Regeling vervallen per 22-07-2016

Zaans Geurbeleid 2015

Geldend van 08-01-2016 t/m 21-07-2016 met terugwerkende kracht vanaf 12-05-2015

Intitulé

De raad van de Gemeente Zaanstad,

gelezen het  voorstel van  burgemeester en wethouders ,

 

kennis genomen hebbende  van  de punten uit de voorbereidende  vergadering  op 12 mei 2015 ,

 

 

Besluit vast te stellen:

 

Zaans Geurbeleid 2015

1. Samenvatting

Inleiding

Zaanstad is van oudsher een stad waarin de voedingsmiddelenindustrie sterk is vertegenwoordigd. De voedingsmiddelenindustrie is een belangrijke economische drager voor de stad. Historisch is een situatie ontstaan waarbij woningen en bedrijven naast elkaar staan. Deze menging van wonen en werken maakt onderdeel uit van de Zaanse identiteit. De combinatie van wonen en werken heeft tot gevolg dat de geuremissies van bedrijven kunnen leiden tot geurhinder. Dat er sprake is van geurhinder blijkt onder meer uit de Zaanpeiling, een periodiek onderzoek naar de leefbaarheid van de stad onder circa tienduizend inwoners. Uit de Zaanpeiling die in 2012 is gehouden, bleek 43% van de geënquêteerde inwoners van Zaanstad hinder te ondervinden van geur, in 2013 was dit 32%. Ter vergelijking: in Nederland als geheel lag dit aandeel in 2011 op 5%.

Doel van het geurbeleid

Doel van het geurbeleid is de geurhinder in Zaanstad te beperken waardoor de kwaliteit van de leefomgeving verbetert en Zaanstad voor huidige en toekomstige bewoners prettiger is om te wonen. De bedrijven passen door de geurreductie beter in de woonomgeving, waardoor de Zaanse identiteit met een sterke menging van wonen en werken behouden blijft. Beperking van geurhinder is in lijn met de Ruimtelijke Milieuvisie (2009) waarin Zaanstad de ambitie uitspreekt om het aantal milieubelaste woningen terug te brengen. Door het terugdringen van geurcontouren ontstaan meer mogelijkheden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het geurbeleid biedt duidelijke kaders voor de toetsing van woningbouwplannen.

De doelen van het geurbeleid samengevat:

  • ·

    Verbeteren van de leefbaarheid door de afname van geurhinder, uitgaande van de daadwerkelijke geurhinderbeleving bij bewoners;

  • ·

    Duurzaam behouden van bedrijvigheid binnen een stedelijke omgeving;

  • ·

    Duidelijkheid voor bedrijven over het gemeentelijk beleid, zodat zij hier tijdig op kunnen anticiperen;

  • ·

    Een zelfde toetsingskader voor alle bedrijven met een milieucategorie voor geur van 3.2 en hoger waarvoor de gemeente Zaanstad bevoegd gezag is;

  • ·

    Eenvoudig en helder toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Geurbeleid op hoofdlijnen

  • ·

    De mate waarin bedrijven geur mogen uitstoten is vastgelegd in de omgevingsvergunning van bedrijven. Het geurbeleid houdt in dat er per bedrijf een geurhinderniveau wordt vastgelegd in de vergunning. In het geurbeleid worden twee niveaus onderscheiden, namelijk een niveau voor de basiskwaliteit en een niveau voor de ambitiekwaliteit.

    • o

      De basiskwaliteit wordt bereikt wanneer er geen ernstige geurhinder meer is en het aantal geurgehinderden 12% of minder bedraagt. De basiskwaliteit dient in 2020 te worden bereikt, m.u.v. cacaobedrijven die in 2025 moeten voldoen aan de basiskwaliteit.

    • o

      De ambitiekwaliteit wordt bereikt wanneer er geen geurgehinderden meer zijn. De ambitiekwaliteit moet in principe in 2030 zijn gerealiseerd. Voor het bereiken van de ambitiekwaliteit zijn mogelijk nieuwe technieken nodig. Daarom zal uiterlijk in 2020 in nauw overleg met de Omgevingsdienst en de bedrijven worden bepaald of 2030 voor het bereiken van de ambitiekwaliteit haalbaar is.

  • ·

    Het geurbeleid omvat een methode waarmee per bedrijf de basiskwaliteit en de ambitiekwaliteit kan worden berekend. Deze methode is voor alle bedrijven gelijk. Voor bedrijven waarvoor de provincie de vergunning afgeeft, wordt de basis- en ambitiekwaliteit alleen gebruikt in het ruimtelijk toetsingskader en niet voor de vergunning. De gemeente heeft geen invloed op deze vergunningen en is daarom bij deze inrichtingen volgend.

  • ·

    Uitgangspunt van het geurbeleid is dat het voor elk bedrijf haalbaar moet zijn om de basiskwaliteit en de ambitiekwaliteit te bereiken met de op dat moment best beschikbare technieken (BBT). Als er voor het bereiken van de basis- dan wel ambitiekwaliteit maatregelen nodig zijn die verder gaan dan BBT, dan zal de gemeente zich inspannen om bedrijven te helpen met het rondkrijgen van de financiering hiervan. De gemeente kan in de vergunning geen maatregelen eisen die verder gaan dan BBT.

  • ·

    De basiskwaliteit en ambitiekwaliteit resulteren per bedrijf in individuele geurcontouren voor dat bedrijf. Deze contouren zijn van belang om te kunnen bepalen of een nieuw geurgevoelig object in de buurt van een bedrijf toegestaan kan worden. Daarnaast wordt een cumulatieve geurcontour berekend voor alle bedrijven samen. De cumulatieve contour heeft geen gevolgen voor individuele bedrijven. Deze contour wordt gebruikt om het geurbeleid te monitoren, o.a. om het aantal milieubelaste woningen te bepalen. De cumulatieve contour speelt in het ruimtelijk toetsingskader een rol bij de motivering van een goede ruimtelijke ordening.

  • ·

    De uiteindelijke beleving van bewoners is leidend in het geurbeleid. Om het aantal geurgehinderden te bepalen, zal één keer per vijf jaar een Telefonisch Leefsituatie Onderzoek (TLO) worden uitgevoerd. Het eerste TLO zal in 2015 worden uitgevoerd en dient als referentie voor de volgende TLO’s. Op basis van de resultaten van het TLO dat in 2020 wordt gehouden, wordt bekeken of de basiskwaliteit is bereikt.

Toepassing van het geurbeleid in de ruimtelijke ordening

Bij het toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen worden de volgende situaties onderscheiden.

1.Realisatie van een nieuw geurgevoelig object

Het is toegestaan om nieuwe geurgevoelige objecten te projecteren buiten de bestaande geurcontour 1 van individuele bedrijven.

Binnen de bestaande geurcontour van individuele bedrijven gelden de volgende beperkingen. Voor de situatie waarin ter plaatse van de geprojecteerde geurgevoelige objecten nog niet wordt voldaan aan de basiskwaliteit 2020 (2025 voor cacaobedrijven), geldt dat een aanvullende ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk is. Deze onderbouwing heeft tot doel om te bepalen of in een tijdelijke situatie een hogere geurbelasting aanvaardbaar is en of er ondanks deze hogere geurbelasting sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het is niet toegestaan om nieuwe geurgevoelige objecten te projecteren binnen de contour van de basiskwaliteit 2020 (2025 voor cacaobedrijven) van individuele bedrijven.

2.Realisatie van een nieuw geuremitterend bedrijf

Bij nieuwe geuremitterende bedrijven met een milieucategorie voor geur van 3.2 en hoger, moet het niveau van de geurbelasting door het bedrijf direct voldoen aan de ambitiekwaliteit. Bij bedrijven in lagere milieucategorieën worden op grond van het geurbeleid geen eisen aan de geuremissies opgelegd.

3.Uitbreiding of wijziging van een bestaand geuremitterend bedrijf

Bij uitbreiding of wijziging van een bestaand geuremitterend bedrijf blijft het principe van kracht dat het bedrijf in 2020 dient te voldoen aan de basiskwaliteit (voor cacaobedrijven in 2025) en in 2030 aan de ambitiekwaliteit.

Het ruimtelijk toetsingskader is ook van toepassing op bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is. De in de vergunning van de provincie toegestane emissie wordt bij deze inrichtingen vertaald naar individuele basiskwaliteitscontouren. Op basis van deze individuele basiskwaliteitscontouren worden nieuwe geurgevoelige objecten getoetst.

Het ruimtelijk toetsingskader is niet van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen die binnen de geurcontouren liggen van bedrijven die zich buiten Zaanstad bevinden. In dat geval geldt het uitgangspunt dat moet worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

2. Inleiding

De voedingsmiddelenindustrie vormt een belangrijke pijler van de Zaanse economie. Tegelijkertijd heeft deze industrie invloed op de leefomgeving. Voorbeeld hiervan is de door de industrie veroorzaakte geurbelasting en de geurhinder die dat tot gevolg kan hebben. Geur heeft een belangrijk aandeel in de totale milieubelasting in Zaanstad. Zaankanters hebben van oorsprong een hoge mate van acceptatie voor geur. Men is er aan gewend en bovendien zijn veel inwoners werkzaam, of hebben familieleden die werkzaam zijn bij deze bedrijven, waardoor geur minder snel als hinderlijk wordt ervaren. Toch blijkt uit de Zaanpeiling die periodiek wordt gehouden onder inwoners van Zaanstad, dat een aanzienlijk deel van de geënquêteerden soms of vaak last heeft van geur van bedrijven. Voor mensen die van buiten Zaanstad komen en zich in de stad willen vestigen, kan de geurhinder een belemmering vormen om in Zaanstad te gaan wonen. Het terugdringen van de geurbelasting heeft voor Zaanstad daarom een hoge prioriteit.

Zoals in Zaans Evenwicht (2009) is aangegeven, wil Zaanstad investeren in een aantrekkelijke woonomgeving. Het verbeteren van de woonomgeving is van belang voor de inwoners van Zaanstad. Een dergelijke verbetering maakt Zaanstad bovendien aantrekkelijker voor hoger opgeleiden en mensen met midden tot hogere inkomens. Hierdoor wordt de bevolkingssamenstelling evenwichtiger en ontstaan ontwikkelingskansen voor zowel de stad (hoger voorzieningenniveau) als voor het bedrijfsleven (hoger opgeleide werknemers).

De ambitie om de milieubelasting terug te dringen is vastgelegd in de Ruimtelijke Milieuvisie (2009). In het Uitvoeringsprogramma behorende bij de Ruimtelijke Milieuvisie heeft Zaanstad een pakket maatregelen opgesteld om te bereiken dat het aantal milieubelaste woningen binnen de bestaande woningvoorraad wordt teruggebracht van 60.000 in 2007 naar 30.000 in 2020.

Het terugdringen van de milieubelasting op de bestaande woningen heeft ook tot gevolg dat er meer mogelijkheden ontstaan voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Binnen de Metropoolregio Amsterdam ligt een belangrijke woningbouwopgave. De gemeente Zaanstad heeft in haar Woonvisie vastgelegd dat in de periode tot 2030 netto 10.000 nieuwe woningen moeten worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Aangezien de stad geen uitleglocaties meer heeft moet deze opgave binnenstedelijk worden gerealiseerd, bijvoorbeeld langs de oevers van de Zaan.

Binnen het bedrijfsleven is er meer en meer belangstelling voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). MVO betekent ondernemen met balans tussen economische, sociale en milieubelangen. De winst voor bedrijven ligt in verbetering van het imago en daarmee vergroting van de klantenkring en het marktaandeel. Innovatie is een belangrijk onderdeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Door innovatie worden in de toekomst maatregelen mogelijk, waarmee geurhinder kan worden voorkomen of beperkt.

Met het geurbeleid beschikt Zaanstad over een instrument waarmee de geurbelasting teruggebracht kan worden tot een aanvaardbaar niveau, zowel voor de mensen die in Zaanstad zijn geboren en getogen, als voor mensen die zich nieuw in de stad willen vestigen.

Het Zaans Geurbeleid 2015 is tot stand gekomen met medewerking van bureau Witteveen+Bos.

Er heeft een uitgebreide consultatieronde plaatsgevonden met bedrijven waarvan wordt verwacht dat zij het meeste te maken krijgen met het geurbeleid. Naar aanleiding van deze consultatieronde is het beleid op een aantal punten aangepast:

  • ·

    BBT is leidend. Maatregelen die verder gaan dan BBT kunnen niet worden afgedwongen;

  • ·

    Wanneer maatregelen nodig zijn die verder gaan dan BBT, kan de gemeente er voor kiezen deze kosten voor eigen rekening te nemen en/of met externe gelden te laten financieren. De gemeente kan hierover in overleg treden met bedrijven;

  • ·

    Bedrijven die vallen onder de BR Cacao moeten in 2025 voldoen aan de basiskwaliteit i.p.v. in 2020;

  • ·

    Er is meer ruimte voor het behalen van de ambitiekwaliteit: in 2020 wordt bekeken of het behalen van de ambitiekwaliteit in 2030 haalbaar is;

  • ·

    Bij het toetsen of bedrijven voldoen aan de basis- dan wel ambitiekwaliteit wordt alleen gekeken naar de individuele geuremissie van bedrijven en niet naar cumulatie.

Vervolgens heeft het concept Zaans geurbeleid 10 weken ter inzage gelegen. Hierop zijn 8 zienswijzen binnengekomen, voor het merendeel van bedrijven.

Uit de zienswijzen komt naar voren dat bedrijven twijfels hebben over de haalbaarheid van de basis- en ambitiekwaliteit, vrezen dat zij maatregelen zullen moeten treffen die verder gaan dan BBT en zich zorgen maken over de toetsing door middel van een TLO.

In het geurbeleid wordt daarom nog duidelijker aangegeven dat van bedrijven niet meer verlangd wordt dan BBT en dat het TLO in 2020 niet kan leiden tot het opleggen van extra maatregelen als bedrijven op dat moment voldoen aan BBT. Om een goed referentiekader te hebben, zal ook

in 2015 een TLO worden gehouden. Vervolgens wordt om de vijf jaar een TLO gehouden.

De opmerking dat het ruimtelijk toetsingskader er ten onrechte van uitgaat dat de meeste geurhinder in de nabijheid van een bedrijf plaats vindt, heeft er toe geleid dat bij de toetsing van nieuwe geurgevoelige objecten niet meer wordt uitgegaan van de “dichtstbijzijnde woningen”, maar van de basiskwaliteitscontour. Bovendien is toegevoegd dat bij nieuwbouwplannen tussen de “bestaande contour” van een bedrijf en de basiskwaliteitscontour aangetoond moet worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3. Geursituatie in Zaanstad

Periodiek wordt door de gemeente Zaanstad een Zaanpeiling uitgevoerd. De Zaanpeiling is een enquête die wordt verspreid onder circa 10.000 inwoners van Zaanstad van 18 jaar en ouder. De gemeente inventariseert hiermee de mening van de Zaanse burgers over de thema’s leefbaarheid en veiligheid, de voorzieningen van de stad, de gemeentepolitiek, de gemeente in de wijk, mobiliteit en bereikbaarheid en wonen. Via de Zaanpeiling wordt informatie over geurhinder verkregen.

Uit de Zaanpeiling 2012 blijkt dat 43% van de geënquêteerden in meer of mindere mate geurhinder ondervindt. In sommige wijken geeft zelfs twee derde van de bewoners aan hinder te ondervinden van geur. Wanneer geur als hinderlijk wordt ervaren, beïnvloedt dit de leefbaarheid in een gebied in negatieve zin. In de Zaanpeiling 2013 geeft 32% van de geënquêteerden aan geurhinder te ondervinden van bedrijven/fabrieken 2 . Omdat de Zaanpeiling 2013 alleen op gemeenteniveau is gehouden kunnen de resultaten niet worden uitgesplitst naar deelgebieden.

Afbeelding 3.1 laat zien dat de geurhinder in de afgelopen jaren in een deel van Zaanstad is gedaald, zeker vergeleken met het ‘topjaar’ 2009. Zo komen uit de zuidelijke wijken van Zaanstad over het algemeen minder klachten binnen over geurhinder vanuit het Westelijk Havengebied in Amsterdam. Inmiddels zijn in dat gebied maatregelen genomen waarbij dampafvang van benzineoverslag en dampverwijderingsinstallaties zijn gerealiseerd. Sindsdien is de geurhinder van emissies uit het Westelijk Havengebied Westpoort sterk afgenomen.

Al met al gaat het echter om een beperkte daling. Het aantal geurgehinderden in Zaanstad als geheel blijft hoog. De daling is dan ook niet voldoende om de doelstelling ten aanzien van het aantal milieubelaste woningen uit de Ruimtelijke Milieuvisie te behalen. In de meeste wijken van Zaanstad is de geursituatie de afgelopen jaren niet veel veranderd.

Afbeelding 3.1 Vaak of soms last van geur van bedrijven (Zaanpeiling 2007-2012) 3

afbeelding binnen de regeling

Uit gegevens van het CBS blijkt dat de landelijke tendens een afname van geurhinder is. Op het totale grondgebied van Nederland is de omvang van geurhinder door industrie afgenomen van 17% in 1990, naar 6% in 2009 4. In 2011 blijkt het landelijk gemiddelde verder gedaald naar 5%. Hoewel de cijfers van het CBS en de Zaanpeiling niet helemaal vergelijkbaar zijn, kan hier wel uit worden afgeleid dat Zaanstad ten aanzien van geurhinder negatief scoort ten opzichte van het landelijk gemiddelde.

Ook uit andere bronnen blijkt dat inwoners van Zaanstad hinder ondervinden van geur.

In het voorjaar van 2012 is door Entrada Market Research een Telefonisch Leefsituatie Onderzoek (TLO) gehouden onder inwoners van de centrumwijken van Zaanstad. Hieruit kwam naar voren dat 69% van de geënquêteerden soms of vaak last heeft van geur. Een TLO is een bewonersonderzoek dat wordt uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in een specifiek onderwerp.

De provincie Noord-Holland heeft eind 2014 nieuw geurbeleid vastgesteld. Aanleiding hiervoor is het aantal geurklachten dat binnenkomt bij het provinciale klachtenloket. In 2011 ging het om 824 klachten, in 2012 om 685 klachten. De provincie geeft aan dat deze klachten vooral komen uit de regio IJmond en de regio Zaanstad/Westelijk Havengebied 5 .

4. Waarom actualiseert zaanstad het geurbeleid?

Het terugdringen van de geurhinder is in Zaanstad al jarenlang een belangrijk thema. In het rijksbeleid ten aanzien van geur wordt nadrukkelijk ruimte gegeven voor het ontwikkelen van lokaal geurbeleid (zie hoofdstuk 5 en bijlage I, waarin het rijksbeleid op het gebied van geur wordt beschreven). Deze uitdaging is door Zaanstad opgepakt en dit heeft in 2003 geleid tot de ontwikkeling van de ‘Geurmaatlat’. Met de Geurmaatlat werd beoogd om de geursituatie in beeld te brengen als basis voor lokaal geurbeleid. In de praktijk bleek dit instrument niet goed te werken.

In 2009 legde Zaanstad in de Ruimtelijke Milieuvisie de ambitie vast om het aantal milieubelaste woningen terug te dringen van 60.000 in 2007 naar 30.000 in 2020. Van de 60.000 milieubelaste woningen in 2007 is ongeveer de helft belast met geurhinder. Andere woningen zijn bijvoorbeeld belast met geluidhinder of bodemverontreiniging. Bovendien zijn er veel woningen die meervoudig worden belast. Het grote aantal woningen belast met geurhinder maakt het terugdringen van de geuroverlast een belangrijke beleidsdoelstelling.

Op 7 april 2009 is door het college van de gemeente Zaanstad de Beleidslijn Geur vastgesteld waarmee wordt beoogd om in 2014 in Zaanstad te komen tot “een aanvaardbaar geurhinderniveau”. Uitgangspunt van deze beleidslijn is dat tijdens het revisietraject van de omgevingsvergunning per individueel bedrijf een aanvaardbaar geurhinderniveau wordt vastgesteld met een bijbehorend pakket aan geurreducerende maatregelen. De Beleidslijn Geur is inmiddels door de gemeente geëvalueerd. Het blijkt dat de implementatie minder snel verloopt dan verwacht en per saldo slechts beperkte resultaten oplevert. Dit komt doordat het in de praktijk bijzonder lastig blijkt om vast te stellen wat nu precies een aanvaardbaar geurhinderniveau is. Het ontbreekt aan een goede en uniforme methodiek hiervoor. De verwachting is dat met de huidige Beleidslijn Geur de doelstelling om het aantal milieubelaste woningen terug te dringen tot 30.000 in 2020 niet gehaald gaat worden.

Gezien het voorgaande heeft de gemeente Zaanstad besloten om het geurbeleid te actualiseren. Het geurbeleid wordt gebaseerd op nationaal, provinciaal en lokaal geurbeleid dat elders in Nederland wordt toegepast.

Beoogd resultaat Geurbeleid Zaanstad

Vaststellen van een aanvaardbaar geurhinderniveau in 2020 en een lokaal afwegingskader voor geur, zowel per bedrijf als cumulatief voor heel Zaanstad. Eenvoudiger toepasbaar in de praktijk en voldoende rechtszekerheid biedende voor bewoners, bedrijven en gemeenten met als uiteindelijk doel:

  • ·

    Verbeteren van de leefbaarheid door de afname van geurhinder, uitgaande van de daadwerkelijke geurhinderbeleving bij bewoners;

  • ·

    Duurzaam behouden van bedrijvigheid binnen een stedelijke omgeving;

  • ·

    Duidelijkheid voor bedrijven over het gemeentelijk beleid, zodat zij hier tijdig op kunnen anticiperen;

  • ·

    Een zelfde toetsingskader voor alle bedrijven met een milieucategorie voor geur van 3.2 en hoger, waarvoor de gemeente Zaanstad bevoegd gezag is;

  • ·

    Eenvoudig en helder toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

5. Rijksbeleid en provinciaal beleid

5.1 Nederlandse emissierichtlijnen lucht (NeR) en Bijzondere Regelingen op het gebied van geur

Het algemene uitgangspunt van het rijksbeleid ten aanzien van geur is het voorkomen van (nieuwe) geurhinder. Het rijksbeleid kent de volgende uitgangspunten:

  • -

    als er geen geurhinder is, zijn maatregelen niet nodig;

  • -

    als er wel hinder is, komen maatregelen in aanmerking op basis van Best Beschikbare Technieken;

  • -

    de mate van geurhinder kan bepaald worden op grond van bijvoorbeeld belevingsonderzoeken, klachtenregistratie, etc.;

  • -

    het bevoegde bestuursorgaan stelt de mate van hinder vast die nog acceptabel (aanvaardbaar) is.

Voor een aantal bedrijfstakken zijn op brancheniveau afspraken gemaakt over het maatregelenpakket dat als Best Beschikbare Technieken (BBT) wordt beschouwd. Deze afspraken zijn vastgelegd in de bijzondere regelingen (BR) in de Nederlandse emissierichtlijn (NeR) 6 . In een bijzondere regeling worden uitspraken gedaan over het hinderniveau en het bijbehorende standaardmaatregelenpakket voor de bedrijven in een bepaalde bedrijfstak. Voorbeeld hiervan is Bijzondere Regeling Cacaobonen verwerkende industrie (BR Cacao).

In de BR Cacao is afgesproken dat de cacaobonen verwerkende bedrijven in de toekomst zullen voldoen aan een vastgestelde maximale geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten zoals woningen. Uiterlijk in 2016 wordt een start gemaakt met de evaluatie van deze bijzondere regeling en het effect van de genomen maatregelen. Mede op basis van deze evaluatie zal deze bijzondere regeling - voor zover nuttig en noodzakelijk - voor 1 januari 2018 worden geactualiseerd. Het Zaans geurbeleid sluit aan bij de Bijzondere Regeling Cacaobonen verwerkende industrie.

5.2 Provinciaal geurbeleid

 

De provincie Noord-Holland heeft eind 2014 de “Beleidsregel beoordeling geurhinder inrichtingen Provincie Noord-Holland” vastgesteld. In deze beleidsregel geeft de provincie aan hoe zij het aspect geur beoordeelt bij het verlenen van vergunningen aan bedrijven. In de provinciale beleidsregel wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe activiteiten. Ook wordt in de provinciale beleidsregel onderscheid gemaakt tussen geurgevoelig, minder geurgevoelig en overige geurgevoelig. Voor elk type object gelden andere richt- en grenswaarden. De beleidsregel is enkel gericht op de bedrijven waarvoor de provincie het bevoegd gezag is. De provinciale beleidsregel is opgesteld naar aanleiding van het grote aantal geurklachten dat bij het provinciale klachtenloket binnen komt, met name uit de regio IJmond en de regio Zaanstad/Westelijk havengebied.

 

Voor bedrijven waarvoor de provincie het bevoegd gezag is, geldt bij de vergunningverlening het provinciaal geurbeleid. Bij ruimtelijke procedures is het gemeentelijk geurbeleid van toepassing. De normering van het Zaanse geurbeleid komt in grote lijnen overeen met het provinciaal geurbeleid. De in de vergunning van de provincie toegestane emissie wordt bij deze inrichtingen vertaald naar individuele basiskwaliteitscontouren. Op basis van deze individuele basiskwaliteitscontouren worden nieuwe geurgevoelige objecten getoetst (zie hoofdstuk 7).

6. ZAANS GEURBELEID 2015

Het Zaans geurbeleid is een uitwerking van het rijksbeleid ten aanzien van geur. Net als in het rijksbeleid is het uitgangspunt bestaande hinder te beperken en nieuwe hinder te voorkomen. Het geurbeleid sluit verder aan bij geurbeleid dat elders in Nederland wordt gehanteerd, met name het geurbeleid van de provincies Zuid-Holland en Gelderland. In het beleid van deze provincies is een relatie gelegd tussen geurbelasting en hinderklachten, de zogenaamde dosis-effect relatie. Deze systematiek is overgenomen in het Zaanse geurbeleid (zie bijlage II).

De inzet van Zaanstad is om geurhinder terug te dringen door de geuremissie van bestaande bedrijven te beperken. Omgekeerd geldt dat bij het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten rekening moet worden gehouden met de lokale geurbelasting om nieuwe geurhinder te voorkomen.

6.1 Basiskwaliteit en ambitiekwaliteit

De mate waarin bedrijven geur mogen uitstoten wordt vastgelegd in de omgevingsvergunning van bedrijven.

Het geurbeleid omvat een methode waarmee per bedrijf de basiskwaliteit en de ambitiekwaliteit kan worden berekend. Deze methode is voor alle bedrijven gelijk.

Daarbij worden twee niveaus onderscheiden, namelijk een niveau voor de basiskwaliteit en een niveau voor de ambitiekwaliteit. Uitgangspunt van het beleid is dat in 2020 geen geurgevoelige objecten meer liggen binnen de geurcontour die hoort bij de basiskwaliteit van een individueel bedrijf. Er is dan naar verwachting geen ernstige geurhinder 7 meer en het percentage gehinderden bedraagt naar verwachting maximaal 12% 8 . De geurrelevante bedrijven in Zaanstad zullen maatregelen moeten nemen om tijdig aan de basiskwaliteit te voldoen.

Omdat cacaobedrijven vallen onder de BR cacao, waarvoor andere einddata gelden, wordt voor deze bedrijven 2025 aangehouden als uiterste datum om te voldoen aan de basiskwaliteit.

De ambitiekwaliteit dient vooralsnog in 2030 te worden bereikt. In 2030 (streefjaar) liggen geen geurgevoelige objecten meer binnen de contour behorende bij de ambitiekwaliteit van een individueel bedrijf. Er zijn dan naar verwachting geen geurgehinderden meer. Voor het bereiken van de ambitiekwaliteit zijn mogelijk nieuwe technieken nodig. Daarom zal in 2020 beoordeeld worden of deze datum realistisch is.

Basiskwaliteit en ambitiekwaliteit

  • De basiskwaliteit wordt bereikt wanneer er geen ernstige geurhinder meer is en het aantal geurgehinderden 12% of minder bedraagt. De basiskwaliteit dient in principe in 2020 te worden bereikt, m.u.v. cacaobedrijven. Cacaobedrijven moeten in 2025 voldoen aan de basiskwaliteit.

  • De ambitiekwaliteit wordt bereikt wanneer er geen geurgehinderden meer zijn. De ambitiekwaliteit moet in principe in 2030 zijn gerealiseerd. Voor het bereiken van de ambitiekwaliteit zijn mogelijk nieuwe technieken nodig. Daarom zal in 2020 worden bepaald of 2030 een realistische datum is.

Uitgangspunt is dat het voor elk bedrijf technisch en financieel haalbaar moet zijn om de basiskwaliteit en de ambitiekwaliteit te bereiken met de op dat moment best beschikbare technieken (BBT). Als er voor het bereiken van de basis- dan wel ambitiekwaliteit maatregelen nodig zijn die verder gaan dan BBT, dan zal de gemeente zich inspannen om bedrijven te helpen met het rondkrijgen van de financiering hiervan. De gemeente kan geen maatregelen afdwingen die verder gaan dan BBT.

Voor bedrijven waarvoor de provincie de vergunning afgeeft, wordt de basis- en ambitiekwaliteit alleen gebruikt in het ruimtelijk toetsingskader en niet voor de vergunning. De gemeente heeft geen invloed op deze vergunningen en is daarom bij deze inrichtingen volgend.

De methode voor het vaststellen van de basiskwaliteit en ambitiekwaliteit is hieronder op hoofdlijnen weergegeven. In bijlage IV wordt dieper ingegaan op de systematiek.

Vaststellen bestaande situatie, basiskwaliteit en ambitiekwaliteit, en cumulatieve situatie

1. Bestaande situatie

Bepaling van de geurbelasting ter plaatse van het geurgevoelige object in de omgeving met de hoogste geurbelasting op basis van de vergunde situatie dan wel op basis van de gegevens van een bij de gemeente geaccepteerde aanvraag voor een (revisie)vergunning. Deze input wordt tevens gebruikt voor de berekening van de cumulatieve contouren in de bestaande situatie;

2. Basiskwaliteit en ambitiekwaliteit

Berekening van de basiskwaliteit en de ambitiekwaliteit ter plaatse van het geurgevoelige object in de omgeving met de hoogste geurbelasting, met als resultaat de contouren voor de basiskwaliteit en de ambitiekwaliteit van de individuele bedrijven;

3. Berekening van de cumulatieve situatie voor de basiskwaliteit en de ambitiekwaliteit door alle geuremissies van elk individueel bedrijf te delen door de factoren die in stap 2 zijn berekend. Hiermee ontstaan gewogen emissies die bij elkaar opgeteld kunnen worden. Met als resultaat de cumulatieve contouren.

Het geurbeleid is van toepassing op industriële inrichtingen met een milieucategorie voor geur van 3.2 en hoger waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is. Daarnaast geldt het geurbeleid ook voor bedrijven die zijn geselecteerd op basis van geurklachten of op basis van de ervaringen van handhaving en vergunningverlening. De ministeriële brief van VROM uit 1995 biedt hiervoor de grondslag.

Indien nodig kan het bevoegd gezag voorschriften die aan vigerende omgevingsvergunningen zijn verbonden ambtshalve wijzigen. De omstandigheden waaronder dit kan gebeuren zijn vermeld in artikel 2.31 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het aanscherpen van geuremissie-eisen in geval van een overbelaste geurhindersituatie, waarbij nog maatregelen mogelijk zijn, kan worden beschouwd als een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.31, eerste lid onderdeel b Wabo, zulks in relatie tot art. 2.30 van de Wabo.

Er zijn gevallen denkbaar waarbij er gegronde redenen zijn om af te wijken van de hier beschreven methodiek. Een dergelijke afwijking kan alleen plaatsvinden na een besluit door Burgemeester en Wethouders, met daarin een deugdelijke motivering voor de afwijking. Uit deze motivering moet blijken dat het resterende geurhinderniveau bij afwijking aanvaardbaar is (zie ook bijlage IV).

Bij afwijking van het geurbeleid is het verplicht om met behulp van een telefonisch leefsituatieonderzoek (TLO) het effect op de door de bewoners ondervonden geurhinder te analyseren. De resultaten van dit TLO zullen meewegen bij de beoordeling of een afwijking aanvaardbaar is. Deze beoordeling kan pas enige tijd na implementatie van de maatregelen worden uitgevoerd. Indien uit het TLO blijkt dat er nog steeds sprake is van ernstige geurhinder of een te hoog percentage geurgehinderden, kunnen alsnog aanvullende maatregelen noodzakelijk blijken.

6.2 Cumulatieve geurbelasting

Het rijksbeleid geur is primair bedoeld voor situaties waar geurgevoelige objecten slechts door één geurbron worden belast. Voor Zaanstad geldt dat door de cumulatie van geuremissies van verschillende bedrijven de geurbelasting zo hoog is dat in een groot deel van de gemeente sprake is van een hindersituatie. De cumulatieve geursituatie voldoet daarmee niet aan een aanvaardbaar geurhinderniveau en de vereisten voor een goed woon- en leefklimaat.

De cumulatieve situatie wordt berekend op basis van de specifieke hinderlijkheid van de geur van elk individueel bedrijf (zie bijlage IV). Voor elk individueel bedrijf wordt een norm geformuleerd voor de specifieke basiskwaliteit en de ambitiekwaliteit, waaraan de bedrijven op termijn zullen moeten voldoen. Door het verlagen van de geurbelasting door individuele bedrijven wordt uiteindelijk een verbetering bereikt in de cumulatieve situatie.

De cumulatieve contour heeft geen directe gevolgen voor de bedrijven. De cumulatieve geurcontour zal alleen worden gebruikt om de voortgang die wordt geboekt bij het terugdringen van de geurbelasting te monitoren en een relatie te leggen met het aantal milieubelaste woningen zoals vastgelegd in de Ruimtelijke Milieuvisie. Daarnaast kan de cumulatieve contour worden gebruikt bij de motivering van een goede ruimtelijke ordening bij nieuwbouw (zie hoofdstuk 7).

6.3 Toetsing van het geurbeleid

Uitgangspunt van het geurbeleid is de daadwerkelijke beleving van de geurhinder door de bewoners in de omgeving van bedrijven. In de praktijk blijkt dat de daadwerkelijke beleving behoorlijk kan afwijken van de geurhinder die bijvoorbeeld op basis van geurmetingen en verspreidingsberekeningen wordt voorspeld. Daarom zal Zaanstad door middel van een leefsituatie onderzoek (TLO) toetsen of de situatie na het doorvoeren van de maatregelen voldoet aan de basiskwaliteit. In de NTA 9096 wordt aanbevolen om een TLO eenmalig uit te voeren of met een regelmaat van eens per jaar of enkele jaren.

Om het aantal geurgehinderden te bepalen, zal één keer per vijf jaar een Telefonisch Leefsituatie Onderzoek (TLO) worden uitgevoerd. Het eerste TLO zal in 2015 worden uitgevoerd en dient als referentie voor de volgende TLO’s. Op basis van de resultaten van het TLO dat in 2020 wordt gehouden, wordt bekeken of de basiskwaliteit is bereikt. Met het TLO 2025 wordt de basiskwaliteit voor cacaobonen verwerkende bedrijven getoetst en met het TLO 2030 de ambitiekwaliteit.

De vragen in het TLO worden gebaseerd op de normen die daarvoor gelden (NTA 9065). Van belang is dat het onderzoeksgebied goed wordt gedefinieerd. Bedrijven zullen van te voren in de opzet van de TLO worden gekend. Een bedrijf voldoet aan de basiskwaliteit wanneer uit het TLO blijkt dat er geen ernstige geurhinder is en het percentage geurgehinderden minder dan 12% is. Ook de bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is, worden meegenomen in het TLO.

Blijkt uit het leefsituatieonderzoek dat de door de omwonenden ondervonden hinder nog niet overeenkomt met de basiskwaliteit, dan gaat de gemeente in overleg met het bedrijf om te bekijken hoe het bedrijf alsnog aan de doelstelling kan gaan voldoen. Dit betekent niet direct dat bedrijven verplicht extra maatregelen moeten treffen, zeker niet als zij op dat moment voldoen aan BBT. In deze situatie is de communicatie tussen het bedrijf en de omgeving één van de aandachtspunten. In deze situatie ligt naar verwachting de oplossing soms in de communicatie tussen het bedrijf en de omgeving. Verbeteren van het imago van het bedrijf kan ook bijdragen aan vermindering van geurhinder doordat acceptatie optreedt en de geur niet meer als hinderlijk wordt ervaren.

7. Toepassing Zaans geurbeleid in de ruimtelijke ordening

Het Zaans geurbeleid heeft als uitgangspunt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen nieuwe hinder dient te worden voorkomen. Dat wil zeggen dat zowel bij de vestiging van nieuwe bedrijven als bij de uitbreiding van bestaande geuremitterende bedrijven dan wel in geval van de bouw van geurgevoelige objecten, nieuwe hinder dient te worden voorkomen. Uitgangspunt is dan ook dat een nieuwe woonlocatie op een zodanige afstand wordt gepland van geurbronnen - en andersom - dat geen of hooguit een aanvaardbare mate van hinder te verwachten is.

Bij het toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen worden de volgende situaties onderscheiden:

Situatie 1: realisatie van een nieuw geurgevoelig object 9

Het is toegestaan om nieuwe geurgevoelige objecten te projecteren buiten de bestaande geurcontour 10 van individuele bedrijven.

Binnen de bestaande geurcontour van individuele bedrijven gelden de volgende beperkingen.

Voor de situatie waarin ter plaatse van de geprojecteerde geurgevoelige objecten nog niet wordt voldaan aan de basiskwaliteit 2020 (2025 voor cacaobedrijven), geldt dat een aanvullende ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk is. Deze onderbouwing heeft tot doel om te bepalen of in een tijdelijke situatie een hogere geurbelasting aanvaardbaar is en of er ondanks deze hogere geurbelasting sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor is een toolbox “goede ruimtelijke ordening geur” in ontwikkeling die bij deze onderbouwing behulpzaam kan zijn.

Het is niet toegestaan om nieuwe geurgevoelige objecten te projecteren binnen de contour van de basiskwaliteit 2020 (2025 voor cacaobedrijven) van individuele bedrijven.

De systematiek van toepassen van het Zaans geurbeleid in de ruimtelijke ordening geldt ook voor het ontwikkelen van geurgevoelige objecten binnen de gemeente Zaanstad in het invloedsgebied van bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is. De gemeente bepaalt voor deze bedrijven de basis- en ambitiekwaliteit ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening.

De systematiek van toepassen van het Zaans geurbeleid in de ruimtelijke ordening geldt niet voor het ontwikkelen van geurgevoelige objecten binnen de gemeente Zaanstad in het invloedsgebied van bedrijven die zich buiten de gemeente bevinden. De gemeente bepaalt voor geurgevoelige objecten binnen het invloedsgebied van deze bedrijven of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Bij woningbouwplannen die zich op het moment van vaststellen van het Zaans Geurbeleid 2015 in de afrondende fase bevinden, wordt rekening gehouden met reeds gemaakte afspraken met ontwikkelaars met betrekking tot compenserende maatregelen ten aanzien van geur.

Het ruimtelijke ordeningsbeleid na 2020 (2025 voor cacaobonen verwerkende bedrijven) wordt nader ingevuld na een evaluatie van het geurbeleid.

Situatie 2: oprichten van een nieuw geuremitterend bedrijf

Als gevolg van de huidige geursituatie in Zaanstad, wordt grote terughoudendheid betracht met het toestaan van de oprichting van nieuwe geuremitterende bedrijven met een milieucategorie voor geur van 3.2 en hoger. Bij lagere milieucategorieën worden geen specifieke beperkingen aan de geuremissie opgelegd. De geurbelasting ten gevolge van nieuwe geuremitterende bedrijven met een milieucategorie voor geur van 3.2 en hoger, zal ter plaatse van geurgevoelige objecten direct moeten voldoen aan de individuele ambitiekwaliteit conform tabel 2 in bijlage IV.

Situatie 3: uitbreiding of wijziging van een bestaand geuremitterend bedrijf

Bij een vergunningplichtige uitbreiding of wijziging van een bedrijf ten opzichte van de vergunde situatie, blijft onveranderd dat in 2020 (2025 voor cacaobonen verwerkende bedrijven) moet worden voldaan aan de individuele basiskwaliteit ter plaatse van geurgevoelige objecten en de individuele ambitiekwaliteit in 2030. Bij een uitbreiding van de productie zullen dus meestal extra maatregelen genomen worden om (tijdig) te voldoen aan het niveau van de individuele basiskwaliteit en individuele ambitiekwaliteit.

Het ruimtelijk toetsingskader is niet van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen die binnen de geurcontouren liggen van bedrijven die zich buiten Zaanstad bevinden. Voor deze bedrijven is geen basiskwaliteitcontour vastgelegd. Wanneer een geurgevoelig object wordt gepland binnen de geurcontouren van een bedrijf dat zich buiten Zaanstad bevindt, geldt het uitgangspunt dat moet worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Bijlagen

Bijlage I: Rijksbeleid geur

Het rijksbeleid geur is vastgelegd in de Herziene Nota Stankbeleid uit 1994 1 , de brief van de minister van VROM uit 1995 2 en de Nederlandse emissierichtlijn Lucht 3 . In 2012 is door Agentschap NL de ‘Handleiding geur’ gepubliceerd. Dit document geeft eveneens een uitwerking van het rijksbeleid geur. De handleiding krijgt de status van een informatiedocument en vervangt de geurparagrafen 2.9 en 3.6 uit de Nederlandse emissierichtlijn.

Het algemene uitgangspunt van het rijksbeleid geur is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Daarvan afgeleid is de volgende beleidslijn te geven:

  • ·

    als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig;

  • ·

    als er wel hinder is, komen maatregelen in aanmerking op basis van het BBT-principe (Best Beschikbare Technieken);

  • ·

    de mate van hinder kan onder andere worden bepaald op grond van belevingsonderzoeken, hinderenquêtes, klachtenregistraties etc. Voor de zogeheten categorie-1 bedrijven komt het hinderniveau in de bedrijfstakstudie aan de orde;

  • ·

    het bevoegde bestuursorgaan stelt de mate van hinder vast die nog aanvaardbaar is.

In de Nederlandse Emissierichtlijn Lucht (NeR) zijn voor een aantal branches maatregelenpakketten benoemd (zogenaamde categorie 1 bedrijven). De richtlijnen zijn gebaseerd op bedrijfstakstudies. Uitgangspunt is dat in de meeste gevallen de maatregelen zullen leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. Het bevoegde bestuursorgaan dient vast te stellen of de maatregelen leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau en kan gemotiveerd afwijken van de NeR. Als er geen bedrijfstakstudie voorhanden is, zal het aanvaardbaar hinderniveau op een andere manier moeten worden bepaald. Hierbij kan bijvoorbeeld informatie uit BAT referentiedocumenten worden gebruikt (BREF’s).

Ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen, dat wil zeggen zowel de vestiging van nieuwe bedrijven als de uitbreiding van bestaande milieubelastende dan wel milieugevoelige activiteiten, geldt eveneens als uitgangspunt dat nieuwe hinder dient te worden voorkomen. Uitgangspunt is dan ook dat een nieuwe woonlocatie, of anderszins gevoelige bestemming, op een zodanige afstand wordt gepland van geurbronnen – en andersom – dat geen of hooguit een aanvaardbare mate van hinder te verwachten is.

Uitgangspunt in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is dat in een vergunning voor een nieuwe inrichting, een uitbreiding van een bestaande inrichting of in een revisievergunning de best beschikbare technieken moeten worden toegepast om een hoog beschermingsniveau te bereiken. Het streven is (nieuwe) hinder te voorkomen. Indien dit niet (geheel) mogelijk is, bijvoorbeeld vanwege ruimtelijke of economische omstandigheden, wordt op lokaal niveau bezien of andere oplossingen mogelijk zijn en vindt vervolgens een afweging plaats.

Het bevoegde gezag stelt in een specifieke situatie vast welke objecten beschermd moeten worden tegen geurhinder: de geurgevoelige objecten. Vervolgens stelt het bevoegde gezag vast wat het benodigde beschermingsniveau is voor de geurgevoelige objecten: het aanvaardbaar geurhinderniveau 4 .

Bijlage II: Uitgangspunten en onderbouwing Zaans geurbeleid

1. Afbakening

Het Zaans geurbeleid is een lokale uitwerking van het rijksbeleid geur, dat is uitgewerkt in de Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR) en Bijzondere regelingen (BR) voor bepaalde bedrijfstakken. Het Zaans geurbeleid is gebaseerd op de ‘Handreiking Geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen)’ van het Agentschap NL (2012). Het Zaans geurbeleid levert een kader bij ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening waarbij geurhinder door bedrijven een rol speelt. Net als in het rijksbeleid is het uitgangspunt bestaande hinder te beperken en nieuwe hinder te voorkomen, zowel bij een nieuwe vestiging als bij uitbreiding van milieugevoelige of milieubelastende bestemmingen. Het Zaans geurbeleid is van belang voor de omgevingsvergunning van inrichtingen met een milieucategorie voor geur van 3.2 en hoger, waarvoor de gemeente Zaanstad het bevoegde gezag is.

Voor bedrijven waarvoor de provincie het bevoegd gezag is, geldt bij de vergunningverlening het provinciaal geurbeleid. Bij ruimtelijke procedures is het gemeentelijk geurbeleid van toepassing. De normering van het Zaanse geurbeleid komt in grote lijnen overeen met het provinciaal geurbeleid. De in de vergunning van de provincie toegestane emissie wordt bij deze inrichtingen vertaald naar individuele basiskwaliteitscontouren. Op basis van deze individuele basiskwaliteitscontouren worden nieuwe geurgevoelige objecten getoetst.

Uitgangspunt van het landelijk beleid is dat toepassing van de beste beschikbare technieken leidt tot een aanvaardbaar geurhinderniveau. Dit geldt echter voor een situatie waarin geurgevoelige objecten door een enkele geurbron worden belast. In Zaanstad is sprake van een bijzondere situatie als gevolg van cumulatieve geurbelasting door een groot aantal geurbronnen. Hierdoor is het nodig om aan individuele bedrijven een strengere geurnorm op te leggen, zodat de cumulatieve geursituatie aanvaardbaar is. Om deze reden wijkt de gemeente Zaanstad, gemotiveerd, af van de bijzondere regelingen. De mogelijkheid hiertoe wordt in het rijksbeleid geboden, indien dit noodzakelijk of mogelijk is om een aanvaardbaar hinderniveau te bereiken. Jurisprudentie m.b.t. de BR Diervoederindustrie bevestigt eveneens dat het het bevoegd gezag is toegestaan om bedrijven strengere normen op te leggen dan de BR als er sprake is van cumulatie.

Industriële geurbronnen

Het Zaans geurbeleid is van toepassing op geuremissies afkomstig van grote industriële inrichtingen waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is en met een milieucategorie voor geur van 3.2 en hoger, conform de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Het gaat om bedrijven met een richtafstand voor geur van 100 meter tot een woonwijk en buitengebied en 50 meter tot een gebied waarin naast woningen ook lichte bedrijvigheid is gevestigd (‘gemengd gebied’). In de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG staan de richtafstanden voor milieubelastende activiteiten gerangschikt op SBI-code (Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek). In de milieucategorie voor geur van 3.2 en hoger vallen de bestaande bedrijven in Zaanstad die verantwoordelijk worden geacht voor de geursituatie in de gemeente. Dit zijn de bedrijven die ook in de Zaanpeiling door inwoners worden genoemd als geurbron. Naast de bedrijven die op basis van hun milieucategorie zijn geselecteerd, zijn ook bedrijven geselecteerd op basis van klachten van omwonenden of op basis van de ervaringen van handhaving en vergunningverlening. Ook op deze bedrijven is het Zaans geurbeleid van toepassing. 1

Geurgevoelige objecten

Uit praktische overwegingen worden in het Zaans geurbeleid uitsluitend (woningen deel uit makend van) aaneengesloten woningen (bijvoorbeeld een woonwijk) als geurgevoelig aangemerkt. Met “aaneengesloten bebouwing” wordt bedoeld een gebied met op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur met overwegend een woon- en verblijffunctie en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven.

Verspreid liggende woningen zijn gedefinieerd als minder geurgevoelig. Voor deze minder geurgevoelige objecten geldt dat een driemaal zo hoge geurbelasting toelaatbaar is.

Op overige bestemmingen en functies is het Zaans geurbeleid niet van toepassing. Deze definitie van geurgevoelige objecten wijkt af van de landelijke en provinciale definities.

2. Relevante aspecten bij de beoordeling van de geursituatie

Bij het beoordelen van een geursituatie spelen meerdere aspecten een rol. In bijlage III worden deze aspecten nader toegelicht. De belangrijkste zijn:

  • 1.

    frequentie: hoe vaak er geur waarneembaar is in de omgeving. Dit wordt in beeld gebracht met percentielwaarden;

  • 2.

    geurconcentratie (in ouE/m3): hoe sterk de geur waarneembaar is;

  • 3.

    hedonische waarde (H): de waardering van de (on)aangenaamheid van een geur (type geur), uitgedrukt op een schaal van -4 (zeer onaangenaam) tot +4 (zeer aangenaam). De waardering (aard) van een geur speelt mee bij de mate van hinder. Bij een gelijke geurconcentratie zal de geur van bijvoorbeeld een destructiebedrijf tot meer hinder leiden dan de geur van bijvoorbeeld een broodbakkerij;

  • 4.

    geurgevoeligheid van het object: zoals hiervoor al opgemerkt is het Zaans geurbeleid alleen van toepassing op woningen;

  • 5.

    nieuwe of bestaande geursituatie: bij het ontwikkelen van een nieuwe situatie (nieuwe bron of nieuw geurgevoelig object) kan vooraf rekening worden gehouden met de bestaande geursituatie. In bestaande situaties kan een zekere mate van hinder niet altijd worden voorkomen doordat deze historisch zo is ontstaan. Nieuwe objecten moeten voldoen aan strengere eisen.

  • 6.

    geurhinder: het aspect geurhinder, oftewel wanneer is er sprake van een aanvaardbaar geurhinderniveau en wanneer niet, wordt uitgewerkt in bijlage IV.

3. Afwegingskader en onderbouwing

Zaanstad heeft behoefte aan een afwegingskader dat juridisch houdbaar is en rechtszekerheid biedt aan alle partijen. Het afwegingskader zal worden gebruikt bij vergunningverlening en bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Basiskwaliteit en ambitiekwaliteit

In het geurbeleid worden, conform de Ruimtelijke Milieuvisie, twee ijkpunten geformuleerd. Dit zijn:

  • ·

    Basiskwaliteit: in 2020 geen ernstig geurgehinderden en een maximaal percentage geurgehinderden van 12%.

  • ·

    Ambitiekwaliteit: in 2030 geen geurhinder meer. Hierbij wordt opgemerkt dat uiterlijk in 2020 beoordeeld wordt of de datum van 2030 realistisch is. Het betreft hier dus een streefdatum.

Om deze doelstellingen te kunnen bereiken worden eisen gesteld aan de geurimmissie op geurgevoelige objecten. Geurimmissie is de hoeveelheid geur ter plaatse van een geurgevoelig object. Deze immissie-eisen zijn verder uitgewerkt in bijlage IV.

Onderbouwing

In het Zaans geurbeleid is aangehaakt bij lokaal geurbeleid dat elders in Nederland wordt toegepast. Een aantal provincies en gemeenten in Nederland heeft al gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het rijksbeleid geur nader uit te werken in lokaal geurbeleid.

Zuid-Holland heeft al sinds 2002 ervaring met lokaal geurbeleid (Handreiking Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening - module stank). Deze handreiking uit 2002 is in 2004 geëvalueerd en dit heeft geleid tot het rapport Evaluatie 'Handreiking Luchtkwaliteit en Ruimtelijke Ordening - module stank' van de Provincie Zuid-Holland, maart 2005. Uit de evaluatie bleek dat de module goed bruikbaar was en er is een aantal aanbevelingen gedaan voor uitbreiding van het beleid met een afwegingssystematiek. De resultaten van de evaluatie zijn verwerkt in de Beleidsnota Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland, die op 16 november 2010 door GS is vastgesteld.

Ook de provincie Gelderland heeft sinds 2002 eigen geurbeleid. Dit beleid is diverse malen geëvalueerd en op enkele punten aangepast. De nu geldende versie dateert van 2009: Beleidsregels geur in milieuvergunningen Gelderland, april 2009.

Omdat er in Zuid-Holland en Gelderland al meer dan 12 jaar positieve praktijkervaring is met lokaal geurbeleid heeft Zaanstad haar geurbeleid gebaseerd op dit beleid.

De provincie Zuid-Holland heeft sinds 1995 dosis-effectrelaties bepaald rond een aantal bedrijven op basis van leefsituatieonderzoeken, waarbij een relatie is gelegd tussen geurbelasting en hinder/klachten. Tevens zijn bronsterkten en hedonische waarden -de (on)aangenaamheid van een geurtype - van specifieke processen en geuren verzameld. Mede op basis van de relatie tussen deze objectieve hulpmiddelen is door Zuid-Holland het beoordelingskader voor een acceptabel (aanvaardbaar) geurhinderniveau tot stand gekomen. Zuid-Holland heeft hieruit afgeleid dat ‘geurhinder’ kan optreden bij geurconcentraties hoger dan 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel (continue bron) en dat ‘ernstige geurhinder’ kan optreden boven geurconcentraties behorende bij een hedonische waarde van H = -2 als 98-percentiel (continue bron). Daarnaast is geconcludeerd dat boven een geurconcentratie van 5 ouE/m3 als 98-percentiel doorgaans ernstige hinder optreedt. Deze bevindingen zijn verwerkt in het Zaans geurbeleid.

Uit de ervaringen die zijn opgedaan met lokaal geurbeleid blijkt dat een geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van H = -1 als 98-percentiel een bruikbare maat is voor de richtwaarde voor een aanvaardbaar geurhinderniveau. Bijvoorbeeld in de Beleidsnota Geurhinderbeleid van de provincie Zuid-Holland 1 wordt deze waarde gehanteerd als de zogenaamde ‘12 % Hindergrens’. In het Zeeuws Geurbeleid 1 is dit de richtwaarde voor het aanvaardbaar geurhinderniveau bij geurgevoelige objecten voor bestaande bedrijven en ook in het Brabants Geurbeleid 2 is de richtwaarde voor het aanvaardbaar geurhinderniveau voor bestaande bedrijven gebaseerd op een hedonische waarde van H = -1. In het Zaans geurbeleid wordt het daarom redelijk geacht om een geurconcentratie behorende bij H =-1 als 98-percentiel te hanteren als maatgevend voor de basiskwaliteit.

Zowel in het Zuid-Hollands geurbeleid als in het Gelders Geurbeleid wordt in het toetsingskader onderscheid gemaakt in onaangename/hinderlijke en minder onaangename/hinderlijke geuren. De scheiding tussen deze categorieën wordt in beide beleidsdocumenten gedefinieerd op basis van de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -2 (gemeten conform de NVN2818). Als de geurconcentratie bij H = -2 lager is dan 5 ouE/m3 valt de geur in de categorie onaangenaam/hinderlijk en als deze hoger is dan 5 ouE/m3 is deze minder onaangenaam/hinderlijk (immers, die geur wordt pas bij een hogere geurconcentratie hinderlijk). In de praktijk blijkt deze indeling goed werkbaar, daarom is deze overgenomen in het Zaans geurbeleid door de indeling te maken in onaangename geur en minder onaangename geur.

Bijlage III: Aspecten bij beoordeling geursituatie

1. Frequentie

De door een bepaalde bron uitgeworpen geur zal zich in de omgeving verspreiden. De geurconcentratie die daarbij op een bepaalde plaats wordt waargenomen is niet constant. De concentratie zal sterk fluctueren, omdat de windsnelheid en windrichting en ook de overige weersomstandigheden veranderen met de tijd. Ook de geurbron zelf hoeft geen constante emissie te hebben, waardoor de concentraties in de omgeving fluctueren.

De bij geur(hinder) toe te passen toetsingswaarden worden daarom gebaseerd op frequentieverdelingen. Een frequentieverdeling geeft de relatie aan tussen concentraties en de frequentie (bijvoorbeeld het aantal uren binnen een periode van een jaar) dat deze niet worden overschreden. Als toetsingswaarden worden de zogenoemde hogere percentielwaarden gehanteerd, omdat deze percentielen de beste correlatie geven met de ondervonden geurhinder. Landelijk is het gebruikelijk om de 98-percentielwaarde te nemen. Een 98-percentiel geeft de waarde aan die 98% van de tijd niet wordt overschreden en dus 2% van de tijd wel. Een geurbelasting van 1 ouE/m3 als 98-percentiel geeft een locatie aan waar 2% van de tijd (176 uren per jaar) de concentratie van 1 ouE/m3 wordt overschreden.

Ook de 95-, 99,5 en 99,99-percentielwaarden worden in de praktijk toegepast. Deze geven de locaties aan waar respectievelijk gedurende 5% van de tijd (438 uren per jaar), 0,5% van de tijd (44 uren per jaar) en 0,01% van de tijd (minder dan 1 uur per jaar) een bepaalde geurconcentratie wordt overschreden. Het optreden van hinder en klachten is niet gekoppeld aan slechts één percentielwaarde, zoals de 98-percentiel, maar aan het verloop van de gehele frequentieverdeling. Op basis van ervaringen kan geconcludeerd worden dat (nog) hogere percentielwaarden dan de 98-percentiel in veel situaties beter correleren met hinder en klachten. Bij een (relatief) hogere percentielwaarde hoort ook een (relatief) hogere geurconcentratie; immers, een hoge geurconcentratie zal op een bepaalde plaats minder uren per jaar worden overschreden dan een lage geurconcentratie. De hoge(re) percentielen betreffen dus de hoge(re) concentraties gedurende een beperkt aantal uren. Het optreden van hinder en klachten kan juist door die kortdurende relatief hoge concentraties worden veroorzaakt.

Bij het Zaans geurbeleid wordt vanuit praktische overwegingen volstaan met de beoordeling van de 98-percentiel voor continue bronnen en de 99,5-percentiel voor discontinue bronnen.

2. Geurconcentratie

De geurconcentratie geeft aan hoe sterk een bepaalde geur waarneembaar is. De geurconcentratie wordt uitgedrukt in Europese geureenheden (odour units) per kubieke meter (ouE/m3). Voor het bepalen van geurconcentraties is een gestandaardiseerde meetmethode ontwikkeld (NEN-EN13725), waarbij de geurconcentratie in een laboratorium wordt bepaald met een olfactometer en een geselecteerd geurpanel. In wat oudere vergunningen en in enkele Bijzondere regelingen in de Nederlandse Emissierichtlijn lucht wordt nog de verouderde eenheid voor geurconcentraties gebruikt: de geureenheid (ge). Tussen deze grootheden geldt een vaste verhouding: 1 ouE/m3 = 2 ge/m3.

3. Hedonische waarde

Voor een minder onaangename geur kan een hogere concentratie toelaatbaar zijn dan voor een meer onaangename geur. Om aan dit principe vorm te geven, is de zogenoemde ‘hedonische waarde’ in het geurbeleid betrokken. De hedonische waarde (H) is een maat voor de (on)aangenaamheid van een geur.

Deze wordt uitgedrukt op een schaal van H = -4 (uiterst onaangenaam) tot H = +4 (uiterst aangenaam) (bepaling van de hedonische waarde NVN 2818). De bepaling vindt plaats door een panel in een geurlaboratorium dat aan de hand van genoemde schaal telkens een oordeel geeft aan verschillende aangeboden geurconcentraties.

4.Geurgevoelige objecten

Het bevoegd gezag stelt in een specifieke situatie vast welke objecten beschermd moeten worden tegen geurhinder. Dit betreft woningen en andere locaties waar mensen zich bevinden en waar blootstelling aan geur tot hinder kan leiden.

Uit praktische overwegingen worden in het Zaans geurbeleid alleen (woningen deel uit makend van) aaneengesloten woningen (bijvoorbeeld een woonwijk) als geurgevoelig aangemerkt. Met “aaneengesloten bebouwing” wordt bedoeld een gebied met op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur met overwegend een woon- en verblijffunctie en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven.

Verspreid liggende woningen zijn aangemerkt als minder geurgevoelig. Voor deze minder geurgevoelige objecten geldt dat een driemaal zo hoge geurbelasting toelaatbaar is. Op overige bestemmingen en functies is het Zaans geurbeleid niet van toepassing.

Deze definities wijken af van de landelijke en provinciale definities.

5.Nieuwe of bestaande geursituatie

Analoog aan het rijksbeleid geur is in het Zaans geurbeleid bij nieuwe situaties het voorkómen van nieuwe hinder het uitgangpunt en bij bestaande situaties het beperken van bestaande hinder. Nieuwe geurrelevante inrichtingen zullen daarom direct aan de ambitiekwaliteit moeten voldoen. Nieuwe geurgevoelige objecten op locaties die niet voldoen aan de basiskwaliteit, kunnen uitsluitend worden gerealiseerd als kan worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening (zie ruimtelijk kader in Hoofdstuk 7).

6.Geurhinder

Het aspect geurhinder is uitgewerkt in bijlage IV.

Bijalge IV: Bepalen individuele en cumulatieve basiskwaliteit, ambitiekwaliteit en cumulatieve geurbelasting

1. Vaststellen van de bestaande situatie

Bestaande situatie voor individuele bedrijven

Met de bestaande situatie wordt bedoeld “de actuele vergunde situatie, omgerekend naar de contour van de basiskwaliteitsnorm”. Wanneer de norm voor de basiskwaliteit b.v. 2,5 ouE/m3 bedraagt, dan wordt op basis van de vergunde situatie berekend waar de 2,5 contour op dat moment ligt.

De bestaande situatie voor individuele bedrijven is van belang omdat deze wordt gebruikt in het ruimtelijke toetsingskader.

Bestaande situatie cumulatief

Het rijksbeleid geur, inclusief de afweging of geurreducerende maatregelen al dan niet nodig zijn, is primair bedoeld voor situaties waar geurgevoelige objecten slechts door één geurbron worden belast. Voor Zaanstad geldt dat door de cumulatie van geuremissies van verschillende bedrijven, de geurbelasting zo hoog is dat in een groot deel van de gemeente sprake is van een hindersituatie. De cumulatieve geursituatie voldoet daarmee niet aan een aanvaardbaar geurhinderniveau en de vereisten voor een goed woon- en leefklimaat.

Om het aantal milieubelaste woningen te bepalen, wordt dan ook uit gegaan van de cumulatieve situatie. De cumulatieve situatie wordt berekend op basis van de specifieke hinderlijkheid van de geur van elk individueel bedrijf. Voor elk individueel bedrijf wordt een norm geformuleerd voor de specifieke basiskwaliteit en de ambitiekwaliteit, waaraan de bedrijven op termijn zullen moeten voldoen. Door het verlagen van de geurbelasting door individuele bedrijven wordt uiteindelijk een verbetering bereikt in de cumulatieve situatie. Elk bedrijf draagt op deze manier op basis van evenredigheid haar steentje bij om de cumulatieve geurbelasting terug te dringen. De cumulatieve situatie wordt na het vaststellen van de “nulsituatie” (d.w.z. de “bestaande situatie” op basis van de actuele vergunningen op 1-1-2012) gemonitord en gebruikt om het aantal geurbelaste woningen te bepalen. Zie ook onder punt 4 van deze bijlage.

2.Vaststellen van de basiskwaliteit

De basiskwaliteit voor een individueel bedrijf is de geursituatie waarbij het bedrijf geen ernstige geurhinder meer oplevert en het percentage geurgehinderden kleiner of gelijk is aan 12%. Uitgangspunt van het Zaans geurbeleid is dat alle relevante bedrijven deze basiskwaliteit in 2020 bereiken.

Bij het vaststellen van de basiskwaliteit voor een individueel bedrijf wordt onderscheid gemaakt tussen onaangename geuren en minder onaangename geuren. Een onaangename geur is gedefinieerd als een geur waarvoor uit een hedonische analyse blijkt dat een score van H = -2 wordt gegeven bij geurconcentraties lager dan 5 ouE/m3. Een minder onaangename geur is een geur waarvoor uit een hedonische analyse blijkt dat een score van H = -2 wordt gegeven bij geurconcentraties hoger of gelijk aan 5 ouE/m3. 1 Voor geuren waarvoor de hedonische waarde onbekend is, wordt als uitgangspunt genomen dat het om een onaangename geur gaat.

Verder wordt onderscheid gemaakt tussen continue bronnen, die meer dan een tijdfractie van 0,4 emitteren (= 3.500 uren per jaar) 1 en discontinue of fluctuerende bronnen met minder emissie-uren. Met bronnen wordt hier bedoeld bedrijven.

De geurimmissie-toetsingswaarden voor individuele bedrijven behorende bij de basiskwaliteit zijn opgenomen in tabel 1. Deze waarden gelden voor geurgevoelige objecten (aaneengesloten woningen). Voor minder geurgevoelige objecten (verspreid liggende woningen) geldt dat een driemaal zo hoge geurbelasting toelaatbaar is.

De basiskwaliteit wordt bereikt wanneer ter hoogte van de geurgevoelige objecten in de omgeving van een individueel bedrijf wordt voldaan aan de toetswaarden uit tabel 1. Alle geurrelevante bedrijven in Zaanstad moeten in 2020 voldoen aan de basiskwaliteit.

Tabel 1. Geurimmissietoetsingskader basiskwaliteit individuele bedrijven

Geurtype

continue bronnen

( 3.500 emissie-uren per jaar)

discontinue bronnen

(< 3.500 emissie-uren per jaar)

onaangename geur

C(H= -2) < 5 ouE/m3

C98 = C(H=-1)*

C99,5 = 2 x C(H=-1)**

minder onaangename geur

C(H= -2) ≥ 5 ouE/m3

C98 = 2,5 ouE/m3#

C99,5 = 5 ouE/m3 **

* Bedoeld wordt het 98-percentiel van de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -1. Indien deze niet bekend is, geldt een toetswaarde van 1 ouE/m3 als 98-percentiel. De maximale toetsingswaarde is 2,5 ouE/m3 als 98-percentiel.

** Bij continue bronnen ligt de verhouding van de concentratie van het 98-percentiel en het 99,5-percentiel op ongeveer een factor 2 Deze verhouding van een factor 2 is hier aangehouden, waarvan in een specifieke situatie onderbouwd kan worden afgeweken, conform de Handleiding Geur van AgentschapNL (28 juni 2012). De maximale toetsingswaarde is 5 ouE/m3 als 99,5-percentiel.

# Bedoeld wordt 2,5 ouE/m3 als 98-percentiel

Voor een individueel bedrijf wordt bij een geurbelasting op het niveau van de basiskwaliteit conform tabel 1 een hinderpercentage van circa 12% verwacht (12%-hindercontour). Voor de cumulatieve geursituatie in Zaanstad zal het hinderpercentage enigszins hoger dan 12% liggen. Het begrip ‘ernstige hinder’ is gebaseerd op de ervaringen in de provincie Zuid-Holland waar sinds 1995 dosis-effectrelaties zijn bepaald waarbij een relatie is gelegd tussen geurbelasting en hinder/klachten. In Zaanstad staat daarnaast de daadwerkelijke beleving centraal en wordt uiteindelijk met een TLO bepaald of er al dan niet sprake is van ernstige hinder. In het TLO wordt gevraagd naar de mate van hinder. Hieruit kan dan volgen dat er sprake is van ‘ernstige hinder’. Op basis van de ervaringen in Zuid-Holland wordt overigens geen ‘ernstige hinder’ verwacht als aan de basiskwaliteit wordt voldaan.

Tegelijkertijd wordt nieuwe hinder voorkomen. Wanneer nieuwe geurgevoelige objecten binnen de bestaande geurcontour van een individueel geuremitterend bedrijf worden geprojecteerd, dan is dit alleen mogelijk als deze nieuwe geurgevoelige objecten niet binnen een basiskwaliteitcontour van een geuremitterend bedrijf liggen. Indien de basiskwaliteitcontour ter plaatse van de nieuwe geurgevoelige objecten nog niet is bereikt, dan is een onderbouwing van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk.

Nieuwe geur emitterende bedrijven die zich in Zaanstad willen vestigen moeten direct voldoen aan de ambitiekwaliteit. Nieuwe geurhinder door nieuwe geuremitterende bedrijven wordt daarmee voorkomen.

In de onderstaande voorbeelden wordt het toetsingskader geurimmissie nader uitgewerkt.

Voorbeeld 1 vaststellen basiskwaliteit van een bedrijf met 1 continue bron

Een bedrijf heeft een continue geuremissie van 500·106 ouE per uur. Deze emissie komt vrij in de atmosfeer via een 30 meter hoge schoorsteen. Uit een hedonische analyse van de geëmitteerde geur zijn de volgende resultaten gekomen:

Resultaten hedonische analyse (voorbeeld 1)

hedonische waarde

geurconcentratie

H = -0,5

1,0 ouE/m3 

H = -1

2.6 ouE/m3

H = -2

15.7 ouE/m3

 

Op basis van de hedonische analyse wordt de geëmitteerde geur gekarakteriseerd als een ‘minder onaangename geur’, omdat de geurconcentratie behorende bij H = -2 groter is dan 5 ouE/m3. De geuremissie is continu (meer dan 3.500 emissie-uren per jaar). Uit  tabel7.1 blijkt dat de basiskwaliteit is bereikt als wordt voldaan aan 2,5 ouE/m3 als 98-percentiel ter plaatse van de geurgevoelige objecten in de omgeving van het bedrijf. Dit moet met een geurverspreidingsberekening worden gecontroleerd.

 

Voorbeeld 2 vaststellen basiskwaliteit van een bedrijf met 1 discontinue bron

Een bedrijf heeft een geuremissie van 950·106 ouE per uur, die in totaal 2.000 uren per jaar optreedt. Uit een hedonische analyse van de geëmitteerde geur zijn de volgende resultaten gekomen:

 

Resultaten hedonische analyse (voorbeeld 2)

hedonische waarde

geurconcentratie

H = -0,5

0,5 ouE/m3 

H = -1

1,3 ouE/m3

H = -2

3.9 ouE/m3

 

Op basis van de hedonische analyse wordt de geëmitteerde geur gekarakteriseerd als een ‘onaangename geur’, omdat de geurconcentratie behorende bij H = -2 kleiner is dan 5 ouE/m3. De geuremissie is discontinu (minder dan 3.500 emissie-uren per jaar). Uit tabel 7.1 blijkt nu dat de basiskwaliteit is bereikt als wordt voldaan aan 2,6 ouE/m3 als 99,5-percentiel (2 x C(H=-1) = 2 x 1,3 ouE/m3) ter hoogte van de geurgevoelige objecten in de omgeving van het bedrijf. Dit moet met een geurverspreidingsberekening worden gecontroleerd.

 

Voorbeeld 3 vaststellen emissiegewogen gemiddelde hedonische waarde

Voor bedrijven met meerdere emissiebronnen met uiteenlopende hedonische waarden, kan een emissiegewogen gemiddelde hedonische waarde worden berekend:

 

Emissiegewogen gemiddelde concentratie behorende bij een hedonische waarde H=-2 (voorbeeld 3)

hedonische waarde

H = -2

geuremissie

bron A

15,7 ouE/m3 

250·106 ouE per uur

bron B

3,9 ouE/m3

10·106 ouE per uur

 

De emissiegewogen concentratie behorende bij een hedonische waarde van H = -2 is voor dit bedrijf 15,2 ouE/m3 = (15,7x250 + 3,9x10) / (250 + 10). De geur van het bedrijf wordt beoordeeld als een ‘minder onaangename geur’.

Wanneer een bedrijf zowel continue als discontinue bronnen heeft, zal worden getoetst aan zowel de normen voor continue als discontinue bronnen, waarbij de strengste norm leidend is.

Wanneer een bedrijf meerdere kleine geurbronnen heeft, wordt de volgende lijn gevolgd. Doorgaans worden bronnen met een emissiesterkte van minder 0,5.106 ouE/uur als verwaarloosbaar verondersteld (zie bijvoorbeeld het BBT-stappenplan in paragraaf 10.2 van de Handleiding Geur). De significante bronnen kunnen emissiegewogen gemiddeld worden, op analoge wijze als het voorbeeld met twee bronnen.

3.Vaststellen van de ambitiekwaliteit

De ambitiekwaliteit geeft de geurbelasting aan waarbij de verwachte geurhinder van een individueel bedrijf verwaarloosbaar is. Geurklachten zijn onwaarschijnlijk. Het verwachte hinderpercentage ligt aanzienlijk lager dan 12%. Doel van het Zaans geurbeleid is om de ambitiekwaliteit in 2030 te bereiken. In 2020 zal nader beoordeeld worden of het bereiken van de ambitiekwaliteit in 2030 realiseerbaar is.

Voor de cumulatieve situatie geldt dat er zo nu en dan geur waarneembaar kan zijn, wat een beperkt mate van hinder kan opleveren.

De geurimmissie-toetsingswaarden voor individuele bedrijven behorende bij de ambitiekwaliteit zijn opgenomen in tabel 2. Deze waarden gelden voor geurgevoelige objecten. Voor minder geurgevoelige objecten geldt dat een driemaal zo hoge geurbelasting toelaatbaar is.

Tabel 2. Geurimmissietoetsingskader ambitiekwaliteit individuele bedrijven

continue bronnen

( 3.500 emissie-uren per jaar)

discontinue bronnen

(< 3.500 emissie-uren per jaar)

alle geurtypen

C98 = C(H=-0,5)*

C99,5 = 2 x C(H=-0,5) **

* Bedoeld wordt het 98-percentiel van de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -0,5. Indien deze niet bekend is, geldt een toetswaarde van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel. De maximale toetsingswaarde is 2,5 ouE/m3 als 98-percentiel.

** Bedoeld wordt het 99,5-percentiel van de tweemaal de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -0,5. Indien deze niet bekend is geldt een toetswaarde van 1 ouE/m3 als 99,5-percentiel. Bij continue bronnen ligt de verhouding van de concentratie van het 98-percentiel en het 99,5 percentiel op ongeveer een factor 2. Van deze verhouding van een factor 2 kan in een specifieke situatie onderbouwd worden afgeweken, conform de Handleiding Geur van AgentschapNL. De maximale toetsingswaarde is 5 ouE/m3 als 99,5-percentiel.

De ambitiekwaliteit wordt bereikt wanneer ter hoogte van de geurgevoelige objecten in de omgeving van een individueel bedrijf wordt voldaan aan de toetswaarden uit tabel 2. Het doel is om in 2030 te voldoen aan de ambitiekwaliteit. Uitgangspunt is dat met de best beschikbare technieken (BBT) in 2030 de ambitiekwaliteit gehaald kan worden. Uiterlijk in 2020 zal nader beoordeeld worden of het bereiken van de ambitiekwaliteit in 2030 realiseerbaar is.

Om technische redenen (verdere geurreductie is technisch onmogelijk) of financiële redenen (maatregelen zijn niet kosteneffectief) zullen mogelijk niet alle bedrijven kunnen voldoen aan de ambitiekwaliteit in 2030. In dat geval moet in beeld worden gebracht welk pakket aan maatregelen nodig is om de ambitiekwaliteit wel te bereiken, of zo dicht mogelijk te benaderen, en wat de bijbehorende kosten zijn. Pas als dit bekend is, kan beoordeeld worden welke termijn in redelijkheid van een individueel bedrijf kan worden verlangd. Om de kosteneffectiviteit te bepalen wordt ook gebruikgemaakt van de afwegingskaders uit de Handleiding geur. Als een maatregel een groot effect heeft op de geuremissie maar deze maatregel is (financieel) niet te realiseren door het bedrijf zal de gemeente ondersteuning bieden om hiervoor een financiële oplossing te vinden. Financiering van maatregelen die verder gaan dan BBT kan niet verplicht worden opgelegd aan bedrijven.

4.Berekening cumulatieve geurbelasting

De cumulatieve geurcontouren geven het uiteindelijke resultaat weer en worden gebruikt om de voortgang van het geurbeleid te kunnen meten. Voor elk bedrijf worden de individuele geurcontouren gehanteerd om te bepalen wat de inspanning van het bedrijf zal moeten zijn. De individuele contouren per bedrijf zijn niet afhankelijk van andere bedrijven. Door het terugdringen van de individuele geurcontouren zal de omvang van de cumulatieve geurcontour afnemen. De cumulatieve geurcontour volgt dus uit de (gewogen) som van de individuele contouren van de bedrijven. De cumulatieve contouren kunnen daarmee nooit tot gevolg hebben dat het ene bedrijf een grotere inspanning moet leveren wegens nalatigheid van een ander bedrijf.

Zaanstad berekent op basis van het geurbeleid de cumulatieve (gesommeerde) geurbelasting. Deze cumulatieve belasting wordt periodiek herberekend en gebruikt voor het monitoren van de voortgang die wordt geboekt bij het terugdringen van de geurbelasting.

Milieucontourenatlas

In een verspreidingsmodel 1 worden alle geuremissies van de relevante geuremitterende bedrijven in Zaanstad samengevoegd en worden cumulatieve geurcontouren berekend.

De cumulatieve geurbelasting wordt berekend voor de volgende situaties:

  • ·

    bestaande situatie;

  • ·

    situatie na het bereiken van de basiskwaliteit (2020);

  • ·

    situatie na het bereiken van de ambitiekwaliteit (streefbeeld 2030).

De berekende geurcontouren zijn zogenaamde “gewogen” contouren. Er wordt rekening gehouden met het feit dat de ene geur pas bij een hogere geurconcentratie hinderlijk wordt dan de andere geur. De berekende contouren worden opgenomen in de Milieucontourenatlas van de gemeente Zaanstad. Deze wordt op dit moment samengesteld. Zij bevat interactieve kaarten met daarop contouren en andere milieurelevante informatie over aspecten als geur, geluid, externe veiligheid, bodem, luchtkwaliteit et cetera. De Milieucontourenatlas is het instrument om te meten hoeveel woningen milieubelast zijn. Het is daarmee het meetinstrument van de Ruimtelijke Milieuvisie.

Voor het monitoren van het aantal woningen dat wordt belast door geur, wordt de bestaande cumulatieve situatie op 1-1-2012 gehanteerd als de “nulsituatie”. Om de afname van het aantal geurbelaste woningen in de tijd te bepalen, wordt regelmatig de bestaande cumulatieve situatie op dat moment in kaart gebracht aan de hand van de op dat moment actuele vergunningen. De bestaande situatie op dat moment wordt dan vergeleken met de situatie op 1-1-2012.

De systematiek om tot cumulatieve gewogen contouren te komen is aangegeven in het onderstaande tekstvak. Deze systematiek is ook van toepassing voor de berekening van de bestaande situatie.

Rekenvoorbeeld cumulatieve contour bestaande situatie:

Bedrijf A heeft een geuremissie van 900·106 ouE per uur en de basiskwaliteit is 2,5 ouE/m3 als 98-percentiel. De ‘gewogen’ geuremissie is dan 360·106 ouE per uur (=900.106 /2,5). Bedrijf B heeft een geur­emissie van 1.100·106 ouE per uur en een basiskwaliteit van 1 ouE/m3 als 98-percentiel. De ‘gewogen’ geuremissie blijft dan 1.100.106 ouE per uur (1.100.106 /1 ).

Met deze “gewogen” geuremissies wordt de cumulatieve geurbelasting berekend. De cumulatieve contour met een “gewogen” geurbelasting van 1 ouE/m3 als 98-percentiel geeft vervolgens aan waar in de bestaande situatie de cumulatieve contour van de basiskwaliteit ligt.

Rekenvoorbeeld cumulatieve contour basiskwaliteit (2020):

Bedrijf A heeft in de bestaande situatie een geurbelasting van 3 ouE/m3 als 98-percentiel op het geurgevoelige object in de omgeving met de hoogste geurbelasting. In 2020 moet dit conform het beleid worden teruggebracht tot maximaal 2,5 ouE/m3 als 98-percentiel om te voldoen aan de basiskwaliteit. De reductiefactor is 1,2 (=3 / 2,5). De geuremissie van bedrijf A bedraagt 900.106 ouE  per uur en dit zal in 2020 moeten zijn beperkt tot 750·106 ouE per uur (=900 / 1,2). De “gewogen” geuremissie is in 2020 maximaal 300·106 ouE per uur (= 750.106 / 2,5). Deze “gewogen” geuremissie is input voor de berekening van de cumulatieve contour van de basiskwaliteit in 2020. De contour van 1 ouE/m3 als 98-percentiel geeft vervolgens aan waar in 2020 de cumulatieve contour van de basiskwaliteit ligt.

De cumulatieve contour voor de ambitiekwaliteit wordt volgens dezelfde systematiek berekend.

5.Gemotiveerd afwijken is mogelijk

Bij het vaststellen van een beschikking in het kader van de Wet milieubeheer wordt door burgemeester en wethouders het Zaans geurbeleid in acht genomen. Dit geldt tevens voor het vaststellen van plannen of vergunningen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Er zijn echter uitzonderlijke gevallen denkbaar waarbij er gegronde redenen zijn om af te wijken van de in het onderhavige beleidsdocument beschreven methodiek. Een dergelijke afwijking kan alleen plaatsvinden na een besluit door Burgemeester en Wethouders, met daarin een deugdelijke motivering voor de afwijking. Uit deze motivering moet blijken dat het verwachte geurhinderniveau bij afwijking aanvaardbaar is, waarbij onder andere de volgende aspecten van belang kunnen zijn:

  • -

    de mate van hinder;

  • -

    de aard en waardering van de geur;

  • -

    omvang van de blootstelling;

  • -

    het klachtenpatroon;

  • -

    andere informatie over de hinder en mogelijke emissies;

  • -

    welke reductie reeds is bereikt met geurreducerende maatregelen;

  • -

    informatie over mogelijke extra geurreducerende maatregelen;

  • -

    technische en financiële consequenties;

  • -

    de lokale situatie waarin onder meer de planologische situatie en de sociaaleconomische aspecten (bijvoorbeeld werkgelegenheid) een rol spelen;

  • -

    de historie van het bedrijf in zijn omgeving;

  • -

    te verwachten toekomstige aantoonbare ontwikkelingen, zoals de op termijn te verwachten geurmaatregelen aan de bron, het afbreken van geurgevoelige objecten, etc.

Bij afwijking van het geurbeleid is het verplicht om met behulp van een telefonisch leefsituatieonderzoek (TLO) het effect op de door de bewoners ondervonden geurhinder te analyseren. De resultaten van dit TLO zullen meewegen bij de beoordeling of een afwijking aanvaardbaar is. Deze beoordeling kan pas enige tijd na implementatie van de maatregelen worden uitgevoerd. Indien uit het TLO blijkt dat er nog steeds sprake is van ernstige geurhinder of een hoog percentage geurgehinderden, kunnen alsnog aanvullende maatregelen noodzakelijk blijken.


Noot
1

Onder “bestaande geurcontour” wordt verstaan: de actuele vergunde situatie, omgerekend naar de contour van de basiskwaliteitsnorm”. Wanneer de norm voor de basiskwaliteit b.v. 2,5 ou/m3  bedraagt, dan wordt op basis van de vergunde situatie berekend waar de 2,5 ou/m3  contour op dat moment ligt.

Noot
2

Vergelijking van de resultaten uit de Zaanpeiling 2012 en 2013 wordt bemoeilijkt omdat de vraagstelling enigszins is gewijzigd. In plaats van ‘vaak’, ‘soms’ of ‘zelden/nooit’ is in 2013 gevraagd naar ‘geen hinder’, ‘nauwelijks’, ‘enigszins’ of ‘ernstige hinder’. Om de mate van hinder in beide jaren met elkaar te kunnen vergelijken is voor 2012 gefilterd op de antwoorden ‘vaak’ en ‘soms’ geurhinder van bedrijven/fabrieken en voor 2013 op ‘enigszins’ en ‘ernstige’ geurhinder van bedrijven/fabrieken.

Noot
3

De Zaanpeiling 2013 is op gemeenteniveau gehouden. Uitsplitsing naar deelgebieden is niet mogelijk.

Noot
4

CBS, Statline.

Noot
5

Beleidsregel beoordeling geurhinder inrichtingen provincie Noord-Holland, Provincie Noord-Holland, 2014

Noot
6

Het normatieve deel van de NeR wordt in de tweede helft van 2015 ondergebracht in het Activiteitenbesluit.

Noot
7

Er is sprake van ernstige geurhinder bij geurconcentraties behorende bij een hedonische waarde van H= -2 als 98-percentiel (continue bron). Daarnaast treedt bij een geurconcentratie van 5 ouE/m3 als 98-percentiel doorgaans ernstige hinder op.

Noot
8

De 12% hindergrens is gekoppeld aan een hedonische waarde van H=-1 als 98-percentiel.

Noot
9

Onder “geurgevoelig object” wordt verstaan: (woningen deel uitmakend van) aaneengesloten woonbebouwing (zie bijlage III).

Noot
10

Onder “bestaande geurcontour” wordt verstaan: de actuele vergunde situatie, omgerekend naar de contour van de basiskwaliteitsnorm”. Wanneer de norm voor de basiskwaliteit b.v. 2,5 ou/m3  bedraagt, dan wordt op basis van de vergunde situatie berekend waar de 2,5 ou/m3  contour op dat moment ligt.

Noot
1

Herziene Nota Stankbeleid, ministerie van VROM, 1994.

Noot
2

Brief rijksbeleid geur, minister van VROM, Kamerstuk 22 715, 15 juli 1995.

Noot
3

Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR), InfoMil, Den Haag, maart 2003 en aanvullingen.

Noot
4

In de beleidsbrief van de Minister wordt de term ‘acceptabel’ gebruikt. In het verleden (tot 2006) werden de termen ‘aanvaardbaar’ en ‘acceptabel’ in de NeR verschillend gebruikt. Tegenwoordig wordt aan beide termen dezelfde betekenis toegekend. Hier wordt de term ‘aanvaardbaar’ gebruikt, waarmee wordt aangesloten op de Handleiding geur en het Activiteitenbesluit.

Noot
1

De geuremissies waarop het geurbeleid van toepassing is, kunnen zowel gekanaliseerde (schoorsteen) als overige vrijkomende emissies (diffuse emissies) zijn. Voor geur afkomstig van veehouderijen wordt de Wet geurhinder en veehouderij gehanteerd. In het Zaans geurbeleid komen veehouderijen niet aan de orde.

Noot
1

Beleidsnota Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland, november 2010.

Noot
1

‘Alle neuzen dezelfde kant op’, Handreiking geur provincie Zeeland.'

Noot
2

Beleidsregel beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven Noord-Brabant, 3 november 2011.

Noot
1

De hedonische analyse moet conform de NVN2818 worden uitgevoerd.

Noot
1

Dit onderscheid is conform de ‘Toepassing stankconcentratienorm op discontinue en fluctuerende bronnen’, Publicatiereeks Lucht nr. 82. VROM, september 1989.

Noot
1

Met een verspreidingsmodel wordt de verspreiding van luchtverontreinigende emissies in de lucht berekend. In Nederland wordt standaard gerekend met het Nieuw Nationaal Model. Hiermee kan de verspreiding en immissie van punt- en oppervlaktebronnen worden berekend.