Regeling vervallen per 01-01-2019

Financiële verordening Zaanstad 2016

Geldend van 22-03-2016 t/m 31-12-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Financiële verordening Zaanstad 2016

FINANCIËLE VERORDENING 2016

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

Raad:

Gemeenteraad van Zaanstad

b.

College:

College van burgemeester en wethouders van Zaanstad

c.

Sector:

Een organisatie-eenheid die direct onder de directie is geplaatst, belast met een pakket aan samenhangende taken.

d.

Administratie:

Het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens en het verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het (doen) functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Zaanstad en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

e.

Financiële administratie:

Het onderdeel van de administratie dat omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Zaanstad, ten einde te komen tot een doelmatig inzicht in:

--de financieel-economische positie;

--het beheren van vermogenswaarden;

--de uitvoering van de begroting;

--het afwikkelen van vorderingen en schulden;

--alsmede tot het afleggen avn rekening en verantwoording daarover.

f.

Administratieve organisatie:

Het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding

g.

Financieel beheer:

Het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en het uitoefenen van rechten van de gemeente Zaanstad.

h.

Rechtmatigheid:

Het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen en raadsbesluiten.

i.

Doelmatigheid:

De mate waarin de gewenste prestaties en beoogde maatschappelijke effecten worden gerealiseerd met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen, of de mate waarin met de beschikbare middelen zo veel mogelijk resultaat wordt bereikt.

j.

Doeltreffendheid:

De mate waarin de gemeente erin slaagt met de geleverde prestaties de gestelde doelen of de beoogde maatschappelijke effecten te bereiken.

k.

Grondzaken:

Grondzakenactiviteiten worden geordend naar de volgende categorieën:

I Ruimtelijke ontwikkeling

a. Gemeentelijke grondexploitaties in voorbereiding;

b. Overeenkomsten particuliere grondexploitaties in voorbereiding;

c. Gemeentelijke grondexploitaties;

d. Overeenkomsten tot particuliere grondexploitaties;

e. Privaat - Publieke- en Publiek - Publieke Samenwerkingsovereenkomsten (PPS constructies) tot grondexploitaties.

f. Kopkosten.

II Overige activiteiten grondzaken:

g. Projecten;

h. erfpacht;

i. Vastgoed.

l.

Grondexploitatie:

Het proces van productie en uitgifte van bouw- en woonrijpe grond is gebaseerd op een referentiekader. In de grondexploitatiebegroting staan de kosten en opbrengsten die samenhangen met de productie meerjarig opgenomen, op basis van een eenduidig prijspeil, en vervolgens doorgerekend naar eindwaarde.

m.

Netto Contante Waarde:

De, met gebruikmaking van de vastgestelde gemeentelijke rekenrente, van de eindwaarde afgeleide actuele waarde.

Door kasstromen van kosten en opbrengsten te herleiden tot de netto contante waarde op enig tijdstip, worden die kasstromen vergelijkbaar.

n.

Referentiekader:

Een beschrijving van de hoofdlijnen van de ruimtelijke inrichting van een plangebied, met uitwerkingen/schetsen van de hoofdstructuur voor wegen-, water- en groenvoorzieningen, de stedenbouwkundige opzet, het programma en het kwaliteitsniveau. De grondexploitatie geeft de financiële uitwerking van het referentiekader.

o.

Programma binnen een gemeentelijke grondexploitatie:

Datgene dat het plan beoogt te realiseren; bouwrijpe grond ten behoeve van een volume woningbouw, kantoren, bedrijfsterreinen, commerciële voorzieningen en/of andere bestemmingen. Het programma wordt vastgesteld met de vaststelling van het referentiekader.

p.

Meerjaren Perspectief Grondzaken:

Voortgangsrapportage, naar de stand van 1 januari respectievelijk 1 juli, waarin het college minstens inzicht verschaft over de stand van zaken van de lopende grondexploitaties, de kansen en risico’s in deze grondexploitaties en de meerjarige gevolgen voor de reserve grondzaken.

q.

Componentenbenadering:

De componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief afzonderlijk worden afgeschreven op basis van het individuele waardeverloop van die delen.

Hoofdstuk 1. Programmabegroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt per programma vast:

    a. de beoogde maatschappelijke effecten en prestaties;

    b. de baten en lasten;

    c. de indicatoren met betrekking tot de beoogde maatschappelijke effecten.

Artikel 3. Inrichting begroting, bestuursrapportage en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting wordt onder ieder programma de begrote lasten en baten weergegeven en bij de jaarstukken wordt onder ieder programma de gerealiseerde lasten en baten weergegeven. Bij de bestuursrapportage wordt naast de gerealiseerde lasten en baten een prognose voor einde van het jaar gegeven.

  • 2. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investeringsproject het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3. In de jaarrekening wordt van de(meerjarige) investeringsprojecten de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1. Het college biedt jaarlijks aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze kadernota vast.

  • 2. De ramingen voor onderhoudsbudgetten in de ontwerp-begroting zijn gebaseerd op de meerjarige onderhoudsplannen.

Artikel 5. Uitvoering begroting

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2. Het college neemt in de begroting het geactualiseerd meerjaren investeringsplan op. Voor lopende meerjarige investeringen geeft het college de bijstelling van de totaalraming ten opzichte van het voorgaande meerjaren investeringsplan aan, alsmede een toelichting hierop. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de eerste jaarschijf van het meerjaren investeringsplan, alsmede de totaalbedragen van specifiek benoemde nieuwe meerjarige investeringen uit de eerste jaarschijf. De raad kan hierbij aangeven voor welke investeringen hij een apart voorstel wil ontvangen, voordat het college tot uitvoering overgaat.

  • 3. In de jaarverantwoording geeft het college voor in het boekjaar afgesloten investeringen, op autorisatieniveau van de raad, inzicht in de totale (bijgestelde) raming ten opzichte van de werkelijke realisatie.

  • 4. Voor aanvang van een kalenderjaar biedt het college een overzicht aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de kadernota, de bestuursrapportage, het meerjarenperspectief grondzaken, de technische begrotingswijzigingen en de begroting met de meerjarenraming.

Artikel 6. Grondzaken en grondexploitaties

  • 1. Het college stelt specifieke uitvoeringsregels vast voor grondexploitaties. In deze Uitvoeringsregels Grondzaken beschrijft het college de uitgangspunten voor de interne financiële regelgeving voor meerjarige gebiedsontwikkeling projecten.

  • 2. Het college biedt twee maal per jaar een geactualiseerd Meerjaren Perspectief Grondzaken (MPG) aan. In het MPG wordt minimaal aandacht geschonken aan :

    a. de stand van zaken van de lopende grondexploitaties;

    b. de meerjarige gevolgen voor de Algemene Reserve Grondzaken (ARG) en de reserve Infrastructurele Werken;

    c. de stand van zaken van de overige lopende ruimtelijke ontwikkelingsplannen binnen gebiedsontwikkeling;

    d. de stand van zaken van de lopende projecten uit het investeringsfonds;

    e. de stand van zaken omtrent de gebiedsontwikkeling projecten in voorbereiding.

  • 3. Het college stelt de te hanteren parameters voor actualisatie van grondexploitaties vast. De geprognosticeerde inflatieparameters worden op grond van informatie uit marktverkenning vastgesteld.

  • 4. De financiering van grondexploitaties is gekoppeld aan de onderscheiden fasen:

    a. De voorbereidende fase, waarin mogelijkheden worden verkend en op haalbaarheid worden getoetst. Deze fase wordt gedekt uit de algemene middelen.

    b. De uitvoerende fase, waarin er na een go-beslissing van het bevoegd gezag, sprake is van een grondexploitatie. De financiële afwikkeling van de uitvoerende fase loopt over de algemene reserve grondzaken.

  • 5. Een gemeentelijke grondexploitatie wordt vastgesteld door een besluit van de raad. Het college doet daartoe een voorstel aan de raad.

    Het voorstel bevat minimaal de volgende onderdelen:

    a. referentiekader;

    b. lasten- en batenspecificatie per deelfase en het saldo op eindwaarde;

    c. kansen- en risicoanalyse;

    d. planning per deelfase; gemaakte kosten van voorbereiding;

    e. fiscale toets.

    Vanaf de datum dat de raad de gemeentelijke grondexploitatie heeft vastgesteld is de grondexploitatie actief. Met het vaststellen van de gemeentelijke grondexploitatie autoriseert de raad de daarin opgenomen kosten en opbrengsten. De raad kan bij de vaststelling van de gemeentelijke grondexploitatie aangeven voor welke deelfase(n) tot uitvoering mag worden overgegaan en tot welke omvang de daarmee gemoeide lasten en baten zijn geautoriseerd.

  • 6. Een gemeentelijke grondexploitatie wordt herzien op basis van een besluit van de raad. Een herzieningsbesluit van een gemeentelijke grondexploitatie is nodig in het geval dat:

    a. de afwijking op lasten en/of baten op eindwaarde groter is dan € 500.000 van de laatst vastgestelde gemeentelijke grondexploitatie en;

    b. het programma substantieel afwijkt van het laatst bestuurlijk vastgestelde programma;

    c. het saldo op eindwaarde meer dan € 500.000 afwijkt van de laatst vastgestelde gemeentelijke grondexploitatie;

    d. de raad het college om een herziening verzoekt;

    e. het college een herziening ter besluitvorming aan de raad wil aanbieden;

    f. het referentiekader moet worden aangepast.

  • 7. Een voorstel tot herziening van de gemeentelijke grondexploitatie bevat:

    a. de herziene onderdelen a. tot en met d., zoals vermeld in lid 5 van dit artikel, respectievelijk een eenduidige verwijzing naar een eerdere vaststelling ingeval dit onderdeel niet is gewijzigd;

    b. de gerealiseerde lasten en baten tot aan de herziening;

    c. een analyse van de verschillen ten opzichte van de laatst vastgestelde gemeentelijke grondexploitatie.

  • 8. Indien in een actieve gemeentelijke grondexploitatie geen lasten en baten meer zijn te verwachten moet een voorstel tot afsluiten van de gemeentelijke grondexploitatie uiterlijk binnen 12 maanden door het college aan de raad ter besluitvorming worden voorgelegd en de overdracht van de openbare ruimte aan het organisatieonderdeel belast met het beheer hebben plaatsgevonden. De raad kan besluiten een gemeentelijke grondexploitatie of een deelplan binnen een gemeentelijke grondexploitatie eerder af te sluiten, onder de voorwaarde dat op dit deelplan geen baten meer zijn te verwachten en de nog te verwachten lasten zodanig zijn in te schatten dat daarvoor een voorziening kan worden getroffen. Een voorstel aan de raad tot afsluiten van een gemeentelijke grondexploitatie of deelplan binnen een gemeentelijke grondexploitatie omvat:

    a. een verantwoording over de onderdelen a. tot en met d., zoals vermeld in het vijfde lid van dit artikel;

    b. een verantwoording over het definitieve resultaat.

Artikel 7. Tussentijdse rapportages

  • 1. Het college rapporteert tussentijds over de uitvoering van de begroting aan de raad via twee bestuursrapportages.

  • 2. De indeling van de bestuursrapportages sluit aan op de programma-indeling van de begroting.

  • 3. De bestuursrapportage gaat in op de afwijkingen per programma en op de investeringen, zowel wat betreft de lasten en baten, de geleverde goederen en diensten, de voortgang en indien daar aanleiding voor is de maatschappelijke effecten. Voor belangrijke investeringen kan de raad een specifiek traject van voortgangsrapportages overeenkomen met het college.

  • 4. Bij de behandeling van de bestuursrapportage in de raad doet het college voorstellen voor wijziging van de begroting en bijstelling van beleid.

  • 5. In de tweede bestuursrapportage ligt de nadruk op financiën waarbij een goede eindejaarsverwachting de focus heeft. De tweede bestuurs-rapportage komt in plaats van de slotwijziging.

Hoofdstuk 2. Financiële positie

Artikel 8. Financiële positie

  • 1. Het college draagt er zorg voor, dat al het beleid waartoe de raad heeft besloten, in de toelichtende paragraaf over de financiële positie en de meerjarenramingen van de programmabegroting is opgenomen.

  • 2. Het totaalbedrag aan verleende garanties en waarborgen wordt bij de uiteenzetting van de financiële positie expliciet vermeld.

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. De afschrijving van de vaste activa vindt lineair plaats.

  • 2. Materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de afschrijvingstermijnen en de restwaarden zoals vermeld in de bijlage afschrijvingstabel bij deze verordening.

  • 3. De kapitaallasten (afschrijvingen en rente) gaan in in het jaar na ingebruikname.

  • 4. Investeringen < € 35.000 en/of investeringen met een gebruiksduur < 3 jaar worden niet geactiveerd. Wanneer investeringen “verzameld" 1

    plaatsvinden, dan geldt dit criterium voor de totale investering en niet per stuk. 

    Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

  • 5. Bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief worden in mindering gebracht op het te activeren bedrag.

  • 6. Voor aankoop en vervaardiging van activa in de openbare ruimte met een meerjarig maatschappelijk nut geldt aanvullend dat:

    • a.

      investeringen in maatschappelijk nut komen eerst ten laste van het exploitatiebudget, daarnaast kan de raad besluiten een extra investeringsbudget beschikbaar te stellen;

    • b.

      eventuele voor de investering gevormde reserves in mindering worden gebracht op het te activeren bedrag;

    • c.

      wanneer het college resultaatafhankelijk wil afschrijven zij dit ter besluitvorming.

  • 7. Uitbreidingsinvesteringen kunnen worden gedekt door middel van het investeringsfonds:

    a. Investeringen met maatschappelijk nut, worden in het jaar van realisatie in één keer in mindering gebracht op het investeringsfonds.

    b. Bij investeringen met een economisch nut wordt, bij realisatie van de investering, het gereserveerde bedrag in het Investeringsfonds gebruikt om investeringen met een maatschappelijk nut op de balans, versneld af te schrijven.

    De vrij vallende kapitaallasten worden gebruikt om de kapitaallasten van de gerealiseerde investering met een economisch nut te dekken.

  • 8. Kosten voor het afsluiten van geldleningen, en een saldo voor agio of disagio worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 9. De componentenbenadering wordt niet toegepast tenzij door de raad besloten.

  • 10. Rente op vaste activa in ontwikkeling wordt niet geactiveerd, tenzij de raad hiertoe specifiek besluit.

  • 11. Kosten van voorbereiding, toezicht en uitvoering (VTU) mogen geactiveerd worden.

Artikel 10. Invordering en debiteurenbeheer

  • 1. Het college draagt zorg voor toereikende invorderingsmaatregelen op debiteuren.

  • 2. Voor openstaande belastingvorderingen tot € 50.000 wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

    Openstaande belastingvorderingen vanaf € 50.000 worden individueel beoordeeld.

  • 3. Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een het historische percentage van oninbaarheid en/of individuele beoordeling op oninbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1. De nota Reserves, voorzieningen en overlopende passiva wordt periodiek, of eerder wanneer materiële wijzigingen daar aanleiding toe geven, geactualiseerd en aan de raad ter vaststelling aangeboden.

  • 2. In de nota Reserves, voorzieningen en overlopende passiva is opgenomen;

    a. de vorming van een reserve of voorziening;

    b. de dotaties en onttrekkingen aan reserves of voorzieningen;

    c. de eventuele normering, bandbreedte;

    d. de looptijd.

Artikel 12. Kostprijsberekening en tarieven

  • 1. Voor het bepalen van de kostprijs van producten en diensten van de gemeente Zaanstad wordt een systeem van integrale kostentoerekening gehanteerd, met als uitgangspunt dat tarieven kostendekkend en/of marktconform dienen te zijn. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, inclusief de compensabele BTW, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente Zaanstad verleende diensten.

  • 2. Bij de kostprijsbepaling worden betrokken: dotaties en onttrekkingen aan bestemmings- en egalisatiereserves, kapitaallasten van vaste activa en voor lozingsrecht en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3. De rekenrente voor de bepaling van de rentelasten wordt jaarlijks bij de kadernota vastgesteld.

  • 4. Het college neemt daarbij de richtlijnen in acht die zijn vastgelegd in de nota “Kostentoerekening tarieven”.

  • 5. De nota “Kostentoerekening tarieven” wordt periodiek, of eerder wanneer materiële wijzigingen daar aanleiding toe geven, geactualiseerd en aan de raad ter vaststelling aangeboden.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen en rechten (voorheen retributies).

  • 2. Het college biedt de raad periodiek een nota aan met de kaders voor de prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, werken en diensten aan overheidsbedrijven en derden en voor de huren en de erfpachten.

  • 3. Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de kaders uit de nota vooraf een besluit voor aan de raad.

Hoofdstuk 3. Treasury

Artikel 14. Treasury algemeen

  • 1. Dit hoofdstuk van de Financiële verordening is te beschouwen als het treasury statuut van de gemeente Zaanstad (hierna ‘gemeente’) en bevat de kaders voor het treasurybeleid en de uitvoering van treasuryfunctie.

  • 2. Het treasury statuut bevat de bestuurlijke infrastructuur voor de uitvoering van de treasury functie. Het gaat om de beleidsmatige vaststelling van de uitgangspunten, doeleinden, de organisatorische en de financiële kaders, de informatievoorziening en de administratieve

    organisatie.

  • 3. Het college van B&W (hierna ‘college’) stelt een Financieel uitvoeringsreglement vast dat (onder meer) de uitvoering van de treasury functie regelt en dat onder meer bevat: de organisatorische vormgeving en invulling van de treasury taken en verantwoordelijkheden; de

    informatievoorziening in het kader van de interne en externe verantwoording ; de administratieve organisatie en interne controle; mandatering en machtiging.

  • 4. Treasury is het sturen en beheersen, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. Meer concreet gaat het om financiering van het beleid tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden en het afdekken van de daarmee samenhangende risico’s.

  • 5. De treasury functie binnen de gemeente dient uitsluitend de publieke taak en geschiedt binnen de geldende interne en externe kaders, waarbij prudent beheer het uitgangspunt is.

  • 6. Het treasury statuut kan beschouwd worden als een nadere uitwerking van de Financiële verordening op de uitgangspunten van het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente.

  • 7. De formulering en vaststelling van het treasury beleid en de nadere uitwerking in (trans)acties op het gebied van treasury vindt, binnen de geldende en externe kaders (zoals geldende weten regelgeving) en interne kaders (zoals het ‘Financiële uitvoeringsreglement’) plaats.

Artikel 15. Doelstellingen treasury

1. De doelstellingen van treasury zijn:

• uitvoeren van de treasury functie binnen de geldende interne en externe kaders;

• beheersing van renterisico’s, kredietrisico’s en risico’s op garanties en borgstellingen staat centraal;

• optimaliseren van kosten van financiering en opbrengsten op de uitzettingen;

• beperken van interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities en risico’s;

• verkrijgen, bewaken en behouden van voldoende toegang tot de financiële markten tegen acceptabele kosten en condities;

• verankering van de treasury activiteiten in de administratieve organisatie;

• realiseren van adequate informatiestromen ter ondersteuning van het beleid en de verantwoording hierover;

• bewaken van de financiële risico’s op afgegeven gemeentegaranties en borgstellingen;

• zorgdragen voor kosteneffectief en efficiënt betalingsverkeer;

• bewaken van de ontwikkeling van de (netto) schuldpositie.

Artikel 16. Risicobeheer treasury

  • 1. Eén van de kerntaken van treasury is het beheersen van risico’s. De volgende risico’s worden onderscheiden: renterisico, kredietrisico en risico’s op garanties en borgstellingen.

  • 2. Ieder risico kent zijn eigen beheersmaatregelen.

  • 3. Renterisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat in de toekomst de rentelasten van het vreemd vermogen hoger respectievelijk dat de renteopbrengsten lager zullen zijn dan een bestuurlijk wenselijk geacht niveau of het in de begroting geraamde niveau.

  • 4. Beheersmaatregelen:

    • het renterisico op de lange schuld bedraagt maximaal de wettelijke renterisiconorm;

    • het renterisico op de korte schuld bedraagt maximaal de wettelijke kasgeldlimiet;

    • het spreiden van renterisico’s over de jaren en binnen het jaar;

    • het afsluiten van nieuwe leningen en het doen van uitzettingen wordt afgestemd op de bestaande financiële positie, de liquiditeitsplanning, het renterisicoprofiel en de rentevisie;

    • uitoefenen van vervroegde aflossingsmogelijkheden voor zover mogelijk en voordelig;

    • jaarlijkse mandatering door het college aan de treasurer van maximale bedragen aan nieuw af te sluiten transacties (zoals leningen, beleggingen, derivaten) middels vastlegging in het treasury jaarplan.

  • 5. Kredietrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid op een waardedaling van de vorderingspositie ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij.

  • 6. Voor garanties of borgstellingen van een bedrag groter dan € 1 miljoen vraagt het college een zienswijze van de raad.

Artikel 17. Uitzettingen en financiële derivaten

  • 1. Bij uitzettingen en het gebruik van financiële derivaten is de gemeente gehouden aan de geldende wet- en regelgeving.

  • 2. Het gebruik van financiële derivaten is uitsluitend toegestaan ter afdekking van risico’s en financiële derivaten worden prudent gebruikt.

  • 3. Het gebruik van financiële derivaten is alleen toegestaan als sprake is van een voldoende zekere bestaande of toekomstige financieringsbehoefte.

  • 4. De looptijd van uitzetting wordt afgestemd met de liquiditeitsplanning.

  • 5. Het verkopen (‘schrijven’) van swaptions als financieel derivaat of als onderdeel van een lening is niet toegestaan.

  • 6. Alvorens met een bepaalde bank een rentederivaten af te mogen sluiten zal een zogenaamd ISDA -contract afgesloten moeten zijn, een ISDA-contract is een overeenkomst op basis waarvan financiële derivaten kunnen worden afgesloten tussen banken en hun klanten en regelt onder andere de wederzijdse verplichtingen die daaruit voortvloeien.

  • 7. Vanwege het specialistische karakter van dit soort overeenkomsten zal, voordat een dergelijk contract wordt afgesloten, de visie van een ter zake onafhankelijk extern adviseur worden ingewonnen.

  • 8. Voor het afsluiten van financiële derivaten worden, indien mogelijk, minimaal twee partijen benaderd voor een offerte.

  • 9. Er wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding over tegenpartijen.

  • 10. Het gebruik van swaps is ten tijde van het opstellen van het treasury statuut middels vaststelling door de raad gelimiteerd tot 20% van de totale positie OG per jaareinde.

  • 11. Wijziging van limieten voor het gebruik van derivaten is alleen na aanpassing door de raad op voorstel van het college mogelijk.

Artikel 18. Financiering treasury

  • 1. Financiering is een deelfunctie van treasury en omvat de activiteiten die gericht zijn op het beheren van de liquiditeitsposities en het voorzien in de benodigde liquiditeiten voor de realisatie van voorgenomen investeringen en activiteiten alsmede het onderhouden van de relatie met financiële instellingen, waarbij het zowel gaat om financiering < 1 jaar (geldmarkt)

    en financiering > 1 jaar (kapitaalmarkt).

  • 2. De risicobeheersingsmaatregelen worden in acht genomen.

  • 3. Het aantrekken van leningen vindt alleen plaats ter uitoefening van de publieke taak.

  • 4. De gemeente gaat geen leningen aan met het enkele doel de aangetrokken gelden tegen een hoger rendement uit te zetten (‘near banking’).

  • 5. Het streven van de gemeente is om (binnen de geldende wettelijke kaders en de risicobeheersingsmaatregelen) de kasgeldlimiet maximaal te benutten, daarnaast mag de kasgeldlimiet maximaal twee kwartalen achtereen worden overschreden.

  • 6. Toegestane geld- en kapitaalmarktleningen zijn:

    • rekening-courant bij banken;

    • daggeld en kasgeld leningen OG;

    • onderhandse leningen (al of niet met uitgestelde storting);

    • roll-over leningen;

    • Euro MediumTerm Notes (EMTN);

    • Schuldscheine.

  • 7. Het aantrekken van leningen gebeurt tegen zo gunstig mogelijke condities en wordt zodanig gekozen dat deze passen binnen het risicobeleid.

  • 8. Bij het aantrekken van gelden voor een periode voor langer dan 1 jaar worden minimaal twee partijen benaderd voor een offerte.

  • 9. In het geval dat meerdere partijen benaderd moeten worden voor een offerte wordt het vierogenprincipe in acht genomen.

Artikel 19. Rekenrente

  • 1. De gemeente werkt volgens het principe van de integrale financiering. Dit wil zeggen dat de financiering voor alle activiteiten centraal wordt aangetrokken en geen directe relatie bestaat tussen de financiering en de uitgaven. Er is sprake van een gemengde financieringsstructuur

    bestaande uit eigen en vreemd vermogen.

  • 2. In de begroting wordt voor de rentetoerekening een rekenrente gehanteerd die gebaseerd is op de gewogen gemiddelde rente van de portefeuille van vastrentende langlopende leningen.

Artikel 20. Informatievoorziening treasury

Onderstaande tabel geeft de soorten informatie op het gebied van treasury en de daarbij betrokken functionarissen en gremia binnen de gemeente weer.

Informatie

Informatie-

verstrekker

Informatie-

ontvanger

Frequentie

Treasury jaarplan

Treasurer

College + raad

1 x per jaar

Treasury paragraaf

Treasurer

College

2 x per jaar (begroting + jaarrekening

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 21. Lokale heffingen

In de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

a. De mate van kostendekkendheid van het lozingsrecht en de afvalstoffenheffing;

b. Het verloop van de gevormde egalisatievoorzieningen.

Artikel 22. Treasury

  • 1. In de paragraaf treasury (financiering) bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    a. de schulden met een looptijd langer dan een jaar en het verschuldigde

    rentepercentage;

    b. een overzicht van de (achter)borgstellingen gecategoriseerd in risicoklassen;

    c. de rentevisie.

  • 2. Het college draagt er zorg voor, dat al het beleid waartoe de raad heeft besloten, in de toelichtende paragraaf over de financiële positie en de meerjarenramingen van de programmabegroting is opgenomen.

Artikel 23. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

  • 1. Het college biedt periodiek, of eerder wanneer materiële wijzigingen daar aanleiding toe geven een geactualiseerde nota ‘Weerstandsvermogen en risicomanagement’ ter vaststelling door de raad aan.

  • 2. In de nota wordt ingegaan op de wijze waarop Zaanstad risicomanagement inricht en uitvoert.

  • 3. In de nota wordt de gewenste omvang van het weerstandsvermogen vastgesteld.

  • 4. Het college geeft in de begroting en jaarrekening inzicht in

    a. de beschikbare weerstandscapaciteit;

    b. het aantal risico’s van materieel belang;

    c. de benodigde weerstandscapaciteit, de twintig grootste risico’s;

    d. de invloed van deze twintig risico’s op de benodigde weerstandscapaciteit;

    e. en de bestuurlijk gevoelige risico’s;

    f. de ontwikkeling van de beschikbare weerstandscapaciteit, de risico’s en benodigde weerstandscapaciteit ten opzichte van de voorgaande rapportage;

    g. De omvang van het weerstandsvermogen.

Artikel 24. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    a. de voortgang van het geplande onderhoud;

    b. de omvang van het achterstallig onderhoud; en

  • 2. Het college biedt de raad periodiek beleidsplannen Openbare Ruimte en riolering aan die een meerjareninzicht geven in de onderhoudsbehoefte (onderhoud en vervanging) van de openbare ruimte.

Artikel 25. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

a. de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

b. de kosten van inhuur derden;

c. de kosten van de facilitaire dienstverlening;

d. de kosten van automatisering en informatisering.

Artikel 26. Verbonden partijen

  • 1. Het college biedt periodiek, of eerder wanneer materiële wijzigingen daar aanleiding toe geven de kaderstellende spelregels van de nota “Verbonden partijen” ter vaststelling door de raad aan.

  • 2. In de paragraaf verbonden partijen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten ook de risicoprofielen van de verbonden partij. Bij een hoog risicoprofiel wordt ook een risicoanalyse opgenomen in de begroting en jaarrekening. Bij een middelgroot risicoprofiel wordt een risicoanalyse opgenomen bij de begroting.

Artikel 27. Grondbeleid

  • 1. In de paragraaf grondbeleid van de begroting wordt ingegaan op de belangrijkste (financiële) ontwikkelingen zoals:

    a. de totaal geraamde kosten en opbrengsten van de actieve gemeentelijke grondexploitaties;

    b. de ontwikkeling van de grondprijzen;

    c. de ontwikkeling van de reserves van grondzaken.

  • 2. In de paragraaf grondbeleid bij de jaarstukken wordt ingegaan op de belangrijkste (financiële) ontwikkelingen zoals:

    a. de aan- en verkoop van vastgoed en/of gronden;

    b. de totaal geraamde kosten en opbrengsten van de actieve gemeentelijke grondexploitaties;

    c. in erfpacht uitgegeven gronden;

    d. inkomsten erfpacht en bijstelling erfpachtvergoedingen;

    e. de ontwikkeling van de grondprijzen;

    f. de ontwikkeling van de reserves van grondzaken.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en administratie

Artikel 28. Financiële administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    a. het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    b. het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

    c. het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    d. het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    e. het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

    f. de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

  • 2. Onder administratie wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Artikel 29. Financiële organisatie

Het college draagt de zorg voor en legt (in een besluit) vast:

a. een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige

toewijzing van de gemeentelijke taken aan de gemeentesecretaris en de sectoren;

b. een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

c. de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende programmabudgetten en investeringsbudgetten.

Artikel 30. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatie-verstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen.

    Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor regels ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen en legt deze regels vast in de betreffende gemeentelijke regelingen en procedures.

Artikel 31. Aanbesteding en inkoop

Het college draagt zorg voor en legt (in een besluit) vast de interne regels voor de inkoop en aanbesteding van leveringen, werken en diensten. De regels waarborgen, dat wordt gehandeld in overeenstemming met de Europese en nationale (aanbestedings) wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 32. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiële verordening Zaanstad 2013 wordt ingetrokken per 1 januari 2016, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 33. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2016.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening Zaanstad 2016.

Bijlage Afschrijvingstabel (Financiële verordening 2016, artikel waardering en afschrijving vaste activa)

Soort investering (restwaarde 0% tenzij anders aangegeven)

afschrijvingstermijn

Materiële vaste activa in openbare ruimte met maatschappelijk nut

start afschrijving JR + 1

Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

Aanleg / reconstructie weg, aanleg bos, park, brug, viaduct, tunnel, drainage, en stenen walmuur

40

Aanleg of reconstructie fiets- of wandelpad

25

Aanleg speeltuin, houten beschoeiing, renovatie bos, park ed., aanleg kleine groenvoorzieningen ed.

20

Meerstoel / dukdalf

10

Asfaltering, herbestrating, herbestrating fiets- of wandelpad (levensduurverlengend)

15 ***

Machines, apparaten en installaties

Straatverlichting, verkeerslichten / centrale besturing

15

Overige materiële vaste activa

Aanleg bushalte / abri, herinrichting speeltuin

10

Overig

Kleine verkeersvoorzieningen, kleine wijkvoorzieningen

5

Materiële vaste activa met economisch nut

Bedrijfsgebouwen

Gebouwen van steen (restwaarde 0-30%)

40-50

Complete verbouwing/ restauratie van een monument

40

Bouw zwembad/sporthal

35

Grote verbouwing

20

Gebouwen van hout

max. 20

Ramen, kozijnen, dakbedekking

20

Kleine verbouwing

10

Noodlokalen onderwijs

max. 10 *

Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

Aanleg kunststofveld (toplaag/onderlaag)

diverse *

Aanleg parkeerterrein (betaald), riolering

40

Aanleg sportveld, sportpark

20

Vervoermiddelen

Vrachtauto, kraanwagen, tractor ed. (restwaarde 0-10%)

8 ***

Personenauto, bestelauto

7 ***

Overioge vervoermiddelen

5 ***

Machines, apparaten en installaties

Waterzuiveringsinstallatie

40

Zonnepanelen

30

Geavanceerde motorboot, installaties gas, elektrisch ed., liftinstallatie,

pompinstallatie zwembad, waterleiding, riolering

20

CV-installatie

15

Eenvoudige motorboot / baggervlet, filterinstallatie zwembad

10

Overige materiële vaste activa

Fietsenstalling van steen

20

Fietsenstalling van hout, herinrichting speeltuin, overige

voorzieningen aan gebouwen

10

Computer hardware

3 ***

Computer software

3 **

Overig

Bouw tribune (steen)

40

Bouw tribune (hout)

max. 20 *

Meubilair, (kantoor-)inrichting, verlichting

15

Kleine investeringen/ vaste inventaris gymnastieklokaal, parkeerautomaten, technische aanpassingen/ voorzieningen

10

Aanleg netwerk en camera's

8

Parkeermeters

5

* afschrijvingstermijn afhankelijk van de te verwachten economische levensduur

** voor vrijwel alle computers en infrastructuur is in Zaanstad een leasecontract afgesloten.

Voor de vervanging wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van drie jaar.

*** afschrijvingstermijn kan bij afwijkende technische levensduur worden verruimd tot maximaal vijf jaar voor ICT middelen en maximaal twintig jaar voor vervoermiddelen, materiaal reiniging

Toelichting Financiële verordening 2016

Artikel 1. Definities

Artikel 1 betreft het begrippenkader voor deze verordening.

Hoofdstuk 1 Programmabegroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van deprogramma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt.

Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid artikel 189 Gemeentewet).

De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Er is voor gekozen een budget voor een programma beschikbaar te stellen. Op grond van artikel 8 BBV is de begroting opgebouwd in programma’s.

Het tweede lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Het derde lid van artikel 8 BBV stelt namelijk dat per programma wordt aangegeven wat

de doelstelling – in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten – is en hoe er naar wordt gestreefd deze effecten te bereiken.

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Artikel 3. Inrichting begroting, bestuursrapportage en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting.

Het artikel schrijft een autorisatieniveau op het niveau van programma voor en bevat de bepaling dat de lasten en baten onder de programma’s in de begroting per programma worden weergegeven.

In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. In het derde lid wordt dit geregeld voor de

jaarrekening.

Het derde bepaalt dat in aanvulling op het bepaalde in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

Artikel 4. Kaders begroting

Artikel 4 van de financiële verordening biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet en het BBV.

Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en

de meerjarenraming (kadernota).

Artikel 5. Uitvoering begroting

Artikel 5 van de financiële verordening bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Autorisatie van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van een programma (eerste lid). Naast lopende uitgaven doet een gemeenten

investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd – denk hierbij ook aan de grondexploitatie. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling

aangegeven welke investeringen hij apart wenst te autoriseren. Het college is in dat geval nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Artikel 6. Grondzaken en grondexploitaties

Dit is een specifiek artikel voor de gemeente Zaanstad en het regelt de verantwoordelijkheden van de raad ten aanzien van grondzaken en grondexploitaties. In het eerste lid wordt bepaald dat het college

specifieke uitvoeringsregels vaststelt voor grondexploitaties. Het betreft bijvoorbeeld taken en verantwoordelijkheden van grondzaken, fasering van gemeentelijke grondexploitaties en het informatie- en rapportagemodel. Het tweede lid regelt dat het college twee maal per jaar het Meerjaren Perspectief Grondzaken (MPG) ter informatie aan de raad stuurt. Het derde lid verwijst

naar de gehanteerde parameters. In het vierde lid worden de verschillende fasen van de financiering van een grondexploitatie onderscheiden. Lid vijf geeft aan dat de raad besluit over een gemeentelijke grondexploitatie en welke onderdelen er minimaal aan bod komen in een voorstel. In welk geval een herziening nodig is, wordt geregeld in het zesde lid en in het zevende lid staat een opsomming van de onderdelen in een voorstel tot herziening. De afsluiting van een grondexploitatie wordt bepaald in het laatste, achtste, lid.

Artikel 7. Tussentijdse rapportages

Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages.

Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Het eerste lid bepaalt dat het college twee maal een bestuursrapportage aanbiedt aan de raad (Burap en Narap). Lid 2 en 3

bevatten inhoudelijke voorwaarden van de bestuursrapportages. Los van de bestuursrapportage kan de raad aan het college voor investeringen aparte

voortgangsrapportages opdragen, zoals bijvoorbeeld voor het stadhuis. In de nota investeringen waren nog specifieke grenzen opgenomen waarbij een begrotingswijziging door de raad van overschrijdingen op investeringen nodig was. Met ingang van 2004 borgt de begrotingsrechtmatigheid, zoals vastgelegd in de verordening ex artikel 213, dat het college moet zorgen voor toereikende investeringsbudgetten. Aparte opname in deze verordening is dus niet nodig. Onveranderd is dat in de interne richtlijnen voor de bestuursrapportages en jaarrekening grenzen worden aangegeven voor het

melden van afwijkingen op de begroting.

Het vierde lid regelt dat de raad de begroting kan wijzigen bij de vaststelling van de bestuursrapportage. Wijziging van de begroting, waartegenover een evengrote onttrekking uit of dotatie aan een reserve staat kan hierbij achteraf aan de raad ter goedkeuring worden voorgelegd. Dit onder de voorwaarde dat de onttrekking of de dotatie de uitvoering van eerder met de raad afgesproken beleid betreft. Ook technische begrotingswijzigingen worden achteraf door de raad vastgesteld. Technische begrotingswijzigingen hebben geen invloed op het geprognosticeerde rekeningsaldo vóór reservemutaties en betreffen geen beleidsmatige of beheersmatige aanpassing van de begroting per programma.

Lid 5 regelt de technische begrotingswijziging in december. In het kader van begrotingsrechtmatigheid moeten in beginsel alle wijzigingen van de begroting in het begrotingsjaar worden vastgesteld. Een begrotingswijziging na de bestuursrapportage kan alleen een technisch karakter hebben. Dat wil

zeggen dat dit geen beleidsmatige of beheermatige aanpassing betreft. Wijziging van de begroting, waartegenover een even grote onttrekking uit of dotatie aan een reserve staat kan hierbij achteraf aan de raad ter goedkeuring worden voorgelegd. Dit onder de voorwaarde dat de onttrekking of de dotatie

de uitvoering van eerder met de raad afgesproken beleid betreft en deze wijziging bij de burap nog niet was voorzien.

Het doel van de tweede bestuursrapportage (najaarsrapportage) is het tussentijds rapporteren aan de raad over de financiële voortgang van de uitvoering van de begroting en raad en college te informeren over de eindejaarsverwachting en een voorlopig rekeningresultaat. De tweede bestuursrapportage komt in plaats van de slotwijziging.

Hoofdstuk 2 Financiële positie

Artikel 8. Financiële positie

De raad geeft in dit artikel enkele belangrijke uitgangspunten aan die het college voor de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjaren-ramingen moet volgen. Tevens wordt hier expliciet vastgelegd hoe de raad bij het vaststellen van de financiële positie, de investeringskredieten autoriseert. De autorisatie van deze kredieten zou anders als gevolg van het door gemeenten gehanteerde lasten en batenstelsel buiten de boot vallen. Investeringen van gemeenten worden voornamelijk geactiveerd en drukken zodoende in het jaar van aanschaf niet op de onder de programmavelden verantwoorde lasten.

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 9 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar een bijlage. In de bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën materiele vaste activa met economisch en maatschappelijk nut opgenomen. Optioneel is het stellen van een maximale afschrijvingstermijn. Van een maximale afschrijvingstermijn kan naar beneden worden afgeweken.

Reden hiervoor is dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een korte afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen. Het BBV laat beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte levensduur.

Artikel 10. Invordering en debiteurenbeheer

Het eerste lid van deze verordening dwingt het college al het nodige te doen om de uitstaande vorderingen binnen te krijgen. Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen belastingvorderingen en overige vorderingen. Voor de belastingvorderingen wordt een voorziening getroffen op basis van een het historische percentage van oninbaarheid. Belastingvorderingen vanaf € 50.000 worden individueel beoordeeld.

De overige vorderingen kunnen op basis van historische oninbaarheid worden beoordeeld of worden individueel beoordeeld op oninbaarheid.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

Een belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een gemeente.

Het eigen vermogen van een gemeente bestaat uit de algemene reserves en bestemmingsreserves.

Hoe groot moet het eigen vermogen zijn om risico’s op te vangen en gaan we een investering financieren door belastingverhoging of door het interen op het eigen vermogen, zijn financieel beleidsmatige vragen die thuishoren bij de raad. Artikel 11 bepaalt, dat het college een nota over de reserves en voorzieningen aanbiedt ter behandeling en vaststelling door de raad. In deze nota kan de raad het kader vaststellen voor de omvang van de reserves. Kaders stellen voor voorzieningen is veelal niet aan de orde, omdat voorzieningen een verplichtend karakter kennen. Wel is het inzichtelijk

in de nota in te gaan op de voorzieningen.

Artikel 12. Kostprijsberekening en tarieven

De uitgangspunten voor de kostprijsberekeningen die ten grondslag liggen aan de tarieven worden vastgesteld in de nota kostentoerekening tarieven. In principe zijn de tarieven kostendekkend tenzij de tarieven te hoog zijn ten opzichte van andere gemeenten, dan is het een bestuurlijke en politieke keus

om dit aan te passen. Deze nota wordt ééns in de vier jaar periodiek door de raad vastgesteld, tenzij er dringende redenen zijn om de nota tussentijds te wijzigen.

Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij het verstrekken van leningen of garanties aan

overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten in rekening. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang wordt gemotiveerd. Raadbesluiten met de motivering van het publiekbelang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van:

a. leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

b. een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

c. een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

d. een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

e. een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

f. een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

g. een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen en rechten jaarlijks vaststelt. Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet, is een privaatrechtelijk besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad. Het tweede lid bepaalt dat het college aan de raad periodiek een nota aanbiedt met daarin de kaders voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht. De raad stelt deze nota vast.

Het derde lid bepaalt dat tussentijdse wijzigingen van besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen die afwijken van de kaders uit de nota vooraf ter besluitvorming aan de raad worden aangeboden.

Hoofdstuk 3 Treasury

Artikel 14 t/m 20. Treasury

Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. De artikelen 15 t/m 21 werden voorheen in een apart treasury statuut opgenomen. Nu is het treasury

statuut integraal onderdeel geworden van de financiële verordening. De artikelen bevatten kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 19. De regels uit de wet Financiering decentrale overheden worden in deze artikelen

toegepast. Zo bevat artikel 18 regels over het gebruik van finciële derivaten. Artikel 4 respectievelijk 6 van de Wet financiering decentrale overheden (hierna: Wet Fido) geeft aan dat de toezichthouder (provincie) wordt geïnformeerd als de gemeente voor het derde achtereenvolgende kwartaal de

kasgeldlimiet respectievelijk renterisiconorm overschrijdt en dat de gemeente aan de toezichthouder een plan voorlegt om weer binnen deze limiet te komen. Dit plan dient door de provincie goed gekeurd te worden. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan de toezichthouder correctieve maatregelen treffen.

In artikel 19 staat dat de kasgeldlimiet maximaal twee kwartalen achtereen mag worden overschreden. Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekkenen en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 Wet Fido).

Hoofdstuk 4 Paragrafen

Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten geeft in artikel 10 t/m 16 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. In de financiële verordening kan de raad bepalen dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd.

Artikel 21. Lokale heffingen

Toegevoegd is inzicht in de kostendekkendheid van het lozingsrecht en de afvalstoffenheffing, alsmede een overzicht van het verloop van de gevormde egalisatievoorzieningen.

Artikel 22. Treasury

Naast de verplichtingen uit het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten, wordt de raad ook wordt geïnformeerd over de opbouw van de lange schuldpositie, de borgstellingen en de rentevisie voor de komende jaren.

Artikel 23. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

Het begrip weerstandsvermogen in lid 1 betreft de verhouding tussen de beschikbare weerstandscapaciteit en de benodigde weerstandscapaciteit. De benodigde weerstandscapaciteit is het bedrag dat benodigd is om de risico’s af te dekken. De beschikbare weerstandcapaciteit bestaat uit de beschikbare reserves en de ruimte in de belastingtarieven. Lid 2 bepaalt dat in begroting en jaarrekening zowel de twintig grootste risico’s als alle bestuurlijk gevoelige risico’s opgenomen worden. Naar aanleiding van iedere risico-inventarisatie (bij begroting en jaarrekening) wordt ook een risicoprofiel van Zaanstad opgesteld. Dit is een lijst van alle risico’s van materieel belang, waarop de

berekening van de benodigde weerstandscapaciteit is gebaseerd. Per risico zijn kans en financieel gevolg weergegeven. Het risicoprofiel maakt geen onderdeel uit van begroting en jaarrekening.

Artikel 24. Onderhoud kapitaalgoederen

In de aanvullende informatie is de voortgang van het geplande onderhoud en de omvang van het achterstallig onderhoud opgenomen. De navolgende leden bevatten de bepaling dat het college periodiek de raad onderhoudsplannen aanbiedt over het onderhoud openbare ruimte en riolering.

Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen.

Artikel 25. Bedrijfsvoering

Aanvullend is opgenomen dat de raad in de paragraaf Bedrijfsvoering ook wordt geïnformeerd over de kosten, de opbouw en het verloop van het personeelsbestand, de kosten inhuur derden, de kosten voor facilitaire diensten en de kosten voor automatisering en informatisering.

Artikel 26. Verbonden partijen

Extra informatie die is opgenomen is dat de raad in de paragraaf Verbonden partijen per verbonden partij ook wordt geïnformeerd over risicoprofielen van de verbonden partij.

Artikel 27. Grondbeleid

Naast de informatie die verplicht is in BBV, wordt aandacht geschonken aan belangrijke (financiële) ontwikkelingen.

Hoofdstuk 5 Financiële organisatie en administratie

Artikel 28. Administratie

Onder artikel 23 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

Artikel 29. Financiële organisatie

Artikel 24 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Raad van State en het Nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 Gemeentewet.

In dit artikel worden uitgangspunten voor de inrichting van de financiële organisatie gegeven, waaraan het college bij het stellen van regels voor de ambtelijke organisatie invulling moet geven. De uitgangspunten vormen kaders voor het college, waaraan zij zich moet houden.

Artikel 30. Interne controle

De raad legt in dit artikel enkele basiscondities vast voor de interne controle. Daarmee verkrijgt de raad de zekerheid dat het college aan de verplichting genoemd in met name artikel 5, lid 2, zal kunnen voldoen.

Lid 2 bepaalt dat in de betreffende gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende

verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidsoordeel van de accountant.

Artikel 31. Aanbesteding en Inkoop

De inkoop van goederen en diensten en de aanbesteding van werken zijn belangrijke en kwetsbare activiteiten die een groot budgettair effect kunnen hebben. Het hanteren van een protocol is naast de desbetreffende administratieve aspecten tevens te zien als een vorm van risicobeheersing. De

aansprakelijkheid kan worden beperkt en er wordt jegens derden rechtszekerheid gecreëerd. Artikel 31 legt aan het college de zorg op om regels op te stellen voor de aanbesteding van werken en inkoop

van goederen en diensten. De Europese richtlijnen dienen daarbij nageleefd te worden. Doordat de regels worden vastgelegd kan de accountant bij zijn controle van de jaarstukken nagaan of de interne regels (en de Europese regelgeving) zijn nageleefd, het is een onderdeel van de rechtmatigheidstoets.

De accountant beoordeelt hiervoor eveneens het systeem van interne regels.

Artikel 32. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat alle stukken na 1 januari 2016 voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

Artikel 33 en 34. Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 33 en 34 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen. Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen

tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).


Noot
1

Onder verzameld wordt verstaan, de aanschaf van meerdere dezelfde activa of met elkaar

samenhangen met een gelijke gebruiksduur.

Noot

Onder verzameld wordt verstaan, de aanschaf van meerdere dezelfde activa of met elkaar samenhangen met een gelijke gebruiksduur.