Regeling vervallen per 01-07-2015

Verordening toeslagen en verlagingen WWB Zaanstad 2013

Geldend van 14-02-2013 t/m 30-06-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen WWB Zaanstad 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • 1.

      De wet: de Wet werk en bijstand;

    • 2.

      Gehuwdennorm: de norm in artikel 21, onderdeel c van de wet;​

    • 3.

      Een ander: de alleenstaande, de gehuwden of de als partners geregistreerden tezamen en de alleenstaande ouder met ten laste komende kinderen tot 18 jaar.​

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de belanghebbenden van 21 jaar of ouder tot de pensioengerechtigde leeftijd, zoals bedoeld in artikel 25 van de wet.

  • 2. In het geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen als beide echtgenoten/partners 21 jaar of ouder zijn tot de pensioengerechtigde leeftijd, zoals bedoeld in artikel 26 van de wet.

  • 3. De bepalingen in hoofdstuk 2 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet ongemoeid.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen of het verlagen van de toeslag of het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm als in de woning van de alleenstaande en alleenstaande ouder geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm als in de woning van de alleenstaande en alleenstaande ouder een ander zijn hoofdverblijf heeft.​

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 0 procent van de gehuwdennorm als in de woning van de alleenstaande en alleenstaande ouder twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

Artikel 4 Verlaging van de gehuwdennorm

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm als in de woning van de gehuwden tevens een ander zijn hoofdverblijf heeft in de woning.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm als in de woning van de gehuwden tevens twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in de woning.

Artikel 5 Verlaging in verband met de woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • 1.

    20 procent van de gehuwdennorm als een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn;

  • 2.

    10 procent van gehuwdennorm als geen woning bewoond wordt.

Artikel 6 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

  • 1.

    20 procent van de gehuwdennorm als het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

  • 2.

    10 procent van de gehuwdennorm als het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

Artikel 7 Zorgbehoeftigen

Onder "een ander", zoals genoemd in artikel 1, tweede lid, onder 3, wordt niet begrepen de persoon, die zorg verleent of zorg ontvangt en:

  • 1.

    met een geldig indicatiebesluit aantoont dat de ontvanger van de zorg is aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor zover het betreft persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, verblijf, of voortgezet verblijf, waarbij voor begeleiding, verblijf of voortgezet verblijf een dagdeel geldt als 4 uren en een etmaal als 24 uren;

  • 2.

    aantoond is dat de ontvanger van de zorg voor in elk geval tien van de uren zorg per week waarop de ontvanger van de zorg op grond van het indicatiebesluit, bedoeld onder 1°, is aangewezen geen persoonsgebonden budget ontvangt en dat in ieder geval tien van die uren zorg per week niet worden verleend door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten; en​

  • 3.

    aannemelijk is gemaakt dat de verlener van de zorg in elk geval tien van de uren zorg per week waarop hij op grond van het indicatiebesluit, bedoeld onder 1°, is aangewezen, aan de ontvanger van de zorg is verleend;

  • 4.

    en de verlener van de zorg een eerste- of tweedegraads bloedverwant of aanverwant van de ontvanger van de zorg is.

Artikel 8 Anti cumulatiebeding

  • 1. Een combinatie van verlagingen op een te verstrekken toeslag kan niet meer bedragen dan het bedrag genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet.

  • 2. Een combinatie van verlagingen op de bijstandsnorm voor gehuwden kan niet meer bedragen dan het bedrag genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 9 Overgangsrecht herziening huishoudinkomenstoets

  • 1.

    Als belanghebbende op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets recht heeft op bijstand en deze bijstand leidt tot een hogere uitkering, werkt deze verordening in afwijking van artikel 11, eerste lid niet terug tot 1 januari 2012.

  • 2.

    De in het vorige lid omschreven overgangsregeling eindigt op 1 januari 2013 of zoveel eerder als de in het vorige lid bedoelde bijstand eindigt.

  • 3.

    Met ingang van 1 juli 2013 komt het vierde lid van artikel 7 te vervallen.

Artikel 10 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de tweede dag na uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2012.

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening toeslagen en verlagingen WWB Zaanstad 2006, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 15 maart 2006, ingetrokken.

.

Artikel 12 Bekendmaking

Deze verordening zal worden bekendgemaakt door het plaatsen van de verordening in het Gemeenteblad.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening toeslagen en verlagingen WWB Zaanstad 2013”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 24 januari 2013,

Voorzitter
Raadgriffier

TOELICHTING, ALGEMEEN EN ARTIKELSGEWIJS

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begrippen in deze verordening hebben dezelfde betekenis als in de WWB. Hierop zijn twee uitzonderingen: de gehuwdennorm en het begrip "een ander".

De gehuwdennorm wordt in deze verordening apart gedefinieerd, omdat de toeslag wordt gedefinieerd als percentage van de gehuwdennorm.

Het begrip 'een ander' houdt verband met één of meer andere personen die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering

In deze verordening worden de toeslagen en verlagingen vastgelegd voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder en de gehuwden en daarmee gelijkgestelden van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Hoewel het college op grond van artikel 26 van de wet de mogelijkheid heeft om de jongerennormen te verlagen, is hiervoor niet gekozen. Deze normen zijn vanuit de rijksoverheid al laag vastgesteld. Daarnaast wordt in artikel 26 van de wet geregeld, dat thuisinwonende jongeren met een laag inkomen niet aangemerkt worden als "een ander" die kosten kan delen met een ander. De gehuwdennorm voor jongeren ligt dicht bij deze grens, waardoor het effect van een verlaging op grond van deze verordening klein is. Gezien dit minimale effect en de beperkte omvang van de doelgroep, waarop een dergelijke verlaging betrekking zou hebben, is de ondergrens van deze verordening gesteld op 21 jaar.

Op het moment van in werkingtreding van deze verordening is de maximum leeftijd 65 jaar. Maar de verwachting is, dat de rijksoverheid de pensioengerechtigde leeftijd gaat verhogen naar 67 jaar. Daardoor zal de komende jaren een "verschuivende pensioengerechtigde" leeftijd gehanteerd worden. Om aan te sluiten bij deze verschuivende pensioengerechtigde leeftijd wordt door een verwijzing naar artikel 25 en 26 van de wet aansluiting gezocht bij de wet.

Artikel 18 van de wet geeft het college de bevoegdheid om de bijstand op grond van individuele omstandigheden af te stemmen. Los daarvan regelt deze verordening de op de bijstand te verlenen toeslag en eventuele verlagingen.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen of het verlagen van de toeslag of het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat de algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan, zoals woonkosten, gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en nutsvoorzieningen). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Als er geen sprake is van een situatie waarbij de woonkosten gedeeld kunnen worden, blijft de maximale toeslag op zijn plaats.

In de toeslagenverordening is gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Als twee of meer anderen hun hoofdverblijf in de woning hebben kunnen de kosten nog meer gedeeld worden en is ervoor gekozen de toeslag op 0 procent vast te stellen.

Als er sprake is van een niet rechthebbende partner wordt voor de vaststelling van de toeslag rekening gehouden met deze partner. De toeslag bedraagt in dat geval 10 procent van de gehuwdennorm.

Een kostganger of onderhuurder wordt niet aangemerkt als een persoon, die met een ander woonkosten kan delen. Binnen zijn wooneenheid (kamer) verblijft immers alleen de kostganger of de onderhuurder, die hiervoor een vergoeding verschuldigd is aan de verhuurder. De verhuurder deelt wel zijn woonlasten met de kostganger of onderhuurder en ontvangt hiervoor een vergoeding.

Artikel 4 Verlaging van de gehuwdennorm

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten/partners de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Als in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden zelf.

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, als één ander zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Als er twee of meer anderen hun hoofdverblijf in de woning hebben, wordt de norm met 20 procent verlaagd.

Artikel 5 Verlaging in verband met de woonsituatie

Artikel 27 van de wet geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen voor zover de uitkeringsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft door zijn woonsituatie.

Artikel 27 van de wet is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 van de wet.

Uit de toelichting op artikel 27 van de wet blijkt, dat het het college de mogelijkheid heeft om een verlaging toe te passen als er helemaal geen woning wordt bewoond. In dit artikel is in het eerste lid een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning van belanghebbende geen kosten van huur of hypotheekkosten zijn verbonden.

Dit laat de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet gegeven bevoegdheid open om de bijstand af te stemmen op de overige individuele omstandigheden van belanghebbende. Bijvoorbeeld als sprake is van een situatie waarbij belanghebbende uitzonderlijk lage kosten van het bestaan heeft.

In het tweede lid wordt de verlaging, als er door belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond, vastgesteld op de helft van het bedrag genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 van de wet.

Een belanghebbende die geen woning bewoont, wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben. Dan zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang. Om die reden wordt de toeslag of echtparennorm bij een dakloze met 10 procent verlaagd.

Artikel 6 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Artikel 29 van de wet geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen als het van oordeel is dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige. De verlaging voor een 21- of 22-jarige kan alleen plaatsvinden op de toeslag genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet.

De 22-jarige belanghebbende heeft alleen recht op de helft van de toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet, als hij woonkosten heeft die niet gedeeld kunnen worden met een ander. Bij een 21-jarige belanghebbende speelt dit niet, omdat er geen toeslag wordt verstrekt.

Artikel 7 Zorgbehoeftigen

Bij de aanscherping van de WWB introduceerde de wetgever het begrip "zorgvrager en zorgverlener" in artikel 4, vijfde lid van de wet. De zorgvrager werd niet tot het gezin gerekend, waardoor inwoning van de zorgvrager bij de zorgverlener, of de zorgverlener bij de zorgvrager niet van invloed was op de hoogte van de bijstand. Door de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets, van kracht geworden op 18 juli 2012 (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012), is dit artikel weer uit de wet verdwenen.

Zaanstad kende voor de aanscherping van de WWB al een regeling in de beleidsregels, waardoor inwoning van een verzorgingsbehoeftige niet van invloed was op de hoogte van de bijstand van de zorgvrager en de zorgverlener. Nu bedoelt lid 5 uit artikel vier WWB door intrekking van de huishoudinkomenstoets is vervallen, wordt dit artikel opgenomen in deze verordening. Hiermee wordt voorkomen dat door een afwijking in de omschrijving een andere doelgroep wordt gedefinieerd.

Tijdens de behandeling van deze verordening in de raad is amendement 1A aangenomen, waardoor de werkingssfeer van dit artikel met ingang van 1 juli 2013 wordt uitgebreid. Vanaf die datum geldt dit artikel niet alleen voor bloed- en aanverwanten, maar voor alle medebewoners die aan de criteria van dit artikel voldoen.

Door in deze situatie een uitzondering te maken voorkomt het college dat een meerderjarig thuiswonend zorgbehoevend (stief/aangetrouwd) kind of de zorgbehoevende (stief/schoon)ouder(s), uit huis moeten worden geplaatst, omdat de huisgenoten op grond van financiële overwegingen mogelijk niet meer in staat zijn de zorgbehoevende te verzorgen. Zij bieden nu mantelzorg, maar kunnen zich dat misschien niet meer veroorloven, omdat er kosten gemaakt worden vanwege het zorgen voor het de (stief/schoon)ouder(s) of (stief/aangetrouwde) kind(eren). Zij zouden zich door deze kosten en de verlaging op de uitkering genoodzaakt kunnen zien de zorgbehoevende niet in huis op te nemen of nog erger, door de afhankelijkheid van een bijstandsuitkering zich genoodzaakt zien om de zorgbehoevende uit huis te plaatsen.

Artikel 8 Anti cumulatiebeding

Als gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden, zoals die zijn genoemd in de artikelen 3, 4, 5, en 6, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van verlagingen. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.