Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang

Geldend van 27-03-2005 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang

Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Woudrichem, inclusief eerste wijziging, vastgesteld d.d. 28 febr. 2005

De raad van de gemeente Woudrichem

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van gemeente Woudrichem, nr. ……, inzake ….

gelet op artikel 23 van de Wet Kinderopvang;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderenopvang bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING TEGEMOETKOMING KOSTEN KINDEROPVANG GEMEENTE WOUDRICHEM

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Wet kinderopvang (Wk);

  • c.

    kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

  • d.

    gastouderopvang: kinderopvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel c van de wet;

  • e.

    kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

  • f.

    gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt;

  • g.

    ouder: een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i van de wet;

  • h.

    partner: een persoon als bedoeld in artikel 2 van de wet;

  • i.

    tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door de gemeente;

Hoofdstuk 2 VASTSTELLING NOODZAAK VAN KINDEROPVANG OP GROND VAN SOCIAAL-MEDISCHE INDICATIE

Artikel 2.1 Te verstrekken gegevens

  • 1. Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 20 van de wet bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      naam en adres van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 2.2 Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 2.3 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de geldigheidsduur van de indicatie;

  • b.

    de omvang van de kinderopvang per week per kind die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 2.4 Weigeringsgronden

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel k of l van de wet.

Hoofdstuk 3 AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 3.1 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per week, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 19 of 20 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Hoofdstuk 4 VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 4.1 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 4.2 Weigeringsgrond

Naast de in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde weigeringsgronden, weigert het college de tegemoetkoming voorts indien de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 19 of 20 van de wet.

Artikel 4.3 Ingangsdatum

De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming is bekendgemaakt of met ingang van de datum waarop de kinderopvang van start gaat.

Artikel 4.4 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 4.5 Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming

Het college verstrekt de tegemoetkoming voor het aantal dagdelen kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 4.6 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling dat de ouder tot een van de gemeentelijke doelgroepen behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per week waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    het maximaal toegekende bedrag per kalenderjaar of andere periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 4.7 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald, na ontvangst van facturen van het kindercentrum of gastouderbureau over betreffende termijn.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Hoofdstuk 5 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 5.1 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 5.2 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 6 VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 6.1 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Artikel 6.2 Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen tenminste gedurende één jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan van deze verordening afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het tegemoetkomen in de kosten voor kinderopvang voor doelgroepen van de wet, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 7.2 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt hoofdstuk 2 van deze verordening in werking op het moment dat artikel 23 van de Wet kinderopvang in werking treedt.

Artikel 7.3 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Woudrichem.

1 Algemene toelichting

INLEIDING

Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang (Wk) in werking. De Wk beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wk. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming’.Artikel 23 Wk bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze modelverordening biedt een model voor deze verordening.De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit bekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

De meeste gemeenten beschikken over een algemene subsidieverordening. De vraag is aan de orde wat de verhouding is tussen de verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang en de algemene subsidieverordening, en meer in het bijzonder of de algemene subsidieverordening ook van toepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang. Deze modelverordening is zo opgezet dat deze geheel los staat van de algemene subsidieverordening. In dat geval is de algemene subsidieverordening niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen. Het principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.

DE GEMEENTELIJK DOELGROEPEN

In de artikelen 19 en 20 van de Wk zijn de gemeentelijke doelgroepen geregeld. In artikel 19 worden de doelgroepen aangeduid die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de gemeente om arbeid en zorg te kunnen combineren. Daarbij dient het begrip ‘arbeid’ ruim te worden opgevat. Ook het volgen van een traject in het kader van arbeidsinschakeling of het volgen van een scholing of cursus vallen er onder.Op grond van artikel 20 kunnen ook ouders in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van de gemeente op grond van een sociaal-medische indicatie. Daarbij kan het zowel gaan om sociaal-medische problemen bij de ouder of zijn partner als bij het kind (artikel 5, eerste lid, onderdelen k en l). Bij sociaal-medische problemen van ouder of zijn partner moet worden gedacht aan lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen die kinderopvang noodzakelijk maken.Het college van burgemeester en wethouders moet vaststellen dat er een sociaal-medische indicatie aanwezig is.Het college dient zich daarvoor te laten adviseren door een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid (artikel 20, derde lid). Het zesde lid maakt het mogelijk om bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen ten aanzien van het vaststellen van de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie. Bovendien kunnen organisaties worden aangewezen die belast worden met de advisering aan de colleges en kunnen regels worden gesteld omtrent de door deze organisaties te hanteren werkwijze.Om te bepalen of iemand tot de doelgroep van de gemeente behoort of niet, moet gekeken worden naar de omstandigheden van de ouder én indien aanwezig, de partner van de ouder. Artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wk, geeft de definitie van het begrip ‘ouder’:

  • 1.

    een persoon die een huishouding voert waartoe het kind behoort, op wie de kinderopvang betrekking heeft, welk kind in belangrijke mate door hem wordt onderhouden in de zin van artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, dan wel

  • 2.

    een persoon die een huishouding voert waartoe het kind behoort, op wie de kinderopvang betrekking heeft, waarvoor die persoon een pleegvergoeding in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening ontvangt.

Voor de omschrijving van het begrip ‘partner’ wordt in de Wk aangesloten bij het partnerbegrip in de Wet inkomstenbelasting 2001.Hieronder wordt een overzicht gegeven van de gemeentelijke doelgroepen in de Wk, met daarbij de betreffende bepalingen in de wet. Bovendien wordt per doelgroep aangegeven welk deel van de kosten van de kinderopvang door de gemeente wordt vergoed door middel van een tegemoetkoming.

Een ouder zonder partner:

1. Ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling 2. Ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars3. Heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen4. Is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.5. Is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt.6. Is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkomingonderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000.7. Heeft een inkomen uit arbeid, aangevuld met algemene bijstand op grond van de WWB.8. Behoort niet tot een andere doelgroep én het college heeft sociaal-medische indicatie vastgesteld.

Artikel 19, eerste lid, onderdeel a Artikel 19, eerste lid, onderdeel aArtikel 19, eerste lid, onderdeel aArtikel 19, eerste lid, onderdeel aArtikel 19, eerste lid, onderdeel aArtikel 19, eerste lid, onderdeel aArtikel 19, tweede lid Artikel 19, eerste lid, onderdeel a juncto artikel 20

1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een rijksbijdrage1/6 deel van de kosten van kinderopvang1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een rijksbijdrage1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een rijksbijdrage/1/6 deel van de kosten van kinderopvang1/6 deel van de kosten van kinderopvang1/6 deel van de kosten van kinderopvang

Een ouder met partner:

9. Zowel de ouder als zijn partner behoren tot een van de categorieën 1 tot en met 6 10. De ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën 1 tot en met 6 én de andere persoon ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling11. De ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën 1 tot en met 6 én de andere persoon is arbeidsgehandicapte als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten die gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.12. De ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën 1 tot en met 6 én de andere persoon verricht betaalde arbeid.13. Zowel de ouder als zijn partner hebben een inkomen uit arbeid die wordt aangevuld met algemene bijstand op grond van de WWB14. De ouder of zijn partner behoren niet tot een andere doelgroep én het college heeft sociaal-medische indicatie vastgesteld.

Artikel 19, eerste lid, onderdeel bArtikel 19, eerste lid, onderdeel cArtikel 19, eerste lid, onderdeel cArtikel 19, eerste lid, onderdeel dArtikel 19, tweede lidArtikel 19, eerste lid, onderdeel b

1/3 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een rijksbijdrage, indien de ouder behoort tot categorie 1, 3 of 4;1/3 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2, 5, of 6. 1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een rijksbijdrage, indien de ouder behoort tot categorie 1, 3 of 4;1/6 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2, 5, of 6. 1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een rijksbijdrage, indien de ouder behoort tot categorie 1, 3 of 4;1/6 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2, 5, of 61/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een rijksbijdrage, indien de ouder behoort tot categorie 1, 3 of 4;1/6 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2, 5, of 61/3 deel van de kosten van kinderopvang

HOOFDLIJNEN VAN HET PROCES VAN VERSTREKKING VAN DE TEGEMOETKOMINGEN

In deze modelverordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.Om gemeenten in staat te stellen greep te houden op de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen, zijn de modelverordening de volgende bepalingen opgenomen:- De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de modelverordening wordt bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.- Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot verstrekking van die tegemoetkoming is genomen.- De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.- De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

AANWIJZEN VAN EIGEN DOELGROEPEN

De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Daarbij kan gedacht worden aan ouders die vrijwilligerswerk doen of ouders die zich bezighouden met mantelzorg.Het verdient aanbeveling om de tegemoetkomingen aan eigen doelgroepen in deze verordening te regelen en niet in een aparte verordening. Hierdoor worden de procedurele bepalingen van deze verordening ook van toepassing op de tegemoetkomingen die de gemeente aan eigen doelgroepen verstrekt.Als een gemeente besluit eigen doelgroepen aan te wijzen, zal ze in de verordening een aantal onderwerpen moeten regelen.Het toevoegen van eigen doelgroepen geschiedt op basis van de autonome verordenende bevoegdheid van gemeenten die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit betekent dat de aanhef van de verordening de bevoegdheidsgrondslag moet worden uitgebreid. In de aanhef moet de zinsnede ‘gelet op artikel 23 van de Wet kinderopvang’ worden aangevuld met ‘en artikel 149 van de Gemeentewet’.Omdat de Wk niet van toepassing is op de door de gemeente aangewezen doelgroepen, zal de omschrijving van de doelgroep(en) in de verordening moeten geschieden. Bovendien zal in de verordening de hoogte van de tegemoetkoming geregeld moeten worden. Hiervoor moet het volgende worden geregeld:- De wijze waarop de kosten van kinderopvang worden bepaald, inclusief een maximum uurprijs (daarbij zou verwezen kunnen worden naar bepalingen in artikel 6 Wk).- Het deel van de kosten van kinderopvang waarvoor een tegemoetkoming wordt verstrekt.Bovendien kan in de verordening worden geregeld dat er jaarlijks een subsidieplafond wordt vastgesteld voor de verstrekkingen van tegemoetkomingen aan de eigen doelgroepen. Zo’n subsidieplafond is niet mogelijk voor de tegemoetkomingen die de gemeente verstrekt op basis van de Wk, maar kan wel worden vastgesteld voor de tegemoetkomingen die de gemeente verstrekt op grond van haar autonome verordenende bevoegdheid. Met het vaststellen van een subsidieplafond worden de aanspraken op een tegemoetkoming beperkt tot een bepaald bedrag. Het vaststellen van een subsidieplafond verplicht de gemeente een tegemoetkoming te weigeren als toekenning zou leiden tot overschrijding van het plafond. Hierdoor wordt een open-einde regeling voorkomen. Voor de goede orde: het vaststellen van een subsidieplafond is een bevoegdheid, géén verplichting.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In de begripsbepalingen is aangesloten bij de begrippen die in de Wk worden gehanteerd.

Artikel 2.1 Te verstrekken gegevens

Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wk aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische status moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.

Artikel 2.2 Beslistermijn

Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een ‘onafhankelijke organisatie die beschikt over deskundigheid’ (artikel 20, vijfde lid).Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat de gemeente ‘harde’ afspraken maakt de adviserende organisaties over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.

Artikel 2.3 Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren of dagdelen kinderopvang per week noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente.Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 20 Wk. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 2.4 Weigeringsgrond

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 3.1 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 24 Wk). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 19, derde lid, Wk). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt (artikel 4.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt, waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per week, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 26, derde lid, Wk en artikel 6.1, eerste lid).Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.Onderdeel e van het eerste lid bepaalt bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:- de ouder ontvangt van een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;- de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;- de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt;- het college heeft sociaal-medische indicatie vastgesteld.In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

De ouder ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars.De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen.De ouder is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkomingonderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeenteBewijs van inschrijving school of opleidingsinstituutBewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekend. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 24, derde lid, Wk.

Artikel 4.1 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.In de modelverordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste vier weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vier weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.Het feit dat het college een termijn van vier weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

Artikel 4.2 Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 4.3 Ingangsdatum

Dit artikel bepaalt dat een tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend. Er zijn twee ingangsdata voor de tegemoetkoming:- de datum waarop het besluit tot verlening van de tegemoetkoming aan de aanvrager is bekendgemaakt (in dat geval zal de aanvrager reeds kinderopvang hebben); of- de datum waarop de kinderopvang een aanvang neemt.De bepaling dat een tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht worden verleend heeft ook betrekking op aanvragen voor een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat het college het besluit daartoe heeft genomen en bekend heeft gemaakt.

Artikel 4.4 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 4.5 Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming

De Wk regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg. De eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang van de ouders die tot de gemeentelijke doelgroep behoren is in bepaalde gevallen nihil, namelijk wanneer de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente wordt gecompenseerd (zie artikel 22, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a).Dit betekent dat voor degenen die tot deze gemeentelijke doelgroep behoren de hoogte van de eigen bijdrage geen rem zet op de vraag naar kinderopvang. Ouders die een (substantiële) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen, zullen de hoogte van die bijdrage mee laten wegen bij hun vraag naar kinderopvang.Om de kosten voor de gemeente te beperken, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in elk individueel geval te beoordelen hoeveel kinderopvang per week een ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die deze ouder verricht te kunnen combineren met zorgtaken.Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 19 en 20 van de Wk, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.Het is aan te bevelen dat het college in beleidsregels neerlegt hoe het wil omgaan met zijn bevoegdheid. Op deze wijze wordt deze beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.

Artikel 4.6 Inhoud van de beschikking

In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 4.7 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:- de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;- de informatieplicht die is opgenomen in artikel 26, eerste tot en met derde lid, Wk (en in ongeveer dezelfde bewoordingen is overgenomen in artikel 6.1 van de verordening);- de verplichting om alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen tenminste gedurende één jaar na de vaststelling te bewaren en deze op verzoek ter beschikking te stellen aan het college voor controledoeleinden.

Artikel 4.7 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats van in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen.De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 5.1 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen. In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. Het bedrag in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt daarbij als het maximumbedrag. De uiteindelijke vastgestelde tegemoetkoming kan wel lager, maar nooit hoger zijn dan het bedrag dat is vermeld in de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming.Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 5.2 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 36 Wk (zie ook de toelichting bij artikel 6.1).

Artikel 6.1 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 26, eerste tot en met derde lid.Het vierde lid van artikel 26 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wk) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden: a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.Ad

  • a.

    de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb).

  • b.

    Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • c.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • d.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • e.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • f.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 36 Wk)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 36 Wk worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wk. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wk). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 69, vierde lid Wk).Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:- het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 26, eerste lid, Wk);- het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn (artikel 26, tweede lid, Wk);- het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 26, derde lid, Wk).

De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269 (artikel 69, eerste lid, onderdeel c). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 69, tweede lid, Wk bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.In de Wk is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:- de overtreder is overleden;- de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;- er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 74 tot en met 81 van de Wk.

Artikel 6.2 Bewaarplicht

Met het oog op de mogelijkheid van de gemeente om ook na de vaststelling van de tegemoetkoming te controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.

Artikelen 7.1, 7.2 en 7.3

Deze bepalingen spreken voor zich.