Regeling vervallen per 01-01-2010

Bijzondere subsidieverordening Lokaal Sociaal Beleid

Geldend van 26-01-2006 t/m 31-12-2009

Intitulé

Bijzondere subsidieverordening lokaal sociaal beleid

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Behoudens de begripsomschrijvingen van artikel 1 van de Algemene subsidieverordening, wordt in deze bijzondere subsidieverordening verstaan onder:

organisatie:

aanvrager dan wel subsidieontvanger zoals omschreven in artikel 1 van de

verordening;

professionele organisatie:

een organisatie met personeel in dienst of een organisatie waarvan de activiteiten niet of in geringe mate door vrijwilligers worden verricht en/of waarvan de inspanning van de vrijwilligers in kwantitatieve zin ruimschoots worden overtroffen door de inspanningen van het personeel;

project:

een in tijd beperkte resultaatgerichte activiteit die bij voorkeur in een samenwerkingsverband door verschillende organisaties wordt uitgevoerd en waarbij de activiteit een directe relatie heeft met de inhoudelijk geformuleerde gemeentelijke beleidsprioriteiten;

projectaanvraag:

de aanvraag van subsidie ten behoeve van een project;

verordening:

de Algemene subsidieverordening;

vrijwilligersorganisaties:

organisatie die worden bestuurd en geleid door vrijwilligers en waarvan de activiteiten door vrijwilligers worden uitgevoerd ofwel een organisatie niet zijnde een professionele organisatie.

Artikel 2 Reikwijdte bijzondere subsidieverordening

Deze bijzondere subsidieverordening is – onverlet het bepaalde in de verordening – van toepassing op:

  • 1.

    waarderingssubsidies voor incidentele, structurele of jaarlijks terugkerende incidentele activiteiten van: organisaties op het gebied van amateurkunst, vrijwilligerorganisaties en kunst- en cultuurorganisaties;

  • 2.

    incidentele subsidies ten behoeve van projecten van professionele organisaties.

Hoofdstuk 2 Waarderingssubsidies voor organisaties op het gebied van amateurkunst, voor vrijwilligersorganisaties en voor kunst- en cultuurorganisaties

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 3 Reikwijdte bepalingen hoofdstuk 2

  • 1. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn - onverlet het bepaalde in de verordening - van toepassing op waarderingssubsidies ten behoeve van:

    • a.

      organisaties op het gebied van amateurkunst;

    • b.

      vrijwilligersorganisaties;

    • c.

      kunst- en cultuurorganisaties;

    • d.

      jaarlijks terugkerende incidentele activiteiten;

    • e.

      incidentele activiteiten voor zover het activiteiten betreft van de onder a tot en met c genoemde organisaties.

  • 2. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

    • a.

      organisaties die naar het oordeel van het college als professionele organisatie zijn aan te merken, of

    • b.

      organisaties waarmee uitvoeringsovereenkomsten gesloten zijn, of

    • c.

      organisaties die activiteiten verrichten ter ondersteuning van vrijwilligersorganisaties, zoals koepelorganisaties of steunpunten.

Paragraaf 2 Subsidieaanvraag en beslissingstermijn subsidieverlening

Artikel 4 Aanvraag en beslissingstermijn subsidieverlening

  • 3. De aanvraag voor waarderingssubsidie, niet zijnde een incidentele subsidie als bedoeld in paragraaf 8, wordt ingediend voor 1 juli van het jaar voorafgaande aan het tijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 4. Het college beslist op de aanvraag voor waarderingssubsidie, niet zijnde een incidentele subsidie als bedoeld in paragraaf 8, voor 31 december voorafgaand aan het tijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

Paragraaf 3 Algemene subsidiecriteria en maximale hoogte subsidie

Artikel 5 Algemene criteria

Subsidie in de vorm van een waarderingssubsidie wordt slechts verleend indien is voldaan aan de volgende algemene criteria:

  • 1.

    de organisatie voert reeds tenminste twee jaar de door haar beoogde activiteiten in Zaanstad uit, al of niet ondersteund door incidentele subsidie;

  • 2.

    de organisatie is een organisatie zonder winstoogmerk;

  • 3.

    door de organisatie worden activiteiten uitgevoerd voor, met of door inwoners van Zaanstad;

  • 4.

    de organisatie wordt voornamelijk gedreven door vrijwilligers, woonachtig in Zaanstad;

  • 5.

    een minimaal aantal activiteiten vindt plaats binnen de grenzen van de gemeente en is zichtbaar en openbaar toegankelijk voor Zaanse burgers;

  • 6.

    de activiteiten dragen bij aan de uitvoering van en passen in (een onderdeel van) het gemeentelijk lokaal sociaal beleid;

  • 7.

    de organisatie heeft een bepaald minimaal aantal leden of deelnemers dat woonachtig is in Zaanstad, zoals aangegeven in artikel 13 en artikel 17, tenzij het betreffende ledenaantal, gezien de achterban van de organisatie, naar het oordeel van het college niet van de organisatie gevergd kan worden;

  • 8.

    de organisatie steunt voornamelijk op eigen inkomsten en eigen bijdragen van de leden of deelnemers, waarbij de subsidie als financiële steun in de rug dient.

Artikel 6 Beperking subsidiabele activiteiten

  • 9. Indien een organisatie in meer categorieën, zoals beschreven in artikel 3, activiteiten verricht die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen, dan beslist het college voor welke van deze categorieën subsidie wordt verleend. Onverlet het bepaalde in artikel 8, wordt voor maximaal drie categorieën subsidie verleend.

  • 10. Indien aan een organisatie als bedoeld in het vorige lid subsidie wordt verleend, dan zijn daarbij de toewijzingscriteria op de betreffende categorie waarvoor subsidie wordt aangevraagd in volle omvang van toepassing.

Artikel 7 Weigeringsgronden

  • 11. Subsidie wordt in ieder geval geweigerd indien de te organiseren activiteiten van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard zijn.

  • 12. Subsidie kan verder worden geweigerd indien:

    • a.

      de activiteiten aanvullend zijn op het bestaande gesubsidieerde aanbod van andere organisaties, of

    • b.

      gemeentelijk beleid concentratie voorstaat in plaats van verdeeldheid.

Artikel 8 Maximale subsidie

  • 13. De subsidie per organisatie is maximaal € 20.000,- per jaar.

  • 14. De hoogte van de subsidie zoals die op basis van de toewijzingscriteria is bepaald, is het maximale bedrag dat een organisatie voor die betreffende periode kan ontvangen.

Artikel 9 Subsidietijdvak

Met uitzondering van de subsidies voor de activiteiten zoals bedoeld in paragraaf 7 en 8 van dit hoofdstuk, wordt de subsidie in de vorm van een waarderingssubsidie voor een tijdvak van een kalenderjaar vastgesteld.

Artikel 10 Verminderde informatieplicht

De organisatie die een waarderingssubsidie ontvangt hoeft in afwijking van artikel 14 lid 1 onder d van de verordening geen accountantsverklaring in te dienen over haar jaarlijkse verantwoording.

Paragraaf 4 Organisaties op het gebied van amateurkunst

Artikel 11 Doelgroep

Tot de amateurkunst worden gerekend:

  • a.

    zang-, (volks)dans- en majorette verenigingen;

  • b.

    schilderskringen en foto-, video- en populaire muziekclubs;

  • c.

    bands, harmonie- en fanfareverenigingen;

  • d.

    toneelverenigingen en andere theatergroepen;

  • e.

    opera- en operetteverenigingen.

Artikel 12 Aanvullende specifieke criteria

In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria gelden voor de in artikel 11 genoemde organisaties de volgende specifieke criteria:

  • a.

    de organisatie is aangesloten bij een landelijke organisatie op het gebied van de amateurkunst;

  • b.

    de organisatie verzorgt in beginsel tenminste tweemaal per kalenderjaar binnen de gemeente Zaanstad een openbaar optreden of presentatie. Toneel- en oratoriumverenigingen kunnen volstaan met één optreden per jaar en opera- en operetteverenigingen met drie optredens per twee achtereenvolgende kalenderjaren;

  • c.

    de organisatie vraagt van haar leden een contributie overeenkomstig de door de landelijke organisatie aanbevolen hoogte, of van een vergelijkbare hoogte;

  • d.

    de uitvoering van de activiteiten wordt begeleid door een deskundige die in het bezit is van een diploma in het betreffende vakgebied.

Artikel 13 Minimaal aantal leden

  • 2. Subsidie wordt slechts verleend indien de organisatie een ledenaantal heeft van tenminste: 10 als het een toneelvereniging, andere theater- of dansgroep of schilderskring betreft; 10 als het een foto-, video- of populaire muzikantenclub betreft; 15 als het een zang-, muziek- of oratoriumvereniging of majoretteverenigingen betreft; 20 als het een tamboerkorps, drumfanfare of blazersensemble betreft; 25 als het een fanfaregezelschap, brassband, opera- of operettevereniging betreft; 30 als het een harmoniegezelschap betreft; 36 als het een symfonieorkest betreft;

  • 3. Slechts indien tenminste 2/3 van het aantal leden in Zaanstad woont, komt de organisatie in aanmerking voor het basisbedrag als bedoeld in artikel 14.

  • 4. Peildatum voor het aantal leden is 1 januari van het jaar voorafgaande aan het tijdvak waarop de subsidie-aanvraag betrekking heeft.

Artikel 14 Grondslag subsidieberekening

  • 5. De subsidie bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per lid woonachtig in Zaanstad.

  • 6. De bedragen worden jaarlijks door het college vastgesteld en ze worden bekend gemaakt voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Paragraaf 5 Vrijwilligersorganisaties

Artikel 15 Doelgroep

Tot de vrijwilligersorganisaties worden gerekend:

  • a.

    jeugdorganisaties;

  • b.

    organisaties voor belangenbehartiging en ontmoeting van specifieke groepen, waartoe gerekend worden organisaties voor ouderen;

  • c.

    organisaties voor belangenbehartiging en integratie, waartoe gerekend worden de allochtone vrouwenorganisaties;

  • d.

    vrijwilligershulpdiensten.

Artikel 16 Aanvullende specifieke criteria

In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria gelden voor de in artikel 15 genoemde organisaties de volgende specifieke criteria:

  • 1.

    voor jeugdorganisaties geldt dat:

    • a.

      de organisatie jongeren activiteiten aanbiedt ter bevordering van hun ontwikkeling, ontplooiing en maatschappelijke participatie, en/of ter bevordering van hun vrije tijdsbesteding;

    • b.

      de activiteiten van de organisatie verspreid over het gehele jaar plaatsvinden en met een gemiddelde van één activiteit per week;

    • c.

      de organisatie contributie van haar leden vraagt.

  • 2.

    voor organisaties voor belangenbehartiging en ontmoeting van specifieke groepen geldt dat:

    • a.

      de activiteiten van de organisatie met name gericht zijn op activering en participatie middels ontmoeting en voorlichting;

    • b.

      de organisatie haar leden vertegenwoordigt in gemeentelijke bestuursadviesorganen;

    • c.

      de organisatie contributie vraagt van haar leden of een bijdrage in de deelname aan activiteiten.

  • 3.

    voor organisaties voor belangenbehartiging en integratie geldt dat:

    • a.

      de organisatie leden telt;

    • b.

      de activiteiten van de organisatie met name gericht zijn op:

      • -

        emancipatie, participatie en integratie van specifieke groepen;

      • -

        zorg en volksgezondheid;

      • -

        cultuurparticipatie;

      • -

        achterstandsbestrijding;

    • c.

      de organisatie in haar activiteiten regelmatig aandacht besteedt aan tenminste drie van de onder b genoemde terreinen;

    • d.

      de activiteiten van de organisatie:

      • -

        divers van aard zijn (voorlichting, cursus, themabijeenkomsten);

      • -

        verspreid over het gehele jaar plaatsvinden met een gemiddelde van één activiteit per week;

      • -

        zowel op de jeugd als op de volwassenen gericht zijn;

    • e.

      de organisatie contributie vraagt van haar ledenof een bijdrage in de deelname aan activiteiten.

  • 4.

    voor vrijwilligershulpdiensten geldt dat:

    • a.

      de activiteiten van de organisatie gericht zijn op bewoners van Zaanstad die in min of meer behoeftige omstandigheden verkeren;

    • b.

      de activiteiten uitgevoerd worden door vrijwilligers.

Artikel 17 Minimaal aantal leden

  • 1. Subsidie wordt slechts verleend indien de organisatie een ledenaantal heeft van tenminste: 75 in de leeftijd van 0 tot 23 jaar als het een jeugdorganisatie betreft; 200 als het een organisatie betreft voor de belangenbehartiging voor en ontmoeting van specifieke groepen; 50 als het een organisatie betreft voor belangenbehartiging en integratie;

  • 2. Slechts indien tenminste 2/3 van het aantal leden in Zaanstad woont, komt de organisatie in aanmerking voor het basisbedrag als bedoeld in artikel 18.

  • 3. Bij de vrijwilligershulpdiensten dienen tenminste 50 vrijwilligers actief betrokken te zijn en als lid te zijn ingeschreven.

  • 4. Peildatum voor het aantal leden of vrijwilligers is 1 januari van het jaar voorafgaande aan het tijdvak waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

Artikel 18 Grondslag subsidieberekening

  • 1. Voor jeugdorganisaties bestaat de subsidie uit een basisbedrag van en een bedrag per lid tussen de 0 en 23 jaar en woonachtig in Zaanstad.

  • 2. Voor organisaties voor de belangenbehartiging voor en ontmoeting van ouderen geldt een subsidie per lid dat woonachtig is in Zaanstad.

  • 3. Voor organisaties voor belangenbehartiging en integratie bestaat de subsidie uit een basisbedrag en een bedrag per lid dat woonachtig is in Zaanstad.

  • 4. Voor vrijwilligershulpdiensten bestaat de subsidie uit een basisbedrag en een bedrag voor elke 8 uur uitvoerend vrijwilligerswerk.

  • 5. De in dit artikel bedoelde bedragen worden jaarlijks door het college vastgesteld en ze worden bekend gemaakt voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Paragraaf 6 Diverse kunst- en cultuurorganisaties

Artikel 19 Doelgroep

Tot de kunst- en cultuurorganisaties worden gerekend de organisaties, gevestigd in Zaanstad die een bijdrage leveren aan de realisatie van het vigerend gemeentelijk cultuurbeleid.

Artikel 20 Aanvullende specifieke criteria

In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria moeten de activiteiten van de organisatie passen in het vigerend gemeentelijk cultuurbeleid. Daarbij wordt in het bijzonder gelet op de volgende toetsingscriteria:

  • a.

    publiciteit en promotie;

  • b.

    samenhang en samenwerking en

  • c.

    culturele diversiteit.

Paragraaf 7 Waarderingssubsidie voor jaarlijks terugkerende incidentele activiteiten

Artikel 21 Doelgroep

Het college kan aan de organisaties genoemd in artikel 3 lid 1 subsidie verlenen voor de volgende jaarlijks terugkerende incidentele activiteiten:

  • a.

    activiteiten gerelateerd aan gemeentelijk beleid;

  • b.

    herdenkingsactiviteiten georganiseerd door herdenkingscomités;

  • c.

    vormings- en ontwikkelingswerk.

Artikel 22 Aanvullende specifieke criteria activiteiten gerelateerd aan gemeentelijk beleid

In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria kan voor activiteiten gerelateerd aan het gemeentelijk beleid slechts subsidie worden verleend indien ook aan de volgende specifieke criteria is voldaan:

  • a.

    uit de begroting blijkt welke baten verwacht worden en op welke wijze er een tekort is dat subsidie rechtvaardigt;

  • b.

    de activiteit richt zich op tenminste 100 deelnemers woonachtig in Zaanstad.

  • a.

    Grondslag subsidieberekening voor de in artikel 21 onder a genoemde activiteiten

Het college bepaalt de hoogte van de subsidie op basis van het door hem als onvermijdelijk geachte financieel tekort voor de activiteiten.

Artikel 23 Aanvullende specifieke criteria herdenkingsactiviteiten

In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria kan voor herdenkingsactiviteiten slechts subsidie worden verleend indien ook aan de volgende specifieke criteria is voldaan:

  • a.

    de activiteit richt zich op de herdenking van de tweede wereldoorlog en het vieren van de bevrijding door middel van georganiseerde bijeenkomsten en

  • b.

    bij de uitvoering van de activiteit zijn tenminste 10 vrijwilligers betrokken.

Artikel 24 Grondslag subsidieberekening herdenkingsactiviteiten

  • 1. De subsidie bestaat uit een basisbedrag per herdenkingscomité en een bedrag voor elk monument dat onder de verantwoordelijkheid van een herdenkingscomité valt. De bedragen worden jaarlijks door het college vastgesteld en worden bekend gemaakt voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2. De subsidie bestaat uit een bedrag per vijf jaar, dat in vijf gelijke, jaarlijkse termijnen betaald wordt en bedoeld is als bijdrage voor het eens in de vijf jaar vieren van de bevrijding.

Artikel 25 Aanvullende specifieke criteria activiteiten vormings- en ontwikkelingswerk

In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria kan voor vormings- en ontwikkelingswerk slechts subsidie worden verleend indien ook aan de volgende specifieke criteria is voldaan:

  • 1.

    de activiteit betreft de deskundigheidsbevordering van kaderleden (kadertraining) waarbij de kaderleden vrijwilligers zijn en de organisatie naar het oordeel van het college niet als professionele organisatie kan worden aangemerkt;

  • 2.

    aan de activiteit nemen maximaal 10 deelnemers deel;

  • 3.

    de activiteit kan niet zonder gemeentelijke subsidie worden gerealiseerd, ofwel de activiteit kan niet worden bekostigd door een andere organisatie of een ander orgaan.

Artikel 26 Grondslag subsidieberekening vormings- en ontwikkelingswerk

  • 1. Per organisatie of groep van samenwerkende organisaties wordt maximaal één training gesubsidieerd per twee jaar;

  • 2. De subsidie bestaat uit een bedrag per deelnemer en kent een maximum per organisatie. Deze bedragen worden jaarlijks door het college vastgesteld en worden bekend gemaakt voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Paragraaf 8 Incidentele subsidies

Artikel 27 Doelgroep

Aan organisaties genoemd in artikel 3 lid 1 kan met inachtneming van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen subsidie worden verleend voor incidentele activiteiten.

Artikel 28 Vaststellen subsidieplafond

In afwijking van het gestelde in artikel 5 van de verordening wordt het jaarbudget op de gemeentebegroting verdeeld in twee gelijke delen: deze dienen als subsidieplafond voor respectievelijk het eerste en het tweede halfjaar.

Artikel 29 Indienen van aanvragen

Een aanvraag voor een incidentele subsidie kan lopende het gehele jaar worden ingediend

Artikel 30 Aanvullende specifieke criteria incidentele activiteiten

In aanvulling op de in artikel 5 genoemde algemene criteria kan voor incidentele subsidie slechts subsidie worden verleend indien ook aan de volgende specifieke criteria is voldaan:

  • 1.

    de activiteit is voor Zaanstad vernieuwend of bijzonder van aard;

  • 2.

    de activiteit richt zich op tenminste 100 deelnemers woonachtig in Zaanstad;

  • 3.

    uit de begroting blijkt welke baten verwacht worden, op welke wijze gestreefd wordt naar het generen van inkomsten en op welke wijze er een tekort is dat subsidie rechtvaardigt.

Artikel 31 Grondslag subsidieberekening incidentele activiteiten

Het college bepaalt de hoogte van de subsidie op basis van het door hem als onvermijdelijk geachte financieel tekort voor de activiteiten.

Hoofdstuk 3 Subsidies ten behoeve van projecten van professionele organisaties

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 32 Reikwijdte bepalingen hoofdstuk 3

De bepaling van dit hoofdstuk zijn – onverlet het bepaalde in de verordening – van toepassing op subsidies ten behoeve van projecten van professionele organisaties.

Paragraaf 2. Subsidiecriteria

Artikel 33 Subsidiecriteria

  • 1. Subsidie voor een project wordt slechts verleend indien is voldaan aan de volgende criteria:

    • 1.

      het betreft een project van een professionele organisatie, al dan niet in samenwerking met één of meer niet-professionele organisaties;

    • 2.

      de activiteit zoals in het project beschreven en voorgesteld heeft een directe relatie met de inhoudelijk geformuleerde gemeentelijke beleidsprioriteiten;

    • 3.

      de activiteit zoals in het project beschreven en voorgesteld:

      • a

        is vernieuwend of bijzonder voor Zaanstad;

      • b

        is door de gemeente als beleidsprioriteit aangemerkt;

      • c

        is qua uitvoering vooralsnog niet inpasbaar in reguliere activiteiten;

      • d

        vraagt qua uitvoerig geen routinematige aanpak;

      • e

        is gericht op implementatie in reguliere activiteiten.

  • 2. Indien de uitkomsten van de activiteit zoals in het project beschreven en voorgesteld niet of niet geheel te voorzien zijn, dan hoeft dit geen belemmering te zijn voor subsidieverlening.

  • 3. Een project kan betrekking hebben op een meerjarig subsidietijdvak.

Paragraaf 3. Aanvraag op verzoek van gemeente en subsidieverlening

Artikel 34 Aanvraag op basis van door gemeente genoemde onderwerpen

De gemeenteraad kan met het oog op reeds gesignaleerde problematiek, dan wel in het kader van een speerpunt van het gemeentelijk welzijnsbeleid, op de gemeentelijke begroting een bedrag reserveren op grond waarvan het college professionele organisaties kan uitnodigen een projectaanvraag in te dienen. In dat geval gelden voor de aanvraag en de subsidieverlening de bepalingen van deze paragraaf.

Artikel 35 Projectaanvraag

  • 1. In opdracht van het college wordt een probleemanalyse opgesteld, op grond waarvan het college professionele organisaties uitnodigt een globale projectaanvraag in te dienen. Het college geeft daarbij aan binnen welke termijn de projectaanvragen moeten worden ingediend.

  • 2. De projectaanvraag bevat tenminste een beschrijving van de volgende elementen:

    • a.

      probleemstelling;

    • b.

      probleemanalyse;

    • c.

      beoogd resultaat (doelstelling en uitgangspunten);

    • d.

      ervaringen tot nu toe (stedelijk en landelijk);

    • e.

      wijze waarop het beoogd resultaat wordt gerealiseerd en met welke tussenresultaten;

    • f.

      wijze waarop het resultaat na afloop van het project wordt geïmplementeerd in het reguliere werk;

    • g.

      randvoorwaarden met betrekking tot de uitvoering;

    • h.

      betrokken partijen en de projectorganisatie;

    • i.

      planning;

    • j.

      informatievoorziening (tussentijdse rapportages en evaluatie);

    • k.

      raming van baten en lasten.

  • 3. Het college kan aanvullende informatie vragen.

  • 4. Met de indieners van de globale projectaanvraag worden door de gemeente besprekingen gevoerd.

  • 5. Het college maakt een keuze voor één of twee projectaanvragen en nodigt de betreffende organisaties uit om een aangescherpte, definitieve projectaanvraag in te dienen.

Artikel 36 Subsidieverlening

Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de definitieve projectaanvraag. Het college kan deze termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

Paragraaf 4. Aanvraag op initiatief van professionele organisatie en subsidieverlening

Artikel 37 Aanvraag op initiatief van professionele organisatie

Indien in de gemeentebegroting (nog) geen budget is gereserveerd op grond waarvan professionele organisaties worden uitgenodigd een projectaanvraag in te dienen, dan kan een professionele organisatie op eigen initiatief een projectaanvraag indienen. In dat geval gelden voor de aanvraag en de subsidieverlening de bepalingen van deze paragraaf.

Artikel 38 Projectaanvraag

  • 1. Een professionele organisatie kan te allen tijde, al dan niet gezamenlijk met andere instellingen, een voorlopige projectaanvraag indienen, met inachtneming van het in artikel 36 tweede lid bepaalde.

  • 2. Op basis van de projectaanvraag, het gemeentelijk beleid en de gemeentelijke budgettaire mogelijkheden bespreken het college en de aanvrager de projectaanvraag.

  • 3. Indien er voor het college op grond van de voorlopige aanvraag en de bespreking voldoende gronden zijn voor een vervolg van de procedure, werkt de aanvrager de voorlopige projectaanvraag nader uit of stelt deze bij.

  • 4. Indien er voor de gemeente onvoldoende grond is voor een vervolg van de procedure, dan kan de aanvrager de projectaanvraag schriftelijk intrekken zodat verdere behandeling achterwege kan blijven. In plaats van de aanvraag in te trekken, kan de aanvrager de projectaanvraag – al dan niet gewijzigd - handhaven, waarna deze alsnog zal worden behandeld.

Artikel 39 Subsidieverlening

  • 1. Het college beslist over de definitieve projectaanvraag binnen acht weken na ontvangst van de definitieve projectaanvraag. Het college kan deze termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 2. Indien het college vóór 1 april een beslissing neemt, dan kan de beslissing inhouden dat:

    • a.

      de projectaanvraag wordt afgewezen, of

    • b.

      dat de projectaanvraag geheel of gedeeltelijk meegenomen zal worden bij het opstellen van de gemeentebegroting voor het volgende begrotingsjaar, zodat – indien de raad daartoe voldoende middelen op de gemeentebegroting opneemt - het project in dat begrotingsjaar van start kan gaan, of

    • c.

      de projectaanvraag geheel of gedeeltelijk wordt gehonoreerd waarbij de uitvoering van het project kan starten in hetzelfde jaar als waarin het college een beslissing neemt.

  • 3. Indien het college na 1 april een beslissing neemt, dan kan de beslissing inhouden dat:

    • a.

      de projectaanvraag wordt afgewezen, of

    • b.

      dat de projectaanvraag geheel of gedeeltelijk zal worden meegenomen bij het opstellen van de gemeentebegroting voor het jaar volgend op het eerstvolgende begrotingsjaar, zodat – indien de raad daartoe voldoende middelen op de gemeentebegroting opneemt - het project in dat (tweede) begrotingsjaar van start kan gaan, of

    • c.

      de projectaanvraag geheel of gedeeltelijk wordt gehonoreerd waarbij de uitvoering van het project kan starten in hetzelfde jaar als waarin het college een beslissing neemt.

  • 4. De beschikking tot subsidieverlening regelt de onderwerpen die de Awb hieraan stelt; waaronder in ieder geval de termijn waarbinnen de aanvraag voor de beschikking tot subsidievaststelling moet zijn gedaan.

Paragraaf 5. Subsidievaststelling

Artikel 40 Subsidievaststelling

  • 1. Voor de beschikking tot subsidievaststelling wordt een aanvraag bij het college ingediend.

  • 2. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in op de wijze en binnen de termijn zoals bij de subsidieverlening en in de algemene subsidieverordening is bepaald.

Hoofdstuk 4 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 41 Citeerartikel

Deze bijzondere verordening kan worden aangehaald als: Bijzondere subsidieverordening lokaal sociaal beleid.

Artikel 42 Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, afwijken van het bepaalde in deze verordening, indien een strikte toepassing daarvan zal leiden tot een onevenredige benadeling van de aanvrager of subsidieontvanger

Artikel 43 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1. Deze bijzondere verordening treedt in werking zes weken na de bekendmaking ervan.

  • 2. De “beleidregels subsidieverordening welzijn 1999, deel A en deel C”, vastgesteld door het college op 6 juli 1999, vervallen op het in het eerste lid bedoelde tijdstip, met dien verstande dat de daarin neergelegde bepalingen van kracht blijven ten aanzien van subsidies die voor dit tijdstip zijn verleend.

  • 3. De “beleidregels subsidieverordening welzijn 1999, deel B”, vastgesteld door het college op 6 juli 1999, blijven van kracht, met dien verstande dat vanaf het in het eerste lid bedoelde tijdstip:

    • a.

      in paragraaf 1.1 voor “Algemene Subsidieverordening Welzijn 1999” dient te worden gelezen: “Algemene subsidieverordening”;

    • b.

      in paragraaf 2.1. voor ´subsidieverordening sociaal cultureel werk 1994´ dient te worden gelezen ´Algemene subsidieverordening´.

    • c.

      in paragraaf 3.1 voor “ASW” dient te worden gelezen: “Algemene subsidieverordening”;

    • d.

      in paragraaf 3.2 voor “artikel 8 lid 2 en artikel 17 lid 2 Algemene Subsidieverordening Welzijn 1999” dient te worden gelezen: “artikel 14 lid 4 Algemene subsidieverordening”;

    • e.

      in paragraaf 3.3 voor “Deze aanpassing bestaat uit het volgende:” dient te worden gelezen: “In afwijking van artikel 5 van de Algemene subsidieverordening bestaat deze aanpassing uit het volgende:”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 oktober 2003.

Gewijzigd in de openbare vergadering van 22 december 2005

voorzitter
raadsgriffier

Toelichting behorende bij de bijzondere subsidieverordening lokaal sociaal beleid

Algemeen

Deze bijzondere subsidieverordening is gebaseerd op de Algemene subsidieverordening. Een bijzondere subsidieverordening bevat nadere regels voor subsidies op een specifiek beleidsterrein, in dit geval op het brede terrein van het lokaal sociaal beleid. De bijzondere subsidieverordening komt niet in de plaats van de Algemene subsidieverordening. De bepalingen van de Algemene subsidieverordening blijven onverkort gelden, tenzij de bijzondere subsidieverordening afwijkt van de Algemene subsidieverordening (artikel 2 lid 2 van de Algemene subsidieverordening). Het college is op grond van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd om ter uitvoering van deze bijzondere subsidieverordening nadere regels ofwel beleidsregels vast te stellen.

De bijzondere subsidieverordening bestaat uit een aantal hoofdstukken:

1: Algemene bepalingen

2: Waarderingssubsidies voor organisaties op het gebied van amateurkunst, voor vrijwilligersorganisaties en voor kunst- en cultuurorganisaties

3: Subsidies ten behoeve van projecten van professionele organisaties

4: Slot- en overgangsbepalingen

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt, in aanvulling op de begripsomschrijving van artikel 1 van de Algemene subsidieverordening, een aantal begrippen omschreven. Deze begrippen behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 2 Reikwijdte bijzondere subsidieverordening

De bijzondere subsidieverordening geldt voor zogenaamde waarderingssubsidies en voor subsidies ten behoeve van projecten van professionele organisaties. Zoals gezegd geldt de bijzondere verordening onverlet het bepaalde in de Algemene subsidieverordening.

Artikel 3 Reikwijdte bepalingen hoofdstuk 2

In dit artikel wordt afgebakend voor welke organisaties en activiteiten de bepalingen met betrekking tot de waarderingssubsidie van toepassing zijn (lid 1). Tevens is een aantal organisaties expliciet uitgezonderd (lid 2).

Artikel 4 Aanvraag en beslissingstermijn subsidieverlening

Dit artikel regelt wanneer de subsidieaanvraag moet worden ingediend en wanneer het college beslist. Voor de incidentele subsidies geldt een afwijkende regeling (artikel 30), evenals voor projecten van professionele organisaties (artikel 35 en 38).

Artikel 5 Algemene criteria

De subsidiecriteria vallen uiteen in algemene criteria (artikel 5) en aanvullende specifieke criteria voor de categorieën waarop dit hoofdstuk van toepassing is:

  • -

    amateurkunst

  • -

    vrijwilligersorganisaties

  • -

    diverse kunst- en cultuurorganisaties

  • -

    jaarlijks terugkerende incidentele activiteiten

  • -

    incidentele subsidies

De ‘bewijslast’ ligt bij de aanvrager. Het is aan de organisatie die subsidie vraagt om aan te tonen dat is voldaan aan alle algemene en specifieke criteria (en de overige bepalingen van de Algemene subsidieverordening en bijzondere verordening) en dat geen van de weigeringsgronden (van artikel 9 van de Algemene subsidieverordening) van toepassing zijn. Lid 7 vereist dat de organisatie ten minste een bepaald aantal leden of deelnemers heeft. Aangezien dit in de praktijk te rigide kan uitwerken, bevat lid 7 tevens de bevoegdheid om in bijzondere situaties af te wijken.

Artikel 6 Beperking subsidiabele activiteiten

Een organisatie zou in principe subsidie kunnen ontvangen voor meerdere gebieden die onder de reikwijdte van de bijzondere verordening vallen. Dit wordt beperkt in het eerste lid van dit artikel. Ten eerste wordt bepaald dat maximaal voor drie gebieden – te bepalen door het college - subsidie kan worden verleend. Ten tweede wordt verwezen naar artikel 8, hetgeen betekent dat de totale subsidie maximaal € 20.000,- per jaar is. Een organisatie moet per gebied aan alle voor dat gebied betreffende bepalingen voldoen (lid 2). Dat wil zeggen dat er in ieder geval sprake moet zijn van een zelfstandige afdeling binnen een organisatie, met eigen leden die contributie betalen voor die activiteit. De bepalingen waarnaar verwezen wordt, zijn opgenomen in de betreffende paragrafen van hoofdstuk 2.

Artikel 7 Weigeringsgronden

In dit artikel worden enkele weigeringsgronden genoemd die aanvullend zijn op de weigeringsgronden van artikel 9 van de Algemene subsidieverordening. Overigens kunnen de algemene en specifieke subsidiecriteria ook worden gehanteerd als weigeringsgrond. In lid 1 wordt dwingend voorgeschreven dat subsidie wordt geweigerd indien de betreffende activiteiten van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard zijn. Lid 2 bevat geeft de mogelijkheid, niet de plicht, om de subsidie te weigeren als de activiteiten een aanvulling zijn van het bestaande aanbod (meer van hetzelfde) of als het gemeentelijk beleid concentratie voorstaat in plaats van verdeeldheid. Met het laatste wordt bedoeld dat de gemeente er de voorkeur aan kan geven dat één of enkele organisaties het gehele aanbod op een bepaald terrein verzorgen in plaats van een divers aanbod van meerdere, kleine organisaties. Een dergelijk beleid kan onder meer als voordeel hebben dat er professioneler kan worden gewerkt, dat de kwaliteit beter kan worden gewaarborgd en dat het aanbod herkenbaarder kan worden gepresenteerd aan de burgers. Een veelzijdig aanbod van vrijwilligersorganisaties, die vaak al voldoende hebben aan een relatief gering subsidiebedrag, heeft daarentegen ook grote maatschappelijke waarde.

Artikel 8 Maximale subsidie

De subsidie is aan een maximum gebonden. Volgens het eerste lid is de maximale hoogte € 20.000,- per jaar. Als een lager subsidiebedrag is verleend voor een bepaald tijdvak, dan geldt het verleende bedrag als het maximale subsidiebedrag voor de betreffende periode. Op basis van de subsidiegrondslagen wordt de hoogte van het subsidiebedrag bepaald (artikel 14, 18, 23, 25, 27 en 32). Het bedrag wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld. Het tweede lid van artikel 8 impliceert dat een organisatie niet tussentijds bij de gemeente kan aankloppen voor extra subsidie. De organisatie wordt namelijik geacht met de subsidie als financiële steun in de rug zelf te kunnen zorgen voor een dekkende exploitatie.

Artikel 9 Subsidietijdvak

De waarderingssubsidie wordt in beginsel voor een tijdvak van twee kalenderjaren vastgesteld. Dit geldt niet voor de jaarlijks terugkerende incidentele activiteiten en de subsidies voor incidentele activiteiten. Voor deze groep subsidieaanvragers is gekozen voor een systeem waarin met alleen een subsidievaststelling wordt volstaan. Hiermee wordt invulling gegeven aan het bepaalde in artikel 17, derde lid van de algemene subsidieverordening.

Artikel 10 Verminderde informatieplicht

In artikel 14 van de Algemene subsidieverordening wordt geregeld hoe een organisatie verantwoording dient af te leggen over de ontvangen subsidie. Zoals gezegd gelden deze en andere bepalingen van de Algemene subsidieverordening in principe onverkort. In lid 1 onder d van artikel 14 van de Algemene subsidieverordening staat dat de organisatie de jaarlijkse verantwoording vergezeld moet laten gaan van een goedkeurende accountantsverklaring. Dat kan echter redelijkerwijs niet verlangd worden van de organisaties die een waarderingssubsidie ontvangen. Daarom geldt deze plicht niet voor hen.

Artikel 11 Doelgroep

Dit artikel geeft aan welke organisaties tot de amateurkunst worden gerekend. Het is duidelijk – dit blijkt overigens ook uit de aanvullende specifieke criteria en het vereiste minimaal aantal leden – dat de betreffende organisaties verenigingen zijn of behoren te zijn.

Artikel 12 Aanvullende specifieke criteria

Voor de organisaties op het gebied van amateurkunst geldt een aantal aanvullende, specifieke criteria om voor subsidieverlening in aanmerking te komen. Deze gelden naast de algemene criteria van artikel 5.

Artikel 13 Minimaal aantal leden

Een amateurkunstvereniging dient voldoende leden te hebben. In dit artikel is hiervoor, per soort vereniging, een ondergrens vastgelegd. In verband met de privacywetgeving kan van de organisatie niet gevraagd worden om een ledenlijst te overleggen met de namen en gegevens van de leden. Wel kan de gemeente bijvoorbeeld steekproefsgewijs de opgave van de vereniging toetsen of door een onafhankelijke laten toetsen. Volgens artikel 5 lid 7 kan het college afwijken van het minimaal ledenaantal.

Artikel 14 Grondslag subsidieberekening

Dit artikel geeft aan hoe de hoogte van de subsidie wordt bepaald. De wijze van berekening behoeft geen nadere toelichting. De subsidie wordt voor een periode van twee jaar verleend op basis van het aantal leden op de peildatum. Dit impliceert dat bij de vaststelling (art. 17 van de Algemene subsidieverordening) geen verrekening plaatsvindt als het ledenaantal gedurende het subsidietijdvak is toe- of afgenomen.

Dit zou namelijk te bewerkelijk zijn gelet op de aard (waardering) en de (bescheiden) hoogte van de waarderingssubsidie. Bij nieuwe organisaties kan die voor het eerst subsidie aanvragen kan de subsidie niet altijd al worden gebaseerd op het ledenaantal.

In dat geval wordt, voor zover het college bereid is subsidie te verlenen, het bedrag op een afwijkende wijze bepaald.

Artikel 15 Doelgroep

De vrijwilligersorganisaties die in aanmerking komen voor een waarderingssubsidie zijn te onderscheiden in vier categorieën.

Artikel 16 Aanvullende specifieke criteria

Naast de algemene subsidiecriteria van artikel 5 gelden per categorie van vrijwilligersorganisaties aanvullende, specifieke criteria. De criteria spreken voor zich.

Artikel 17 Minimaal aantal leden

Per categorie wordt in dit artikel aangegeven hoeveel leden de organisatie ten minste dient te hebben. Zie ook de toelichting op artikel 13. Uit artikel 17 wordt duidelijk dat een vrijwilligersorganisatie een vereniging dient te zijn. Het kan echter voorkomen dat een vrijwilligersorganisatie verder aan alle criteria voldoet, maar geen vereniging is. Met name kan dit het geval zijn bij de categorie vrijwilligershulpdiensten. In die gevallen is veelal sprake van een stichting. Een stichting heeft per definitie geen leden. Voor vrijwilligershulpdiensten is daarom niet een minimaal aantal leden als eis opgenomen, maar een minimaal aantal vrijwilligers.

Artikel 18 Grondslag subsidieberekening

De hoogte van de subsidie wordt per type vrijwilligersorganisatie berekend volgens de voorschriften van dit artikel.

Artikel 19 Doelgroep

Diverse kunst- en cultuurorganisaties kunnen een waarderingssubsidie ontvangen indien en voor zover ze een bijdrage leveren aan de realisatie van het gemeentelijk cultuurbeleid zoals beschreven in de nota “Zaanstad cultureel op pad”.

Artikel 20 Aanvullende specifieke criteria

Naast de algemene criteria van artikel 5 wordt getoetst in hoeverre de activiteiten passen in het gemeentelijk cultuurbeleid, waarbij in het bijzonder wordt gelet op de drie in dit artikel genoemde aspecten.

Artikel 21 Doelgroep

De waarderingssubsidie voor jaarlijks terugkerende incidentele activiteiten is bestemd voor alle organisaties die onder de reikwijdte van hoofdstuk 2 van de bijzondere verordening vallen. De activiteiten die als ‘jaarlijks terugkerend incidentele activiteiten’ voor subsidie in aanmerking komen, worden in dit artikel geconcretiseerd.

Artikel 22 Aanvullende specifieke criteria activiteiten gerelateerd aan gemeentelijk beleid

Eén van de aanvullende criteria is dat de activiteit zicht richt op tenminste 100 deelnemers uit Zaanstad. Dit betekent dat er tenminste 100 mensen uit Zaanstad dienen deel te nemen aan de activiteit. Vooraf maakt zowel de organisatie als de gemeente – bij de beoordeling van de aanvraag – een inschatting of deze deelname kan worden bereikt. Vervolgens kan het college aan de subsidieverlening de voorwaarde verbinden dat daadwerkelijk tenminste 100 mensen worden bereikt. Bij de subsidievaststelling kan vervolgens worden getoetst of aan de voorwaarde is voldaan. Als niet aan de voorwaarde is voldaan, kan de subsidie lager worden vastgesteld (artikel 4:46 Awb). Indien het een experiment betreft, kan het college deze voorwaarde loslaten of een lager aantal hanteren.

Artikel 23 Grondslag subsidieberekening activiteiten gerelateerd aan gemeentelijke beleid

De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het financieel tekort dat volgens het college onvermijdelijk is. Dat wil overigens niet zeggen dat de subsidie per definitie gelijk is aan het financieel tekort. Uit de ingediende begroting van baten en lasten dient te blijken dat de activiteit niet uitgevoerd kan worden zonder subsidie. Bij de beoordeling hiervan heeft het college beleidsvrijheid. Het college zal zowel de baten- als lastenkant grondig beoordelen. Zo zal van de kosten worden beoordeeld of de kostenpost op zichzelf noodzakelijk is om de activiteit in de door het college gewenste vorm en omvang te realiseren en of de hoogte van de kostenpost onvermijdelijk is of dat met lagere kosten kan worden volstaan. Van de baten zal worden beoordeeld of er voldoende een beroep wordt gedaan op fondsen, op eigen bijdragen van de deelnemers etc. Het tekort is niet de enige bepalende factor bij de berekening van de subsidie.

Artikel 24 Aanvullende specifieke criteria herdenkingsactiviteiten

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 25

Grondslag subsidieberekening herdenkingsactiviteiten

Ieder herdenkingscomtié krijgt een vast bedrag en een bedrag per monument dat onder de verantwoordelijkheid van het betreffende comité valt. Het bedrag wordt verleend voor een subsidietijdvak van vijf jaar. Het bedrag dat jaarlijks wordt betaald is een voorschot.

Artikel 26 Aanvullende specifieke criteria activiteiten vormings- en ontwikkelingswerk

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 27 Grondslag subsidieberekening vormings- en ontwikkelingswerk

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 28 Doelgroep

Alle organisaties die onder de werking van hoofdstuk 2 vallen, kunnen in aanmerking komen voor een incidentele subsidie.

Artikel 29 Vaststellen subsidieplafond

Het jaarbudget dat volgens de gemeentebegroting beschikbaar is, wordt verdeeld in twee gelijke delen. Elk deel dient als een subsidieplafond voor respectievelijk het eerste en het tweede halfjaar. Met het halfjaarlijkse subsidieplafond wordt omgegaan conform de regeling van artikel 5 van de Algemene subsidieverordening.

Artikel 30 Indienen van aanvragen

Omdat het bedrag van de gemeentebegroting is verdeeld in twee gelijke delen, kan er ook twee keer per jaar incidentele subsidie worden aangevraagd.

Artikel 31 Aanvullende specifieke criteria incidentele subsidies

Van de specifieke criteria hebben er twee betrekking op de activiteit zelf en één op de begroting.

Artikel 32 Grondslag subsidieberekening incidentele subsidies

Dit artikel luidt hetzelfde als artikel 23. Zie de toelichting op dat artikel.

Artikel 33 Reikwijdte bepalingen hoofdstuk 3

De waarderingssubsidie heeft betrekking op niet-professionele organisaties. Hoofdstuk 3 heeft daarentegen betrekking op subsidiëring van professionele organisaties. Het gaat daarbij om projecten van dergelijke organisaties, dus om een tijdelijke subsidie, en niet om de reguliere, structurele subsidie. Het college heeft een grote beleidsvrijheid als het gaat om het al dan niet verlenen van deze projectsubsidies.

Artikel 34 Subsidiecriteria

In dit artikel worden de criteria voor de projectsubsidie genoemd (lid 1). Het is duidelijk dat de criteria ruimte (beleidsvrijheid) laten voor een beoordeling door het college. Een project is per definitie resultaatgericht: getracht wordt een van tevoren zo duidelijk mogelijk omschreven doel te realiseren. Sommige projecten hebben een min of meer experimenteel karakter, zodat niet altijd vooraf is aan te geven wat de uitkomsten van het project zullen zijn. Als bij de aanvraag duidelijk is dat de uitkomsten niet geheel te voorzien zijn, en dit wordt goed gemotiveerd, dan kan toch subsidie worden verleend (lid 2). Een project is een incidentele, unieke aangelegenheid. Dat wil echter niet zeggen dat het ook altijd binnen één jaar kan worden uitgevoerd (lid 3).

Artikel 35 Aanvraag op basis van door gemeente genoemde onderwerpen

Een projectsubsidie kan op twee wijzen worden aangevraagd. In de eerste plaats kan de gemeente het initiatief nemen en organisaties vragen projecten te ontwikkelen. Hierop heeft paragraaf 3 (artikel 35 tot en met 37) betrekking. In de tweede plaats kan een organisatie het initiatief nemen.

Dit wordt geregeld in paragraaf 4 (artikel 38 tot en met 40). gemeente kan een bedrag op de begroting opnemen voor de aanpak van een bepaalde problematiek of voor het aan de slag gaan met een speerpunt van beleid. Dit bedrag kan worden gebruikt om projecten van professionele organisaties te bekostigen. Het college kan professionele organisaties uitnodigen om projectvoorstellen in te dienen. Aan het verzoek van het college kunnen de organisaties geen rechten ontlenen; zij mogen niet verwachten dat zij daadwerkelijk projectsubsidie zullen krijgen. Het verdient aanbeveling dit bij de uitnodiging schriftelijk aan de organisaties mee te delen.

Artikel 36 Projectaanvraag

Dit artikel beschrijft de procedure. Het begint met het opstellen van een probleemanalyse door de gemeentelijke organisatie of door een professionele organisatie op grond waarvan organisaties worden uitgenodigd globale projectaanvragen in te dienen (lid 1). In de projectaanvraag dient een aantal elementen te worden beschreven (lid 2). Uit de globale aanvragen wordt – na overleg met de indieners – door het college een principekeuze gemaakt (lid 4 en 5). De indieners die de selectie doorkomen wordt gevraagd een aangescherpte, definitieve aanvraag in te dienen. Ook hier geldt dat de organisaties geen rechten kunnen ontlenen aan het verzoek van de gemeente.

Artikel 37 Subsidieverlening

Op basis van de definitieve aanvragen neemt het college vervolgens een beslissing. De andere aanvragers dienen op de hoogte te worden gesteld van de afwijzing van hun (globale dan wel uitgewerkte) projectaanvraag. Zowel de subsidieverlening als de afwijzing (weigering) is vatbaar voor bezwaar.

Artikel 38 Aanvraag op initiatief van professionele organisatie

Professionele organisaties hoeven niet te wachten totdat de gemeente een bedrag beschikbaar stelt om bepaalde projecten mogelijk te maken. Per slot van rekening mag van professionele organisaties worden verwacht dat zij een signalerende functie vervullen. Ook zij kunnen derhalve het initiatief nemen, en wel door middel van het indienen van het projectaanvraag. In dat geval is paragraaf 4 van toepassing.

Artikel 39 Projectaanvraag

Dit artikel beschrijft de procedure. Deze behoeft geen nadere toelichting. Het verdient aanbeveling de betreffende organisatie er schriftelijk op te wijzen dat er geen rechten aan kan ontlenen als het college aangeeft dat de procedure wordt voortgezet.

Artikel 40 Subsidieverlening

Bij de subsidieverlening is een onderscheid gemaakt naar het tijdstip waarop het college een beslissing neemt. Een projectaanvraag kan op elk moment worden ingediend. Als voor 1 april een beslissing kan worden genomen, dan kan het project in het jaar daarop worden uitgevoerd – mits er geld wordt opgenomen op de gemeentebegroting.

Dit is een bevoegdheid van de gemeenteraad, zodat het aan te bevelen is bij de subsidieverlening altijd het begrotingsvoorbehoud (artikel 4:34 Awb) te maken.

De beschikking tot subsidieverlening bevat in ieder geval de termijn waarbinnen de aanvraag voor subsidievaststelling moet zijn gedaan.

Artikel 41 Subsidievaststelling

Aangezien projecten zeer uiteen kunnen lopen, is maatwerk nodig als het gaat om de subsidievaststelling. Dit wordt bij de subsidieverlening tot stand gebracht. Dit artikel sluit hierop aan.

Artikel 42 Citeerartikel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 43 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

Dit artikel spreekt voor zich.