Regeling vervallen per 16-05-2017

Verordening Bodemsanering Zaanstad 2006

Geldend van 13-12-2006 t/m 15-05-2017

Intitulé

Verordening Bodemsanering Zaanstad 2006

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

het college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad;

b.

de wet:

de Wet bodembescherming (wet van 3 juli 1986, Staatsblad 374, de versie die op 1 januari 2006 inwerking is getreden);

c.

saneringsplan:

een plan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de wet;

d.

evaluatieverslag:

een verslag als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, van de wet;

e.

nazorgplan:

een plan als bedoeld in artikel 39d, eerste lid, van de wet;

f.

inspraak:

het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden om hun mening omtrent de voorgenomen uitvoering van het onderzoek of de sanering kenbaar te maken.

Artikel 2 Procedurele bepalingen

  • 1. Op de voorbereiding van een beschikking op basis van artikel 29 en 37 en/of artikel 39 van de wet is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. Het college kan besluiten dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt toegepast indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan die procedure geen behoefte bestaat.

Artikel 3 Wijze van melden

  • 1. Voor de melding, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet wordt gebruik gemaakt van een daarvoor bestemd meldingsformulier.

  • 2. Het meldingsformulier en het rapport van het nader onderzoek worden in viervoud bij burgemeester en wethouders ingediend.

  • 3. Voor de aanvraag tot het nemen van een beschikking op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de wet zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Het saneringsplan

  • 1. Het saneringsplan wordt in viervoud ingediend bij het college.

  • 2. Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39, eerste lid van de wet aan het saneringsplan worden gesteld, worden in het saneringsplan de gegevens opgenomen als neergelegd in bijlage 1 bij deze verordening.

  • 3. Het overleggen van de gegevens als neergelegd in bijlage 1 bij deze verordening kan achterwege worden gelaten indien naar het oordeel van het college:

    • a.

      bij de indiening van het plan duidelijk is aangegeven welke gegevens ontbreken,

    • b.

      deugdelijk gemotiveerd wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan.

  • 4. Voor de aanvraag tot het nemen van een beschikking op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de wet dient te worden voldaan aan hetgeen in bijlage 1 onder d. is opgenomen.

Artikel 5 Melding wijziging saneringsplan

Bij een melding inzake wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de wet worden de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    alle gegevens die afwijken van het saneringsplan waarmee het college heeft ingestemd;

  • b.

    de reden van afwijking;

  • c.

    de inhoud van de afwijking;

  • d.

    de gevolgen van de afwijking voor de oorspronkelijk beoogde saneringsdoelstelling en ter uitvoering daarvan de te treffen saneringsmaatregelen.

Artikel 6 Melding start en einde sanering

  • 1. Degene die voornemens is te saneren doet uiterlijk vijf werkdagen voor de feitelijke aanvang van de werkzaamheden schriftelijk melding bij het college van de datum waarop de werkzaamheden aanvangen.

  • 2. Degene die heeft gesaneerd doet uiterlijk vijf werkdagen na beëindiging van de saneringswerkzaamheden schriftelijk melding bij het college van de datum waarop de werkzaamheden zijn beëindigd. Voor de toepassing van dit lid worden bij saneringswerkzaamheden nazorgmaatregelen niet inbegrepen.

Artikel 7 Het evaluatieverslag

  • 1. Degene die heeft gesaneerd dient uiterlijk vijftien weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden bij het college een evaluatieverslag met betrekking tot de sanering in viervoud in, waarbij zo nodig afzonderlijk wordt gerapporteerd over de sanering van de grond en van het grondwater.

  • 2. Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39c, eerste lid van de wet aan een evaluatieverslag worden gesteld, worden in het evaluatieverslag de gegevens opgenomen als neergelegd in bijlage 2 bij deze verordening.

  • 3. Het overleggen van de gegevens als neergelegd in bijlage 2 bij deze verordening kan achterwege worden gelaten indien naar het oordeel van het college:

    • a.

      bij de indiening van het plan duidelijk is aangegeven welke gegevens ontbreken,

    • b.

      deugdelijk gemotiveerd wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het evaluatieverslag.

Artikel 8 Het nazorgplan

  • 1. Het nazorgplan wordt uiterlijk binnen zes weken na de toezending van het evaluatieverslag in viervoud bij het college ingediend.

  • 2. Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39d van de wet aan het nazorgplan worden gesteld, worden in het nazorgplan de gegevens opgenomen als neergelegd in bijlage 3 bij deze verordening.

  • 3. Het overleggen van de gegevens als neergelegd in bijlage 3 bij deze verordening kan achterwege worden gelaten indien naar het oordeel van het college:

    • a.

      bij de indiening van het plan duidelijk is aangegeven welke gegevens ontbreken,

    • b.

      deugdelijk gemotiveerd wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het nazorgplan.

Artikel 9 Sanering in opdracht van het college

  • 1. Op saneringen die in opdracht van het college worden uitgevoerd zijn de artikelen 2 tot en met 8 van toepassing.

  • 2. Indien het college als bevoegd orgaan een bodemsaneringonderzoek of een bodemsanering uitvoert, stelt het college ter begeleiding van dat onderzoek of die sanering een projectgroep in, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

  • 3. Ten behoeve van een projectgroep in de zin van het tweede lid wijst het college een voorzitter aan en draagt het college er zorg voor dat voorzien wordt in het verrichten van de secretariaatswerkzaamheden.

  • 4. Een projectgroep heeft tot taak het college haar zienswijze te geven over de uitvoering van het onderzoek respectievelijk de sanering. De projectgroep brengt schriftelijk advies uit aan het college.

  • 5. Een projectgroep bestaat tenminste uit:

    • a.

      een vertegenwoordiger van de gemeente Zaanstad en

    • b.

      een vertegenwoordiger van de bij het onderzoek of de sanering betrokken bewonersgroep van de gemeente Zaanstad en andere bij dat onderzoek of die sanering belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen.

Artikel 10 Strafbaarstelling Procedurele bepalingen

Overtreding van het bepaalde bij artikel 6 is een strafbaar feit en wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 11 Toezicht op de naleving Procedurele bepalingen

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling zijn belast de krachtens artikel 18.4, derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen personen.

Artikel 12 Intrekking Procedurele bepalingen

De Verordening bodemsanering Zaanstad wordt ingetrokken.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na die van bekendmaking in het Gemeenteblad.

Artikel 14 Overgangsbepaling

De bepalingen van deze verordening zijn niet van toepassing op meldingen als bedoeld in artikel 3, 5, 6 en 7 die tot en met 31 december 2006 bij het college zijn ingediend. Voor deze meldingen gelden onverkort de bepalingen uit de Verordening bodemsanering Zaanstad, welke in 2001 is vastgesteld.

Artikel 15 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als de Verordening Bodemsanering Zaanstad 2006.

Ondertekening

Aldus besloten in de raadsvergadering van 7 december 2006

voorzitter
raadsgriffier

Bijlage 1 Aanvullende gegevens voor het saneringsplan

a. algemene gegevens:

  • 1.

    het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt;

  • 2.

    een recente (maximum 3 maanden oude) kadastrale kaart, waarop het geval van bodemverontreiniging en de oppervlakte van het te saneren gedeelte is aangegeven;

  • 3.

    een uittreksel van het kadaster waaruit de eigendomssituatie blijkt en dat niet langer dan drie maanden voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven;

  • 4.

    het huidig en eventueel toekomstig gebruik van de bodem;

  • 5.

    de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder 1, alsmede van de gebruiker daarvan;

  • 6.

    de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering zal plaatsvinden;

  • 7.

    een tijdschema met een eventuele fasering, waarbij in ieder geval de datum waarop met de sanering naar verwachting zal worden begonnen is aangegeven;

  • 8.

    een specificatie van de bij de uitvoering van de sanering betrokken bedrijven en instanties, voor zover deze ten tijde van het indienen van het saneringsplan bekend zijn;

  • 9.

    een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en instemmingen om het werk te kunnen uitvoeren;

  • 10.

    de wijze waarop belanghebbenden bij de uitvoering van de sanering zullen worden betrokken;

  • 11.

    de wijze van milieukundige begeleiding;

b. keuze saneringsvariant:

  • 1.

    indien slechts een deel van de verontreiniging wordt verplaatst: het verzoek om een besluit te nemen op grond van artikel 40, eerste lid, van de wet;

  • 2.

    indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig blijft: een argumentatie op grond waarvan dit gebeurt;

  • 3.

    een overzicht van de te realiseren bodemprestatieeenheden (1); een (in een aparte bijlage te leveren) overzicht van de tot dan toe gemaakte onderzoekskosten en de te verwachten saneringskosten;

c. de te nemen maatregelen:

  • 1.

    een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving;

  • 2.

    een beschrijving van de veiligheids- en arbeidshygiënische aspecten;

  • 3.

    een beschrijving van de maatregelen die milieuhygiënisch ongewenste effecten en overlast als gevolg van de sanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken;

  • 4.

    gegevens over de kwaliteit van het eventueel te gebruiken aanvulmateriaal;

  • 5.

    grondbalans;

d. gegevens bij een melding op basis van art. 29 Wbb, eerste lid onder a:

1.Indien de melding enkel betrekking heeft op de aanvraag tot het nemen van een beschikking op grond van artikel 29, eerste lid onder a, dient de melding vergezeld te gaan van een actueel overzicht van de tot dan toe gemaakte onderzoekskosten. Deze gegevens worden vertrouwelijk behandeld.

(1) Toelichting op de gevraagde m3 en m2 (te saneren of gesaneerde) grond en m3 (te saneren of gesaneerd) grondwater.

Grond

Bij grond gaat het om de hoeveelheden of oppervlakten, verontreinigd boven de interventiewaarde(n), die gesaneerd zijn of zullen worden, ongeacht de saneringsvariant. Hiertoe behoren ook verontreingingen boven de interventiewaarde(n) die door middel van in-situ, beheers-, of isolatievarianten (zoals leeflagen en verhardingen) worden gesaneerd. Bij dit soort varianten kan als te saneren of gesaneerd oppervlak of volume de omvang van de oorspronkelijke interventiewaarde-overschrijding worden aangehouden, mits deze ook totaal "gesaneerd" wordt door de variant. Bij in-situ en isolatievarianten (waaronder ophooglagen en verharingen) kan de volgende formule gehanteerd worden:

volume gesaneerd / te saneren = oppervlak * maximale diepte sterke verontreiniging (>I)

Grondwater

Bij grondwater gaat het ook om de de hoeveelheden, verontreinigd boven de interventiewaarde(n), die gesaneerd zijn of zullen worden, ongeacht de saneringsvariant. Hiertoe behoren ook in-situ, beheers-, of isolatievarianten. Bij dit soort varianten moet als te saneren of gesaneerd (bodem)volume de omvang van de oorspronkelijke interventiewaarde-overschrijding worden aangehouden, mits deze ook totaal "gesaneerd" wordt door de variant. Het gaat niet specifiek om de hoeveelheid grondwater die tijdens de sanering is geloosd/afgepompt, maar om de totale saneringsoplossing.

Bijlage 2 Aanvullende gegevens voor het evaluatieverslag

a. algemene gegevens:

  • 1.

    adres van de locatie;

  • 2.

    naam, adres van de opdrachtgever;

  • 3.

    naam van de locatie met kadastrale gegevens, coördinaten van het werk en de oppervlakte van het gesaneerde deel;

  • 4.

    samenvatting van de verontreinigingssituatie, de bodemopbouw en de geohydrologie, volgend uit bodemonderzoeken (met rapportnummers);

  • 5.

    type sanering: deelsanering / gefaseerde sanering / volledige sanering;

  • 6.

    doelstelling van de sanering voor grond, grondwater, met verwijzing naar het (goedgekeurde) saneringsplan (met rapportnummer) en de goedkeuringsbeschikking (met beschikkingnummer);

  • 7.

    naam, adres directievoerder, aannemer, milieukundige begeleider, tanksaneerder;

  • 8.

    nummer bestek, indien er een bestek bestaat;

  • 9.

    veiligheidsklassen, veiligheids- en gezondheidsplan (ontwerpfase en uitvoeringsfase);

b. vergunningen:

  • 1.

    opsomming van vergunningen en meldingen die van belang zijn voor de uitvoering van de sanering (ook meldingen aan arbeidsinspectie, verkeerspolitie, wegbeheerder, bouwstoffenbesluit etc);

  • 2.

    data van verstrekking en inwerkingtreding van deze vergunningen (nummer vermelden);

  • 3.

    verstrekte afvalstroomnummers;

c. werkzaamheden voor grondsanering:

  • 1.

    start en einddatum van de periode waarop het evaluatieverslag betrekking heeft, alsmede de totale duur van de grondsanering;

  • 2.

    beschrijving van de voorbereidende werkzaamheden, zoals sloop van opstallen, inrichting van werkterrein en uitvoering van verkeersmaatregelen, overleg met omgeving of projectgroep;

  • 3.

    maatregelen voor kabels en leidingen;

  • 4.

    wijze van bemalen en zuiveren van het grondwater voor ontgraving in den droge (filterstelling, debiet, gemeten invloed op de omgeving zoals zettingen influentconcentraties);

  • 5.

    overzicht van de hoeveelheid vrijgekomen grond (uitgedrukt in tonnen en kubieke meters) en de bestemming daarvan (inclusief de wijze van verwerking en afvalstroomnummers) verdeeld in de volgende categorieën:

    • a.

      ongereinigd storten

    • b.

      reinigen

    • c.

      ongereinigd hergebruiken

    • d.

      tijdelijke opslag

  • 6.

    overzicht van de hoeveelheden overige vrijgekomen materialen (zoals eventueel vrijkomende verontreinigde klinkers en ondergrondse tanks) en hun bestemmingen;

  • 7.

    afmetingen van de ontgravingen;

  • 8.

    inrichting van gronddepot(s);

  • 9.

    beschrijving van de tijdens de uitvoering aangetroffen afwijkingen ten opzichte van de in het saneringsplan beschreven situatie en gegevens waaruit blijkt dat dit gemeld is bij Burgemeester en Wethouders;

  • 10.

    eventueel aangelegd onttrekkingssysteem voor een nog uit te voeren grondwatersanering;

d. grondwatersanering/bodemluchtonttreking:

  • 1.

    start en einddatum van de periode waarop het evaluatieverslag betrekking heeft, alsmede de totale duur van de grondwatersanering;

  • 2.

    wijze van injecteren, onttrekken en zuiveren van water en lucht bij in-situ-technieken (bijvoorbeeld filterstelling, debieten en vrachten verontreiniging);

  • 3.

    beschrijving van de tijdens de uitvoering aangetroffen afwijkingen ten opzichte van de in het saneringsplan beschreven situatie of prognoses;

  • 4.

    wijze van onttrekken en zuiveren van het grondwater;

e. bemonstering bij grondsanering:

  • 1.

    bespreking van analyseresultaten controlemonsters en de consequenties daarvan;

    bespreking van analyseresultaten depotmonsters, monsters afgevoerde grond e.d. en de consequenties daarvan;

    bespreking van analyseresultaten effluentmonsters (bouwputmaling) in relatie tot de verleende vergunning(en);

    certificaten van kwaliteitsgegevens van de aanvulgrond en steenachtige bouwmaterialen;

f. bemonstering bij grondwatersanering:

  • 1.

    bespreking van analyseresultaten influentmonsters voor het volgen van het verloop van de sanering;

  • 2.

    bespreking analyseresultaten van effluentmonsters in relatie tot de verleende vergunning(en);

  • 3.

    bespreking analyseresultaten monsters uit peilbuizen;

g. conclusies en aanbevelingen:

  • 1.

    uiteenzetting of is voldaan aan de doelstellingen van de bodemsanering zoals die zijn geformuleerd in het saneringsplan en de goedkeuringsbeschikking;

  • 2.

    omschrijving redenen van eventuele afwijkingen van het saneringsplan;

h. bijlagen en tabellen bij het evaluatieverslag:

  • 1.

    locatiekaart;

  • 2.

    begrenzing van het saneringsterrein met uittreksel uit het kadaster;

  • 3.

    verontreinigingsituatie uit het nader onderzoek of saneringsplan;

  • 4.

    ontgraving volgens het saneringsplan;

  • 5.

    kaart met het tijdens de sanering ontgraven gebied met dieptes en talud ingetekend;

  • 6.

    kaart locatie van bemaling en lozingspunt tijdens de grondsanering;

  • 7.

    overzicht het in-situ-maatregelen;

  • 8.

    overzicht grondwateronttrekking (debieten, totale onttrokken hoeveelheid, eventueel de vracht aan onttrokken verontreinigen);

  • 9.

    eventueel grafische weergave van de analyseresultaten, debieten, onttrokken vrachten etc.;

  • 10.

    kaart met locatie van onttrekkingssysteem voor grondwatersanering of in-situ-sanering;

  • 11.

    kaart met locaties van genomen bodemmonsters;

  • 12.

    kaart met locaties van peilbuizen met filterstelling;

  • 13.

    grondbalans;

  • 14.

    certificaten met betrekking tot ondergrondse tanks;

  • 15.

    afvoerbewijs van eventueel vrijgekomen chemische afvalstoffen (zoals sludge), inclusief afvalstroomnummers en bestemming;

  • 16.

    analyseresultaten van grond- en grondwatermonsters en toetsing (“nacontrole”);

  • 17.

    analysecertificaten van eventueel aangevoerde grond en toetsing;

  • 18.

    overzicht van de bij de sanering betrokken instanties en bedrijven;

  • 19.

    toetsingstabel en referentiekader;

  • 20.

    kadastrale tekening met eventuele restverontreiniging;

  • 21.

    lijst van klachten tijdens de uitvoering en de afhandeling hiervan;

  • 22.

    lijst van calamiteiten tijdens de uitvoering en de afhandeling hiervan;

  • 23.

    een overzicht van de gerealiseerde bodemprestatieeenheden (2);

  • 24.

    een (eventueel apart te leveren) overzicht van de werkelijk gemaakte kosten van de sanering (waarbij onderscheid wordt gemaakt in de onderzoekskosten en de daadwerkelijke saneringskosten);

i. overige tekeningen / kaarten:

  • 1.

    ontgravingskaart;

    ontgravingsgebieden (diepten)

    ontgravingsvoorzieningen (damwanden etc)

    ligging tijdelijke voorzieningen

    grondkaart;

    aard en omvang restverontreinigingen (grond en grondwater)

    kadastrale kaart van restverontreinigingen

    aard en omvang gebruiksbeperkingen

    plaats van toepassing van herschikkinggrond

    plaats van toepassing van grond afkomstig buiten de locatie

    grondwatersaneringskaart;

    ligging van voorzieningen (b.v. drains en pompen)

    invloed op omgeving en mogelijke effecten (isohypsen)

    kabel- en leidingenkaart.

(2) Toelichting op de gevraagde m3 en m2 (te saneren of gesaneerde) grond en m3 (te saneren of gesaneerd) grondwater.

Grond

Bij grond gaat het om de hoeveelheden of oppervlakten, verontreinigd boven de interventiewaarde(n), die gesaneerd zijn of zullen worden, ongeacht de saneringsvariant. Hiertoe behoren ook verontreingingen boven de interventiewaarde(n) die door middel van in-situ, beheers-, of isolatievarianten (zoals leeflagen en verhardingen) worden gesaneerd. Bij dit soort varianten kan als te saneren of gesaneerd oppervlak of volume de omvang van de oorspronkelijke interventiewaarde-overschrijding worden aangehouden, mits deze ook totaal "gesaneerd" wordt door de variant. Bij in-situ en isolatievarianten (waaronder ophooglagen en verharingen) kan de volgende formule gehanteerd worden:

volume gesaneerd / te saneren = oppervlak * maximale diepte sterke verontreiniging (>I)

Grondwater

Bij grondwater gaat het ook om de de hoeveelheden, verontreinigd boven de interventiewaarde(n), die gesaneerd zijn of zullen worden, ongeacht de saneringsvariant. Hiertoe behoren ook in-situ, beheers-, of isolatievarianten. Bij dit soort varianten moet als te saneren of gesaneerd (bodem)volume de omvang van de oorspronkelijke interventiewaarde-overschrijding worden aangehouden, mits deze ook totaal "gesaneerd" wordt door de variant. Het gaat niet specifiek om de hoeveelheid grondwater die tijdens de sanering is geloosd/afgepompt, maar om de totale saneringsoplossing.

Bijlage 3 Aanvullende gegevens voor het nazorgplan

a. overzicht organisatie:

  • 1.

    overzicht betrokken instanties (naam- en adresgegevens contactpersonen), taken en verantwoordelijkheden;

  • 2.

    verantwoordelijkheden (juridisch/organisatorisch/financieel);

  • 3.

    administratieve werkzaamheden;

b. aanvangssituatie:

  • 1.

    gehalten en plaats (grond/grondwater en locatie) van de restverontreiniging;

  • 2.

    beschrijving locatie en omgeving: geohydrologie, kwetsbare objecten;

c. maatregelen:

onderhoud en investering:

  • ·

    indien de restverontreiniging wordt geïsoleerd:

    • -

      de wijze waarop de instandhouding van de isolerende voorzieningen worden gewaarborgd en gecontroleerd;

    • -

      de wijze waarop het betrokken grondgebied in verband met het isoleren van de verontreiniging wordt beheerd;

    • -

      een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen in het ruimtegebruik;

    • -

      de relatie tussen restverontreiniging en eventuele gebruiksbeperkingen;

  • ·

    indien de restverontreiniging wordt gemonitord:

    • -

      ? een monitoringsplan met bemonsteringsfrequentie, geplande activiteiten met actiewaarden, ijkmomenten en verwachtte tijdsduur;

    • -

      een onderbouwing van dit monitoringsplan middels een inschatting van de te verwachten mobiliteit/verspreiding;

    • -

      plaats en filterstelling monitoringspeilbuizen;

    • -

      een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen in het ruimtegebruik;

    • -

      wijze waarop het ruimtegebruik de ontwikkelingen beïnvloedt;

    • -

      toets of de voorgestelde maatregelen adequaat zijn met het oog op doelstellingen. Een rol hierbij spelen de aard van de maatregelen, de frequentie en de duur.

d. overig:

  • 1.

    beschrijving welke beperkingen van het terreingebruik noodzakelijk zijn als gevolg van de restverontreiniging of nazorgmaatregelen;

  • 2.

    welke risico’s de nazorg bedreigen;

  • 3.

    een beschrijving van de maatregelen om te zorgen dat de saneringsmaatregelen in stand blijven;

  • 4.

    een beschrijving van de evaluatie van de nazorg;

  • 5.

    hoe wordt gehandeld wanneer de feitelijke situatie afwijkt van de beoogde situatie;

  • 6.

    een beschrijving van hoe wordt gehandeld bij calamiteiten, met vermelding van aanspreekpunt;

  • 7.

    een beschrijving hoe wordt gehandeld wanneer het terreingebruik of de bestemming verandert;

  • 8.

    benodigde vergunningen, meldingen;

  • 9.

    veiligheids- en arbeidshygiënische aspecten.

1. ALGEMENE TOELICHTING

1.1 Inleiding

Het vaststellen van een nieuwe verordening inzake bodemsanering is nodig door de wijziging van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb of de wet).

De wijziging van de Wbb, die op 1 januari 2006 in werking is getreden, heeft gevolgen voor de oude verordening. Het doel van de wetswijziging is om met de introductie van een nieuw saneringsaanpak, waarbij functiegerichte en kosteneffectieve sanering het uitgangspunt is, een snellere en dynamische bodemsanering te verzekeren. Hiermee is het uitgangspunt van volledige verwijdering van de verontreiniging verlaten.

De gewijzigde Wbb brengt een aantal veranderingen in de huidige procedure. Nu is er een wettelijke basis voor het evaluatieverslag, dat tot nu toe slechts impliciet in de Wbb werd geregeld. Het instemmen hiermee wordt een aparte beschikking. Dit geldt tevens voor het nazorgplan, waarover nu ook een artikel in de wet is opgenomen. De gemeenteraad heeft de bevoegdheid gekregen tot het stellen van nadere eisen ten aanzien van het evaluatieverslag en het nazorgplan (artikelen 39c en 39d jo artikel 88 van de wet). Om overzichtelijkheid en efficiëntere handhaving te verzekeren, wordt er gebruik gemaakt van deze mogelijkheden door de nadere eisen uit te werken in deze Verordening Bodemsanering Zaanstad 2006.

Net als de oude verordening biedt de nieuwe verordening de mogelijkheid, om als daartoe geen behoefte of noodzaak toe bestaat, af te zien van de uitgebreide procedure. In dat geval kan de aanvraag naar de algemene regels van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht behandeld worden. (Zie hierover meer in punt 1.2.)

Hoewel er nadere regels worden gesteld aan saneringsplannen, evaluatieverslagen en nazorgplannen, betekent dit niet dat die bij elk geval van ernstige verontreiniging worden toegepast. Om te uitgebreide en belastende regelgeving te voorkomen is er een bepaling opgenomen welke de mogelijkheid biedt dat de aanvrager van de beschikking niet alle in de verordening opgenomen gegevens moet indienen, doch kan volstaan met de gegevens die de Wbb vereist. Zo kunnen kleinere en eenvoudigere projecten snel worden afgehandeld zonder dat de aanvrager veel aanvullende gegevens zou moeten verzamelen. (Voor nader uitleg over de toepassingsmogelijkheden van deze bepaling zie toelichting bij artikel 4.) Hierbij dient tevens opgemerkt te worden dat in de verordening opgenomen nadere eisen voor het evaluatieverslag ook thans worden vereist via voorschriften gebonden aan de beschikking instemming saneringsplan. De opname van deze gegevens in de verordening is daarom eigenlijk geen nieuwe regelgeving, maar het vaststellen van de gevoerde praktijk.

1.2 Verkorte procedure

Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) kan besluiten dat de in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure niet wordt toegepast indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan de toepassing van de procedure geen behoefte bestaat. Een dergelijk besluit moet worden aangemerkt als een voorbereidingshandeling waartegen op grond van artikel 6:3 Algemene wet bestuursrecht in beginsel geen bezwaar of beroep open staat.

Indien er sprake is van een projectmatige ontgraving, dat wil zeggen een handeling in de bodem die niet gericht is op saneren en in verband met de verontreiniging geen extra maatregelen behoeven te worden genomen, kan de verkorte procedure, zoals omschreven in titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht, op verzoek worden toegepast. De saneerder kan dit verzoek op het meldingsformulier zoals bedoeld in artikel 3 aangeven. Verder kan het college de verkorte procedure ook ambtshalve toepassen.

Algemeen uitgangspunt voor de toepassing van de verkorte procedure is dat er geen zienswijzen van belanghebbenden te verwachten zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval als er geen andere belanghebbenden bij het perceel betrokken zijn, dan wel dat zij niet in hun belangen worden geschaad, er geen omwonenden op naburige percelen zijn, de locatie niet in een beschermd gebied ligt en de openbare voorzieningen niet worden beperkt.

1.3 Nadere regels ten aanzien van saneringsplan, evaluatieverslag en nazorgplan

In de artikelen 39, lid 1, 39c, lid 3 en 39d, lid 5 jo artikel 88 van de wet wordt de bevoegdheid gedelegeerd om nadere regels te stellen omtrent de gegevens die in het saneringsplan, evaluatieverslag, respectievelijk nazorgplan worden opgenomen.

Bij de samenstelling van nadere regels is rekening gehouden met de huidige praktijk binnen de gemeente Zaanstad. Via voorschriften gebonden aan de beschikking instemming saneringsplan werden er al eisen gesteld aan het in te dienen evaluatieverslag. Deze eisen hoeven dus voortaan niet in de beschikking te worden vermeld, maar worden in de verordening geregeld.

Ten aanzien van saneringsplannen zijn met de oude bodemsaneringsverordening nadere regels gesteld. De oude verordering is gebaseerd op het Model provinciale milieuverordening van het Interprovinciaal Overleg (IPO), welke regeling door meeste provincies en gemeenten is overgenomen. Uit een oogpunt van harmonisatie, eenheid en kwaliteit van de regelgeving is het opportuun dat ook in deze verordening het IPO-model wordt gevolgd.

Met de nieuwe verordening stellen wij aanvullende regels. Deze aanvullende regels zijn vooral bedoeld om efficiënter te kunnen toezien op de saneringswerkzaamheden.

Wat de nadere regels ten aanzien van evaluatieverslag en nazorgplan betreft, is, door het ontbreken van een IPO-model, aansluiting gezocht bij de concepten van andere provincies en gemeenten, zodat er een vergelijkbare regeling ontstaat. Verder is er gebruik gemaakt van de checklisten opgenomen in Handleiding afwegingproces saneringsdoelstelling (SdU, 2000), een uitgave van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, welke de bestaande praktijk van het bevoegd gezag samenvat.

Zoals in de inleiding al werd vermeld, is het niet de bedoeling om deze nadere regels in alle gevallen te eisen. De nadere gegevens kunnen het bevoegd gezag helpen om een beter inzicht te krijgen bij grotere en complexe saneringsgevallen, maar het is niet praktisch om een te grote last aan de opdrachtgever op te leggen in eenvoudige gevallen. Om die reden is er tevens een bepaling opgenomen in de verordening, die mogelijk maakt dat indiening van nadere gegevens achterwege blijft.

Ook kan de situatie ontstaan dat het saneringsplan, het evaluatierapport of het nazorgplan niet volledig voldoet aan de regels uit deze verordening. Op basis van artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de gelegenheid geboden om de ontbrekende gegevens aan te leveren. De besluittermijn wordt door artikel 4.15 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing te verklaren, opgeschort. Afhankelijk van de gegevens die ontbreken, kunnen deze als voorschrift in de beschikking worden opgenomen, zodat de beslistermijn niet onder druk komt te staan.

2. TOELICHTING PER ARTIKEL

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierin worden enkele begrippen opgenomen die niet als zodanig in de wet zijn gedefinieerd, maar ze worden in de parlementaire stukken en in de literatuur zo genoemd.

Artikel 2 Procedurele bepalingen

In dit artikel wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing verklaard op de beschikkingen vaststelling ernst en spoedeisendheid en instemming saneringsplan. Het volgen van deze regeling verzekert inspraakmogelijkheid voor belanghebbenden vóór het nemen van een beschikking.

De in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure voorziet in:

  • -

    terinzagelegging van het stuk naar aanleiding waarvan de beschikking wordt gegeven (het rapport van het nader onderzoek of de melding bedoeld in artikel 28, eerste lid, Wbb);

  • -

    een kennisgeving hiervan in dag- en nieuwsbladen;

  • -

    de mogelijkheid voor belanghebbenden om ter zake zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

Op grond van het tweede lid kan het college afzien van een uniforme openbare voorbereidingsprocedure voor de genoemde beschikkingen. In dat geval wordt de zogenaamde verkorte procedure gevolgd, zie hierover punt 1.2 van de Algemene toelichting.

Bij de beschikkingen instemming evaluatieverslag en nazorgplan lijkt het overbodig om de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen. Het is immers niet te verwachten dat veel belanghebbenden zienswijzen zouden indienen met betrekking tot het verslag over de loop van de saneringswerkzaamheden en de te nemen nazorgmaatregelen. In die gevallen krijgt de snelle afhandeling van de aanvraag de voorkeur. In uitzonderingsgevallen kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht alsnog voor het betreffende geval van toepassing worden verklaard.

Artikel 3 Wijze van melden

Voor een goede informatieverstrekking naar derden is het nodig om het rapport van het onderliggende nader onderzoek en het meldingsformulier ter inzage te leggen. Daarom wordt een indiening van deze stukken in minimaal viervoud voorgeschreven.

Artikel 4 Het saneringsplan

Deze bepaling is van toepassing op de in artikel 39, eerste lid, van de wet bedoelde saneringsplannen welke moeten worden ingediend indien sprake is van een voornemen tot sanering van een geval van ernstige verontreiniging of tot het verrichten van handelingen waardoor die verontreiniging wordt verminderd of verplaatst. In dit saneringsplan dienen naast de wettelijke vereisten de in Bijlage 2 bij deze verordening vermelde gegevens te worden opgenomen. De bevoegdheid van de raad om nadere regels te stellen is toegekend in artikel 39, eerste lid jo art. 88 Wbb. Zowel bij de beoordeling van saneringsplannen van derden als bij het opstellen van eigen saneringsplannen zal de gemeente de in Bijlage 2 opgenomen eisen in acht nemen.

De functie van het saneringsplan is dat het college zich een goed oordeel kan vormen over de aard en omvang van de verontreiniging en over de voorgenomen maatregelen en kan toetsen of op milieuhygiënisch toereikende en aanvaardbare wijze zal worden gesaneerd.

- lid 3: In de praktijk blijkt dat het niet altijd mogelijk is te voldoen aan de eisen die in de Wbb en de gemeentelijke verordening ten aanzien van het saneringsplan worden gesteld. Tevens zijn de nadere eisen uit de verordening niet altijd relevant. Daarom is in het derde lid een bepaling opgenomen om indiening van de aanvullende gegevens achterwege mogen laten. Deze bepaling betreft alleen de gemeentelijke uitwerkingsbevoegdheid op basis van artikel 39, eerste lid, laatste volzin, van de Wbb. Van de wettelijke eisen in artikel 39, eerste lid, kan niet worden afgeweken.

Het gaat in feite om een tweetal situaties. Ten eerste kunnen wettelijk gegevens vereist zijn, die in het geval in kwestie feitelijk irrelevant zijn of waarvan de gegevens eenvoudigweg niet aanwezig zijn. Als voorbeeld kan gelden de situatie waarin geen grondontgraving plaatsvindt, maar alleen een grondwatersanering of waarin geen ontgraving of sanering plaatsvindt maar isolatie geschiedt door het plaatsen van een gebouw. In dergelijke situaties worden alleen die gegevens geleverd, waarvan in redelijkheid kan worden gesteld dat deze ook geleverd kunnen worden.

Ten tweede kan zich de situatie voordoen waarin de verstrekking van bepaalde gegevens de indiener van het saneringsplan niet zinvol voorkomt of het verzamelen van de gevraagde gegevens disproportioneel is in verhouding tot het belang dat met de sanering is gediend. In dergelijke gevallen kan de indiener het college een motivering toezenden waarom hij afwijkt van de eisen in artikel 4.

Ontbreekt een motivering, dan bestaat de mogelijkheid om de indiener van het saneringsplan op grond van artikel 29, derde lid, van de wet, dan wel artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht een termijn te stellen waarbinnen hij hetzij de aanvullende gegevens hetzij een motivering waarom die gegevens ontbreken, alsnog kan verschaffen. Het college beoordeelt vervolgens of aan de mogelijkheid van lid 3 om aanvullende gegevens achterwege te laten, toepassing kan worden gegeven. De ingediende gegevens moeten voldoende zijn om de gevraagde beschikking te kunnen nemen.

Artikel 5 Melding wijziging saneringsplan

Artikel 39, vierde lid, van de wet schrijft voor dat wijziging van de reeds door het college goedgekeurde saneringsplan dient te worden gemeld. Tevens opent de wet de mogelijkheid voor de raad om nadere gegevens te eisen bij deze melding.

Het college kan naar aanleiding van die melding aanwijzingen geven omtrent de verdere uitvoering van de sanering. Indien het college van deze bevoegdheid gebruik wenst te maken, heeft het een goed inzicht nodig in de geplande wijzigingen en wat deze wijzigingen voor het resultaat van de sanering en daardoor voor de bodemkwaliteit betekenen. Om deze reden worden in dit artikel – op grond van de door de wet geboden mogelijkheid – nadere gegevens vereist die het precieze inzicht voor het college kunnen verschaffen.

Artikel 6 Melding start en einde sanering

De melding voor aanvang sanering biedt de mogelijkheid om effectiever toezicht op de sanering te organiseren. Indien de exacte datum van de aanvang van de saneringswerkzaamheden bekend is, zijn inspecteurs beter in staat om het juiste moment te kiezen voor het houden van inspectie.

De bepaling van lid 2 strekt tevens ter vergemakkelijking van handhaving. Indien de exacte datum van de beëindiging van de saneringswerkzaamheden bij het college bekend is, kan ook de termijn voor het indienen van het evaluatieverslag vastgesteld worden.

Het eindpunt van de beëindiging van de saneringswerkzaamheden wordt in de beschikking instemming saneringsplan opgenomen. Dit wordt bepaald op grond van het ingediende saneringsplan. De saneringswerkzaamheden worden in hoofdregel geacht beëindigd te zijn indien het grondwerk klaar is en het terrein geruimd is (de laatste vrachtwagen het terrein heeft verlaten) dan wel de leeflaag is aangebracht. In overige situaties waarop deze omschrijving niet van toepassing is (bij voorbeeld als een betonnen vloer wordt aangebracht of als er grondwatersanering plaats vindt) wordt het eindpunt van de sanering op grond van de omschrijving van de werkzaamheden in het saneringsplan bepaald.

Artikel 7 Het evaluatieverslag

Het evaluatieverslag geeft het college inzicht in de manier waarop de sanering is uitgevoerd. Op basis van het verslag kan het college beslissen dat de sanering naar behoren is afgerond dan wel dat aanvullende saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

- lid 1 De Wbb stelt geen concrete termijn voor het indienen van het evaluatieverslag. Artikel 39c, eerste lid van de wet bepaalt alleen dat het verslag “zo spoedig mogelijk” na de uitvoering van de sanering gedaan wordt. Om meer duidelijkheid voor de saneerders en voor de toezichthouders te scheppen, is besloten om een concretisering aan deze algemene formulering te geven. Daarom is een termijn van vijftien weken in de verordening opgenomen.

Indien er bij overschrijding van deze termijn gehandhaafd wordt, dient deze termijn in overeenstemming gebracht worden met de wettelijk bepaling van “zo spoedig mogelijk”. Dit betekent dat de toezichthouders/inspecteurs dienen na te gaan of de termijn van vijftien weken in redelijkheid voldoende was voor de saneerder om een verslag op te stellen. Indien het blijkt dat saneerder in redelijkheid binnen vijftien weken het verslag had kunnen opstellen, kan gehandhaafd worden op overtreding van artikel 39c, lid 1 van de wet. Hierbij wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de termijn in de verordening geen zelfstandige normstelling inhoudt; het dient alleen ter concretisering van de wettelijke bepaling. Daarom moet op schending van de Wbb gehandhaafd worden.

De opname van de concretiserende indieningstermijn betekent tevens dat er niet gehandhaafd kan worden indien de vijftien weken nog niet zijn verstreken, doch naar het oordeel van bevoegd gezag de saneerder al eerder zijn verslag had kunnen indienen. Hoewel in dat geval niet wordt voldaan aan de vereiste van de wet (zo spoedig mogelijke indiening), maar het rechtszekerheidbeginsel brengt mee dat burgemeester en wethouders zich aan de in de verordening opgenomen termijn houden.

- lid 2 Het nieuwe artikel 39c van de Wbb houdt een opsomming van de gegevens in die in het verslag in ieder geval vermeld staan. In lid 3 van dat artikel is de bevoegdheid aan de raad gedelegeerd om nadere regels te stellen ten aanzien van het verslag.

De ervaring van het bestuur leert dat de eisen van de wet minimaal zijn, en ze in de meeste gevallen onvoldoende beeld geven van de uitgevoerde sanering. Verdere gegevens, precies aangegeven op plattegronden / kaarten, zijn daarom onontbeerlijk.

Zoals in de algemene toelichting werd aangegeven, werden in de praktijk ook tot nu toe in de beschikking instemming saneringsplan eisen gesteld aan het verslag. In bijlage 2 op grond van dit artikellid zijn om die reden deze gegevens opgenomen zodat ze niet meer in de beschikking opgenomen hoeven te worden. Dit schept meer rechtszekerheid en consistentie van het bestuur.

- lid 3: Voor toelichting over de toepassing van het derde lid, zie de uitleg bij het derde lid van artikel 4.

Artikel 8 Het nazorgplan

Ook het nazorgplan krijgt in de nieuwe Wbb een wettelijke status. Het bevoegd gezag mag slechts met het nazorgplan instemmen indien de daarin opgenomen gebruiksbeperkingen of nazorgmaatregelen naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn om er voor te zorgen dat de restverontreiniging niet zal leiden tot kwaliteitsvermindering van de bodem.

- lid 1 Net als bij het evaluatieverslag, stelt de Wbb ook geen concrete indieningstermijn voor het nazorgplan. Artikel 39d, lid 1 van de wet bepaalt dat het plan tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de toezending van het evaluatieverslag ingediend moet worden.

Zoals bij het evaluatieverslag lijkt het ook in het geval van het nazorgplan praktisch om een concrete termijn van zes weken op te nemen. Voor toelichting op de handhaafbaarheid van deze bepaling zie de uitleg bij Artikel 8, lid 1.

- lid 2 Aangezien het nieuwe artikel 39d van de Wbb minimale eisen stelt aan het nazorgplan, is het noodzakelijk om een nadere aanvulling te geven aan die wettelijke vereisten zodat het bevoegd gezag de bovenvermelde beoordeling op de juiste wijze kan maken. Om die reden zijn concrete gegevens in de verordening opgenomen die het bevoegd gezag een precies beeld kunnen geven over de aard en omvang van de restverontreiniging en over de manier waarop risico’s voor mens, plant of dier beperkt worden.

Bij deze nadere regels is evenwel de praktijk in acht genomen die reeds hieromtrent bestaat en is afgeleid uit de diverse zogenaamde checklisten die provincies/gemeenten hanteren bij de oordeelsvorming over een nazorgplan.

- lid 3 Voor toelichting over de toepassing van het derde lid, zie de uitleg bij het derde lid van artikel 4.

Artikel 9 Sanering vanwege het college

Artikel 48 van de Wbb houdt bijzondere bepalingen in voor saneringen vanwege gedeputeerde staten (i.c. het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad). Het grootste verschil tussen saneringen door overheid en door particulieren– voor zover hier van belang– is dat de procedurele voorschriften met betrekking tot het saneringsplan, evaluatieverslag en nazorgplan, almede de bijhorende instemmingsbeschikkingen niet van toepassing zijn.

In Zaanstad werd echter al onder het regime van de oude verordening besloten dat ook voor saneringen in eigen beheer de gewone procedure geldt. De achterliggende gedachte was dat de overheid als opdrachtgever gelijk behandeld dient te worden met de “gewone” saneerder en geen voorrechten dient te hebben. Een andere belangrijke reden was om inspraak bij de besluitvorming te kunnen verzekeren voor deze gevallen: voor de voorbereiding van de instemming saneringsplan werd afdeling 3.4 Awb toegepast.

Om het gelijkheidsbeginsel en het recht van belanghebbenden op inspraak te handhaven wordt daarom de huidige praktijk voortgezet dat voor saneringen uitgevoerd door het college ook een saneringsplan opgesteld dient te worden en dat voorbereiding van het instemmingsbesluit via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure loopt.

Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat in de gewijzigde Wbb een regeling voor het evaluatieverslag en nazorgplan is opgenomen. Deze stukken worden tevens vereist van de overheid-opdrachtgever.

Ten slotte wordt met de opname van de bepalingen in dit artikel tevens uitwerking gegeven aan artikel 52 van de Wet bodembescherming. Dat artikel draagt de provinciale staten / gemeenteraad op om een verordening vast te stellen inzake inspraak van belanghebbenden bij de uitvoering van een nader onderzoek, saneringsonderzoek en sanering van gevallen van ernstige verontreiniging.

Artikel 10 Strafbaarstelling

In dit artikel worden bepalingen genoemd die als strafbaar feit worden aangeduid om strafrechtelijk gehandhaafd te kunnen worden. De bevoegdheid om strafbaar te stellen wordt ontleend aan de artikelen 154 jo 147 van de Gemeentewet.

Naast bestuursrechtelijke handhaving is er ook behoefte gebleken aan strafrechtelijk optreden. De preventieve werking van strafrechtelijke sancties dient als praktische en noodzakelijke aanvulling op de mogelijkheid tot het geven van een bestuurlijke last onder dwangsom of het toepassen van bestuursdwang.

Artikel 11 Toezicht op de naleving

Volgens artikel 95 van de wet worden met betrekking tot de handhaving van de wet de artikelen 18.3-18.16 van de Wet milieubeheer van toepassing verklaard. Artikel 18.4, lid 3, bepaalt dat met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de wet bepaalde eveneens de aangewezen ambtenaren belast zijn.

In deze bepaling is geregeld dat degenen die krachtens artikel 18.4 derde lid van de Wet milieubeheer toezichthoudende bevoegdheden hebben voor de bepalingen ter uitvoering van de Wet milieubeheer, ook toezichthouder en opsporingsbevoegd zijn voor de strafbare feiten omschreven in artikel 6.

Artikel 14 Overgangsbepaling

Niet verwacht kan worden dat met het van kracht worden van de Verordening Bodemsanering Zaanstad 2006 alle meldingen en bijbehorende stukken kunnen voldoen aan de bepalingen uit de onderhavige verordening. Daarom is met artikel 14 bepaald dat tot en met 31 december 2006 de meldingen ten minste dienen te voldoen aan de bepalingen uit de Verordening bodemsanering Zaanstad, zoals deze in 2001 is vastgesteld. De meldingen en bijbehorende stukken dienen in elk geval wel te voldoen aan de bepalingen uit de Wet bodembescherming.