Regeling vervallen per 01-10-2010

Monumentenverordening Zaanstad 2005

Geldend van 27-01-2006 t/m 30-09-2010

Intitulé

Monumentenverordening Zaanstad 2005

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Monumentenverordening Zaanstad 2005

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a.

monument:

1. zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

2. terrein en/of water dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

3. complex van zaken, terreinen en/of water dat van algemeen belang is wegens haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde en wegens de samenhang tussen de zaken, terreinen en/of water;

b.

gemeentelijk archeologisch monument:

monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

c.

beschermd gemeentelijk monument:

onroerend of roerend monument als bedoeld onder a, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als zodanig is aangewezen, geen monument betreffende dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de Monumentenverordening van de provincie Noord-Holland;

d.

gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde gemeentelijke monumenten;

e.

beschermd rijksmonument:

onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

f.

kerkelijk monument:

onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een levensbeschouwelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

g

stads- of dorpsgezicht:

de waardevolle verschijningsvorm van een gebied, in zijn stedenbouwkundige en architectonische samenhang, zoals deze wordt gevormd door groepen van zaken, hieronder begrepen bomen, boomgroepen, tuinen, plantsoenen, parken, wegen, straten, dijken, pleinen en bruggen, grachten, vaarten, sloten en andere wateren, die met een of meer tot de groep behorende monumenten een beeld vormen, dat van algemeen belang is wegens de schoonheid of het eigen karakter van het geheel;

h.

beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten:

stads- of dorpsgezichten, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zijn aangewezen als beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten;

i.

monumentencommissie:

de door het college ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid;

j.

archeologisch belangrijke plaats:

(groep van) (on)roerende zaken en/of terreinen, die door hun ligging en geschiedenis van belang zijn voor de archeologische wetenschap;

k.

beschermde archeologisch belangrijke plaats:

archeologisch belangrijke plaats, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als zodanig is aangewezen;

l.

lijst van archeologisch belangrijke plaatsen:

lijst waarop zijn vermeld de van gemeentewege beschermde archeologisch belangrijke plaatsen;

m.

gemeentelijk groenmonument;

een boom, heester of een groep van bomen en/of heesters, al dan niet een compositie vormend met de directe omgeving, welke door de cultuurhistorische context en verschijning, beeldbepalend en kenmerkend is voor het karakter van de openbare ruimte binnen de gemeente Zaanstad;

n.

bouwhistorisch onderzoek:

in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische waarden van een monument;

o.

archeologisch (voor)onderzoek:

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verkrijgen van informatie over, het opsporen en onderzoeken van en het rapporteren over archeologische zaken en terreinen.

Artikel 2 Het gebruik van het monument, het stadsgezicht of de archeologisch belangrijke plaats

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met de gebruiksmogelijkheden van het monument, het stadsgezicht of de archeologisch belangrijke plaats.

Hoofdstuk 2 De aanwijzing tot beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de Monumentencommissie. De Monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na de ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. Burgemeester en wethouders besluiten binnen 16 weken na ontvangst van het advies van de Monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 28 weken na de adviesaanvraag.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de in het derde lid genoemde termijn van 28 weken met 28 weken verlengen. Zij geven de belanghebbenden daarvan kennis binnen de in het derde lid genoemde termijn van 28 weken.

  • 5. Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 7. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of op grond van de Monumentenverordening van de provincie Noord-Holland.

Artikel 4 De voorlopige aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak voorlopig aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Met ingang van de datum waarop het in het eerste lid bedoelde voornemen aan belanghebbenden is meegedeeld, tot het moment dat de aanwijzing als gemeentelijk monument heeft plaatsgevonden en is ingeschreven in het register, dan wel vaststaat dat de zaak niet als gemeentelijk monument zal worden ingeschreven in het register, geniet de zaak voorbescherming.

  • 3. Artikel 3, tweede tot en met vierde lid alsmede artikel 8 tot en met 12 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst en leggen dit openbare register voor een ieder ter inzage.

  • 2. De registratie op de gemeentelijke monumentenlijst omvat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijk monument.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing

  • 3. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken en vervallen van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met vierde lid alsmede het zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij een intrekkingsbesluit op verzoek van de eigenaar kunnen burgemeester en wethouders van hem een documentatie van het monument eisen.

  • 4. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 5. De aanwijzing vervalt indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening van de provincie Noord-Holland.

  • 6. De aanwijzing vervalt indien voor het monument een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid sub a, is verleend, zodra het monument daadwerkelijk is gesloopt.

Hoofdstuk 3 Vergunningverlening voor beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk onroerend monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c.

      een beschermd gemeentelijk roerend monument te vernietigen, in enig opzicht te wijzigen of te verplaatsen buiten de locatie waar het monument thuishoort, anders dan tijdelijk voor normaal onderhoud.

  • 3. Geen vergunning is vereist indien de werkzaamheden voortvloeien uit een aanschrijving als bedoeld in hoofdstuk III, afdeling 2 van de Woningwet.

Artikel 10 Indiening aanvraag, ter inzage legging en zienswijzen

  • 1. De aanvraag van de vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid, moet worden ingediend bij burgemeester en wethouders;

  • 2. De aanvraag om vergunning moet worden ingediend op een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

  • 3. De aanvraag en de daarbij behorende bescheiden moeten in viervoud worden ingediend.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ter beoordeling van de aanvraag nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek.

  • 5. Artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

  • 6. Op de voorbereiding van een besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders het ontwerp van het besluit ter inzage leggen na ontvangst van het advies, bedoeld in artikel 11, tweede lid.

  • 7. Zienswijzen kunnen door een ieder worden ingediend.

Artikel 11 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de Monumentencommissie.

  • 2. De Monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Indien burgemeester en wethouders niet binnen de in artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht vermelde termijn beslissen, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 4. De werking van de vergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften verbinden betreffende de uitvoering en de materiaaltoepassing.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Burgemeester en wethouders verlenen met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 9, tweede lid, niet naleeft;

    • c.

      blijkt dat de omstandigheden aan de zijde van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen of

    • d.

      binnen twee jaar na het onherroepelijk worden, van de vergunning geen gebruik is gemaakt.

  • 2. De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Monumentencommissie.

Hoofdstuk 4 Archeologisch belangrijke plaats

Artikel 14 Aanwijzing archeologisch belangrijke plaats

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, archeologisch belangrijke plaatsen voorlopig aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of op grond van de Monumentenverordening van de provincie Noord-Holland.

  • 3. Artikel 3, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De in dit artikel beschreven procedure is van overeenkomstige toepassing op het besluit een archeologisch belangrijke plaats van de lijst van archeologisch belangrijke plaatsen af te voeren.

Artikel 15 Vergunning

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op archeologisch belangrijke plaatsen, die op de lijst van archeologisch belangrijke plaatsen zijn vermeld:

    • a.

      graafwerk te verrichten, behoudens de normale onderhoudswerkzaamheden en ten behoeve van noodzakelijk archeologisch onderzoek, op een diepte van meer dan 0,3 m onder het maaiveld, tenzij in de lijst van archeologisch belangrijke plaatsen een afwijkende maat is aangegeven;

    • b.

      aanwezige (delen van) fundamenten of andere, met de archeologische structuren verband houdende, zaken af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • c.

      zich met een metaaldetector op archeologisch belangrijke plaatsen te bevinden.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor werken of werkzaamheden waarvan de onmiddellijke uitvoering door het bevoegd gezag nodig wordt geoordeeld om dringend en dreigend gevaar tegen te gaan of vermeerdering van geleden schade te voorkomen.

Hoofdstuk 5 Vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten

Artikel 16 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. De aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 moet worden ingediend op een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ter beoordeling van de aanvraag nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek.

  • 3. De aanvraag en de daarbij behorende bescheiden moeten in viervoud worden ingediend.

  • 4. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de Monumentencommissie.

  • 5. De Monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 6. Bij overschrijding van de in het vierde lid genoemde termijn wordt de Monumentencommissie geacht positief geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 6 De bescherming van gemeentelijke stads- of dorpsgezichten

Paragraaf 1 De aanwijzing tot beschermde stads- of dorpsgezichten

Artikel 17 De aanwijzing en plaatsing op de lijst

  • 1. De gemeenteraad kan op voordacht van het college een deel of delen van de gemeente aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven.

  • 3. De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

  • 4. Het college registreert de beschermde gezichten op de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten.

  • 5. De gemeentelijke lijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de op een kaart aangegeven gebiedsbegrenzing en een beschrijving van het gebied met de daarin begrepen cultuurhistorische waarden.

  • 6. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 12 weken na ontvangst van de adviesaanvraag.

  • 7. De gemeenteraad beslist binnen 16 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 28 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 18 Het intrekken van de aanwijzing

  • 1. De raad trekt een aanwijzing van een stads- of dorpsgezicht als beschermd stads of dorpsgezicht niet in en voert een stads- of dorpsgezicht niet af van de lijst beschermde stads- en dorpsgezichten dan na de monumentencommissie te hebben gehoord.

  • 2. Artikel 8, tweede, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19 Bestemmingsplan

  • 1. Ter bescherming van een op de lijst geplaatste stads- of dorpsgezicht stelt de gemeenteraad een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing bepaalt de gemeenteraad in hoeverre een geldend bestemmingsplan als beschermend plan in de zin van het eerste lid kan worden aangemerkt.

  • 3. Voorzover in een gebied dat is aangewezen als een beschermd stads- of dorpsgezicht nog geen bestemmingsplan als bedoeld in dit artikel van kracht is, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders.

  • 4. Op de behandeling van aanvragen om een vergunning zijn de artikelen 10, 11, 12 en 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Geen vergunning als bedoeld in het derde lid is vereist voor bouwwerken waarvoor op grond van de Woningwet of een op grond van de Woningwet vastgestelde algemene maatregel van bestuur geen bouwvergunning is vereist.

Paragraaf 2 Rechtgevolgen beschermd stads- en dorpsgezicht

Artikel 20 Verbodsbepalingen

  • 1. Het is verboden bouwwerken die gelegen zijn in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      bouwwerken te verstoren, te plaatsen, op te richten, af te breken, te verplaatsen of in enig ander opzicht te wijzigen;

    • b.

      bouwwerken te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het stads- of dorpsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c.

      onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, wateren, bomen, erfafscheidingen- niet zijnde een bouwwerk- en straatmeubilair te wijzigen.

  • 3. Op de behandeling van aanvragen om een vergunning zijn de artikelen 10, 11, 12 en 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De vergunning kan, ingeval van afbraak als bedoeld in het tweede lid, worden geweigerd indien een bouwvergunning kan worden verleend voor een in plaats van het te slopen bouwwerk nieuw op te richten bouwwerk, doch deze nog niet is aangevraagd.

  • 5. De vergunning kan, ingeval van afbraak als bedoeld in het tweede lid, worden aangehouden indien de bouwvergunning voor een in plaats van het te slopen bouwwerk nieuw op te richten bouwwerk is aangevraagd, doch op die aanvraag nog niet is beslist. De aanhouding duurt totdat onherroepelijk op die aanvraag is beslist.

Hoofdstuk 7 De monumentencommissie

Artikel 21 De advisering door de commissie van deskundigen

De samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van de commissie wordt geregeld in het “Reglement op de Monumentencommissie”.

Hoofdstuk 8 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 22 Strafbepaling

Op overtreding van het bepaalde in artikel 9, artikel 15 en artikel 20 van deze verordening staat een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 23 Toezicht en opsporing

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de bij besluit van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

  • 2. Met de opsporing van de in deze verordening strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren voorzover zij tevens buitengewoon opsporingsambtenaar zijn.

Artikel 24 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1. Voorzover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten treedt zij in werking een dag na bekendmaking in het Gemeenteblad.

  • 2. De Monumentenverordening Zaanstad 1996, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 7 november 1996, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten vervalt op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

  • 3. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, het tweede lid van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De Monumentenverordening Zaanstad 1996, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 7 november 1996, voor zover het betreft bepalingen over rijksmonumenten vervalt op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

  • 5. De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6. De beschermde gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 7. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lidingetrokken verordening.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Monumentenverordening Zaanstad 2005'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 26 januari 2006.

De Griffier
De Voorzitter

Bijlage A

Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 14, het eerste lid van deze verordening of als in artikel 11, het tweede lid van de Monumentenwet 1988, bevat in elk geval de volgende bescheiden in viervoud:

  • a.

    een beknopte beschrijving van het te verrichten werk, waarin in elk geval inzicht wordt gegeven in de ontgrondingsdiepte(n) en het eventuele funderingsplan;

  • b.

    een situatietekening schaal 1:1000;

  • c.

    tekeningen van de bestaande en de te maken toestand in plattegrond, schaal 1:200, zo nodig 1:100;

  • d.

    tekeningen van de bestaande en de te maken toestand in doorsneden, schaal 1:100, zo nodig 1:50.