Regeling vervallen per 15-10-2005

Verordening kinderopvang Zaanstad 2004

Geldend van 25-09-2004 t/m 14-10-2005

Intitulé

Verordening kinderopvang Zaanstad 2004

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Conformiteit aan de wet

De begrippen gedefinieerd in de artikelen 1 en 2 van de Wet kinderopvang gelden onverkort voor deze verordening.

Artikel 2 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

het college:

het college van burgemeester en wethouders;

de wet:

de Wet kinderopvang;

Hoofdstuk 2 Vaststellen sociaal medische indicatie

Artikel 3 Te verstrekken gegevens

  • 1. Het college bepaalt welke gegevens en bewijsstukken de aanvraag als bedoeld in artikel 23 van de wet dient te bevatten.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 4 Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen.

  • 3. De termijn voor het geven van een beslissing als bedoeld in artikel 23 van de wet wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de adviseur als bedoeld in artikel 23, derde lid van de wet het adviesverzoek in behandeling neemt tot de dag waarop hij het advies aan het college bekendmaakt.

Artikel 5 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de geldigheidsduur van de indicatie;

  • b.

    de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie vast te stellen indien:

  • a.

    De ouder en/of de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangen of zouden kunnen ontvangen.

  • b.

    De ouder of de partner niet behoren tot de personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k of 1 van de wet.

  • c.

    De ouder en/of de partner weigeren mee te werken aan het onderzoek, dan wel weigeren toestemming te geven voor het opvragen van hun medische gegevens door de adviseur als bedoeld in artikel 23, derde lid van de wet.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Het college bepaalt welke gegevens en bewijsstukken de aanvraag als bedoeld in artikel 26 van de wet dient te bevatten.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Hoofdstuk 4 Verlening

Artikel 8 Voorwaardelijke verlening

Het college kan als voorwaarde voor verlening van de tegemoetkoming stellen dat de ouder en - indien van toepassing - de partner akkoord gaan met cessie van de tegemoetkoming aan het kindercentrum of gastouderbureau en dat zij daartoe een akte van cessie ondertekenen en inleveren bij het college.

Artikel 9 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. De gemeente stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

  • 3. Indien voorafgaand aan de beslissing op een aanvraag als bedoeld in artikel 26 van de wet een beslissing als bedoeld in artikel 23 van de wet moet worden genomen, wordt de termijn voor het geven van een beslissing op de aanvraag als bedoeld in artikel 26 van de wet opgeschort tot de dag waarop de beslissing als bedoeld in artikel 23 van de wet is genomen, doch uiterlijk tot de dag waarop de beslistermijn van artikel 4 van deze verordening is verlopen.

Artikel 10 Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

  • 2. Het college weigert de tegemoetkoming eveneens indien de ouder en indien van toepassing de partner niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in artikel 8.

Artikel 11 Ingangsdatum tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op de - in het eerste lid genoemde - datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 12 Periode

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 13 Omvang

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 14 Vergoeding eigen bijdrage

  • 1. Indien en voorzover voor de ouder en! of de partner ondanks de tegemoetkomingen die zij op grond van de wet reeds kunnen ontvangen een eigen bijdrage voor kinderopvang te betalen overblijft, kan het college besluiten ook deze eigen bijdrage te vergoeden.

  • 2. Het college stelt vooraf beleidsregels vast omtrent de wijze waarop het uitvoering geeft aan het vorige lid. Het college kan ook bepalen geen uitvoering te geven aan het vorige lid.

  • 3. Het college kan voor de toepassing van het derde lid een subsidieplafond in de zin van artikel 4:25 Algemene wet bestuursrecht vaststellen.

Artikel 15 Inhoud van de beschikking

Een besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten bevat in ieder geval de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend. Voor het overige bepaalt het college de inhoud van de beschikking.

Artikel 16 Bevoorschotting

  • 1. Het college betaalt de tegemoetkoming uit in de vorm van een maandelijks voorschot.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze en de hoogte van bevoorschotting.

  • 3. Het college kan de voorschotten tussentijds wijzigen, verhogen of intrekken indien uit inlichtingen of onderzoek gegevens bekend worden waaruit redelijkerwijs mag worden geconcludeerd dat de tegemoetkoming in afwijking van het besluit tot verlening zal worden vastgesteld.

Artikel 17 Opschorting

Het college schort de bevoorschotting op indien:

  • a.

    bij het college het redelijke vermoeden rijst dat de ouder en of de partner onjuiste of onvolledige informatie hebben verstrekt als gevolg waarvan hun recht op een tegemoetkoming of de hoogte daarvan niet langer kan worden vastgesteld;

  • b.

    blijkt dat feitelijk geen gebruik (meer) gemaakt wordt van kinderopvang;

  • c.

    door de ouder en of partner feitelijk geen gebruik (meer) gemaakt wordt van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, indien dit een voorwaarde voor het verkrijgen van de tegemoetkoming is;

  • d.

    de ouder en of partner de akte van cessie als bedoeld in artikel 8 intrekken.

Hoofdstuk 5 Vaststelling

Artikel 18 Vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag tot vaststelling van de tegemoetkoming geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

  • 4. Wanneer de ouder niet heeft voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, kan het college de tegemoetkoming na verloop van vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is, verleend vaststellen.

  • 5. Wanneer het college het voorschot tussentijds heeft ingetrokken eindigt de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend op de dag van de bekendmaking van het besluit tot intrekking, tenzij het college in zijn besluit tot intrekking anders heeft aangegeven.

  • 6. Wanneer het college na intrekking van het voorschot aanleiding ziet verlof te vragen als bedoeld in artikel 700, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan de vaststelling van de tegemoetkoming zoveel eerder plaatsvinden als nodig is om aan de door de voorzieningenrechter ex artikel 700, derde lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgelegde voorwaarden te voldoen.

Artikel 19 Verrekening en terugvordering

Indien na de vaststelling van de tegemoetkoming nog een bedrag te betalen resteert wordt dit overeenkomstig de vaststelling binnen acht weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Indien na de vaststelling van de tegemoetkoming blijkt dat meer voorschot is verleend dan waarop recht bestaat, wordt het aldus ten onrechte betaalde bedrag teruggevorderd.

Het college kan - op verzoek van de ouder en/of de partner - geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering, indien daartoe dringende redenen bestaan.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van ouder en partner

Artikel 20 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder en/of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming of die leiden tot intrekking van de tegemoetkoming.

  • 2. De ouder en/of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 21 In werking treding en bekendmaking

  • 1. Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze verordening in werking 3 dagen na haar bekendmaking.

  • 2. Deze verordening zal worden bekendgemaakt door het plaatsen van de verordening in het Gemeenteblad. Tevens zal de geconsolideerde tekst van de verordening worden geplaatst op de website van de gemeente.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening kinderopvang reïntegratie Zaanstad 2004

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 16 september 2004,

voorzitter
raadsgriffier

Toelichting bij de Verordening Kinderopvang reïntegratie Zaanstad 2004

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang in werking. De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)’.

Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht. De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht), te weten:

een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

De gemeente Zaanstad beschikt over een algemene subsidieverordening. De vraag is dan aan de orde wat de verhouding is tussen de verordening kinderopvang en de algemene subsidieverordening, en meer in het bijzonder of de algemene subsidieverordening ook van toepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang. Deze verordening is zo opgezet dat deze geheel los staat van de algemene subsidieverordening. In dat geval is de algemene subsidieverordening niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen. Het principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen dor de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen.

De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt. De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. De verordening biedt voldoende bevoegdheden tot handhaving, teneinde misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling zoveel mogelijk te beperken en eventueel toch optredende schade daarvan zoveel mogelijk te herstellen.

Tegemoetkomingen voorde duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van een kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvragerdaadwerkelijk en voorde hele periode gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak. De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt achteraf vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

Aanwijzen van eigen doelgroepen

De verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van gemeentelijke doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn allemaal rechtstreeks in de Wet kinderopvang opgenomen. Gemeenten hebben bij de bepaling van deze doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkoming dus geen beleidsvrijheid.

De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Het verdient aanbeveling om de tegemoetkomingen aan eigen doelgroepen in deze verordening te regelen en niet in een aparte verordening. Dit voorkomt versnippering van regelgeving en bovendien worden de procedurele bepalingen in deze verordening automatisch ook van toepassing op de tegemoetkomingen die de gemeente aan eigen doelgroepen verstrekt.

In deze verordening is in artikel 14 aan het college een beperkte bevoegdheid gegeven om een gemeentelijke doelgroep in het leven te roepen. (zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting.)

Artikelsgewijze toelichting

Considerans

De eerste tegemoetkomingen voor kinderopvang moeten al in januari 2005 geregeld zijn. Dit betekent dat vanaf 1 oktober 2004 aanvragen moeten kunnen worden behandeld. Op dat moment is de Wet kinderopvang naar alle waarschijnlijkheid nog niet van kracht. Om deze wet meteen vanaf het begin goed uit te kunnen voeren is het uit een oogpunt van rechtszekerheid en uitvoerbaarheid - noodzakelijk dat de daarop te baseren verordening al op of kort voor 1 oktober 2004 van kracht is. Daarom wordt in de considerans van de verordening mede verwezen naar artikel 149 van de Gemeentewet. Dit artikel geeft de Raad de bevoegdheid de verordeningen vast te stellen die de raad noodzakelijk acht.

Artikel 25 van de Wet Kinderopvang geeft de Raad de opdracht om bij verordening regels vast te stellen omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels moeten betrekking hebben op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Conformiteit aan de wet

Artikel 1 is opgenomen om boven iedere mogelijke twijfel te verheffen dat het begrippenkader van deze verordening naadloos aansluit bij dat van de Wet kinderopvang.

Artikel 2 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn enkele begrippen opgenomen die niet in de wet zelf gedefinieerd zijn.

Hoofdstuk 2 Vaststellen sociaal medische indicatie

Artikel 3 Te verstrekken gegevens

En aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. De besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in een beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.

Artikel 4 Beslistermijn

Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een ‘onafhankelijke Organisatie die beschikt over adequate deskundigheid’ (artikel 23, derde lid, Wet kinderopvang). Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat de gemeente ‘harde’ afspraken maakt met de adviserende. organisaties over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht. Echter de gemeente heeft de snelheid van werken van deze externe adviseur in individuele gevallen uiteindelijk niet in de hand. Daarom is in het derde lid de opschorting van de beslistermijn voor de duur van het adviestraject opgenomen.

Artikel 5 Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 23 Wet kinderopvang. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.

Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking moeten motiveren (artikel 4:20 Algemene wet bestuursrecht). De motiveringverplichting geldt met name voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat drie weigeringsgronden. De weigeringsgrond onder a geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een, vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal medische noodzaak.

De weigeringsgrond onder b spreekt voor zich.

De weigeringsgrond onder c is opgenomen om te voorkomen dat het college gedwongen wordt een toekennend besluit te nemen zonder deugdelijk onderzoek en advies.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid. Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Algemene wet bestuursrecht).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingjaar wordt verstrekt (artikel 12 verordening) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid Wet kinderopvang en artikel 16, eerste lid).

Hoofdstuk 4 Verlening

Artikel 8 Voorwaardelijke verlening

Dit artikel biedt de mogelijkheid om als voorwaarde voor de verlening van de tegemoetkoming te eisen dat het recht op de betaling wordt overgedragen aan de gekozen kinderopvanginstelling. De Wet kinderopvang bevat zelf niet de mogelijkheid voor een dergelijke voorwaarde, maar de bevoegdheid tot het opleggen van een dergelijke voorwaarde kan worden afgeleid uit artikel 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel biedt dan het wettelijk voorschrift krachtens welke de voorwaarde kan worden gesteld. Overigens is het denkbaar dat de in Zaanstad geregistreerde kindercentra en gastouderbureaus alleen een overeenkomst tot kinderopvang willen aangaan als de betreffende ouders en hun partners bereid zijn akkoord te gaan met overdracht van de gemeentelijke bijdragen. Deze bepaling draagt eraan bij dat de verstrekte tegemoetkoming ook daadwerkelijk voor de beoogde kinderopvang wordt gebruikt. De met de Wet kinderopvang beoogde vraaggestuurde financiering van de kinderopvang komt met deze bepaling niet in gevaar. Het zijn immers nog steeds de ouders die een kindercentrum of gastouderbureau uitzoeken.

Artikel 9 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste vier weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd. De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vier weken voor 1 januari bij de gemeente moeten indienen.

Het derde lid is opgenomen om zeker te zijn dat de beslistermijn voor het verlenen van een tegemoetkoming nooit korter is dan de beslistermijn voor het beoordelen van een eventuele sociaalmedische indicatie.

Artikel 10 Weigeringsgronden

Naast de weigeringsgronden opgenomen in dit artikel zijn uiteraard ook de weigeringsgronden opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het gaat dan met name om artikel 4:35 Algemene wet bestuursrecht. Het tweede lid van deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een eventueel krachtens artikel 8 opgelegde voorwaarde in de praktijk een dode letter blijft.

Artikel 11 Ingangsdatum tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk

  • 1.

    De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op net moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    De datum waarop de kinderopvang van start gaat Met tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4:1 en 4:2 Algemene wet bestuursrecht.

Dit betekent dat een aanvraag:

  • 1.

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • 2.

    moet zijn ondertekend;

  • 3.

    de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

  • 4.

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 12 Periode

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar v66r 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen. Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratie traject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 13 Omvang

Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zelf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg. Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ‘Koakopje’, zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wel een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 Wet kinderopvang, is het niet verplicht voor deze beoordeling advies aan te vragen.

Artikel 14 Vergoeding eigen bijdrage

Omtrent de exacte en totale hoogte van de tegemoetkomingen die ouders en hun partners van het rijk, de gemeenten en het UVW kunnen krijgen bestaat op dit moment nog onzekerheid, omdat deze tegemoetkomingen deels in een nog te publiceren ministeriële regeling moeten worden uitgewerkt. De mogelijkheid bestaat dat ook voor ouders met een inkomen op minimumniveau een eigen bijdrage te betalen resteert. Met deze bepaling wordt de mogelijkheid geboden om, indien daarvoor budgettaire ruimte is, deze ouders tegemoet te komen. Om snel in te kunnen spelen op de veranderingen in de behoeften en de geldstromen is het aan het college opgedragen om - al dan niet - van deze mogelijkheid gebruik te maken.

Het college zal, als het van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, exact moeten bepalen voor welke doelgroepen en tot welk bedrag aan ondersteuning. Krachtens deze bepaling kan het college ook een subsidieplafond vaststellen. Het is vereist dat een eventueel subsidieplafond bekendgemaakt wordt, voordat op daarmee samenhangende aanvragen wordt beslist. Bij de vaststelling van het subsidieplafond dient het college eveneens te bepalen hoe het beschikbare subsidiebedrag wordt verdeeld. Het meest voor de hand ligt dat het beschikbare bedrag wordt verdeeld over de aanvragen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. (Wie het eerst komt die het eerst maalt.)

In de redactie van dit artikel staat dat het moet gaan om een eigen bijdrage die resteert nadat alle vergoedingen die ouders en/of partners kunnen krijgen in aanmerking zijn genomen. Dit betekent dus dat ouders en partners die niet volledig gebruik maken van de bestaande mogelijkheden voor vergoeding nooit via enige regeling op basis van artikel 14 gecompenseerd kunnen worden voor hun verzuim. De vraag of de ouders en partners hiervan enig verwijt gemaakt kan worden speelt daarbij geen enkele rol.

Artikel 15 Inhoud van de beschikking

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 16 Bevoorschotting

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingjaar betreft) De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op voorwaarde van de gemeente en/of op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Verder kan het college regels geven over de hoogte van de voorschotbedragen. Het ligt voor de hand dat deze bedragen gerelateerd worden aan de redelijkerwijs te verwachten vaststelling van de tegemoetkoming. Het derde lid geeft het college een ruime bevoegdheid om de bevoorschotting aan te passen op basis van tussentijds bekend wordende feiten en omstandigheden.

Artikel 17 Opschorting

De artikelen 4:48, 4:49 en 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht geven een algemene wettelijke basis voor het opschorten van de betaling van subsidie- voorschotten. Dit artikel van de verordening spitst de bevoegdheid tot opschorting toe op de tegemoetkoming kinderopvang.

Ingeval van een redelijk vermoeden van schending van de inlichtingenplicht kan er worden overgegaan tot schorsing van de betalingen, onder gelijktijdige verzending van een brief met vragen en een hersteltermijn aan de ouder en/of partner. Wanneer hierop geen of geen adequaat antwoord komt kan op grond van artikel 16, derde lid van de verordening het voorschot geheel worden ingetrokken.

Hoofdstuk 5 Vaststelling

Artikel 18 Vaststelling van de tegemoetkoming

Op grand van artikel 4:47, onderdeel a, Algemene wet bestuursrecht kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoekdoen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Algemene wet bestuursrecht.

Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Algemene wet bestuursrecht luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Het vierde lid van deze bepaling geeft aan wanneer het college op zijn vroegst de tegemoetkoming kan vaststellen. Het vijfde en het zesde lid vervroegen het moment waarop de tegemoetkoming kan worden vastgesteld voor die gevallen waarin dat uit een oogpunt van bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling vereist is. Het zesde lid biedt de mogelijkheid om ingeval van de ontdekking van fraude het hele proces van vaststelling en terugvordering zodanig te versnellen, dat een succesvolle terugvordering in combinatie met het leggen van conservatoir beslag mogelijk wordt.

Artikel 19 Verrekening en terugvordering

Dit artikel regelt in het eerste lid de uitbetaling door de gemeente van enig nog te betalen deel van de tegemoetkoming. In het tweede lid wordt bepaald dat alle ten onrechte verleende tegemoetkomingen moeten worden teruggevorderd. Van deze plicht tot terugvordering kan op verzoek van de belanghebbende worden afgezien indien daartoe dringende redenen bestaan. Het ligt op de weg van de betreffende ouder of partner om deze dringende redenen te stellen en voldoende te onderbouwen. De terugvordering is overigens verder geregeld in artikel 38 van de wet. Het tweede lid van dit artikel verklaart de artikelen 58 tot en met 60 van de Wet werk en bijstand van overeenkomstige toepassing op de terugvordering van gemeentelijke tegemoetkomingen kinderopvang. Dat betekent dat bij beschikking tot terugvordering besloten moet worden en dat een dergelijke beschikking een executoriale titel oplevert Krachtens een beschikking tot terugvordering kan dus ook beslag gelegd worden, op dezelfde wijze als dat voor bijstand kan.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van ouder en partner

Artikel 20 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald

Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 21 Inwerkingtreding en bekendmaking

Zoals in de toelichting op de considerans reeds is betoogd, is het vereist dat deze verordening zo snel mogelijk, doch uiterlijk op 1 oktober as. in werking is getreden, zodat de belanghebbende ouders en hun partners, de kinderopvanginstellingen en de uitvoering zich tijdig op de invoering van de nieuwe wet kunnen voorbereiden. Daarom wordt voorgesteld deze verordening versneld in werking te laten treden.

Artikel 22 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.