudend worden omgegaan met het inzetten van scholing. Eerst moet duidelijk worden vastgesteld dat de persoon voldoende inspanningen heeft gepleegd om een betaalde baan te vinden.Artikel 7Leerwerkstages maken onderdeel uit van een reïntegratietraject en voorzien in werken met behoud van uitkering. De leerwerkstage vormt een fase in het traject dat uiteindelijk gericht is op het vinden van een duurzame gang bare baan.De werkgever ontvangt hiervoor geen afzonderlijke vergoeding. De deelnemer ontvangt eveneens geen vergoeding, behoudens de vergoeding voor gemaakte kosten, zoals genoemd in artikel 10 van het Uitvoeringsbesluit. Het reïntegratiebedrijf zal in de praktijk de plaatsing regelen. Het college zal er op toezien dat de leerwerkstages zo kort mogelijk duren en dat de leerwerkstages indien mogelijk bij reguliere werkgevers verricht worden.De termijn van de leerwerkstage varieert van 3 tot maximaal 6 maanden en kan eventueel voorafgaan aan een opstapbaan waarvoor loonkostensubsidie aan de werkgever wordt verstrekt.Artikel 8Aan werkgevers die mensen in vaste dienst nemen aansluitend op de periode van waarover een loonkostensubsidie wordt betaald, wordt een stimuleringspremie geboden. Deze premie wordt pas betaalbaar gesteld nadat de werknemer 6 maanden daadwerkelijk in het bedrijf of de organisatie heeft gewerkt. De hoogte van de premie is afgestemd op de arbeidsmarktpositie van de werknemer.Artikel 9Met het verstrekken van premies aan werknemers wordt beoogd te stimuleren dat de uitkeringsgerechtigde zich zoveel mogelijk inspant om een reguliere betaalde baan te verkrijgen.Dit geldt tevens voor mensen die in een langdurige gesubsidieerde baan hebben gewerkt (ID en Wiw). Zij ontvangen een uitstroompremie bij het accepteren van een ongesubsidieerde baan. Hiermee wordt erkenning gegeven aan het feit dat doorstroom naar reguliere arbeid door mensen die langdurig in een beschermde omgeving gewerkt hebben moeilijk is.Voor mensen die behoren tot de doelgroep uitkeringsgerechtigde ouderen en arbeidsgehandicapten en die `slechts' in staat zijn tot gedeeltelijke arbeid wordt een premie verstrekt. Door deze stimulans wordt voorkomen dat het niet meer aantrekkelijk is voor deze mensen om te werken en wordt bevorderd dat zij een gedeelte van hun inkomsten zelf blijven verwerven. Het college regelt in een afzonderlijke beleidsregel de hoogte van deze premie. Naarmate de eigen inkomsten hoger zijn, wordt de premie hoger vastgesteld. De maximale premie is gelijk aan het bedrag dat de wet maximaal toestaat als premie. Het college mag geen structurele premie toekennen. Echter, jaarlijks kan het college een besluit nemen. Daarbij moet worden vastgesteld of de betrokkene nog steeds voldoet aan de voorwaarden om voor de premie in aanmerking te komen.Het maximale bedrag dat betrokkene bovenop de uitkeringsnorm mag behouden is gelijk aan het maximale bedrag zoals genoemd in art. 31, tweede lid onder k. Om ongewenste armoedevaleffecten te voorkomen wordt daarom de eventueel te ontvangen alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting in mindering gebracht op de premie.Met het verstrekken van scholingspremies en premies voor het verrichten van vrijwilligerswerk wordt het oude premiebeleid zoals vastgelegd in de per 1 januari 2004 ingetrokken Wiw-premieverordening voortgezet.Artikel 10 Reiskosten worden verstrekt aan mensen die ten behoeve van hun traject moeten reizen. De hoogte en de voorwaarden rond het verstrekken van reiskosten regelt het college in afzonderlijke beleidsregels.Indien iemand vanwege sociale- of medische redenen niet met openbaar vervoer of eigen vervoer kan reizen, worden de kosten van de deeltaxi vergoed.Mensen die werken, inclusief werknemers met gesubsidieerd werk, kunnen voor hun reiskosten een beroep doen op de voorzieningen van hun werkgever.Artikel 11Kosten voor kinderopvang worden alleen vergoed zolang er geen beroep gedaan kan worden op andere wetten en regelingen en voorzover het noodzakelijk is in verband met de uitvoering van het reïntegratietraject. Omdat mensen op grond van de nieuwe Wet Kinderopvang de vrijheid krijgen zelf een keuze te maken voor de vorm van kinderopvang, is een beperking aangebracht van 3 maanden. Indien namelijk de keuze van de ouders zou leiden tot langere wachttijden kan dit de uitvoering van het reïntegratietraject in ernstige mate schaden.Mensen die niet uitkeringsgerechtigd zijn kunnen geen aanspraak maken op kinderopvang. Alvorens toe te treden tot de arbeidsmarkt mag van hen verwacht worden dat ze zelf voorzieningen inzake kinderopvang getroffen hebben.Het college regelt in afzonderlijke beleidsregels de hoogte en de voorwaarden rond het verstrekken van kosten voor kinderopvang.Artikel 12In artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit wordt aangegeven in welke gevallen de uitkeringsgerechtigde vrijstelling van de sollicitatieplicht krijgt in verband met het verrichten van zorgtaken. De vrijstelling wordt altijd voor een tijdelijke periode verleend. Uitgangspunt is dat de uitkeringsgerechtigde zoekt naar andere mogelijkheden waarop de zorg geboden kan worden, zodat de uitkeringsgerechtigde beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Andere mogelijkheden zijn de thuiszorg of een vergelijkbare organisatie.Het zal vaak niet mogelijk zijn om van de ene op de andere dag een alternatieve vorm van zorg te vinden. Dat gaat gepaard met een overgangsperiode.De kosten die gemaakt moeten worden om de mantelzorg over te nemen van iemand, die daardoor in de gelegenheid gesteld wordt om deel te nemen aan een reYntegratietraject, komen op grond van dit artikel voor vergoeding in aanmerking.Artikel 13Jaarlijks zal het college op basis van het totaal beschikbare budget een bestedingsplan opstellen over de omvang van de in te zetten voorzieningen. Dit sluit aan bij artikel 7 van de reïntegratieverordening. Het college heeft de bevoegdheid om in de loop van het kalenderjaar wijzigingen aan te brengen binnen de verschillende deelbudget.Aan de raad

Nr.

18

Agendapunt

6

Datum vergadering

29 maart 2005

Van

Burgemeester en wethouders

Dienst/afdeling

Buro Altena/ Ad huijsman

Datum

22 februari 2005

Bijlagen

Verordeningen (reeds in uw bezit)

Onderwerp

Wwb reintegratieverordening en Wwb maatregelen- en handhavingsverordening

Probleemstelling

AanleidingVanaf 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (Wwb) van kracht. De Wwb kwam in de plaats van de Algemene bijstandswet.De Wwb verplicht de gemeenteraad verordeningen vast te stellen over het reintegratiebeleid en over het sanctiebeleid. Deze twee verordeningen moeten op dezelfde datum ingaan.Voorgeschiedenis De Wwb heeft grote gevolgen voor gemeenten. Gemeenten moeten voortaan beleid maken rond het reIntegreren van uitkeringsgerechtigden en ontvangen daarvoor een geoormerkt bedrag. Slagen gemeenten er in de instroom beperkt te houden en het uitkeringsbestand te laten krimpen, dan ontstaat een financieel voordeel. Andersom kan een toename van het bestand er toe leiden dat de gemeente uit eigen middelen de uitkeringen moet bijpassen.De gemeenteraad stelde begin 2004 de nota `Missie, visie en uitgangspunten bij de invoering Wwb' vast. Aansluitend daarop ging de raad in juni vorig jaar akkoord met de kadernota Wwb. De hoofdlijnen van het voorgestane beleid werden hierin vastgelegd.De verordeningen die nu aan u worden voorgelegd zijn een uitwerking van de kadernota. Gekozen is voor verordeningen op hoofdlijnen: de belangrijkste beleidskeuzes zijn in de verordeningen opgenomen. De verdere uitwerking van het beleid is vastgelegd in het bij de remntegratieverordening behorend uitvoeringsbesluit en in nog vast te stellen beleidsregels.Maatschappelijke ontwikkeling Het reIntegreren van uitkeringsgerechtigden is niet lets nieuws voor gemeenten. Die taak hadden ze altijd al. Het rijk wil met de Wwb de verantwoordelijkheid van gemeenten vergroten door ze zelf financieel verantwoordelijk te maken. Daarnaast stelt de Wwb strakkere eisen aan uitkeringsgerechtigden: ledereen die kan werken moet aan de slag, waarbij voor iedereen alle gangbare arbeid als passend wordt aangemerkt. Er bestaat slechts recht op een reIntegratievoorziening, wanneer blijkt dat de client er zelf niet in slaagt een betaalde baan te vinden.Beoogd effectDe reIntegratieverordening biedt de handvatten die nodig zijn om onze doelstellingen van het re1ntegratiebeleid te kunnen realiseren:nieuwe instroom beperken;zoveel mogelijk uitstroom bereiken van het zittende bestand;- uitkeringsgerechtigden zonder arbeidsmarktperspectief op een traject sociale activering plaatsen;- niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering Algemene nabestaandenwet ondersteuning bieden bij het vinden van betaald werk;- geen gedwongen ontslagen in de gesubsidieerde banen, maar activiteiten ondernemen om zoveel mogelijk van deze banen regulier te maken.De maatregelen- en handhavingsverordening geeft de mogelijkheid de uitkering te korten als de client zijn verplichtingen niet nakomt. Door een nauwe samenwerking met het CWI en reIntegratiebedrijven wordt een maatregel opgelegd zodra de client een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont.De verordening stelt voorts dat het college beleidsregels vaststelt op het gebied van terugvordering en verhaal.AnalyseInhoud reIntegratieverordening De belangrijkste elementen van de reIntegratieverordening zijn als volgt samen te vatten:

  • 1.

    alle uitkeringsgerechtigden, anw-ers, niet-uitkeringsgerechtigden en personen op een ID/Wiw baan hebben aanspraak op ondersteuning bij het vinden van een baan dan wel bij het opzetten van een traject sociale activering;

  • 2.

    aanspraak op een noodzakelijke voorziening bij het vinden van een baan bestaat slechts als vastgesteld wordt dat een dergelijke voorziening noodzakelijk is;

  • 3.

    uit een oogpunt van kostenbeheersing worden jaarlijks (voor het eerst in 2005) subsidie- of budgetplafonds ingesteld voor de verschillende reIntegratievoorzieningen, alsmede een plafond voor het aantal personen dat voor een specifieke voorziening in aanmerking komt;

  • 4.

    de rechten en plichten van de client;

  • 5.

    vrijstelling van de sollicitatieverplichting kan o.a. worden verleend als de uitkeringsgerechtigde zijn zorg- en opvoedingstaken niet kan combineren met een werkkring;

  • 6.

    reibtegratietrajecten zijn in principe gericht op duurzame arbeid, maar een tijdelijke baan (bijvoorbeeld via een uitzendbureau) kan bijdragen aan het bereiken van het uiteindelijke doel;

  • 7.

    voor nieuwe uitkeringsgerechtigden en jongeren geldt de direct-werk aanpak: gedurende een observatieperiode (maximaal zes weken) zijn zij 20 uur werkzaam via !Go;

  • 8.

    aansluitend op de direct-werk periode wordt een vervolgtraject aangeboden: dit kan bestaan uit een traject sociale activering, scholing, een leerwerkstage of een opstapbaan;

  • 9.

    aan werkgevers kunnen onder bepaalde voorwaarden loonkostensubsidies en premies verstrekt worden als zij een uitkeringsgerechtigde in dienst nemen;

  • 10.

    uitkeringsgerechtigden kunnen in bepaalde gevallen in aanmerking komen voor gedeeltelijke vrijlating van inkomsten uit deeltijdwerk;

  • 11.

    uitkeringsgerechtigden kunnen in bepaalde gevallen in aanmerking komen voor premies bij het aanvaarden van een vaste baan, bij het verrichten van vrijwilligerswerk en bij het afronden van een scholingstraject;

  • 12.

    reiskosten, kosten van kinderopvang en de kosten van een vervangende voorziening voor mantelzorg kunnen worden vergoed;

  • 13.

    de bestaande ID- en Wiw banen worden omgezet in zogenaamde vangnetbanen, waardoor de betreffende werkgevers een op deze verordening gebaseerde loonkostensubsidie gaan ontvangen;

  • 14.

    het college legt jaarlijks verantwoording of aan de gemeenteraad over de ingezette middelen en over de resultaten van het gevoerde beleid.

Inhoud maatregelen- en handhavingsverordeningDe belangrijkste elementen van de maatregelen- en handhavingsverordening zijn:

  • 1.

    een maatregel wordt opgelegd in de vorm van een vast geldbedrag in plaats van in een percentage van de uitkering; bij de hoogte van de maatregel is aansluiting gezocht bij het huidige maatregelenbeleid;

  • 2.

    bij een gedraging die niet heeft geleid tot het ten onrechte verlenen of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt in eerste instantie een schriftelijk waarschuwing gegeven; bij herhaling volgt alsnog een maatregel;

  • 3.

    het college stelt ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand regels op waarmee de rechtmatigheid van het ontvangen van een uitkering wordt beoordeeld.

Conclusie Klantgericht werken hebben wij hoog in het vaandel staan. "We willen mensen in beweging brengen en de klant centraal stellen", zo luidt de missie van Buro Altena. Onvermijdelijk volgt dan ook de vraag: wordt de client nu beter van dit nieuwe reIntegratiebeleid? Die vraag valt niet eenduidig te beantwoorden.Met de geschetste opzet van de twee verordeningen creeren we naar onze mening een goede samenhang aan instrumenten en voorzieningen om een afgewogen reIntegratie- en handhavingsbeleid te kunnen voeren.Het vastleggen van het voorgestane beleid in verordeningen en beleidsregels is echter nog geen garantie voor succes. Het daadwerkelijk verkleinen van het uitkeringsbestand is vooral afhankelijk van de economische conjunctuur. Andere van invloed zijnde factoren betreffen de omvang van het reIntegratiebudget, de inzet van onze ketenpartners (CWI, reIntegratiebedrijven, ROC), het beschikken over een netwerk van werkgevers en de werkwijze van onze consulenten.Op voorhand kunnen we stellen dat de beperkte omvang van ons reIntegratiebudget het niet mogelijk maakt om in alle gevallen de wens van de client te honoreren voor bijvoorbeeld een scholingstraject gericht op een duurzame baan. In een aantal gevallen zullen wij de client er op moeten wijzen dat alle gangbare arbeid passend voor hem is en dat er mogelijkheden voor hem zijn om zonder scholing een baan to aanvaarden.In den lande zijn de resultaten op reIntegratiegebied nogal wisselend.Met het model dat !Go op ons verzoek voor onze regio ontwikkelde, t.w. direct-werk met aansluitend leerwerkstages en opstapbanen, hebben wij niettemin goede hoop tot een succesvolle aanpak te komen. Succesvol betekent in dit verband: een kleiner uitkeringsbestand. En dat is niet alleen beter voor de gemeente, maar ook voor de client.ConsequentiesFinancieelHet geoormerkte budget voor reintegratie, het zogenaamde Wwb-werkdeel, is ontoereikend voor het voeren van een breed vormgegeven reIntegratiebeleid. Om die reden werd een subsidieaanvraag bij het Europese Sociaal Fonds ingediend.Op dit moment is de omvang van het Wwb budget voor de komende jaren nog niet bekend, maar er kan vanuit gegaan worden dat dit lager zal worden.Met ingang van 2005 zullen wij subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Dit is noodzakelijk uit een oogpunt van kostenbeheersing. Tegelijkertijd zullen wij daarbij aangeven hoeveel personen maximaal in aanmerking kunnen komen voor een specifieke voorziening.Indien daar aanleiding toe is zullen wij in de loop van het kalenderjaar schuiven binnen de diverse deelbudgetten. Flexibiliteit moet mogelijk blijven.De hoogte van de vast te stellen plafonds is afhankelijk van de middelen die jaarlijks beschikbaar komen via het Wwb-werkdeel.Taakstelling Voorafgaand aan elk kalenderjaar zullen wij een taakstelling maken, waarin de beoogde doelen en beoogde resultaten worden weergegeven. Het zal duidelijk zijn dat de taakstelling deels afhankelijk is van de hoogte van het reIntegratiebudget. Ook de conjuncturele vooruitzichten spelen een rol.In de taakstelling komen o.a. de volgende aspecten aan de orde:een overzicht van doelgroepen, met een budgetplafond per doelgroep en een te realiseren aantal trajectplannen en een te realiseren uitstroom per doelgroep; een overzicht van doelgroepen, met een budgetplafond per doelgroep en met het aantal deelnemers aan voorzieningen zoals direct-werk, leerwerkstages en sociale activering;een overzicht van het aantal te realiseren trajecten voor Anw-ers en niet­uitkeringsgerechtigden, gekoppeld aan een budgetplafond;- het aantal te realiseren uitstroomtrajecten uit de ID en Wiw regeling;- het aantal te realiseren trajecten dat leidt tot het verwerven van deeltijdwerk, waardoor de uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering gaat ontvangen;- het aantal en het totaalbedrag van toe te kennen loonkostensubsidies.De taakstelling wordt opgenomen in het Uitvoeringsplan van Buro Altena. Jaarlijks wordt dit bedrijfsplan ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad.Verantwoording Wij zullen jaarlijks voor 1 juli aan de gemeenteraad verantwoording afleggen over het gevoerde beleid, waarbij in elk geval onderstaande punten aan de orde komen:- een overzicht van de doelgroepen die gebruik hebben gemaakt van het reintegratieaanbod, met een analyse in hoeverre deze doelgroepen in gelijke mate gebruik maakten van het reIntegratieaanbod;- een analyse in hoeverre niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers in gelijke mate gebruik maakten van het reIntegratieaanbod;een overzicht van de ingezette financiéle middelen per doelgroep, gekoppeld aan een overzicht van de behaalde resultaten en afgezet tegen de aan het begin van het jaar vastgestelde taakstelling;een overzicht van de opgelegde maatregelen.Via de tussenrapportages en bestuursrapportages wordt de raad tussentijds geInformeerd over de beschikbare middelen en de inzet daarvan.Juridisch De inhoud van de verordeningen voldoet aan de juridische vereisten. Met name wordt er hierbij op gewezen dat wij uitkeringsgerechtigden kunnen verplichten deel te nemen aan activiteiten als direct-werk en leerwerkstages. Het gaat daarbij om situaties waarbij werkzaamheden verricht moeten worden zonder daarvoor salaris te ontvangen. Zolang het aanleren van vaardigheden en het opdoen van werkervaring centraal staat en zolang het werk niet is gericht op het realiseren van het bedrijfsdoel van de werkgever, zijn dergelijke trajecten toegestaan.MaatschappelijkJuridisch is het weliswaar mogelijk uitkeringsgerechtigden te verplichten deel te nemen aan direct-werk en leerwerkstages, maar er moet rekening mee worden gehouden dat zulke trajecten aanvankelijk voor sommige uitkeringsgerechtigden niet acceptabel zullen zijn. Een zorgvuldige uitleg en begeleiding van de client is daarom van belang. Belangrijk is de client op de juiste wijze te benaderen en zijn motivatie aan te boren. Het moet voor de client duidelijk zijn dat dergelijke trajecten onderdeel zijn van het uiteindelijke reIntegratiedoel. Dat luidt: op termijn een duurzame betaalde baan verkrijgen en niet langer afhankelijk van een uitkering.Planning en evaluatieTijdsplanning De ingangsdatum van de verordeningen is zes weken na vaststelling door de gemeenteraad. Dit betekent dat vanaf deze datum alle voorzieningen zoals genoemd in de reintegratieverordening ingezet kunnen worden.Communicatie Voor zowel bestaande als nieuwe clienten is het belangrijk dat zij goed op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. Wij zullen daarom de belangrijkste aspecten van het reintegratie- en maatregelenbeleid vastleggen in een beknopte brochure en deze verspreiden onder alle clienten. Daarnaast zullen wij al onze intermediairs informeren.Evaluatie Bij de jaarlijkse verantwoording aan de raad wordt tevens een evaluatie van deze verordeningen voorgelegd.Extern betrokkenenRond de uitvoering van het reintegratiebeleid is een aantal instanties betrokken. De belangrijkste zijn het CWI en reIntegratiebedrijf !Go. Vooraf zullen wij met hen goede uitvoeringsafspraken maken, vooral met betrekking tot direct-werk en leerwerkstages, maar ook over bijvoorbeeld de mogelijkheid van loonkostensubsidies en het premiebeleid.Maar ook met andere instanties is het van belang om het nieuwe beleid goed of te stemmen, o.a. met het ROC Da Vinci College, de Stichting Nieuwkomers en Vluchtelingenwerk, het AMW, het Servicepunt vrijwilligers en reIntegratiebedrijven.Advies clientenraad Abw+De clientenraad Abw+ behandelde dit voorstel op 13 september 2004. De clientenraad is akkoord met het voorstel.Daarbij maakt de clientenraad wel een aantal kanttekeningen:

  • a.

    Het is belangrijk dat er geen gaten vallen in een reintegratietraject. Als een onderdeel doorlopen is (bijvoorbeeld de zes weken periode van Direct­Werk), moet direct aansluitend het vervolgtraject starten;

  • b.

    Als het reIntegratiebudget van de gemeente niet toereikend is, mogen clienten daar niet de dupe van worden. In dat geval zal de gemeente toch voor financiering van het traject moeten zorgen;

  • c.

    Mocht er geld overblijven op het Wwb budget, dan moet dat niet terugvloeien in de algemene middelen, maar moet dat geld gereserveerd worden voor reIntegratieactiviteiten;

  • d.

    Werkgevers moeten goed geinformeerd worden over de mogelijkheid van Loonkostensubsidies.

Voorstel aan commissieWij stellen u voor de bijgaande ReIntegratieverordening Wwb en de Maatregelen- en handhavingsverordening Wwb vast te stellen en kennis te nemen van het Uitvoeringsbesluit reintegratieverordening Wwb.Advies commissieDe commissie Diensten behandelde het voorstel in de vergadering van 23 september 2004. De commissie was unaniem akkoord met het voorstel.Beslispunten- vaststellen van de ReIntegratieverordening Wet werk en bijstand- vaststellen van de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand- kennisnemen van het Uitvoeringsbesluit Wet werk en bijstandHet college van burgemeester en wethouders van Woudrichem,de secretaris, de wnd. burgemeester,R.W.J. Briene, C.J.J.A. LeijtenDe raad van de gemeente Woudrichem;Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d.1 juni 2004, nr. 18; Gehoord het advies van de commissie Diensten d.d. 23 september 2004;besluit:de ReIntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem vast te stellen;de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem vast te stellen.Aldus besloten door de raad van de gemeente Woudrichem in zijn openbare vergadering van.