Regeling vervallen per 17-05-2011

Verordening voorzieningen gehandicapten

Geldend van 01-10-2004 t/m 16-05-2011

Intitulé

Verordening voorzieningen gehandicapten

De raad der gemeente Woudrichem;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van september 2004;gelet op artikel 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten Stb. 1993 nr. 545, en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet Stb. 1993, 610;overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen aan gehandicapten bij verorde­ning te regelen;b e s l u i t :vast te stellen de volgende : Verordening voorzieningen gehandicapten

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;

  • b.

    inkomen:1. het bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 Wvg;2. het gezamenlijk bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de ouders of pleegouders van de gehandicapte indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 Wvg;3. het gezamenlijk bruto-inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte en zijn echtgenoot indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 Wvg;verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde loonheffingen en de verschuldigde werknemerspremies, waarbij niet bedrijfsmatige inkomsten uit kamerverhuur en/of kostgeving niet tot het inkomen worden gerekend; voor de vaststelling van het inkomen blijft voorts buiten beschouwing het vakantiegeld, voorzover dit het toepasse­lijke bedrag op basis van de Nieuwe algemene bijstandswet (nAbw) overstijgt.

  • c.

    vreemdeling: degene die de Nederlandse nationaliteit niet bezit;

  • d.

    woonwagen: een wagen als bedoeld in art. 1 van de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98);

  • e.

    standplaats: een standplaats op een centrum als bedoeld in art. 2 van de Woonwa­gen­wet (Stb. 1968, 98) of een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel H van de Woningwet (Stb. 1991, 439);

  • f.

    woonschip: een vaartuig als bedoeld in art. 1 van de Wet op Woonwagens en Woonschepen;

  • g.

    ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

  • h.

    hoofdverblijf: de woonruimte waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de gehandicapte in het bevol­kingsregister staat ingeschreven;

  • i.

    gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

  • j.

    woningaanpassing: ingreep van bouw- of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruim­te;

  • k.

    wet: de Wet voorzieningen gehandicapten.

  • l.

    financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte.

  • m.

    forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtne­ming van de inkomensgrens.

  • n.

    gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorzie­ning die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met in achtneming van de inkomensgrens.

  • o.

    eigen bijdrage: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura betaald moet worden en op welk bedrag de bepalingen van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg van toepassing zijn (zie verder Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten).

  • p.

    voorziening in natura: een voorziening die niet in de vorm van een geldsom wordt verstrekt.

  • q.

    normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding.

Artikel 1.2 Beperkingen

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • b.

      deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2. Met uitzondering van hetgeen in het eerste lid onder sub a is gesteld, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a.

  • 3. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat.

Artikel 1.3 Financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen vast overeenkomstig het bepaalde in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten.

  • 2. Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de eigen bijdrage voor voorzie­ningen in natura vast volgens het bepaalde in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten.

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen

De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

  • a.

    verhuizing en inrichting;

  • b.

    woningaanpassing;

  • c.

    woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

  • d.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • e.

    tijdelijke huisvesting;

  • f.

    huurderving;

  • g.

    verwijderen van voorzieningen.

Artikel 2.2 Uitbetaling financiële tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1 onder b, d, f, en g wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte;

  • 2. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1 onder a, c en e worden uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte;

Artikel 2.3 Woon- en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden, vakantiewoningen, tweede woningen en kamerverhuur.

Artikel 2.4 Het recht op een woonvoorziening

  • 1. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1. onder a genoemd in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen van ergonomische aard, het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1. aanhef en onder b. en c. genoemd in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

Artikel 2.5 Aard van de materialen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming ten behoeve van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard voor zover de ondervonden ergonomische beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 2.6 Verzekering van de voorzieningen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien de getroffen voorzieningen toereikend zijn verzekerd.

Artikel 2.7 Hoofdverblijf

  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woon­ruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting.

  • 3. De woonruimte waaraan de woonvoorziening als bedoeld in het tweede lid wordt getroffen, dient te behoren tot het gebied van de gemeente.

  • 4. De financiële tegemoetkoming bedoeld in het tweede lid wordt verleend onder de voorwaarde, dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.

  • 5. De financiële tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte.

  • 6. Onder het in het vijfde lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan berei­ken en de toilet ook kan gebruiken.

Artikel 2.8 Aanvang werkzaamheden en controle

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien:

  • a.

    niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, is gemaakt zonder hun toestemming;

  • b.

    de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 2.9 Gereedmelding

  • 1. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 2.2 aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 4. De gereedmelding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van alle rekeningen en betalingsbewijzen.

Artikel 2.10 Vaststellen van de financiële tegemoetkoming

  • 1. Indien burgemeester en wethouders instemmen met het verzoek tot vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming, stellen zij de financiële tegemoetkoming vast overeen­komstig het in het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten" bepaalde.

  • 2. Burgemeester en wethouders doen diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt hiervan mededeling onder vermelding van de wijze van uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 2.11 Frequentie van woningaanpassingen

  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder b en c maximaal éénmaal in de 7 jaar, indien de noodzaak van het treffen van deze woonvoorziening het gevolg van een verhuizing is waar op grond van ergonomische beperkingen geen aanleiding toe bestond.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente.

Artikel 2.12 Duidelijkheid over financiering van niet-gesubsidieerde deel van de kosten

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 2.1 onder b en c indien in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien.

Artikel 2.13 Verwijderen van voorzieningen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 2.1 onder g, nadat zij hiertoe op aanvraag schriftelijk toestemming hebben verleend.

Artikel 2.14 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in art. 2.1. onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage I.

Artikel 2.15 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • d.

    drempelhulpen of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Artikel 2.16.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassings­kosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woonwagenwet.

Artikel 2.17.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 2.18.

In afwijking van de artikelen 2.16 en 2.17 kunnen burgemeester en wethou­ders in de aanpassingskosten een financiële tegemoetkoming verstrekken tot maximaal € 908,00, indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen.

Artikel 2.19.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel teboekgestelde schepen 1992; en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermo­gen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 2.20.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1. onder a verstrekken aan:

    • a.

      de gehandicapte;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte ontruimt.

  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid onder a, indien:

    • a.

      de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schrifte­lijke toestemming voor hebben verleend;

    • b.

      de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de gehandicapte niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de gehandicapte niet verhuisd is naar een AWBZ-inrichting of een bejaardenoord;

    • e.

      in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen zijn ondervonden.

  • 3. De financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste € 3000,00.

Artikel 2.21 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1 onder d indien:

    • a.

      de woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

    • b.

      de woonvoorziening voorkomt op de in bijlage II genoemde voorzieningen;

    • c.

      de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring of reparatie zal het bedrag zoals genoemd in Bijlage II niet te boven gaan.

Artikel 2.22 Tijdelijke huisvesting

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijk huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt i.v.m. het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte;

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 4. Burgemeester en wethouders verlenen maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien deze kosten gemaakt worden in verband met het

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 6. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt de werkelijke kosten van huur van de gehandicapte voor de door hem bewoonde woonruimte, doch maximaal het bedrag van de maximale subsidiabele huur op grond van de Wet individuele huursubsidie.

  • 7. In afwijking van het zesde lid bedraagt de financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in het vijfde lid, onder b, maximaal € 385,00 per maand.

Artikel 2.23 Kosten in verband met huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 6.800,00 is aangepast, kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op de werkelijke kosten per maand, doch maximaal op het bedrag van de maximale subsidiabele huur op grond van de Wet individuele huursubsidie.

Artikel 2.24 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1 onder g indien:

  • a.

    de woning langer dan 6 maanden leeg staat tenzij;

  • b.

    bekend is dat binnen een periode van 3 maanden na het verstrijken van de termijn genoemd onder a. een gehandicapte in aanmerking voor de woning zal komen, en;

  • c.

    de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een niet-gehandicapte te verhuren;

Artikel 2.25 Anti-speculatie-beding

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient, geheel of gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald, tot maximaal het door de gemeente gesubsidieerde bedrag voor de in en/of aan de woning getroffen voorzieningen.

  • 2. De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • 1.

      voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

    • 2.

      voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

    • 3.

      voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

    • 4.

      voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde en

    • 5.

      voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde.

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    1. een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;2. een jaarlijkse vervoerskostenvergoeding van € 500,=

  • b.

    een voorziening in natura in de vorm van1. een al dan niet aangepaste bruikleen auto;2. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;3. een open elektrische buitenwagen;4. een ander vervoermiddel;

  • c.

    een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van:1. aanpassing van een vervoermiddel;2. gebruik van een bruikleen-auto;3. aanschaf, reparatie en onderhoud van een ander vervoermiddel.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening: het primaat van het collectief vervoer

  • 1. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1. onder a. vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of

    • b.

      het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1. onder b. en c. vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onmoge­lijk maken;

  • 3. Voor de bij artikel 3.1. onder b sub 2, 3, en 4 genoemde voorzieningen geldt dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1. onder a. verstrekt kunnen worden, indien en in zoverre een dergelijk collec­tief systeem niet toereikend voorziet in de vervoersbehoeften van de gehandi­cap­te.

  • 4. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoers­kos­ten als bedoeld in artikel 3.1. onder c sub 2, 3 en 4 kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte.

  • 5. Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend.

  • 6. Indien het inkomen zoals bedoeld onder artikel 1.1 onder b hoger is dan anderhalf maal het norminkomen, wordt geen financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzienin­gen als bedoeld in artikel 3.1 onder c sub 2 t/m 4, dan wel een vervoersvoorziening in natura als bedoeld in artikel 3.1 onder b sub 1 verstrekt.

  • 7. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de gehandicapte bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de gehandicapte om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

De door burgemeester en wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan een sportrolstoel

  • b.

    een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, gebruik en reparatie

  • c.

    een tegemoetkoming in de kosten van accessoires.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

  • 1. Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking voor een sportrolstoel worden gebracht indien hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Levering

  • 1. Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt.

  • 2. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een forfaitaire vergoeding waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel aange­schaft en onderhouden kan worden.

Artikel 5.1 Aanvraagprocedure, indicatiestelling en beschikking

De aanvraag voor een voorziening wordt ingediend bij het RIO Land van Heusden en Altena te Almkerk. Het proces van indicatiestelling omvat de hulpvraaganalyse en het indicatieadvies of het indicatiebesluit; het voor de gemeenten Woudrichem in het kader van de Wvg beslissen op aanvragen, het adviseren over het toepassen van de hardheidsclausule en de selectie van hulpmiddelen. De beschikking wordt (in mandaat) afgegeven door het Loket van het Land Heusden en Altena.

Artikel 5.2 Eisen ten aanzien van de indicatiestellers van het RIO

De indicatiesteller dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

  • 1.

    medische kennis op het niveau van een arts;

  • 2.

    sociale kennis;

  • 3.

    ergonomische kennis;

  • 4.

    technische kennis.

Artikel 5.3 Gronden voor weigering

Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

  • a.

    indien en voor zover op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld dat recht op een voorziening bestaat;

  • b.

    voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt;

  • c.

    indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 5.4 Bijzondere bepalingen

  • 1. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2. Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

Artikel 6.1 Inlichtingen, onderzoek en advies

  • 1. Burgemeester en wethouders hebben de aanvraag, indicatiestelling in een GR RIO ondergebracht bij het RIO Land van Heusden en Altena te Almkerk. Het afgeven van de beschikking is gemandateerd naar het Loket voor Zorg Wonen en Welzijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethou­ders te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 3. Iedere volgende aanvraag voor een voorziening zal opnieuw bij het RIO Land van Heusden en Altena moet worden ingediend.

  • 4. Een gehandicapte is verplicht aan burgemeester en wethouders of het RIO Land van Heusden en Altena die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 6.2 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 6.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1. Een besluit tot verlening van een voorziening wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken:

    • a.

      indien de door de rechthebbende of zijn echtgenoot verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest dat, zo de juiste gegevens bekend waren geweest, burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan, respectievelijk tot het treffen van een andere voorziening of andere voorzieningen zouden hebben besloten;

    • b.

      ingeval van wijzigingen in de omstandigheden van de gehandicapte, indien ten gevolge daarvan de noodzaak als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, sub b, is komen te vervallen, dan wel indien ten gevolge daarvan de gehandicapte in aanmerking dient te worden gebracht voor een andere voorziening, gelet op het bepaalde in artikel 1.2, eerste lid sub c;

    • c.

      indien achteraf blijkt dat een aanspraak als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, sub b, te gelde wordt of kan worden gemaakt;

    • d.

      in geval de gehandicapte nalatig is de eigen bijdrage te voldoen;

    • e.

      indien niet is voldaan aan een of meer voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • 2. Een besluit tot verlening van een voorziening welke bestaat uit het periodiek verlenen van een financiële tegemoetkoming, dan wel een voorziening in natura betreft, kan ingetrokken worden indien blijkt dat de gehandicapte zijn hoofdverblijf als bedoeld in artikel 1.1, sub h, niet meer in de gemeente heeft;

  • 3. Een besluit tot verlening van een voorziening welke bestaat uit het verlenen van financiële tegemoetkoming kan worden ingetrokken, indien blijkt dat de tegemoetkoming binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.

  • 4. Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing op de tegemoetko­ming, bedoeld in artikel 2.1, aanhef en sub b.

Artikel 7.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders advies vragen.

  • 3. In de Wvg is bepaald dat woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn of meer bedragen dan €45.378,00 niet worden verleend, tenzij weigering van die voorziening - gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen- zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 7.2 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verorde­ning niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 7.3 Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze Verorde­ning en het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 7.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Het door de gemeente gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt de verordening aangepast. Burgemeester en wethouders zenden hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 7.5 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Woudrichem 2004.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2004.

  • 3. Met ingang van bovengenoemde datum komt te vervallen de Verordening voorzienin­gen gehandicapten Woudrichem, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 september 2000.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Woudrichem op september 2004de raadsgriffier,           de voorzitter,J. Bakker                       A. van Harten 

Toelichting 1

Ingevolge artikel 2.14 is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 wat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd.1.a Aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning__________________________________________________________________________

aantal m2 waarvoorten hoogste financiëletegemoetkoming wordtverleend in geval van aanbouw van een vertrek

aantal m2 waarvoorten hoogste financiëletegemoetkoming wordtverleend in geval vanuitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

soort vertrek

woonkamer

30

6

keuken

10

4

eenpers. slaapkamer

10

4

tweepers. slaapkamer

18

4

toiletruimte

2

1

badkamer

- wastafelruimte

2

1

- doucheruimte

3

2

entree / gang / hal

5

2

berging

6

4

1.b Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2. Maximale vergoeding van kosten van onderhoud, keuring en reparatie ingevolge artikel 2.21.Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.

  • a.

    stoelliften;

  • b.

    rolstoel- of sta-plateauliften;

  • c.

    woonhuisliften

  • d.

    hefplateauliften

  • e.

    balansliften

  • f.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • g.

    elektromechanische opening- en sluitingsmechanisme van deuren.

Voor het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor reparatie van een traplift worden de werkelijke kosten vergoed.De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen per 1 januari 2004 bedraagt:

Keuring vanliften

Kosten begin/keuring excl. 19% btw

Kosten periodieke keuring excl. 19% btw

Kosten onderhoud excl. 19% btw inclusief voorrijkosten

Stoellift (a)

295,60

216,20 (1 keer per 4 jaar)

443,30 (1 keer per jaar)

Rolstoellift (b)

295,60

216,20 (1 keer per 4 jaar)

443,30 (1 keer per jaar)

Woonhuislift (c)

456,60

263,40 (1 keer per 1,5 jaar)

886,60 (want 2 keer per jaar)

Staplateaulift (d)

463,20

267,20 (1 keer per 4 jaar)

443,30 (1 keer per jaar)

Hefplateaulift (d)

463,20

267,20 (1 keer per 1,5 jaar)

886,60 (want 2 keer per jaar)

Balansliften (e) *

*

76,50 per uur (1 keer per 1,5 jaar)

443,30 (1 keer per jaar)

* De prijs van de beginkeuring van woonhuisliften en hefplateauliften is tegenwoordig begrepen in de totale nieuwprijs van de lift.** Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Beginkeuringen zullen daarom nauwelijks nog voorkomen. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Voetnoot: In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring door het Liftinstituut (50%), alsmede de kosten van de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma (eveneens 50%).Voetnoot:

Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:

  • a.

    50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

  • b.

    50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

  • c.

    50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of

afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.Artikel 1.1 BegripsbepalingenIn dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.a. voorzieningenOnder a. wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet voorzie­ningen gehandicapten vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De Wet geeft zelf een omschrijving van het begrip woonvoorziening en van het begrip vervoersvoorziening. Van het begrip rolstoel is in de wet geen omschrijving gegeven. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippel-stoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippel-stoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een scootermobiel komt voor in drie varianten, voor binnen, zowel voor binnen als buiten, en uitsluitend voor buiten. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is per definitie sprake van een vervoersvoorziening. De sportrolstoel valt in het kader van deze modelverordening onder het begrip 'rolstoel'.b. inkomenBij het begrip inkomen wordt uitgegaan van het begrip zoals dat in het (ingetrokken) Besluit landelijke draagkrachtcriteria (BLD) was omschreven, waarbij in de definitie het bruto inkomen tot een netto inkomen wordt herleid. Hiervoor is gekozen omdat ook bij de vaststelling van de draagkracht het BLD als referentiekader dient. Daarbij is in art. 1.1 sub b aangegeven dat de verschuldigde loonheffingen en werknemerspremies in mindering van het bruto-inkomen dienen te worden gebracht alvorens van inkomen in de zin van deze verordening kan worden gesproken. Onder werknemerspremies wordt hier verstaan premies voor WW, WAO, ZW, ZFW (exclusief de nominale premie), de vereveningsbijdrage en de pensioenpremie. Het inkomen dat bij de verlening van voorzieningen kan worden betrokken is in het kader van deze model verordening dus gedefinieerd als een netto-inkomen. Daarbij dient rekening gehouden te worden fiscale aspecten, zoals een loonbeschikking.Omdat per saldo met het netto-inkomen wordt rekening gehouden, worden enkele inkomsten niet in beschouwing genomen, aangezien het nettobedrag hiervan zich slechts zeer bewerkelijk exact laat vaststellen. Het gaat hierbij om inkomsten in verband met het verhuren van een kamer resp. kostgeving. Met name laten deze zich moeilijk vaststellen, omdat daarbij de effecten op bijvoorbeeld huursubsidie mede in beschouwing genomen zouden moeten worden. De uitzondering geldt tevens voor inkomsten uit vakantiegeld, voor zover deze meer bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm. Ook hierbij geldt dat deze inkomsten zich netto nauwelijks op voorhand laten vaststellen. In de uitvoeringssfeer kan dit leiden tot nogal wat correcties achteraf. De vrijstelling van het vakantiegeld tot de genoemde norm is reeds wettelijk geregeld. In het BLD vallen deze inkomsten wel binnen het inkomensbegrip. Effect van deze uitzonde­ringen is dat deze enige mogelijkheden laten voor een gunstiger inkomenspositie van gehandicapten, althans ten opzichte van het bijstandsbeleid. De regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg bepaalt in artikel 2 dat bij de vaststelling van het inkomen in ieder geval buiten beschouwing worden gelaten de inkomsten bedoeld in artikel 43, tweede lid, van de Algemene bijstandswet. In dit artikel wordt genoemd:

  • a.

    kinderbijslag;

  • b.

    huursubsidie;

  • c.

    uitkeringen of vergoedingen voor specifieke kosten;

  • d.

    inkomsten uit arbeid of uitkeringen van kinderen tot 21 jaar;

  • e.

    inkomsten uit bescheiden vermogen.

Onder inkomen wordt in gevolge artikel 1.1 onder b. verder verstaan het inkomen van de gehandicap­te, dan wel het gezamenlijk inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot. Wanneer bij het bepalen van de hoogte van de de financiële tegemoetkomingen het inkomen wordt betrokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inkomen. Gaat het om een ongehuwde gehandicapte jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijk inkomen van ouders of pleegouders. Indien het inkomen van pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzieningen, dient wel aan de voorwaarde te zijn voldaan dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden (zie ook Wvg artikel 5 lid 2). Is er sprake van een samenlevingsvorm die in gevolge artikel 1 lid 2 t/m 4 Wvg wordt beschouwd als 'de gehandicapte en zijn echtgenoot' dan kan het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkomingen worden betrokken. Heeft de gehandicapte geen 'echtgenoot' in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 Wvg en is de gehandicapte ouder dan 18 jaar dan kan dus alleen het inkomen van de gehandicapte betrokken worden bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkomingen. Indien een persoon gehuwd is en hij is jonger dan 18 jaar, is hij voor de wet meerderjarig en dient zijn eigen inkomen (en dat van zijn echtgenote) in aanmerking te worden genomen. Hiermee wordt de grens niet bij de leeftijd van 18 jaar getrokken, maar ligt deze grens bij het gehuwd zijn, c.q. het hebben van een echtgenoot in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 Wvg.In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de relatie tussen het inkomen en de Wvg-voorzieningen.c. vreemdelingOnder c wordt bepaald dat iedereen die de Nederlandse nationaliteit niet bezit als vreemde­ling wordt beschouwd. Dit in aansluiting op artikel 4 van de Wet, dat bepaalt dat een vreemdeling voor de in artikel 2 bedoelde voorzie­ningen slechts in aanmerking kan komen indien hij op grond van de artikelen 9 en 10 van de Vreemdelingenwet gerechtigd is in Nederland te verblijven. De Wet voorzieningen gehandicapten geeft aan welke groepen hieronder vallen. Een uitzondering dient hier gemaakt te worden voor de groep Molukkers die, zonder dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, wel als zodanig behandeld wordt.i. gemeenschappelijke ruimtenHet begrip gemeenschappelijke ruimte wordt onder i. omschreven en beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen zoals een gang, een portaal etc.j. woningaanpassingenIn het begrip woningaanpassing komt het onderscheid terug dat de Wet voorzieningen gehandicapten maakt tussen enerzijds woningaanpassingen van bouw- of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen) en anderzijds woningaanpassingen van niet-bouw- of woontechnische aard (roerende woonvoorzieningen). De eerste categorie betreft de voorzieningen die onder het VROM-regime werden verstrekt (RGSHG) en betreffen het overgrote deel van de woningaanpassingen. Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beperkingen. De tweede categorie betreft de woonvoorzieningen die voorheen onder de AAW werden verstrekt en waar het criterium 'ergonomisch' geen directe rol speelt (woningsanering in verband met CARA, bijvoorbeeld). Het criterium ergonomische beperkingen is dus gekoppeld aan bouw- of woontechnische voorzieningen.k. WetOveral waar in deze verordening over Wet gesproken wordt, wordt de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) bedoeld.l, m en n financiële tegemoetkomingen, forfaitaire vergoedingen en gemaximeerde vergoedingenDe wet definieert financiële tegemoetkomingen, forfaitaire vergoedingen en gemaximeerde vergoedingen niet afzonderlijk. Alle bijdragen in de kosten die gehandicapten op het terrein van vervoer, wonen en rolstoelen in het kader van de Wvg wordt verleend, worden door de wetgever aangeduid als financiële tegemoetkomingen. Teneinde het verschil tussen financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen duidelijk te maken, wordt in deze verordening voor de laatste twee begrippen een afzonderlijke omschrijving gegeven, welke met name in de hoofdstukken 3, 4 en 5 expliciet kan worden gehanteerd.l. financiële tegemoetkomingOnder een financiële tegemoetkoming wordt verstaan een tegemoetkoming in de kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd. De mate van afstemming is afhankelijk van de draagkracht. Er is dus geen sprake van een integrale vergoeding van kosten. Afhankelijk van de draagkracht zal de gehandicapte een deel van de kosten zelf dragen. m. forfaitaire vergoedingEen forfaitaire vergoeding wordt los van de werkelijk gemaakte kosten verstrekt. Het is een bedrag 'ineens' en kan dus niet op basis van declaraties worden afgerekend. Een forfaitaire vergoeding is te vergelijken met een cliënt-gebonden budget waarbij de cliënt volledige bewegingsvrijheid heeft. Een voorbeeld is de forfaitaire vergoeding voor een sportrolstoel.n. gemaximeerde vergoedingEen gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend waarvoor de vergoeding is verstrekt en kan worden afgerekend op declaratiebasis. Een voorbeeld is de verhuiskostenvergoeding. Bij een gemaximeerde vergoeding is sprake van een 'plafond', zonder dat daarbij sprake is van afstemming op het inkomen van de gehandicapte. Wel kan - afhankelijk van de voorziening - een inkomensgrens in acht worden genomen.o. eigen bijdrageIn de ministeriële Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg is een eigen bijdrage enkel van toepassing bij de verstrekking van een voorziening in natura. Zo'n voorziening kan immers niet worden 'afgestemd op het inkomen'. De gehandicapte betaalt de bijdrage aan de gemeente in ruil voor de betreffende voorziening in natura. De eigen bijdrage is afhankelijk van de draagkracht. Onze gemeente heeft in 1996 besloten tot afschaffing van het heffen van eigen bijdrage. De draagkracht is door onze gemeente vastgesteld op nul. In onze gemeente betaalt de gehandicapte geen eigen bijdrage.p. voorziening in naturaBij voorzieningen in natura gaat het met name om de verstrekking van hulpmiddelen. In de regel zal de gehandicapte hiervoor geen geldbedrag ontvangen, maar zal een hulpmiddel (zoals een rolstoel) ter beschikking worden gesteld. Dit kan in eigendom, bruikleen dan wel huur zijn. Het begrip 'voorziening in natura' is vooral van belang in relatie tot het begrip 'eigen bijdrage' (zie sub o.). q. normbedragEen verstrekking in de vorm van een geldsom kan worden gebaseerd op een genormeerd bedrag. Daarbij kan sprake zijn van een forfaitair bedrag, los van de werkelijke kosten in het individuele geval, of van een gemaximeerde vergoeding (zie sub n.). Artikel 1.2 BeperkingenArtikel 1.2 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening.Individueel gerichtMet uitzondering van collectief vervoer dient een voorziening in overwegende mate op het individu gericht te zijn. Hiermee worden aanvragen om gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Het staat de gemeente immers vrij om, met gebruikmaking van Wvg-middelen, een voorziening te treffen die tegemoetkomt aan de beperkingen van groepen gehandicapten. Een systeem van aanvullend vervoer is een voorbeeld van zo'n voorziening.Langdurig noodzakelijkIngevolge onderdeel b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkin­gen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeval, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Voor deze groep gehandicapten is het AWBZ-pakket, dat aangeboden wordt door de Kruisvereni­ging, de aangewezen voorziening. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol.Goedkoopst adequaatVoorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de gehandicapte als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het kosten-criterium een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening (zie ook algemene toelichting onder 1.1: Zorgplicht; de goedkoopst adequate voorziening).Voor wat betreft het kwaliteitsniveau wordt bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau aangesloten. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het verstrekken van een voorzie­ning, die duurder is dan de goedkoopst-adequate voorziening, is niet onmogelijk mits de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te houden. Het begrip goedkoopst adequaat zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van voorzieningen waaruit een keuze gemaakt kan worden.

Lid 3 van artikel 1.2 geeft twee situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.Algemeen gebruikelijk Onder a. wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend. Het begrip algemeen gebruikelijk is in beweging. Wat onder algemeen gebruikelijk mag worden verstaan, zal regelmatig afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen. Wat eerst bijzonder was kan na een tijd algemeen gebruikelijk worden.Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager.Een -snor-fiets daarentegen is voor een persoon als gehandicapte wel algemeen gebruikelijk, omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over een -snor-fiets. Om die reden komt de gehandicapte niet voor een -snor-fiets in aanmerking. Een zelfde redenering is te houden voor de vergoeding van kosten van aanpassing van de eigen auto, waarbij bijvoorbeeld de kosten van het plaatsen van een automatische transmissie als algemeen gebruikelijke kosten moet worden aangemerkt.Voor woonvoorzieningen geldt dat (thermostatische-) kranen als algemeen gebruikelijk moeten worden beschouwd. Voor de voorziening "aangepaste keuken" geldt dat de kookvoorziening ten alle tijden ten laste van de aanvrager komt. Koken is immers algemeen gebruikelijk, dit geldt ook voor koelkasten, magnetrons en ovens. Glijstangen komen niet meer voor vergoeding in aanmerking. Volstaan kan worden met een kleine douchekophouder als iemand zittend moet douchen.Als uitgangspunt zal bij het hanteren van het begrip 'algemeen gebruikelijk' worden aangesloten bij vigerende AAW-jurisprudentie met betrekking tot dit begrip.Aanspraken via andere regelingenOnder b. wordt aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Zo zal bijvoorbeeld de AAW de aangewezen regeling zijn als het gaat om een vervoer voor sociale kontakten, indien uit die regeling al een tegemoetkoming wordt verkregen voor de kosten van vervoer in verband met woon-werk-verkeer. Hetzelfde geldt als men voor de gevraagde voorziening een beroep kan doen op een gesloten privaatrechtelijke overeenkomst. In de praktijk zal dit meestal een overeenkomst met een ziektekostenverzekeraar (verzekeringspolis) betreffen.Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen a. verhuis- en inrichtingskostenBurgemeester en wethouders kunnen besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn wordt uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de gehandicapte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de gehandicapte zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg. De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wil geven of dat de woning van de gehandicapte aangepast moet worden. Uitgangspunt van beleid is dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepas­te woningen in de gemeente. Om deze reden is tevens gekozen deze voorziening niet afhankelijk te stellen van het inkomen. Niet-gehandicapten, die een woning voor een gehandicapte vrij moeten maken, kunnen ook in aanmerking worden gebracht voor een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding. Hiertoe kunnen afspraken gemaakt worden met corporaties in verband met een betere doorstroming in deze gevallen. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen gehandicapte en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte) deze woning opnieuw aan een andere gehandicapte wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders naar een andere woon­ruimte moeten verhuizen. Burgemeester en wethouders kunnen, ook ambtshalve, besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Het verlenen van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming kan dan als stimuleringsmaat­regel gezien worden. Er kunnen verschillende redenen zijn om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskostenver­goeding. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuis- en inrichtingskostentegemoetkoming kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast. Afhankelijk van de situatie kunnen burgemeester en wethouders in uitzonderlijke gevallen de hoogte van de tegemoetkoming laten afhangen van de concrete situatie. Het instrument wordt immers als stimulans aangewend om de medewerking van huurders te krijgen bij het vrijmaken van de woning voor een gehandicapte. Daarbij wordt uitgegaan van een vast bedrag, waarvan slechts in zeer exceptionele gevallen van zal worden afgeweken, op grond van de afwijkingsbe­voegdheid ex artikel 8.1 van deze verordening.Wanneer een woning wordt vrijgemaakt, kan er twee maal een tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de gehandicapte die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekt zal worden, dan wel een woning aangepast moet worden.) b. woningaanpassingenBij een tegemoetkoming in de woningaanpassingkosten gaat het om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de ergonomische beperkingen van de gehandicapte wegnemen of zoveel mogelijk beperken. c. roerende woonvoorzieningenOnder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- en woontechnische aard zal in de praktijk met name een vergoeding in de kosten van stoffering worden verstaan (woningsanering in verband met CARA of het verstrekken van rolstoeltapijten).d. onderhoud, keuring en reparatieOp grond van de wet is de gemeente niet verplicht om onderhouds-, keurings- en reparatie-kosten te subsidiëren. Alleen het treffen van een voorziening is expliciet in de wet geregeld. Binnen het Wvg beleid ten aanzien van woningaanpassingen wordt echter gestreeft naar hergebruik van voorzieningen. De gemeente heeft daarom een belang bij het in goede staat houden van eenmaal verstrekte voorzieningen. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd en waardoor de gebruiksduur kan worden beperkt. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. In plaats van deze kosten periodiek uit te betalen kan, in overleg met de eigenaar/verhuurder, ook gedacht worden aan een afkoopsom voor kosten van onderhoud aan de eigenaar van de woning onder de voorwaarde dat een en ander goed onderhouden wordt.e. tijdelijke huisvesting In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. De tegemoetkoming wordt nader geregeld in artikel 2.22.De punten f en g hebben vooral een functie naar verhuurders van woningen om hun medewerking te verkrijgen:f. huurdervingBij het verlaten van een aangepaste woning door een gehandicapte, komt deze woning voor hergebruik beschikbaar. Het is mogelijk dat de woning niet onmiddellijk opnieuw door een gehandicapte in gebruik kan worden genomen. Hetzij omdat hiervoor (nog) geen gegadigde is, hetzij omdat de woning nog enigermate aangepast dient te worden aan de belemmeringen van de nieuwe bewoner. De tegemoetkoming wordt nader geregeld in artikel 2.23.g. verwijderen van voorzieningen De gemeente kan er in uitzonderlijke gevallen toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de gehandicapte verbroken wordt en er niet binnen 6 maanden een geschikte kandidaat is gevonden voor de woning, door alsnog een bijdrage in de kosten van het verwijderen van de voorziening te geven. Als deze mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen wordt geboden, zal eerder medewerking van verhuurder verkregen worden, maar wordt tegelijkertijd door het stellen van een termijn voorkomen dat voorzieningen te snel uit een woning worden verwijderd zonder dat men voldoende tijd heeft gehad een geschikte kandidaat voor de woning te vinden. Gelet op het bovenstaande heeft deze voorziening geen werking ten aanzien van eigenaar-bewoners: de kosten van het verwijderen van voorzieningen komen voor hen geheel voor eigen rekening.Artikel 2.2 Uitbetaling financiële tegemoetkomingIn dit artikel wordt aangegeven dat de financiële tegemoetkomingen voor onroerende woningaanpassingen, voor onderhoud, keuring en reparatie, voor huurderving en voor het verwijderen van voorzieningen worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte, terwijl financiële tegemoetkomingen voor verhuizing, voor roerende woningaanpassingen en voor tijdelijke huisvesting verstrekt worden aan de hoofdbewoner van de woonruimte.Artikel 2.3 Woon- of verblijfruimten waar geen woonvoorziening voor wordt verstrektEen financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreffen die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet Individuele Huursubsidie als zodanig aangemerkt worden. Met uitzondering van aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen: deze zijn apart geregeld in de verordening.Artikel 2.4 Het recht op een woonvoorzieningIn de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven; daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen van (ergonomische) beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten. Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte vallen niet onder de zorgplicht van de gemeente. Evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas- of verzorgingsoogpunt.

De manier waarop de woonvoorzieningen in de verordening zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden.Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de gehandicapte te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopst, adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de tegemoetkoming in verhuis- en (her)-inrichtingskosten het primaat.Artikel 2.5. Aard van de materialenVocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de zorgplicht, zoals genoemd in de Wet. Dit houdt niet in dat belemme­ringen die voortvloeien uit bijv. CARA niet op grond van deze Wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 2.1 sub c. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening.Artikel 2.6 Verzekering van de voorzieningenIndien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aange­bracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.Artikel 2.7 HoofdverblijfIn principe is een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing alleen mogelijk indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzie­ningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandi­capte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het aanpas­sen van één woon­ruimte waar de gehandicapte vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De financiële tegemoetko­ming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de gehandicapte daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatig­heidsoverwe­gingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. Het toilet wordt niet alleen bereikbaar gemaakt maar de gemeente verstrekt ook voorzieningen om het toilet te kunnen gebruiken. Dit houdt in dat in het verstrekkingenboek een limitatieve opsomming moet worden opgenomen van de voorzieningen die in het kader van het bezoekbaar maken van de woning kunnen worden getroffen: het plaatsen van een hogere toiletpot, plaatsen van beugels, verstrekken van een toiletstoel. Als de gehandicapte zijn hoofdverblijf (AWBZ-inrichting) heeft in de gemeen­te, doch de aan te passen woning in een andere gemeente staat, zal de gehan­dicapte voor de aanpas­sing van die woning zich tot die andere gemeente dienen te richten. De zorgplicht van de gemeente op het gebied van huisves­ting houdt immers op bij de eigen gemeente­grenzen. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met het gegeven dat uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar van de woning nodig is. Artikel 2.8 Aanvang werkzaamheden en controle Niet eerder dan nadat burgemeester en wethouders een beslissing over de aanvraag hebben genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaam­he­den. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare aange­paste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.Artikel 2.9 GereedmeldingIn dit artikel wordt geregeld dat de woningaanpassing binnen een bepaalde termijn wordt gereed gemeld. De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de tegemoetko­ming wordt uitbetaald. Dat is niet altijd de gehandi­capte.De gereedmelding dient binnen een bepaalde termijn na het afgeven van de toekennende beschikking plaats te vinden, om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. De termijn wijkt af van het gestelde in artikel 7.3, derde lid. De daar genoemde termijn van zes maanden wordt voor woningaanpassingen te kort geacht.De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. In eerste aanleg dient hiertoe een verklaring te worden afgegeven. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van de verklaring en van de betalingsbewijzen, die overgelegd dienen te worden, kan de financiële tegemoetko­ming worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald.Artikel 2.10 Vaststellen van de financiële tegemoetkomingDe hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten van de woningaanpassing. Deze is pas definitief bekend op het moment dat de aanpassing is uitgevoerd. Aan de hand van de hoogte van de subsidiabele kosten wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming conform het gestelde in het "Besluit financi­ële tegemoetko­mingen voorzienin­gen gehandicapten" vastgesteld.Artikel 2.11 Frequentie van woningaanpassingen De gemiddelde periode waarbinnen een huishouden in Nederland verhuisd is zeven jaar. Het staat de gehandicapte vrij om vaker te verhuizen. In dat geval (verhuizing zonder dat op grond van bijvoorbeeld ergonomi­sche belemmeringen hier aanleiding voor is) wordt op de eigen verant­woordelijk­heid van de gehandi­capte gewezen. Dit houdt in dat in die gevallen de gehan­dicapte zelf, net als iedere andere burger, voor deze kosten zorg­draagt. Dit brengt met zich mee dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de gehandicapte zelf gefinancierd moet worden. Als een gehandicapte vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning in de gemeente zoekt, moet de gehandicapte aantonen dat hij de laatste zeven jaar niet verhuisd is. Als de verhuizing direct het gevolg is van het vinden van aanvaarden van werk in een andere gemeente, wordt de termijn van zeven jaar niet gehan­teerd.Artikel 2.12 Duidelijkheid over financiering van het niet gesubsidieerde deel van de kostenDit artikel ziet toe op de situatie waarin niet de volledige kosten worden vergoed. Voorshands is door de gemeente gekozen voor volledige vergoeding van kosten. Zolang de gemeente dit beleid hanteert, heeft dit artikel geen werkingskracht.Artikel 2.13 Verwijderen van voorzieningenOp het terrein van woonvoorzieningen wordt gestreefd naar hergebruik. Derhalve zal zeer terughoudend beleid worden gevoerd ten aanzien van het verwijderen van voorzie­ningen. Voorzien wordt dat deze voorziening enkel aan de orde zal zijn, indien een aangepaste huurwo­ning niet binnen een redelijke termijn opnieuw aan een gehandicapte kan worden verhuurd. In dat geval dient de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders schrifte­lijk toestemming te vragen. Op dit moment hebben burgemeester en wethouders alsnog de mogelijk­heid om een gehandicapte voor de woning voor te dragen. Het verkrijgen van de toestemming is als voorwaarde opgenomen bij de voorziening ex artikel 2.1, eerste lid, onder g. Toestemming levert geen directe verbintenis op ten aanzien van de vergoeding van de kosten: hiertoe zal steeds een apart besluit worden genomen. Zie voorts de toelichting op laatstgenoemd artikel.Artikel 2.14 Het verwerven van grondAls de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzake­lijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoet­koming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die noodza­kelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetko­ming, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehan­teerd voor de verschillende vertrekken (zie bijlage I).Artikel 2.15 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimtenDe subsidie voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt indien door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de gehandicapte. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Het aanpassen van hobby- en recreatieruim­ten komt niet in aanmerking voor een financiële tegemoet­koming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden.Artikel 2.16, 2.17 en 2.19De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woon­schip of het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruim­ten is het redelijk ten aanzien van de woonvoorzieningen nadere voorwaarden te stellen. Artikel 2.18Indien niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 2.16 en 2.17 kan worden voldaan kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden gesubsidieerd. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden wordt er een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van de in deze gevallen te verlenen financiële tegemoetkoming. Artikel 2.20Zowel de gehandicapte, als degene die ten behoeve van een gehandicapte een woning vrijmaakt, kunnen in aanmerking komen voor de hier bedoelde tege­moet­koming. De gemeente zal immers streven naar hergebruik van aangepaste huisvesting. Indien aangepaste huisvesting - tijdelijk - wordt bewoond door een niet gehandicapte of indien de woning wordt bewoond door achter­blijven­de (niet-gehandicapte) gezinsle­den van een overleden gehandicapte, kan de gemeente deze personen verzoeken de woning voor een gehandicapte vrij te maken. In die situaties is het alleszins redelijk dat ook aan deze niet-gehandi­capten een tegemoetkoming voor de daarmee gepaard gaande kosten wordt geboden.Het feit dat pas nadat de gemeente positief heeft beschikt een gehandicapte in aanmer­king komt voor een financiële tegemoetkoming heeft te maken met de zorgvuldigheid die betracht moet worden. Pas nadat de gemeente heeft kunnen afwegen welke oplossing het meest adequaat is kan de gehandicapte tot verhuizen overgaan. De gehandicap­te kan echter van de gemeente toe­stemming tot verhuizing vragen, nog voordat op zijn aanvraag is beschikt. Ook via de hardheids­clausule kunnen burgemeester en wethouders overigens alsnog besluiten een financiële tegemoet­koming te verlenen indien, naar de mening van de gemeente, in urgente gevallen naar een geschikte woning is verhuisd voordat de beschik­king door de gemeente is verleend, rekening houdend met de eisen van zorgvuldigheid. Kosten in verband met een verhuizing in het geval dat de gehandicapte voor het eerst zelfstandig gaat wonen komen niet voor vergoeding in aanmerking. In dit verband is sprake van kosten, die niet direct voortvloeien uit onder­vonden ergonomische belemme­ringen in de woning waaruit wordt vertrok­ken. Kosten die voortvloeien uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen worden geacht te behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten. Wellicht ten over­vloede zij opgemerkt dat in zo'n situatie voor de kosten van noodzake­lijke woningaan­passing mogelijk wel een voorziening kan worden getroffen.Zowel het aangepast vervoer naar een AWBZ-instelling als de inrichting van de instelling worden door de AWBZ gedekt. Een parallel wordt getrokken ten aanzien van andere intramu­rale zorg. De zorgplicht van de Wvg betreft immers primair het streven de gehandi­capte zo lang mogelijk zelfstandig te handhaven. Indien de mogelijkheden hiertoe kennelijk ophouden, houdt daarmee tevens de zorgplicht ex Wvg op en is de gehandicap­te op andere financierings­bronnen aangewezen. Met het bovenstaande wordt overigens aangesloten op reeds vigerend beleid ten aanzien van voorzieningen in verhuis- en inrichtingskosten (RGSHG, bijzondere bij­stand).Artikel 2.21 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatieAlleen van bepaalde voorzieningen, genoemd in bijlage II, komen de kosten van onder­houd, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte van deze tegemoetkoming staat in bijlage II vermeld. Zie voorts de toelichting op artikel 2.1, sub d. De tegemoetkoming wordt in principe enkel verleend voor voorzieningen die zijn getroffen op grond van de in het eerste lid, sub a, genoemde regelin­gen. Artikel 2.22 Kosten in verband met tijdelijke huisvestingIn die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voor­zieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijde­lijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetko­ming in de dubbele woonlasten worden ver­strekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de gehandicapte ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot tegemoetkoming van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. In duur en hoogte wordt aangesloten bij de regeling voor leegstandvergoe­ding (artikel 2.23). Aangezien sprake is van woonlasten voor twee woningen, dient voor de bepaling van de tegemoetko­ming de huur van de woning die de gehandicapte werkelijk bewoont als uitgangs­punt. De hoogte van de vergoeding voor dubbele woonlasten is gekoppeld aan de maximaal subsidiabele huur voor de Wet individuele huursubsidie. De kale woninghuur is daarbij uitgangspunt. Als sprake is van kamerhuur is het veelal zeer bewerkelijk om de verschul­dig­de woonlasten te herleiden tot een kaal huurbedrag. Om deze reden is in het zevende lid een bedrag opgenomen, waaronder de kosten van kamerhuur integraal voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.Artikel 2.23 Kosten van huurdervingHet vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. De gemiddelde kosten van woningaanpassing bedragen € 7260,00. Om deze reden wordt een grens worden getrokken bij een investeringsbedrag € 6800,00. Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicap­ten. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal be­schouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is.De tegemoetkoming is bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woning­eigenaar te vergroten zijn medewer­king te verlenen aan het aanpassen van de woon­ruimte, resp. het gereserveerd houden van de woning indien deze vrijkomt. De gemeente wil immers bevorderen dat reeds aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapte huurders. De vergoeding is afhankelijk van het werkelijke huurbedrag. De maximale vergoeding is daarbij gesteld worden op de maximale huur die geldt wanneer een woning nog tot het regime van de Individuele Huur Subsidie be­hoort. Met deze formule­ring wordt bereikt dat de limitering geïndexeerd is aan de ontwikkeling van de huurprij­zen en de Wet individuele huursubsidie. Nadere regeling van de hoogte in een apart besluit is daarmee overbodig.Artikel 2.24 Kosten van het verwijderen van voorzieningenUitgangspunt voor het gemeentelijk beleid zal zijn zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning te verwijderen en aangepaste woningen zoveel mogelijk aan andere gehandi­capte kandidaten toe te wijzen. In uitzonderlijke gevallen kan tegemoet gekomen worden aan de risico's die een verhuur­der loopt indien de band tussen de woning en de gehandi­capte verbroken wordt en er niet binnen de in dit artikel bepaalde termijn een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning.Tevens moet niet bekend zijn dat binnen afzienbare tijd (i.c. drie maanden) een kandidaat voor de woning beschikbaar zal zijn (bijvoorbeeld iemand die nog in een revalidatiecentrum verblijft). Een derde voorwaarde is dat door de aanwezigheid van specifieke voorzieningen de woning niet verhuurd kan worden. Niet iedere voorziening levert immers een ernstige belemmering op. Als aan alle drie de voorwaarden is voldaan, kan een bijdrage in de kosten van het verwijderen van de voorziening worden gegeven. Zie voorts de toelichting op artikel 2.1, onder g. Artikel 2.25 Anti-speculatiebedingIn geval dat een eigen woning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt, bijvoorbeeld door het realiseren van een aan­bouw, kan middels een anti-speculatie-beding in de verordening voorkomen worden dat de meerwaarde die het huis door de aanpassing heeft gekregen bij verkoop ten goede komt aan de gehandicap­te. Als de gehandi­capte binnen vijf jaar nadat de woning is aangepast de woning verkoopt moet de extra opbrengst (deels) aan de gemeente worden teruggestort.Het bepalen van de meerwaarde van de woning, welke als gevolg van het realiseren van een woningaanpassing op kan treden, is niet eenvoudig. Om te voorkomen dat eindeloze discussies ontstaan over de hoogte van de toename van de waarde van de woning, zal op het moment dat de voorziening wordt getroffen bepaald moeten worden wat de stijging in waarde is als gevolg van die aanpassing. Ook moet op dat moment vastgesteld worden welk bedrag de gehandicapte aan de gemeente moet terugstorten op moment van verkoop. Dit bedrag kan na feitelijke verkoop van de woning alleen dan nog gecorrigeerd worden, indien blijkt dat over dat bedrag belasting verschuldigd is. Als uitgangspunt dient met andere woorden het bedrag van de netto overwaarde bij vrije verkoop.Artikel 3.1 Algemene omschrijvingHierin wordt een onderscheid gemaakt tussen drie soorten voorzieningen, te weten:

  • a.

    een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer

  • b.

    de voorzie­ningen in natura en

  • c.

    tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van vervoer.

Dit onderscheid is gemaakt gezien het verschil­lende karakter van deze vormen van voorzieningsverstrekking.

  • a.

    Collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoerDit is de eerste vorm die genoemd wordt van de voorzieningen, omdat dit een vorm is die tevens individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken. Het is derhalve een voorzie­ning die binnen de rangorde van voorzie­ningen het primaat heeft. Dit primaat blijkt met name uit de formulering van artikel 3.2, alwaar op dit primaat nader ingegaan zal worden. Een hoogwaardig lokaal systeem mag geacht worden de lokale vervoersbehoef­ten adequaat te vervullen. Wanneer er een netwerk van systemen, of een regio­naal systeem, bestaat worden ook de boven-lokale vervoersbehoef­ten vervuld. Hierbij speelt - zeker voor een deel van de doelgroep - ook de mate van toegankelijkheid van het reguliere openbaar vervoer een belangrijke rol. Afhankelijk van de mate waarin de vervoerssys­te­men dekkend voor de vervoers­behoefte van de gehandicapte zijn, kan nog een aanvullen­de vervoersvoorzie­ning verstrekt worden.

  • b.

    Vervoersvoorzieningen in naturaOnder artikel 3.1, sub b, worden andere vervoersvoor­zie­ningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:1. een (aangepaste) bruikleen auto: het verstrekken van een bruikleen auto zal alleen in uitzonderingsgevallen mogelijk zijn. Hiervoor is namelijk nodig dat de bruikleen­auto in een specifieke geval de goedkoopste adequate voorziening is.2. een (aangepaste) gesloten buitenwagen. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoe­ding. Het gaat hier om vervoermidde­len die voorzien in de vervoers­behoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning; 3. een scootermobiel voor (binnen- en) buitengebruik of een open elektri­sche buiten­wa­gen. Zie het onder 2 vermelde4. een ander vervoermiddel; met name wordt hier de mogelijkheid gelaten ook aangepas­te rijwielen in natura te verstrekken. Zie voorts de toelichting op de voorziening sub c, onder 5.

  • c.

    Tegemoetkomingen of vergoedingen in kosten van vervoerDe volgende groep voorzieningen dient vervangend voor het gebruik van een collectief systeem gezien te worden. De hoogte van de vervoerskostenvergoeding kan afhankelijk worden gesteld van de individuele vervoersbehoefte. (zie artikel 3.2 lid 4).1. aanpassingen aan het eigen vervoermiddel. Wanneer de gehandicapte een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid tot het verstrekken van een vergoeding in de kosten van aanpassing aan de eigen auto.2. gebruik van een bruikleenauto: als een bruikleenauto wordt verstrekt, kan tevens een vergoeding voor het gebruik worden verstrekt;3. gebruik van taxi of een eigen auto: indien de gehandicapte niet in staat is gebruikte maken van een collectief vervoerssysteem kan een vergoeding worden gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi;4. gebruik van een rolstoeltaxi. Omdat de kilometerprijs van een rolstoel­taxi hoger is dan die van een gewone taxi of eigen auto, worden hier aparte normbedragen voor opgevoerd.5. aanschaf, onderhoud en reparatie van een specifiek vervoermiddel: buitenwagens en scootmobielen zullen doorgaans 'in natura' worden verstrekt. De mogelijkheid wordt echter opengelaten om in bepaalde gevallen een vergoeding te geven voor de aanschaf van speciale vervoer­middelen. Daarbij is met name te denken aan relatief goedkope middelen, zoals een driewielfiets. Van een vergoeding voor aanschaf, als alternatief voor huur/bruikleen, zal sprake zijn indien - alle omstan­digheden in beschouwing genomen - deze voorziening als 'goedkoopst adequaat' wordt aange­merkt. In dit geval kan tevens een vergoeding worden verstrekt voor de kosten van onderhoud en repara­tie.De hoogte van de tegemoetkoming is nader geregeld in het Besluit financiële tegemoetko­mingen voorzieningen gehandicapten.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorzieningUit de formulering en de structuur van dit artikel blijkt het primaat van collectieve vervoers­voorzie­ningen. In eerste instantie wordt (ook) een gehandicapte geacht gebruik te maken van openbaar vervoer. Mocht dit vanwege de handicap onmogelijk zijn, dan staat een aanvullen­de collectieve voorziening open. Slechts indien aantoonbare beperkin­gen door ziekte en gebrek ook het gebruik van een dergelijk systeem niet mogelijk maken worden aanvullende voorzie­ningen getroffen.Lid 1 van artikel 3.2 geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoor­ziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek a. het gebruik van het openbaar vervoer of b. het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken. Deze formulering wordt doorgetrokken ten aanzien van de indicatie voor niet-collectieve voorzienin­gen. Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandi­cap­te in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemens bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandi­capte in aanmerking komt voor een voorzie­ning ter zake. Doordat de streek­bus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toeganke­lijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. In het tweede lid wordt aangegeven dat van een op het individu gerichte voorzie­ning, in plaats van een collectieve vervoersvoorziening, slechts dan sprake kan zijn, als aantoonba­re beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken. In het derde lid wordt ingegaan op de mogelijkheid van samenloop van het verstrekken van (een) individuele voorziening(en) met het gebruik van een collectief systeem. Het is dus wel mogelijk dat een of meer op het individu gerichte vervoersvoorzieningen, worden toegekend in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem. Dit geldt, vanaf 1 januari 2001, niet meer voor de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten als bedoeld in artikel 3.1 onder c sub 2 t/m 4. Wanneer is vastgesteld dat de aanvrager, met een inkomen dan onder anderhalf maal het norminkomen ligt, gebruik kan maken van een collectief systeem, kan de gehandicapte een keuze maken voor deelname aan een collectief systeem of een jaarlijkse vervoerskostenvergoeding van € 500,=. Voor aanvragers met een inkomen boven anderhalf maal het norminkomen geldt deze keuze mogelijkheid niet. Zij worden in aanmerking gebracht voor deelname aan een collectief systeem.Lid 4 van artikel 3.2 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de omvang van de vervoers­voorzie­ning rekening wordt gehouden met de individue­le vervoersbehoefte. Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbe­hoefte kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse zin als in neerwaartse zin wordt bijgesteld.Wanneer, zoals lid 5 van artikel 3.2 bepaalt, echtgenoten beide gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorzie­ning. Dit om te voorkomen dat men een vergoeding krijgt die niet in relatie staat tot de vergoeding die anderen ontvangen. Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een vervoerskostenvergoeding worden verstrekt tot maximaal 1,5 maal het normbedrag. Hiermee wordt het AAW-beleid op dit punt bestendigd.In artikel 3.2 lid 6 is vastgelegd dat bij een inkomen boven de inkomensgrens van 1,5 x het norminkomen geen vervoerskostenvergoedingen voor (bruikleen)auto of (rolstoel)taxi meer worden verstrekt. Ook verstrekking van de bruikleenauto is dan niet meer mogelijk. Het begrip norminkomen wordt gedefinieerd in het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzienin­gen gehandicapten overeenkomstig de definitie in de Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg. Eveneens in de AAW gold een inkomensgrens waarboven deze voorzienin­gen niet meer werden verstrekt op grond van het uitgangspunt dat boven deze inkomensgrens mensen in het algemeen de kosten van een auto of taxi geacht worden zelf te kunnen dragen ('algemeen gebruikelijk'). Voor het gemeentelijk beleid is als inkomensgrens uitgegaan van de in de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg genoemde grens van 1,5 x het norm­inkomen. Deze inkomensgrens komt voor gehuwden ongeveer overeen met de oude AAW-inkomensgrens. Voor alleenstaanden, eenoudergezinnen en jongeren, ligt deze nieuwe inkomensgrens aanzienlijk lager. De motivatie daarvoor is dat het ijkpunt voor het gemeente­lijk beleid voor wat betreft de mate waarin gehandicapten geacht worden zelf (een deel van de) kosten van vervoer en andere voorzieningen te kunnen dragen op het norminkomen is gelegd. Dit houdt in dat er door de wetgever bewust voor is gekozen de mate waarin een beroep op de eigen financiële mogelijk­heden van de gehandicapte kan worden gedaan, te relateren aan de leefsituatie. Een alleenstaande gehandicapte die een zelfde inkomen heeft als de gehuwde gehandicapte zal meer mogelijkheden hebben zelf in de kosten van zijn vervoer en andere voorzieningen te voorzien en dus kan er eerder een beroep op zijn eigen financiële mogelijkheden worden gedaan. Met het nieuwe lid 7 wordt de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep in de verordening opgenomen. Artikel 4.1 Algemene omschrijvingDit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een rolstoel kunnen verstrek­ken voor verplaatsing binnen en/of buiten. 'Rolstoelen' die uitsluitend geschikt zijn voor buitenver­voer zijn per definitie vervoers­voorzieningen (b.v. een scootermobiel voor buitengebruik of een elektrische buitenwagen). Zoals bij de begripsomschrijvingen reeds is aangegeven, valt onder het begrip 'rolstoel' alleen een handbewo­gen of elektrische rolstoel en geen andere voorzienin­gen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kan ook verstaan worden een duwwandelwa­gen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijker­tijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aange­vraagd en worden verleend. Sportrolstoelen vallen mede onder de rolstoelen zoals hier bedoeld.Naast de onder a en b genoemde rolstoel(voorzieningen), welke bij de Wet Voorzieningen Gehandicapten onder de gemeentelijke zorgplicht zijn gebracht, zijn er ook een aantal andere rolstoelvoorzieningen extra onder de verordening voorzieningen gehandicapten gebracht. Daarbij kan in de eerste plaats gedacht worden aan een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie. Aangezien het de bedoeling is dat de gemeente de rolstoelen niet koopt maar huurt, zullen deze kosten over het algemeen zijn verdisconteerd in het maandelijkse huur­bedrag. Verder kunnen de kosten van het gebruik van een elektrische rolstoel (oplaadkosten) in aanmerking voor een (gedeeltelijke) vergoeding worden gebracht (artikel 4.1 onder c). Tenslotte kan de gemeente een tegemoetko­ming verlenen in de kosten van noodzakelijke accessoires, zoals beenbe­schermers of afdekhoe­zen (artikel 4.1 onder d). In het verstrekkingenboek zal dit nader worden geconcretiseerd.Artikel 4.2 Het recht op een rolstoelIn dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrek­king van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkin­gen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begrips­omschrijving van de gehandi­capte). Voorts moet men (om medisch-ergonomisch redenen) in belangrijke mate aangewe­zen zijn op zittend verplaatsen. Ten slotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoen­de uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrij­ke mate, aanwezig te zijn. Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sport­beoefening. Artikel 4.3 LeveringOok bij de verstrekking van een rolstoel wordt gestreefd naar hergebruik van de voorzie­ning. Een rolstoel wordt daarom in principe niet in eigendom verstrekt. De rolstoel wordt na opdracht van de gemeente aan de gehandi­cap­te geleverd door een verstrekker, waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten. De gemeente fourneert de financiële middelen. Het artikel bepaalt verder dat de rolstoel aan het einde van de huurperiode in eigendom kan worden verstrekt.

De gevallen waarin zich dit kan voordoen, hoeven niet in de verordening te worden geregeld, maar worden in de huurovereenkomst opgenomen. Met betrekking tot de sportrolstoel wordt het bestaande GMD-beleid overge­nomen om een afkoopsom te verstrekken in de vorm van een forfaitaire vergoeding. Met dit bedrag kan de gehandicapte zich een sport­rolstoel aanschaffen waarmee 3 jaar gesport moet kunnen worden. Dit bedrag is inclusief een bedrag ten behoeve van onderhoud en reparaties voor deze periode van drie jaar.De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gere­geld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten, en hoofd­stuk 4, Bijzondere bepalin­gen over besluiten. Al hetgeen in de Awb is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt kan blijven. Voor een goed begrip zijn een aantal toepasselijke artikelen van de Awb besproken in de algemene toelichting onder hoofdstuk 6 'Algemene wet bestuursrecht'.Artikel 5.1 AanvraagprocedureDe Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een voorziening op aanvraag wordt toegekend. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzake­lijk is: er moet eerst een aanvraag worden inge­diend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In artikel 5.1 is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden via het RIO Land van Heusden en Altena De aanvraag voor een voorziening wordt ingediend het RIO Land van Heusden en Altena te Almkerk. Dit proces van indicatiestelling omvat de hulpvraaganalyse en het indicatieadvies of het indicatiebesluit; het voor de gemeenten Woudrichem in het kader van de Wvg beslissen op aanvragen, het adviseren over het toepassen van de hardheidsclausule en de selectie van hulpmiddelen. De aanvraag in het kader van de Wvg die niet via het RIO Land van Heusden en Altena is ingediend, kan niet zonder meer terzijde worden gelegd. De Awb bepaalt dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een onder­tekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccep­teerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd.Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.Ditzelfde geldt wanneer het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld. Alvorens overgegaan kan worden tot een besluit de aanvraag niet te behan­delen dient de gehandi­capte eerst de gelegenheid gegeven te worden de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4.5 Awb regelt dit in lid 1. Besluit men, nadat deze gelegenheid is geboden, alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit conform artikel 4.5 Awb lid 4 schriftelijk binnen een bepaalde termijn worden meegedeeld aan de gehandicapte. Tegen een beschik­king om een aanvraag niet in behandeling te nemen staan overigens dezelfde rechts­middelen open als tegen een weigering van de bestaande beschikking zou hebben opengestaan.Wie een aanvraag in kan dienen en waar dat moet gebeuren kan ook nog verwarring opleveren. De aanvraag kan uiteraard ingediend worden door de gehandicapte. Maar het is ook mogelijk dat een ander namens de gehandicapte een aanvraag indient. In principe dient men een aanvraag in bij die gemeente waar men in het bevolkingsregister is ingeschreven. Alleen in de situatie dat men verhuist naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in het bevol­kingsregister staat ingeschreven.De aanvrager van een beschikking kan aangeven dat zijn gegevens vertrouwelijk ter beschikking worden gesteld. Op grond van artikel 2.5 Awb dienen de gegevens vertrouwelijk te worden behandeld. Artikel 3.4a.2.2 Awb bepaalt dat de datum van ontvangst direct op de aanvraag dient te worden aangetekend terwijl de aanvrager hier per omgaande bericht van ontvangt.Artikel 5.2 Eisen ten aanzien van de indicatiesteller RIO Land van Heusden en Altena.De procedure tot het verkrijgen van een voorziening is ondergebracht bij het RIO Land van Heusden en Altena. Bij deze instantie wordt de aanvraag ingenomen en beoordeeld. Het afgeven van de beschikking is gemandateerd naar het Loket van het Land van Heusden en Altena. De eisen, te stellen aan een deskundigen-advies zijn opgenomen in artikel 5.2. Deze eisen zijn ontleend aan die zoals geformuleerd in de Regeling Geldelijke Steun Huisves­ting Gehandicap­ten. Daarbij kan het volgende worden aangetekend:Onder medische kennis dient verstaan te worden het beoordelen/interprete­ren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beper­king.Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezig­heid van functies (aanwezig­heid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-, woon- en werk­situatie wordt met handicap aangeduid.De indicatiesteller van het RIO Land van Heusden en Altena moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicaps. Door kennis te hebben van het indivi­du, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen.Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan. De indicatiesteller dient inzicht te hebben in de aanpassingsmo­ge­lijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschap­pen (anatomie, fysiolo­gie, psychologie) en technische eigen­schap­pen van hulp­middelen.De technische kennis betekent dat indicatiesteller kennis moet hebben van onder andere bouw­kundige (on)mogelijkhe­den. Artikel 5.3 Gronden voor weigeringIn artikel 5.3 geeft de verordening een drietal gronden voor weige­ring aan. Onder a wordt ingegaan op de mogelijkheid dat op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld dat recht op een voorzie­ning bestaat. Dat kan zijn omdat, ondanks de mogelijk­heid tot aanvulling, de gegevens onvolledig zijn, of omdat betrokke­ne weigert bepaalde gegevens beschikbaar te stellen waardoor het recht op een voorzie­ning niet kan worden vast­gesteld. Onder b wordt aangegeven dat een verzoek om een financiële tegemoetkoming kan worden geweigerd, indien de aanvraag wordt ingediend nadat de kosten gemaakt zijn. De voorzie­ning moet altijd tevoren worden aangevraagd. Deze bepaling komt feitelijk neer op het weigeren van een voorziening in de vorm van een geldsom met terugwer­kende kracht. Onder c wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsge­had, terwijl het de aanvrager verwijt­baar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloos­heid of verwijtba­re onachtzaamheid. Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.Artikel 5.4 Bijzondere bepalingenArtikel 5.4 bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoet­koming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend. Door deze vermel­ding kan worden voorkomen dat later onduidelijk­heid blijkt te bestaan over het precieze doel van de financiële tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terug­vordering daarvan eenvoudi­ger.Lid 2 van artikel 5.4 bepaalt dat in de beschikking geldingsduur, uitke­rings­maatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodie­ke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende duidelijk­heid te scheppen bij de gehandicapte wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorko­men worden dat de situatie ontstaat dat gehandicap­te en gemeentebestuur beide een initiatief van de ander afwachten, terwijl de gehandicapte actie dient te ondernemen.Artikel 6.1 Inlichtingen, onderzoek, adviesOvergenomen uit: Gemeenschappelijke Regeling RIOHoofdstuk II. Doel van de regeling. Algemeen beleidsdoel Artikel 3 Aan het openbaar lichaam wordt, met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk, de behartiging opgedragen van:

  • a.

    het ontwikkelen en instandhouden van een samenhangend gemeenschappelijk systeem voor zorg, wonen en welzijn, zodanig dat hulpvraag en hulpaanbod zowel kwantitatief als kwalitatief op elkaar zijn afgestemd.

  • b.

    het doen uitvoeren van de gemeentelijke taak van indicatiestelling voor zorg in en vanuit een verzorgingshuis of verpleeghuis, AWBZ gefinancierde thuiszorg, welzijnsvoorzieningen, Wvg-voorzieningen en specifieke huisvestingsvormen voor ouderen met als doel het proces ten aanzien van deze taken op objectieve en integrale wijze vorm te geven. Dit proces van indicatiestelling omvat de hulpvraaganalyse en het indicatieadvies of het indicatiebesluit;

  • c.

    zorgdragen voor informatie en advies over (zorg)voorzieningen, de aanmelding van de hulpvraag en de toeleiding tot de zorg. Deze zorgtoeleiding omvat de rechtmatigheidstoets, de wachtlijstregistratie, de zorgbemiddeling en de zorgtoewijzing.

Uitwerking van het algemeen beleidsdoel Artikel 4 Het openbaar lichaam heeft tot taak: Het instellen en instandhouden van een Regionaal Indicatie Orgaan ter uitvoering van de taken, zoals bedoeld in artikel 3, sub b en d;

Het instellen en instandhouden van het Loket Land van Heusden en Altena voor zorg, wonen en welzijn ter uitvoering van de taken, zoals bedoeld in artikel 3, sub c.Het verlenen en vaststellen van de financiële middelen ten behoeve van de uitvoering van de gemeentelijke taken in de onder lid 1 en 2 genoemde RIO en Loket op basis van in te dienen begrotingen en jaarrekeningen.Het bewaken van een adequate uitvoering van de in artikel 3 opgedragen taken en de daaraan verbonden kosten. Verhouding van de taakopdracht aan het openbaar lichaam tot de bevoegdheden van de gemeentebesturen Artikel 5 De gemeenten onthouden zich van het uitoefenen van de hun toekomende bevoegdheden, indien en voor zover zij die aan het openbaar lichaam hebben overgedragen. Artikel 6.2 Wijzigingen in de situatieIngevolge artikel 6.2 is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvan­gen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs veronder­steld kan worden dat zij van belang zijn, zoals verandering van de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat van een in huur verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing etc. Artikel 6.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorzieningParallel aan artikel 4.2.6.1 lid 1 sub c AWB kunnen burgemeester en wethouders volgens het eerste lid de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledi­ge gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan, of (een) andere voorzieningen dan wel lagere tegemoet­koming zouden hebben toegekend. Het moge duidelijk zijn dat van de bedoelde situatie sprake is wanneer opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt, bijvoorbeeld over inkomen of draag­kracht. Doch ook indien betrokkene zonder opzet foutieve gegevens overgelegd heeft, is desalniettemin op grond van dit artikel intrekking van het besluit mogelijk. Intrekking is, conform het gestelde onder b, ook mogelijk als de situatie van de gehandi­capte dusdanig wijzigt, dat dit gevolgen met zich meebrengt voor de noodzakelijke voorzieningen. Onder c is bepaald dat, als de gehandicapte aanspraak kan maken op bijvoor­beeld een verzekeringsuit­kering, een reeds getroffen voorziening kan worden ingetrokken. Deze bepaling biedt de mogelijkheid om in voorkomende gevallen een voorziening te treffen, in afwachting van een (bestreden) aanspraak op een dergelijke uitkering. Een voorziening kan tevens worden ingetrokken als de gehandicapte in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Tenslotte kan een beschikking worden ingetrokken als niet voldaan is aan een of meer voorwaarden, die in de beschikking vermeld waren, dan wel uit de verordening voortvloei­en. In het tweede lid wordt verwezen naar de situatie waarin de gehandicapte vertrekt naar een andere gemeente, of opgenomen wordt in een AWBZ-instelling, zonder hiervan burge­mees­ter en wethouders expliciet in kennis te stellen. In die gevallen bestaat tegenover de oorspronkelij­ke gemeente geen aanspraak meer op een Wvg-voorziening. Lid 3 bepaalt dat een voorziening in de vorm van een geldsom wordt ingetrokken als deze binnen de daar gestelde termijn niet aan het doel wordt besteed. Dit geldt niet voor de financiële tegemoetkoming voor woningaan­passingen (lid 4). De termijn bij woningaanpassingen is geregeld in artikel 2.9. Indien wordt besloten tot intrekking van een toekennende beschikking, doch de gemeente reeds heeft gepresteerd (meestal: betaald), kan sprake zijn van een onverschuldigde betaling. Burgemeester en wethouders kunnen dan beslissen tot geheel of gedeeltelijk terugvorderen. In dat geval is sprake van een civiel­rechtelijke vordering op grond van het Burgerlijk Wetboek (boek 6, artikel 203 e.v.). Als regel zal in zo'n geval eerst geprobeerd worden de vordering 'in der minne' met de gehandicapte te regelen.Artikel 7.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausuleIn dit artikel is bepaald dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de eigenaar van de woonruimte kunnen afwijken van de bepalingen van deze verorde­ning, zo nodig na het inwinnen van advies. Afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de betrokken gehandi­capte en nimmer ten nadele. Ook ten aanzien van de eigenaar van woonruimte kan de hardheidsclausule worden toegepast. Daarbij is bijvoorbeeld te denken aan een situatie, waarin de gemeente verzoekt een woonruimte langer dan zes maanden 'aan te houden', omdat bekend is dat op korte termijn daarna alsnog een gehandicap­te kandidaat voor de woning beschikbaar is. In zo'n geval kan het doelmatig zijn om voor een langere periode dan zes maanden een tegemoet­ko­ming voor huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hard­heids­clausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. De gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgewe­ken.Artikel 7.2 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorzietDeze rest-clausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschre­ven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden. De inhoud en strekking van dit artikel is wezenlijk anders dan die van artikel 7.1: artikel 7.2 heeft een aanvullende werking ten aanzien van de verordening, waar artikel 7.1 een afwijkingsbevoegdheid inhoudt.Artikel 7.3 IndexeringDit artikel maakt het mogelijk alle bedragen te indexeren.Artikel 7.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling veror­de­ningOp grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening.Artikel 7.5 Citeertitel; inwerkingtredingArtikel 7.5 geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.Burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichemgelet op artikel 5 lid 2 t/m 4 en artikel 6 van de Wet Voorzieningen Gehandicapten en de hierbij behorende nadere regelen en artikel 1.3 van de verordening voorzieningen gehandicapten, besluiten vast te stellen het volgende Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen gehandi­capten:Artikel 1 BegripsbepalingenNorminkomen: dit is de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 29, artikel 30, onderdelen a en b,

  • a.

    na verhoging met het bedrag genoemd in artikel 33 eerste en tweede lid van de Algemene bijstandswet omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar en

  • b.

    verhoogd met de in een kalenderjaar verschuldigde premie van een met de verplichte ziekenfondsverzekering overeenkomende particuliere ziektekostenverzekering, verlaagd met een bedrag gelijk aan de nominale premie die in een kalenderjaar verschuldigd zou zijn bij verplichte ziekenfondsverzekering.

Artikel 2 Beperkingen(Vervallen.)Artikel 3 Hoogte van financiële tegemoetkomingen woonvoor­zieningen

  • 1.

    De hoogte van de vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder b en c. van de Verordening voorzieningen gehandicapten bedraagt 100 % van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

Artikel 4 Hoogte van financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen

  • 1.

    De hoogte van de vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening als bedoeld onder artikel 3.1 onder c sub 1 en 5 van de Verordening voorzienin­gen gehandicapten bedraagt 100 % van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

  • 2.

    Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 3.2 lid 4 van de Verordening voorzieningen gehandicapten is bepaald, wordt bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor auto- en taxikosten als bedoeld in artikel 3.1 onder c sub 2 t/m 4 van de Verordening voorzieningen gehandicapten uitge­gaan van de volgende gemaximeerde vergoedingen:a. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto geldt een normbedrag van € 1.335,35;b. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleen­auto geldt een normbedrag van €875,00;c. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een normbe­drag van € 1.335,35;d. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 2.003,03

Artikel 5 Rolstoelen

  • 1.

    De hoogte van de forfaitaire vergoeding voor de aanschaf en het onder­houd van een sportrolstoel zoals bedoeld onder artikel 4.3 tweede lid van de Verordening voorzieningen gehandicapten bedraagt €2.347,89

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt niet vaker dan eens in de drie jaar verstrekt.

  • 3.

    De hoogte van de vast te stellen financiële tegemoetkoming als bedoelt in artikel 4.1, onder c en d van de Verordening voorzieningen gehandicapten, wordt bepaald door de werkelijke kosten.

Artikel 6 CiteertitelDit besluit kan worden aangehaald als: Besluit financiële tegemoetko­mingen voorzieningen gehandicapten gemeente Woudrichem 2004.aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders op 25 oktober 2004de secretaris, de burgemeester,R.W.J. Briene A. van HartenOp grond van artikel 5 lid 2 van de Wvg is de gemeente bevoegd de financië­le tegemoet­koming (bijvoorbeeld woningaanpassin­gen), die op basis van de Wvg aan de gehandicapte worden verstrekt, af te stemmen op het inkomen. Op grond van artikel 6 lid 1 van de Wvg is de gemeente bevoegd een eigen bijdrage aan de gehandicapte te vragen voor voorzieningen die op grond van de Wvg in natura worden geleverd (bruik­leenauto's, fietsen, autoaanpassingen e.d.) en kan deze eigen bijdrage op grond van artikel 6 lid 2 van de Wvg inkomensafhankelijk vaststellen. De wijze waarop de hoogte van financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen wordt bepaald, is door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgelegd in de "Regeling inzake financiële tegemoetkomin­gen en eigen bijdrage Wvg". Deze regeling is in januari 1996 gewijzigd. De minister heeft vastgelegd dat de Wvg-draagkracht voor gehandicapten met een inkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen ten hoogste € 45,00 bedraagt. De eigen betalingen mogen de Wvg-draagkracht niet overschrijden. Voorts is vastgelegd dat de gemeenten ten hoogste 25 % van het in de gemeente geldende Abw-draagkrachtpercentage van de ruimte in inkomen in acht kunnen nemen. Het totaal van de eigen bijdragen van voorzieningen in natura dat per kalenderjaar verschuldigd kan zijn, is ten hoogste € 45,00.Voor rolstoel kan geen eigen bijdrage worden gevraagd. De gemeenten zijn verplicht bij het bepalen van de Wvg-draagkracht, naast de AWBZ eigen bijdrage rekening te houden met overige kosten voortvloeiend uit de handicap, voor zover deze niet door andere regelingen worden gedekt.Indien de gemeente van deze bevoegdheid gebruik wil maken, zal de gemeente haar beleid hieromtrent moeten vastleggen in de Verordening. In artikel 1.3 van de Verordening voorzieningen gehandicapten is aangegeven dat de hoogte van financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen en de hoogte van de eigen bijdragen voor voorzieningen in natura aan de hand van het door burgemeester en wethouders vast te stellen Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicap­ten zullen worden bepaald.Opmerkingen ten aanzien van de ministeriële RegelingMet de door de minister voorgestelde wijzigingen wordt het heffen van eigen bijdragen als kostenbeheersinginstrument geheel losgelaten. Er kan ook niet meer van een drempel gesproken worden bij deze lage eigen bijdragen. De enige drempel blijft de hoogwaardige intake waaruit blijkt of iemand inderdaad een voorziening nodig heeft. Daarom is het niet reëel een onderscheid te maken tussen rolstoelen (geen eigen bijdrage), scootmobielen of driewielfietsen € 45,00 eigen bijdrage) en woonvoorzieningen (inkomensafhankelijke eigen bijdrage). Het zijn geen luxe voorzieningen maar noodzakelijke voorzieningen. In de ministeriële regeling is vastgelegd dat de gemeente de extra kosten, die voortvloeien uit de handicap zoals stookkosten, kledingslijtage ed., in mindering moeten worden gebracht op de eigen bijdrage. Verondersteld mag worden dat iedere gehandicapte meer dan €45,00 per jaar aan extra kosten heeft. Dus voor bijna iedereen (met een inkomen tot anderhalf maal het norminkomen) wordt de Wvg-draagkracht nul. Het bepalen van deze kosten vraagt administratief het nodige werk wat niet in verhouding staat tot de opbrengst. Het aantal gehandicapten met een inkomen boven anderhalf maal het norminkomen is in onze gemeente beperkt. Dus ook voor deze groep gehandicapten kost het relatief veel aan administratieve verrichtingen wat niet in verhouding staat tot de opbrengsten.De gemeenteraad van Woudrichem heeft dan ook in april 1996 besloten om bovenstaande redenen geen gebruik te maken van de mogelijkhe­den die de Regeling biedt, het heffen van eigen bijdragen en eigen betalingen in zijn geheel af te schaffen en dus de Wvg-draagkracht vast te stellen op nul. Alle tot dan toe betaalde eigen bijdragen zijn aan de gehandicapten terugbetaald.Artikel 1In artikel 1 worden algemene begrippen gedefinieerd die noch in de wet, noch in de nadere regels van het Kabinet, noch in de verordening zijn omschreven.NorminkomenHet norminkomen is het netto inkomen op basis van een aantal in de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG onderscheiden bijstandsnormen (volgens de Algemene bijstandswet die per 1 januari 1996 in werking is getreden) in een kalenderjaar. Het gaat hierbij om de normen voor

  • a.

    een echtpaar,

  • b.

    een één-ouder gezin,

  • c.

    alleenstaanden (onderscheiden naar leeftijd en leefsituatie), en

  • d.

    echtparen en alleenstaanden die in AWBZ-inrichtingen verblijven.

Grofweg gaat het dus of 4 normen waarbij de norm voor alleenstaanden gedifferentieerd is naar leefsituatie (zelfstandig wonend, alleenstaande ouder) en de norm voor personen in AWBZ-instellingen naar alleenstaand of gehuwd gedifferentieerd is. Deze in de regeling genoemde normen moeten dan vervolgens omgerekend worden naar een bedrag per kalender­jaar en worden verhoogd met de bijpassende vakantie-uitkering (artikel 33, tweede lid, artikel 30 sub c en artikel 31, eerste en tweede lid van de Algeme­ne bijstandswet). Tenslotte moet dit bedrag nog eens worden verhoogd met 'de in een kalenderjaar verschuldigde premie van een met de verplichte ziekenfondsver­zekering overeenkomende ziektekosten­verzekering, nadat deze premie is verminderd met een bedrag gelijk aan de nominale premie die in een kalenderjaar verschuldigd zou zijn bij verplich­te ziekenfondsverzekering. Het bedrag dat aldus ontstaat is dus 'het norminkomen'.De kosten van woonvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 2.1 onder b en c van de Verordening komen voor volledige vergoeding in aanmerking tenzij in het verstrekkingen boek de hoogte van de vergoeding is beperkt, zoals bij sanering. Artikel 4

  • 1.

    Voor de voorzieningen in natura zoals bedoeld in artikel 3.1 onder b van de Verordening zijn geen eigen bijdragen verschuldigd. De voorzieningen zoals bedoeld in artikel 3.1 onder c sub 1 en 5 van de Verordening komen voor volledige vergoeding in aanmerking.

  • 2.

    De hoogte van de vervoerskostenvergoeding voor een bruikleenauto, eigen auto, een taxi of een rolstoeltaxi wordt op grond van artikel 3.2 lid 4 van de Verordening in ieder geval afhanke­lijk gesteld van:a. de vervoersbehoefte van de gehandicapte en b. de mate waarin een aanvullend collectief vervoerssysteem in die vervoers­behoefte kan voorzien.

Voor de wijze waarop een collectief aanvullend vervoerssysteem en de vervoers­behoefte van de gehandicapte de hoogte van de vervoerskostenvergoe­ding mede bepaalt, dient de gemeente beleidsregels op te stellen. Dit wordt nader geregeld in het verstrekkingenboek.Voor gehandicapten die zich uitslui­tend met eigen auto of taxi kunnen vervoeren is dat een maximale vergoeding van € 1.335,35 Indien een bruikleenauto wordt verstrekt (of is verstrekt door de bedrijfsvereniging) ligt het bedrag aanmerkelijk lager € 875,00, omdat in de verstrekking van de bruikleenauto de kosten van onderhoud en reparatie e.d. verdisconteerd zitten. Voor hen die op een rolstoeltaxi zijn aangewezen, ligt dit bedrag op ruim € 2.003,03 omdat een rolstoeltaxi duurder is dan een gewone taxi. Dit zijn de bedragen die dus moeten worden verleend indien er geen sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en er geen collec­tief vervoerssysteem is dat in die vervoersbehoefte, of een deel daar van, kan voorzien.De bovenvermelde bedragen zijn bedragen zoals deze in het jaar 2004 gelden. De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd.In het verstrekkingenboek wordt ingegaan op:

  • a.

    de relatie tussen individuele vervoersbehoefte en de hoogte van het betreffende normbedrag;

  • b.

    de relatie tussen enerzijds de aanwezigheid van het collectief systeem en het bereik daarvan en anderzijds de hoogte van het betreffen­de normbedrag;

  • c.

    de hoogte van het normbedrag in relatie tot bijzondere groepen gehandi­capten, te weten: kinderen en jongeren en gehuwde gehandicapten;

  • d.

    de hoogte van het normbedrag voor begeleidingskosten.

De vervoerskostenvergoeding zal worden verleend in de vorm van een gemaxi­meerde vergoeding (zie toelichting op artikel 1 onder l,m en n van de Verordening). Elk kwartaal wordt op basis van declaraties met de gehandicapte afgerekend. Wat in een kwartaal niet wordt opgebruikt kan niet voor een ander kwartaal worden aangewend. Dit leidt jaarlijks tot een forse 'besparing' op de totale uitgaven voor de vervoerskostenvergoe­dingen.Elk kwartaal wordt op basis van declaraties met de gehandicapte afgerekend. Wat in een kwartaal niet wordt opgebruikt kan niet voor een ander kwartaal worden aangewend. Dit leidt jaarlijks tot een forse 'besparing' op de totale uitgaven voor de vervoerskostenvergoe­dingen.Artikel 5

  • 1.

    In dit artikel tenslotte is de hoogte voor de vergoeding van een sportrolstoel aangegeven. Deze vergoeding bedraagt €2.347,89 inclusief onderhoud. Jaarlijks wordt dit bedrag geïndexeerd. Na deze periode kan een nieuwe aanvraag voor een sportrolstoel worden ingediend. Het hanteren van een normbedrag voor sportrolstoelen verdient de voorkeur boven een aan de werkelijke kosten gerelateerde financiële tegemoetkoming voor de aanschaf en het onder­houd van een sportrolstoel, omdat deze kosten, gezien de technische ontwikkelin­gen op dit terrein en de moeilijk te objectiveren specifieke eisen die de gehandicapte aan de sportrolstoel kan stellen, sterk kunnen oplopen.

  • 2.

    De vergoeding wordt eens in de drie jaar verstrekt.

  • 3.

    Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor onderhoud, reparaties en accessoires voor rolstoel komen de werkelijke kosten voor volledige vergoeding in aanmerking.

Artikel 6Dit Besluit eindigt met het citeerartikel.