Regeling vervallen per 01-01-2015

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem 2007

Geldend van 01-05-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem 2007

De raad van de gemeente Woudrichem,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

d.d. 12 maart 2014 , nr. 9 , aangaande het wijzigen van de reïntegratieverordening WWB

gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 7 mei 2014

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem 2014

Paragraaf 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Gemeentewet.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: Wet werk en bijstand

    b. uitkeringsgerechtigden:personen met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ;

    c. jongeren: uitkeringsgerechtigden niet ouder dan 27 jaar;

    d. ouderen: uitkeringsgerechtigden vanaf 57,5 jaar oud;

    e. arbeidsgehandicapten: uitkeringsgerechtigden die als gevolg van een ziekte of gebrek structurele functionele beperkingen van lichamelijke-, verstandelijke- of psychische aard hebben die een belemmering vormen bij het verkrijgen en/of verrichten van arbeid;

    f. voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet en deze verordening;

    g. algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die niet in strijd is met de wet, maatschappelijk aanvaard is en niet in strijd is met iemands persoonlijke integriteit; tot algemeen geaccepteerde arbeid wordt ook gerekend de uitoefening van een zelfstandig beroep;

    h. reïntegratietraject: een voorziening met het doel te komen tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

    i. vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijke zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maat-schappelijke participatie;

    j. opstapbaan: een arbeidsplaats van maximaal 12 maanden als een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening als bedoeld in artikel 4b van het Uitvoeringsbesluit reïntegratieverordening;

    k. leerwerkstage: een voorziening met behoud van uitkering voor de duur van maximaal zes maanden van maximaal 32 uur per week, gericht op uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid;

    l. wettelijk minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 8 van de Wet op het minimumloon en mininumvakantietoeslag;

    m. uitvoeringsbesluit: een besluit van het College van Burgemeester en wethouders, waarin nadere regels worden gesteld voor de uitvoering van een bepaalde voorziening of regeling;

    n. langdurig werkloze: de persoon die langer dan twaalf maanden zonder onderbreking als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf;

    o. plan van aanpak: het plan van aanpak ingevolge artikel 44a WWB.

     

Paragraaf 2 BELEID EN FINANCIËN

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan personen als genoemd in artikel 7 lid 1 en artikel 10 lid 2 van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Geen aanspraak op ondersteuning

Geen aanspraak op ondersteuning bestaat, indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de belanghebbende.

Artikel 4 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Naast de verplichting als genoemd in het eerste lid kan het college verplichtingen opleggen die strekken tot uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 4. Naast de verplichting, genoemd in artikel 9, eerste lid van de wet, kan het college bij uitvoeringsbesluit nadere regels stellen inzake deze verplichting.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde persoon is verplicht datgene na te laten dat de realisatie van het doel van het traject of van de reïntegratie-instrumenten belemmert.

  • 6. Indien een uitkeringsgerechtigde niet voldoet aan het gestelde in het eerste tot en met vijfde lid, kan het college de uitkering verlagen overeenkomstig hetgeen hierover is bepaald in de maatregelen- en handhavingsverordening.

  • 7. Het niet of onjuist verstrekken van relevante informatie van personen kan leiden tot het weigeren, intrekken of beëindigen van de in het kader van deze verordening bedoelde voorzieningen.

  • 8. Indien de persoon, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste tot en met vijfde lid, als gevolg waarvan het reïntegratietraject wordt beëindigd kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 5 Rechten van de cliënt

  • 1. De persoon aan wie het college een reïntegratietraject aanbiedt heeft recht op voorzieningen die belemmeringen voor arbeidstoeleiding en arbeidstoetreding opheffen.

  • 2. Voor uitkeringsgerechtigden wordt een plan van aanpak opgesteld waarin de uitwerking van de ondersteuning, de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling en de gevolgen bij het niet nakomen van deze verplichtingen worden opgenomen.

  • 3. Indien het college een reïntegratiebedrijf inschakelt, dient dit bedrijf te voldoen aan het kwaliteitskeurmerk van reïntegratiebedrijven. Het reïntegratiebedrijf dient over een klachtenregeling en een privacyreglement te beschikken. De cliënt heeft inzage- en correctierecht.

  • 4. Het college draagt zorg voor goede en begrijpelijke informatie over alle regels, rechten en plichten rondom het reïntegratietraject.

  • 5. De cliënt heeft het recht om iemand mee te nemen naar een keuring of een gesprek. Dit geldt eveneens in de contacten die de cliënt heeft met het reïntegratiebedrijf.

  • 6. De reïntegratieafspraken die met de cliënt worden gemaakt worden steeds vastgelegd in een voor beroep vatbare beschikking. Dit geldt eveneens voor reïntegratieafspraken die liggen in de sfeer van sociale activering of vrijwilligerwerk.

  • 7. Reïntegratietrajecten zijn primair gericht op uitstroom naar duurzame algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 8. Bij de inzet van reïntegratietrajecten wordt een zorgvuldige afweging gemaakt over de combinatie met zorgtaken c.q. opvoedingstaken.

Artikel 6 Vrijstelling

Het college kan in individuele gevallen (gedeeltelijk) tijdelijk vrijstelling verlenen van sollicitatieverplichtingen:

1. indien is komen vast te staan, dat de persoon zorg- en opvoedingstaken niet (volledig) kan combineren met arbeid.

2. aan personen die op grond van psychische, medische of sociale omstandigheden geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn.

3. aan personen die een scholingstraject volgen zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, van deze verordening.

4. aan personen die een traject sociale activering volgen zoals bedoeld in artikel 9 van deze verordening.

 

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan bij uitvoeringsbesluit een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Paragraaf 3 VOORZIENINGEN

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. 2. Het college kan een voorziening beëindigen:

    a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 en 17 WWB, artikel 13 en 37 IOAW en 13 en 37 IOAZ niet nakomt;

    b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 3. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 16 van deze verordening nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    a. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    b. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    c. de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    d. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    e. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

     

Artikel 9 Sociale activering

  • 1. Onder sociale activering wordt verstaan het deelnemen aan onbetaalde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een reïntegratietraject activitei¬ten aanbieden in het kader van sociale activering, met als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, werkritme op te laten doen danwel te behouden.

  • 3. Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 4 Sociale activering kan worden ingezet wanneer het college heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen perspectief, of pas op middellange termijn een reëel perspectief heeft, op regulier werk en dat inzet van de voorziening wenselijk is

Artikel 10 Leerwerkstage

  • 1. Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1 lid 2, onderdeel b, een leerwerkstage aanbie¬den, als onderdeel van een reïntegratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De leerwerkstage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, door middel van een werkstage werkervaring en vaardigheden op te laten doen dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. De leerwerkstage kan worden ingezet wanneer het college heeft vastgesteld dat de belang¬hebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een leerwerkstage geïndiceerd is.

  • 4. Het college kan bij uitvoeringsbesluit ten aanzien hiervan nadere regels stellen.

Artikel 10a Participatiebaan

  • 1 Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, conform artikel 10a zesde lid van de wet, een premie per 6 maanden indien betrokkene minimaal 32 uur per week werkzaam is geweest in een participatiebaan.

  • 2 De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in de voorafgaande zes maanden en bedraagt:

    - bij een gemiddelde inzet tot 8 uur per week 20% van de in het eerste lid genoemde premie;

    - bij een gemiddeld inzet van 8 tot 16 uur per week 40% van de in het eerste lid genoemde premie;

    - bij een gemiddelde inzet van 16 tot 24 uur per week 60% van de in het eerste lid genoemde premie;

    - bij een gemiddelde inzet van 24 tot 32 uur per week 80% van de in het eerste lid genoemde premie.

     

  • 3 Het recht op een premie als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 4 De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 5 Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7 lid 3 sub c van de wet voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

  • 6 Voor personen jonger dan 27 jaar zijn lid 1, 2, 3, 4 en 5 niet van toepassing overeenkomstig artikel 7 lid 8 van de wet

Artikel 11 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

  • 3. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie, wordt binnen zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 4. Het college betrekt bij deze beoordeling:

    1. Het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

    2. De scholingswens van de belanghebbende.

  • 5 Bij jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie ligt de nadruk in het plan van aanpak zoals vermeld in artikel 1 lid 2 sub o, op scholing ingevolge de regeling vroegtijdig school verlaten.

     

Artikel 12 Loonkostensubsidies voor werkgevers gericht op reïntegratie

  • 1. Het college kan loonkostensubsidie verstrekken aan de werkgever die een uitkeringsgerechtigde een dienstverband geeft. De loonkostensubsidie is bedoeld om compensatie te bieden voor een lagere productiviteit. In aanmerking voor loonkostensubsidie komt de persoon die behoort tot één van de doelgroepen als genoemd in artikel 2, leden 18, 19 en 20 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (Verordening EG, nr. 800/2008). In de toelichting bij dit artikel is de betreffende passage uit deze EG verordening bijgevoegd.

  • 2. Daarnaast kan het college loonkostensubsidie verstrekken aan reïntegratiebedrijf !Go voor trajecten ‘werken met loonwaardebepaling’ en trajecten ‘werken op opstapbaan’.

  • 3. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 4. Het niet meewerken door de werkgever aan het behalen van de in het trajectplan opgenomen doelstellingen en de uitvoering van de daaraan gekoppelde activiteiten, kan leiden tot het weigeren, intrekken of beëindigen van beschikbaar gestelde loonkostensubsidie of premie.

Artikel 13 Inkomstenvrijlating

In alle gevallen waarin een uitkeringsgerechtigde deeltijd arbeid verricht, draagt dit bij aan de arbeidsinschakeling, zodat recht bestaat op een inkomstenvrijlating ingevolge artikel 31 lid 2 sub n en artikel 31 lid 2 sub r van de wet alsmede artikel 8 lid 2 IOAW en artikel 8 lid 3 IOAZ.

Artikel 14 Premies aan werknemers

  • 1. Het college kan een premie toekennen aan de volgende personen:

    a. Ouderen, arbeidsgehandicapten en personen die vanwege sociale en/of medische omstandigheden niet volledig kunnen werken, voor het blijven verrichten van arbeid, waarbij het totale netto inkomen lager is dan de bijstandsnorm en waarbij geen recht bestaat op vrijlating op grond van artikel 13

    b. Ouderen en uitkeringsgerechtigden die wegens sociale en/of medische omstandigheden geen betaalde arbeid kunnen aanvaarden en minimaal tien uren per week vrijwilligerswerk verrichten. Voorwaarde is dat het te verrichten vrijwil­ligers­werk onderdeel uitmaakt van het trajectplan sociale activering als bedoeld in artikel 9.

  • 2. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de hoogte van de premies.

Artikel 15 Overige vergoedingen

  • 1. 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling en wel voor

    a. reiskosten;

    b. kosten voor een vervangende voorziening van mantelzorg, voor zover deze kosten niet door voorliggende voorzieningen kunnen worden bekostigd.

     

  • 2. Het college stelt beleidsregels vast ten aanzien van doelgroep, de noodzaak en de hoogte van de vergoedingen.

Artikel 16 Overige voorzieningen

Het college kan aanvullend op de in deze verordening genoemde voorzieningen, in experimentele zin een nieuwe, door de reïntegratiemarkt ontwikkelde voorziening aanbieden, mits deze gericht is op uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid.

Paragraaf 4 OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 17 Subsidieduur voor bestaande dienstverbanden op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw)

  • 1. Subsidie voor personen die op 31 december 2003 een dienstbetrekking hadden voor onbepaalde tijd op grond van artikel 4 Wiw, blijft gehandhaafd tot aan het einde van het dienstverband.

  • 2. Het college kan de subsidie kan op een eerder moment beëindigen. Hierop zijn de bepalingen van Afdeling 9 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.

Artikel 18 Premie voor werkgevers bij doorstroom naar regulier werk

  • 1. Het college kan uiterlijk tot 1 juli 2012 aan een werkgever een premie verstrekken als een werknemer reguliere arbeid heeft aanvaard bij dezelfde werkgever.

  • 2. De premie wordt alleen verstrekt indien:

    a. de werkgever voor de loonkosten van de werknemer een subsidie ontvangt of heeft ontvangen op grond van deze verordening;

    b. de in het eerste lid bedoelde werkaanvaarding heeft plaatsgevonden binnen de duur waarvoor de loonkostensubsidie geldt;

    c. de werknemer bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;

    d. de werknemer aansluitend op het gesubsidieerde dienstverband voor zijn nieuwe baan een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gesloten;

    e. de werknemer na zes maanden na de datum met ingang waarvan het gesubsidieerde arbeidsverband is beëindigd nog arbeid in loondienst verricht bij dezelfde werkgever.

     

  • 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen en de hoogte van de premies.

  • 4 Op het verstrekken van premies is artikel 12lid 3 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19 Premies aan werknemers

  • 1 Het college kan tot uiterlijk 1 juli 2012 een premie toekennen aan de volgende personen:

    a. Personen die vanuit een opstapbaan algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden, waardoor aanspraak op de uitkering of op de subsidie genoemd in artikel 12 van deze verordening komt te vervallen. Daarnaast komt de langdurig werkloze, de alleenstaande ouder, de arbeidsgehandicapte en degene met een dienstverband als bedoeld in artikel 16 van deze verordening in aanmerking voor een premie bij het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid waardoor aanspraak op de uitkering of op de subsidie genoemd in artikel 12 van deze verordening komt te vervallen.

    b. Aan de uitkeringsgerechtigde die met goed gevolg een scholingstraject heeft afgerond dat onderdeel uitmaakt van een reïntegratietraject als bedoeld in artikel 5 lid 7.

  • 2 Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de hoogte van de premies.

Artikel 20 Voortgezet recht op ondersteuning

Personen die een uitkering ontvingen ingevolge de WWB of WIJ en hier per 1 juli 2012 geen aanspraak meer op kunnen maken vanwege de aangescherpte criteria van de WWB, behouden het recht op ondersteuning middels het reeds vastgestelde trajectplan of werkleeraanbod, tot het moment dat een betaalde baan is gevonden of men een opleiding is gaan volgen.

Paragraaf 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 21 Taakstelling en verantwoording

  • 1 Het college stelt jaarlijks vóór 1 januari een bedrijfsplan op, waarin een taakstelling is opgenomen ten aanzien van het reïntegratiebeleid, en legt dit ter besluitvorming voor aan de gemeenteraad. Voorafgaand aan de besluitvorming door de gemeenteraad vraagt het college de cliëntenraad advies uit te brengen.

    In de taakstelling wordt in elk geval opgenomen:

    - de te verwachten uitstroom en de te verwachten gedeeltelijke uitstroom;

    - de te verwachten instroom;

    - de in te zetten financiële middelen.

     

  • 2 Het college legt jaarlijks, na kennis te hebben genomen van het gevraagde standpunt van de cliëntenraad, vóór 1 juli aan de gemeenteraad verantwoording af over de inzet van de voorzieningen in het voorafgaande kalenderjaar. Daarbij komt in elk geval aan de orde:

    a. Een overzicht van de uitkeringsgerechtigden die gebruik hebben gemaakt van het reïntegratieaanbod;

    b. Een overzicht van de ingezette financiële middelen;

    d. Een vergelijking tussen de vastgestelde taakstelling als bedoeld in lid 1 en de gerealiseerde taakstelling.

     

Artikel 22 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening daartoe aanleiding geeft.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand Woudrichem 2014.

Artikel 24 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2014.

  • 2 De reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Woudrichem 2012 wordt ingetrokken per 1 mei 2014.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van Woudrichem van 22 april 2014.
De griffier, Drs. ing. P.A. Paulides - Ruitenberg   
De voorzitter, A. Noordergraaf

Toelichting 1 TOELICHTING OP DE REÏNTEGRATIEVERORDENING

Algemeen

De aanleiding voor deze verordening ligt in artikel 8 van de Wet werk en bijstand (WWB):

Artikel 8.  Opdracht aan de gemeenteraad om verordeningen vast te stellen.

1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a;

b. het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid;

c. het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30.

2.  De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

In dit artikel wordt verwezen naar ondersteuning en voorzieningen volgens artikel 7, eerste lid WWB:

Artikel 7.  Opdracht college

1. Het college is verantwoordelijk voor:

a. het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening.

De hier geregelde premies, onkostenvergoedingen en alle andere kosten die betrekking hebben op reïntegratie, komen ten laste van het participatiebudget. De loonkostensubsidies worden echter uit het inkomensdeel WWB bekostigd. Kosten kinderopvang komen ten laste van de bijzondere bijstand.

Artikelgewijs

Artikel 1

De definities behoeven geen nadere toelichting behalve algemeen geaccepteerde arbeid (onder g) en het plan van aanpak (onder p).

Algemeen geaccepteerde arbeid:

Er mag van een persoon onder andere niet verwacht worden dat deze werkzaamheden verricht die in strijd zijn met de wet (criminele activiteiten), of dat het werk in strijd is met zijn persoonlijke integriteit, bijvoorbeeld godsdienstige overtuiging, prostitutie, seksindustrie of defensie.

Plan van aanpak

Jongeren tot 27 jaar oud hebben 4 weken na de datum melding en wanneer er feitelijk een aanvraag ingevolge de WWB is ingediend, recht op ondersteuning. Hiertoe dient het college een plan van aanpak op te stellen dat, indien van toepassing, de uitwerking van de ondersteuning bevat. Verder dienen in het plan van aanpak de verplichtingen van de jongeren en de gevolgen bij het niet nakomen daarvan te zijn opgenomen. Het plan van aanpak maakt onderdeel uit van de toekenningsbeschikking WWB.

Het college begeleidt de jongere bij de uitvoering van het plan van aanpak en evalueert, in samenspraak met de jongere, periodiek het plan van aanpak en stelt dit zonodig bij.

Voor jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie, zal de nadruk van het plan van aanpak op scholing liggen conform de regeling VSV (tegengaan vroegtijdig schoolverlaten).

Artikel 2

Alle voorzieningen die het college inzet zijn primair gericht op de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het wegnemen van belemmeringen daartoe.

De doelmatigheid van de voorzieningen wordt in de praktijk beoordeeld door de consulenten uitstroom/activering (u/a). Zij plaatsen, in overleg met de klant, personen op trajecten waarvan zij verwachten dat deze het meest bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

De diversiteit in het aanbod komt tot uitdrukking in de variatie aan instrumenten, waaronder trajecten voor personen die een uitkering aanvragen, die reeds een uitkering hebben of zonder uitkering werkzoekend zijn, trajecten voor jongeren en voor allochtonen, trajecten sociale activering en vrijwilligerswerk als opstap naar arbeidsinschakeling, losse producten als assessment en directe bemiddeling.

Artikel 3

Uitkeringsgerechtigden, niet uitkeringsgerechtigden en personen ingevolge artikel 10 lid 2 van de wet hebben recht op voorzieningen. Dat wil niet zeggen dat zij bepaalde voorzieningen kunnen afdwingen. Het college bepaalt in overleg met de klant welke voorziening het best kan worden ingezet om de klant zo efficiënt mogelijk naar algemeen geaccepteerde arbeid te laten instromen. Daarbij houdt het college rekening met de omstandigheden van de klant. Het college houdt bij het aanbieden van een voorziening zoveel mogelijk rekening met de reële voorkeuren van de klant.

Voor niet uitkeringsgerechtigden en Anw-ers bestaat de ondersteuning, wegens budgettaire overwegingen, uitsluitend uit advisering en verwijzing.

Bepaalde groepen zijn uitgesloten van het recht op ondersteuning conform artikel 7 lid 3 WWB. Eén van de groepen die is uitgesloten van het recht op ondersteuning zijn de jongeren tot 27 jaar oud die uit ’s Rijks bekostigd onderwijs kunnen volgen. Het is hierbij van belang op te merken dat de jongere het onderwijs niet hoeft te volgen, maar hier wel de mogelijkheid toe heeft. In een dergelijke situatie kan de jongere geen aanspraak maken op ondersteuning van het college. Deze bepaling treedt in werking op 1 juli 2012.

Artikel 4

Tegenover de inzet van voorzieningen staat de verplichting hiervan gebruik te maken. Dat geldt voor alle voorzieningen die aan de persoon beschikbaar worden gesteld en die zijn opgenomen in het reïntegratieplan. De aangeboden voorzieningen worden steeds in een beschikking dan wel het plan van aanpak kenbaar gemaakt. De belanghebbende kan hiertegen bezwaar en beroep instellen.

Daarnaast kan het college andere verplichtingen opleggen, bedoeld in het derde lid. Een medisch onderzoek, behandeling van een verslaving of begeleiding bij schuldenproblematiek zijn hiervan voorbeelden.

Ten aanzien van het vierde lid is in het uitvoeringsbesluit aangegeven welke criteria worden gehanteerd buiten het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het gebruik van de aangeboden voorzieningen. Deze laatste twee verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 9, eerste lid van de wet.

Artikel 5

Dit artikel noemt de rechten van de cliënt als het gaat om reïntegratietrajecten. Voorop staat dat de cliënt recht heeft op voorzieningen die hem in staat stellen aan een traject deel te nemen. Hierbij moet gedacht worden aan een vergoeding voor reiskosten etc.

De cliënt heeft er recht op te weten welke informatie over hem beschikbaar is en in hoeverre die informatie gebruikt wordt bij de keuze voor een traject. Als de cliënt het met die informatie niet eens is kan hij daartegen bezwaar maken. Hetzelfde geldt ten aanzien van alle andere afspraken rond het reïntegratietraject.

Binnen het aanbod van mogelijkheden houdt het college zoveel mogelijk rekening met de voorkeuren van de cliënt. Bijvoorbeeld, als de cliënt zelf concrete voorstellen heeft om tot het verkrijgen van een betaalde baan te komen, wordt dat plan serieus bekeken. Indien het college het plan van de cliënt niet overneemt, wordt dit op verzoek van de cliënt schriftelijk gemotiveerd.

Alle reïntegratieafspraken en vervolgstappen in het traject worden voor personen jonger dan 27 jaar, conform de verplichting hiertoe in de WWB, opgenomen in het plan van aanpak ingevolge artikel 44a WWB. Voor personen ouder dan 27 jaar worden voormelde afspraken en vervolgstappen ook opgenomen in een plan van aanpak.

Een reïntegratietraject moet uitzicht bieden op volwaardige en duurzame arbeid. Dat wil zeggen dat het uitgangspunt steeds is dat de cliënt kan uitstromen naar een baan met een dienstverband dat langer duurt dan een paar maanden. Het kan echter zinvol zijn dat de cliënt in de aanloopfase naar een duurzame baan tijdelijk een of meerdere kortdurende banen accepteert. Zolang een duurzame baan niet voorhanden is, is kortdurende gangbare arbeid ook passend. Er moet echter gewaakt worden voor een opeenstapeling van kortdurende dienstverbanden, daar dit niet leidt tot een structurele financiële zelfstandigheid van de betrokkene.

Indien betrokkene belast is met zorgtaken c.q. opvoedingstaken zal een individuele beoordeling moeten plaatsvinden om te bepalen in hoeverre het zinvol is een reïntegratietraject in te zetten. De zorg –en opvoedingstaken zullen te allen tijde noodzakelijk en onvermijdbaar moeten zijn.

Artikel 6

Elke vorm van vrijstelling moet worden gemotiveerd op basis van persoonlijke omstandigheden van de cliënt. Hetgeen genoemd staat in lid 1 sub a en b wordt geacht te vallen onder zwaarwegende persoonlijke omstandigheden, waarop vrijstelling van toepassing is. In lid 1 sub c en d worden de omstandigheden genoemd waarin de cliënt een scholingstraject volgt of een traject sociale activering. In die gevallen zal het soms geen zin hebben om de sollicitatieverplichting op te leggen.

Het betreft hier nadrukkelijk vrijstelling van sollicitatieverplichtingen en niet van arbeidsverplichtingen. Arbeidsverplichtingen zijn ruimer en bevatten naast de sollicitatieverplichting ook verplichtingen als inschrijving bij het UWV Werkbedrijf, het volgen van een traject sociale activering of scholing.

Aan alleenstaande ouders kunnen ruimere vrijstellingen worden verleend, echter uitsluitend op verzoek van de alleenstaande ouder. De alleenstaande ouder moet een ten laste komend kind hebben tot 5 jaar. De vrijstelling kan slechts eenmaal worden verleend en geldt tot het jongste kind de leeftijd van 5 jaar heeft bereikt, met een maximum van 5 jaar. De vrijstelling is van toepassing voor de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden alsmede de verplichting tot registratie bij het UWV Werkbedrijf. Artikel 9a WWB is hier van toepassing.

Artikel 7

Het instellen van subsidieplafonds dient twee doelen: a) Het voorkomt dat (posten in) de begroting worden overschreden en b) het vormt een juridische weigeringsgrond voor het beschikbaar stellen van een specifieke voorziening. Als het budget voor een specifieke voorziening is uitgeput, dan kan deze voorziening niet meer worden aangeboden. In dat geval wordt een andere voorziening ingezet.

De wettelijke basis voor het instellen van subsidieplafonds is geregeld in artikel 4.22 van de Algemene wet bestuursrecht.

De WWB stelt wel dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient in dat geval na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.

Artikel 8

In artikel 4.21 van de Algemene wet bestuursrecht  is de aanspraak op bepaalde voorzieningen geregeld. De voorzieningen worden beschikbaar gesteld met bepaalde doeleinden. De gebruiker wordt geacht medewerking te geven aan de doeleinden van de voorzieningen. De aanspraak geldt dus onder die voorwaarde. Waar in dit artikel sprake is van nadere bepalingen in een uitvoeringsbesluit, zijn die bepalingen ook opgenomen in het uitvoeringsbesluit.

Artikel 17 van de WWB bepaalt dat personen op wie een voorziening van toepassing is, verplicht zijn mee te werken aan het verstrekken van gevraagde informatie.

Artikel 9, 10, 10a, 11

In artikel 7, eerste lid  van de wet wordt melding gemaakt van voorzieningen, zonder dat deze concreet worden genoemd. Dat kan ook niet, omdat gemeenten daaraan hun eigen invulling kunnen ge¬ven. In artikel 9 t/m 11 wordt een aantal specifieke voorzieningen genoemd dat het college kan inzetten.

Een leerwerkstage houdt in dat de cliënt arbeidservaring gaat opdoen met gerichte leerdoelen op het gebied van werk- en/of functievaardigheden. Aan de leerwerkstage is geen afzonderlijk scholingstraject gekoppeld. Bij de leerwerkstage gaat het om het aanleren van werkervaring en vaardigheden waardoor de mogelijkheden vergroot worden om in een later stadium een betaalde baan te kunnen aanvaarden. Andere benamingen die voor een leerwerkstage worden gebruikt zijn: leerwerkbaan, leer-werkplek, leerwerktraject en werkstage. In al deze gevallen komt het er op neer dat de deelnemer geen salaris ontvangt: met behoud van uitkering wordt de leerwerkstage uitgevoerd. Voorop staat al-tijd dat niet het leveren van productieve arbeid centraal staat, maar het aanleren van de genoemde vaardigheden.

Gepoogd zal worden om de periode van de leerwerkstage zo kort mogelijk te laten duren. Gemiddeld wordt uitgegaan van een termijn van drie maanden. Na deze periode zal in de meeste gevallen vol¬doende duidelijk zijn in hoeverre er mogelijkheden zijn voor de deelnemer om door te stromen naar een reguliere baan of een opstapbaan. Na afloop van de leerwerkstage worden in overleg met de consulent van Loket Altena, het reïntegratiebedrijf en de cliënt afspraken gemaakt over het vervolgtraject. Als een opstapbaan niet mogelijk blijkt, zal in beginsel een traject sociale activering gestart worden.

Artikel 12

Voor het toekennen van loonkostensubsidie zijn de onderstaande bepalingen uit de Verordening EG nr. 800/2008 van 6 augustus 2008 van toepassing:

Bepalingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening, [Verordening (EG) nr. 800/2008 van 6 augustus 2008]

Artikel 2, lid 18 algemene groepsvrijstellingsverordening

Kwetsbare werknemer:

- in de voorafgaande 6 maanden geen reguliere betaalde betrekking hebben gevonden

- geen diploma van hoger middelbaar onderwijs hebben behaald of geen beroepsopleiding hebben gevolgd

- ouder is dan 50 jaar

- als alleenstaande volwassene de zorg heeft voor één of meer ten laste komende personen

- werkzaam is in een sector of beroep in een lidstaat waar een gebrek aan evenwicht bestaat tussen mannen en vrouwen dat ten minste 25% groter is dan de gemiddelde verhouding tussen mannen en vrouwen in alle economische sectoren in die lidstaat indien die persoon tot de ondervertegenwoordigde geslachtsgroep behoort

- behoort tot een etnische minderheid in een lidstaat en van wie het profiel met betrekking toto talenkennis, beroepsopleiding of werkervaring moet worden bijgesteld om zijn vooruitzicht op het verkrijgen van vast werk te verbeteren

Artikel 2, lid 19 algemene groepsvrijstellingsverordening

Uiterst kwetsbare werknemer:

- personen die in de voorafgaande 24 maanden werkloos zijn geweest

Artikel 2, lid 20 algemene groepsvrijstellingsverordening

Gehandicapte werknemer:

- personen die overeenkomstig het nationale recht als gehandicapt worden erkend;

- personen die een erkende beperking hebben als gevolg van een fysieke, mentale of psychische handicapt

Artikel 2, lid 21 algemene groepsvrijstellingsverordening

Sociale werkvoorziening

Werkgelegenheid in een onderneming waarvan het personeelsbestand ten minste 50% uit gehandicapte werknemers bestaat

Artikel 40 algemene groepsvrijstellingsverordening

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de indienstneming van kwetsbare werknemers

1. Steunregelingen in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de indienstneming van kwetsbare werknemers zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits aan de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2. De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 50 % van de in aanmerking komende kosten.

3. De in aanmerking komende kosten zijn de loonkosten gedurende een maximumperiode van 12 maanden vanaf de indienstneming. Wanneer echter betrokken werknemer een uiterst kwetsbare werknemer is, zijn de in aanmerking komende kosten de loonkosten gedurende een maximumperiode van 24 maanden vanaf de indienstneming.

4. Wanneer de indienstneming, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, niet leidt tot een netto toename van het aantal werknemers in de betrokken onderneming, moeten de vacature of de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag op initiatief van de werknemer, handicap, ouderdomspensionering, vermindering van de werktijd op initiatief van de werknemer of gewettigd ontslag om dringende redenen, en niet door afvloeiingen.

5. Behalve in het geval van gewettigd ontslag om dringende redenen, moeten de werknemer of werknemers aanspraak kunnen maken op ononderbroken werkzaamheid gedurende een minimumperiode die met de betrokken nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten inzake arbeidscontracten in overeenstemming is.

Ingeval de werkperiode korter is dan 12 maanden, of naar gelang het geval 24 maanden, wordt de steun overeenkomstig naar evenredigheid verminderd.

Artikel 41 algemene groepsvrijstellingsverordening

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de werkgelegenheid van gehandicapte werknemers

1. Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van werkgelegenheid voor gehandicapte werknemers is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits aan de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2. De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 75 % van de in aanmerking komende kosten.

3. De in aanmerking komende kosten zijn de loonkosten gedurende de gehele periode waarin de gehandicapte werknemer in dienst is.

4. Wanneer de indienstneming, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, niet leidt tot een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken onderneming, moeten de vacature of de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag op initiatief van de werknemer, handicap, ouderdomspensionering, vermindering van de werktijd op initiatief van de werknemer of gewettigd ontslag om dringende redenen, en niet door afvloeiingen.

5. Behalve in het geval van gewettigd ontslag om dringende redenen, kunnen de werknemer of werknemers aanspraak maken op ononderbroken werkzaamheid gedurende een minimumperiode die met de betrokken nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten inzake arbeidscontracten in overeenstemming is.

Ingeval de werkperiode korter is dan 12 maanden, wordt de steun overeenkomstig pro rata verminderd.

Artikel 42 algemene groepsvrijstellingsverordening

Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor het in dienst hebben van gehandicapte werknemers

1. Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor het in dienst hebben van gehandicapte werknemers is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2. De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

3. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten, niet zijnde de in artikel 41 bedoelde loonkosten, die bovenop de kosten komen die de onderneming had gemaakt indien geen gehandicapte werknemers in dienst waren, gedurende de gehele periode dat de betrokken werknemer in dienst is.

De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a) de aanpassing van ruimten;

b) de tijd die het personeel uitsluitend besteedt aan de bijstand van de gehandicapte werknemers;

c) de kosten voor de aanpassing of aankoop van apparatuur of voor de aankoop en validering van software die de gehandicapte werknemers gebruiken, daaronder begrepen aangepaste en hulptechnologie, wanneer deze kosten bovenop de kosten komen die de begunstigde had moeten maken indien geen gehandicapte werknemers in dienst waren;

d) wanneer de begunstigde onderneming een sociale werkvoorziening biedt: de kosten voor de bouw, installatie of uitbreiding van de betrokken voorziening, alsmede alle kosten voor de administratie en het vervoer die rechtstreeks uit het in dienst hebben van gehandicapte werknemers voortvloeien.

Artikel 13

Uitkeringsgerechtigden mogen naast hun uitkering gedurende 6 maanden bescheiden inkomsten ontvangen. Dit artikel regelt de criteria waaronder dat is toegestaan. Deze regeling is in de verordening zelf opgenomen en niet in het uitvoeringsbesluit, omdat de genoemde criteria langdurig toepasbaar zijn. Bij de WWB worden de inkomsten netto gekort, bij de IOAW/Z bruto.

Uitgangspunt van het college is dat in alle gevallen waarin een uitkeringsgerechtigde deeltijd arbeid verricht, dit bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

Alleenstaande ouders hebben op grond van artikel 31 lid 2 sub r WWB recht op een inkomstenvrijlating gedurende een periode van 30 maanden. Zij kunnen eerst gebruik maken van de algemene vrijlating van 6 maanden, om rechtsongelijkheid te voorkomen ten aanzien van alleenstaanden of gezinnen, waarna aansluitend de inkomstenvrijlating alleenstaande ouders gedurende 30 maanden kan worden toegepast. Deze vrijlating is in het leven geroepen omdat alleenstaande ouders langere tijd nodig hebben om uit te kunnen stromen naar arbeid, vanwege het regelen van kinderopvang e.d.

De inkomstenvrijlatingen in dit artikel zijn niet van toepassing op jongeren tot 27 jaar. Het Rijk is van mening dat jongeren geen financiële prikkel nodig zouden moeten hebben om uit te stromen naar arbeid.

Artikel 14

De in dit artikel genoemde premies zijn beloningen, bestemd voor uitkeringsgerechtigde werkzoekenden en stimuleringspremies voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college mag echter geen structurele premie toekennen, het mag m.a.w. geen automatisme zijn. Jaarlijks moet het college een besluit nemen op basis van de reïntegratievoortgang van betrokkene. Daarbij moet worden vastgesteld of de betrokkene nog steeds voldoet aan de voorwaarden om voor de premie in aanmerking te komen.

Artikel 15

De in dit artikel genoemde voorzieningen zijn noodzakelijk om een persoon in staat te stellen werk te aanvaarden. Het betreft vergoedingen voor kosten die niet als inkomen worden aangemerkt en die over het algemeen in elke CAO als zodanig zijn opgenomen. In lid 2 is bepaald dat het college beleidsregels hierover vaststelt. Deze zijn neergelegd in de Beleidsregels reiskostenvergoeding reïntegratieactiviteiten.

Artikel 16

Met dit artikel wordt de mogelijkheid opengehouden om in de toekomst voorzieningen in te zetten die nu nog niet bekend of ontwikkeld zijn.

Artikel 17 t/m 19

Met de invoering van de WWB in 2004 zijn de landelijke regelingen voor gesubsidieerde arbeid komen te vervallen. Het is beleidsmatig en arbeidsrechtelijk niet wenselijk en mogelijk om arbeidsovereenkomsten op gesubsidieerde arbeid af te breken als gevolg van het wegvallen van landelijke regelgeving. Vooral omdat het kwetsbare mensen betreft die al geruime tijd gesubsidieerd, vaak maatschappelijk nuttig werk verrichten.

Uitgangspunt is dat er geen mensen gedwongen ontslagen worden. Dat houdt in dat ten aanzien van degene met een dienstverband voor onbepaalde tijd het dienstverband permanent wordt voortgezet. Ten aanzien van degene met een dienst-verband voor bepaalde tijd geldt dat dit dienstverband wordt verlengd c.q. omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd, indien er geen reële mogelijkheden zijn voor het kunnen verkrijgen van een reguliere niet-gesubsidieerde baan.

Wegens budgettaire overwegingen heeft het college besloten bepaalde premies niet meer te verstrekken. Het gaat hier om de werkgeverspremie bij doorstroom naar regulier werk en de premies aan werknemers. Voor deze regelingen is overgangsrecht van toepassing en wel tot 1 juli 2012.

Artikel 20

Personen die een uitkering ontvingen ingevolge de WWB of WIJ en hier per 1 juli 2012 geen aanspraak meer op kunnen maken vanwege de huishoudtoets, hebben geen recht meer op ondersteuning in het kader van de WWB. Dit betekent dat het trajectplan of werkleeraanbod zou komen te vervallen.

Aangezien de gemeenteraad dit niet wenselijk vindt (amendement tijdens raadsvergadering 14 februari 2012), wordt in dit artikel een uitzondering voor deze doelgroep gemaakt. Het reeds vastgestelde trajectplan of werkleeraanbod blijft doorlopen tot het moment dat een betaalde baan is gevonden of men een opleiding is gaan volgen. Wanneer hier financiële middelen voor moeten worden ingezet, dan zal dit (op beperkte schaal) gebeuren.

Artikel 21

Jaarlijks stelt het college een bedrijfsplan op. De reïntegratietaakstelling wordt daarin opgenomen. Doordat de gemeenteraad het bedrijfsplan vaststelt, neemt de gemeenteraad tevens een besluit over de reïntegratietaakstelling.

Het college legt aan de raad verantwoording af over het gevoerde beleid. De wet stelt dat het college evenwichtige aandacht moet geven aan de doelgroep. Als dat niet het geval blijkt te zijn geweest, kan de raad bepalen dat het beleid wordt bijgestuurd.

Bij de verantwoording zal het college een overzicht verstrekken van de ingezette financiële middelen en de gerealiseerde resultaten.