Regeling vervallen per 01-11-2006

Maatregelenverordening Zaanstad 2004

Geldend van 01-11-2006 t/m 31-10-2006

Intitulé

Maatregelenverordening Zaanstad 2004

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

de wet:

de Wet werk en bijstand (WWB);

b.

bijstand:

algemene en bijzondere bijstand

c.

algemene bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

d.

bijstandsnorm:

de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

e.

bijzondere bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

f.

maatregel:

het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

g.

het college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad.

h.

uitkeringsgerechtigde:

de belanghebbende gerechtigd tot algemene bijstand of bijzondere bijstand.

i.

ondersteuning:

ondersteuning als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet.

j.

trajectplan:

een schriftelijk stuk inhoudende afspraken tussen uitkeringsgerechtigde en college omtrent de verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde en de inzet van ondersteuning als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet, dan wel een schriftelijk stuk waarbij ambtshalve door het college de verplichtingen van de uitkeringsgerechtigde en de inzet van ondersteuning als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet worden vastgesteld.

k.

weigeringsperiode:

periode gedurende welke een uitkering krachtens de wet geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd op grond van deze verordening

l.

fraude:

de verwijtbare schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet, die achteraf door een onderzoek vanwege het college of een opsporingsinstantie aan het licht komt;

m.

bescheiden vermogen:

een vermogen in de zin van artikel 34, eerste lid WWB, minder dan of gelijk aan de vermogensgrens als bepaald op grond van artikel 34, derde lid WWB

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Als uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen dan wel blijk geeft van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      een uitkeringsgerechtigde bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van uitkeringsgerechtigde, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en/ of indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      het college bij schriftelijk bekendgemaakt besluit de uitkeringsgerechtigde heeft vrijgesteld van verplichtingen voortvloeiend uit de wet;

    • c.

      de gedraging meer dan een jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die schending van de inlichtingenplicht ten onrechte bijstand is verleend.

  • 2. Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor zeer dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. In een geval als bedoeld in het tweede lid kan het college tevens besluiten de hoogte van de maatregel te verlagen en tegelijkertijd de duur te verlengen.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de uitkeringsgerechtigde is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel eerder worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien uitkeringsgerechtigde zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Inschrijving CWI

De uitkering van de uitkeringsgerechtigde die zich niet inschrijft, dan wel niet ingeschreven houdt als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen wordt geheel geweigerd gedurende het tijdvak dat de uitkeringsgerechtigde ten onrechte niet ingeschreven staat, dan wel heeft gestaan.

Artikel 9 Tijdens het onderzoek

De uitkering van de uitkeringsgerechtigde die tijdens een onderzoek ter vaststelling van de benodigde ondersteuning, niet of onvoldoende meewerkt aan dit onderzoek, wordt gedurende een maand geheel geweigerd.

Artikel 10 Tijdens het traject

  • 1. De uitkering van de uitkeringsgerechtigde die in enige maand tijdens de uitvoering van een trajectplan de afspraken uit het trajectplan, niet of onvoldoende nakomt, wordt gedurende een maand met 25% verlaagd.

  • 2. Indien de uitkeringsgerechtigde in de maand nadat hem een maatregel als in het eerste lid is opgelegd in enige maand opnieuw de afspraken uit het trajectplan niet of onvoldoende nakomt, wordt gedurende een maand de uitkering met 50% verlaagd.

  • 3. Indien de uitkeringsgerechtigde in de maand nadat hem een maatregel als in het tweede lid is opgelegd wederom de afspraken uit het trajectplan niet of onvoldoende nakomt, wordt gedurende twee daaropvolgende maanden de uitkering geheel geweigerd.

  • 4. De uitkeringsgerechtigde aan wie een maatregel als bedoeld in het derde lid is opgelegd, dient gedurende de weigeringsperiode uit eigen beweging aan te tonen dat hij zijn gedrag geheel in overeenstemming heeft gebracht met de afspraken uit het trajectplan. Hij wordt hiertoe zonodig éénmaal in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, op een door of vanwege het college te bepalen tijdstip en wijze.

  • 5. Indien de uitkeringsgerechtigde niet of onvoldoende voldoet aan het bepaalde in het vierde lid, wordt de in het derde lid omschreven maatregel voor onbepaalde tijd verlengd, waarbij iedere twee maanden wordt heroverwogen of de maatregel zal worden voortgezet. Het bepaalde in het vierde lid blijft gedurende deze verlengde weigeringsperiode onverkort van kracht, waarbij geldt dat de uitkeringsgerechtigde zonodig éénmaal per twee maanden in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord, op een door of vanwege het college te bepalen tijdstip en wijze. Slechts ingeval de in dit lid bedoelde heroverweging van de maatregel leidt tot een gehele of gedeeltelijke hervatting van de uitkering wordt daarvan bericht gegeven aan de uitkeringsgerechtigde.

  • 6. Wanneer de uitkeringsgerechtigde in het geheel niet voldoet aan het bepaalde in het vierde lid, houdt de heroverweging in dat de weigering onverkort wordt voortgezet.

Artikel 11 Weigering/ verlies van werk

  • 1. De uitkering van de uitkeringsgerechtigde die aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weigert wordt gedurende een maand geheel geweigerd, ongeacht de vraag of het voltijdse arbeid of deeltijdarbeid betreft.

  • 2. De uitkering van de uitkeringsgerechtigde die niet naar vermogen en aantoonbaar tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen wordt gedurende een maand geheel geweigerd.

  • 3. De uitkering van de uitkeringsgerechtigde die door eigen toedoen arbeid heeft verloren, wordt gedurende een maand geheel geweigerd, ongeacht de vraag of het voltijdse arbeid of deelarbeid betrof.

  • 4. Indien de uitkeringsgerechtigde in de maand nadat hem een maatregel als in de eerste drie leden is opgelegd wederom een gedraging pleegt als omschreven in de eerste drie leden, wordt gedurende twee daaropvolgende maanden de uitkering geheel geweigerd.

  • 5. De uitkeringsgerechtigde aan wie een maatregel als bedoeld in het vierde lid is opgelegd, dient uit eigen beweging aan te tonen dat hij naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Hij wordt hiertoe zonodig éénmaal in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, op een door of vanwege het college te bepalen tijdstip en wijze.

  • 6. Indien de uitkeringsgerechtigde niet of onvoldoende voldoet aan het bepaalde in het vijfde lid, dan wel opnieuw een gedraging pleegt als omschreven in het eerste en derde lid, wordt de in het vierde lid omschreven maatregel voor onbepaalde tijd verlengd, waarbij iedere twee maanden wordt heroverwogen of de maatregel zal worden voortgezet. Het bepaalde in het vierde lid blijft gedurende deze verlengde weigeringsperiode onverkort van kracht, waarbij geldt dat de uitkeringsgerechtigde zonodig éénmaal per twee maanden in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord, op een door of vanwege het college te bepalen tijdstip en wijze. Slechts ingeval de in dit lid bedoelde heroverweging van de maatregel leidt tot een gehele of gedeeltelijke hervatting van de uitkering wordt daarvan bericht gegeven aan de uitkeringsgerechtigde.

  • 7. Wanneer de uitkeringsgerechtigde in het geheel niet voldoet aan het bepaalde in het vierde lid, dan wel opnieuw gedragingen pleegt als omschreven in het eerste en derde lid, houdt de heroverweging in dat de weigering onverkort wordt voortgezet.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12 Niet of te laat verstrekken van gevraagde gegevens

  • 1. De uitkering van de uitkeringsgerechtigde die in enige maand, gevraagde inlichtingen en of bewijsstukken niet of niet tijdig levert, wordt gedurende een maand met 15% verlaagd.

  • 2. Indien de uitkeringsgerechtigde in de maand nadat hem een maatregel als in het eerste lid is opgelegd opnieuw gevraagde inlichtingen en of bewijsstukken niet of niet tijdig levert, wordt gedurende een maand de uitkering met 30% verlaagd.

  • 3. Indien de uitkeringsgerechtigde in de maand nadat hem een maatregel als in het tweede lid is opgelegd wederom gevraagde inlichtingen of bewijsstukken niet of niet tijdig levert, wordt gedurende twee aaneengesloten maanden de uitkering geheel geweigerd.

  • 4. De uitkeringsgerechtigde aan wie een maatregel als bedoeld in het derde lid is opgelegd, dient gedurende de weigeringsperiode uit eigen beweging de gevraagde inlichtingen of bewijsstukken alsnog te leveren. Hij wordt hiertoe zonodig éénmaal in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, op een door of vanwege het college te bepalen tijdstip en wijze.

  • 5. Indien de uitkeringsgerechtigde niet of onvoldoende voldoet aan het bepaalde in het vierde lid, wordt de in het derde lid omschreven maatregel voor onbepaalde tijd verlengd, waarbij iedere twee maanden wordt heroverwogen of de maatregel zal worden voortgezet. Het bepaalde in het vierde lid blijft gedurende deze verlengde weigeringsperiode onverkort van kracht, waarbij geldt dat de uitkeringsgerechtigde zonodig éénmaal per twee maanden in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord, op een door of vanwege het college te bepalen tijdstip. Slechts ingeval de in dit lid bedoelde heroverweging van de maatregel leidt tot een gehele of gedeeltelijke hervatting van de uitkering wordt daarvan bericht gegeven aan de uitkeringsgerechtigde.

  • 6. Wanneer de uitkeringsgerechtigde in het geheel niet voldoet aan het bepaalde in het vierde lid, houdt de heroverweging in dat de weigering onverkort wordt voortgezet.

  • 7. Onder tijdig leveren van informatie en/ of bewijsstukken wordt mede verstaan het leveren daarvan binnen tien werkdagen.

Artikel 13 Fraude

De uitkering van de uitkeringsgerechtigde ten aanzien van wie fraude wordt geconstateerd wordt gedurende twee maanden voor 50% geweigerd.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en algemene bijstand

  • 1. Indien uitkeringsgerechtigde een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet en daardoor de behoefte ontstaat aan verlening van algemene bijstand, wordt een maatregel opgelegd gelijk aan de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde maatregel wordt bij uitkeringsgerechtigden die beschikken over een bescheiden vermogen uitgevoerd door de uitkering geheel te weigeren tot het benadelingsbedrag is bereikt.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde maatregel wordt bij uitkeringsgerechtigden die niet beschikken over enig vermogen uitgevoerd door de uitkering te verlagen tot 90% van de voor de uitkeringsgerechtigde geldende norm tot het benadelingsbedrag is bereikt.

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en bijzondere bijstand

  • 1. Indien de uitkeringsgerechtigde een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet en daardoor de behoefte ontstaat aan bijzondere bijstand, wordt de gevraagde bijzondere bijstand geheel geweigerd.

  • 2. Bij de uitkeringsgerechtigden als bedoeld in het eerste lid, die niet beschikken over enig vermogen en wanneer zeer dringende redenen daartoe noodzaken, kan de gevraagde bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van een lening.

Artikel 16 Relatie met betrekking tot voorliggende voorzieningen

  • 1. Indien een uitkeringsgerechtigde door eigen toedoen of nalaten zijn aanspraken op een voorliggende inkomensvoorziening verspeelt, waardoor noodzakelijkerwijs een beroep op algemene bijstand moet worden gedaan wordt de uitkering gedurende een maand geheel geweigerd.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde door eigen toedoen of nalaten zijn aanspraken op een voorliggende voorziening voor specifieke kosten verspeelt, waardoor noodzakelijkerwijs een beroep op bijzondere bijstand moet worden gedaan, wordt de gevraagde bijzondere bijstand geheel geweigerd, afgezien van het bepaalde in artikel 15 tweede lid.

Artikel 17 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een uitkeringsgerechtigde zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt de uitkering gedurende een maand met 50% verlaagd.

  • 2. Indien de uitkeringsgerechtigde in de maand nadat hem een maatregel is opgelegd als in het eerste lid, zich opnieuw ernstig misdraagt, zoals omschreven in het eerste lid, wordt de uitkering gedurende een maand geheel geweigerd.

  • 3. Indien de in het eerste lid omschreven misdraging plaatsvindt in verband met een aanvraag van bijzondere bijstand en de uitkeringsgerechtigde geen recht heeft op algemene bijstand, wordt de gevraagde bijzondere bijstand geweigerd.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 december 2004.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Maatregelenverordening gemeente Zaanstad 2004”

Artikel 20 Bekendmaking

Deze verordening zal worden bekendgemaakt door het plaatsen van de verordening in het Gemeenteblad.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 1 juli 2004

voorzitter
raadsgriffier

Toelichting bij de Maatregelenverordening

ALGEMEEN

Met de maatregelenverordening wordt nadere invulling gegeven aan de Wet werk en bijstand voor zover het betreft de afstemming van het recht op bijstand aan de mate waarin de uitkeringsgerechtigde voldoet aan de voorwaarden voor dit recht. In het algemeen kan worden gesteld dat de uitkeringsgerechtigde die gebrekkig voldoet aan de voorwaarden voor het recht op uitkering, minder recht op uitkering heeft. In ernstige gevallen kan het recht op uitkering zelfs voor onbepaalde tijd geheel worden geweigerd.

Met deze verordening is ervoor gekozen om de systematiek van het oude maatregelenbesluit met zijn ietwat abstracte categorieënindeling te verlaten en de omschrijving van maatregelwaardig gedrag te concretiseren en aan te scherpen.

De verordening richt zich in de eerste plaats op schending van de reïntegratieplicht (de maatregelen bedoeld in hoofdstuk 2), die uiteenvallen in weigerachtig gedrag in de onderzoeksfase, tijdens het traject en bij de acceptatie van betaald werk. Vervolgens zijn de maatregelen weergegeven tegen schending van de inlichtingenplicht. Deze vallen uiteen in maatregelen bij weigering om (tijdig) specifieke gevraagde gegevens te verstrekken en maatregelen bij fraude. Van belang is te bedenken dat maatregelen bij fraude nog slechts mogelijk zijn als de uitkering blijft doorlopen. De administratieve boete tegen de fraudeur waarvan de uitkering is beëindigd zal met het van kracht worden van deze verordening vervallen. (Tot die tijd zijn – op basis van de invoeringswet - de boetebepalingen op grond van de Abw nog van toepassing.) Wel biedt artikel 5, eerste lid, onder c de ruimte om een maatregel te geven aan de fraudeur die na enige tijd terugkeert in de uitkering.

In de derde plaats richt de verordening zich tegen personen die een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid vertonen en als gevolg daarvan eerder, of meer, een beroep doen op bijstand en op personen die zich ernstig misdragen tegen het college en de door het college ingeschakelde ambtenaren en andere personen en die daardoor de uitvoering van de wet frustreren.

Rechtsbescherming

Tegen het besluit tot opleggen van een maatregel kan beroep worden ingesteld en daarmee kan er voorafgaand aan een eventueel beroep bezwaar worden gemaakt bij het college. Bezwaar noch beroep hebben op zichzelf schorsende werking, dus ook als er bezwaar is gemaakt, dient de opgelegde maatregel gewoon te worden uitgevoerd. Is het bezwaar of het beroep gegrond, dan moet de geweigerde uitkering alsnog worden uitbetaald, zonodig onder vergoeding van de geleden schade. De uitkeringsgerechtigde heeft de mogelijkheid om de oplegging van de maatregel te schorsen door bij de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te vragen.

Artikel 1 Begripsomschrijving

Waar geen toelichting wordt gegeven wordt de begripsomschrijving geacht voor zichzelf te spreken.

Uitkeringsgerechtigde:

De maatregelenverordening heeft als doel de afstemming van uitkeringen voor levensonderhoud te normeren en ziet dus uitsluitend op de bejegening van uitkeringsgerechtigden. Niet uitkeringsgerechtigden kunnen door deze verordening uiteraard niet geraakt worden. Wel geeft de voorgestelde reïntegratieverordening de mogelijkheid dat niet uitkeringsgerechtigde belanghebbenden die misbruik maken van de hun geboden ondersteuning, de gemaakte kosten moeten terugbetalen.

Als relevante uitkeringen zijn opgenomen: Algemene en bijzondere bijstand. De IOAZ uitkering is hierbuiten gehouden omdat uitkeringen aan zelfstandigen geheel buiten de werking van de WWB gehouden zijn. T.z.t. zullen de uitkeringen voor zelfstandigen in een aparte wet worden geregeld. Ook afstemming van de IOAW wordt niet in deze verordening geregeld, omdat hiervoor een apart in de wet zelf geregeld regime blijft, de Raad heeft hier geen verordenende bevoegdheid.

Trajectplan:

De WWB geeft geen wettelijke definitie meer van het begrip trajectplan. Zaanstad blijft toch met trajectplannen werken, daarom is het wenselijk een definitie in deze verordening op te nemen. Uit de definitie blijkt dat een trajectplan schriftelijk moet worden vastgelegd en dat het ofwel in overleg met de uitkeringsgerechtigde kan worden vastgesteld, of na overleg door het bestuur. Het mag niet zo zijn dat de uitkeringsgerechtigde het in eigen hand heeft om de vaststelling van een trajectplan eindeloos op te houden.

Fraude:

Het wezenlijke verschil tussen fraude en andere manieren waarop de inlichtingenplicht kan worden geschonden is dat voor het constateren van fraude een inspanning van het uitvoerende orgaan nodig is om de achtergehouden of verkeerd opgegeven gegevens alsnog te achterhalen. Anders gezegd: wanneer een uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld uit gewetensnood achteraf uit eigen beweging achtergehouden informatie alsnog levert, is er geen sprake van fraude in de zin van deze verordening, maar van te laat leveren van informatie. Ook moet er bij fraude sprake zijn van verwijtbaarheid, d.w.z. het moet duidelijk zijn dat het niet gaat om een kennelijke vergissing van de uitkeringsgerechtigde.

Bescheiden vermogen:

Deze term komt als zodanig niet voor in de WWB. Uit de definitiebepaling blijkt dat bij dit begrip wel naadloos aansluiting gezocht wordt bij de WWB, zowel wat betreft het begrip vermogen (artikel 34, eerste lid WWB), als wat betreft het begrip ´bescheiden´ (artikel 34, derde lid WWB).

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Dit artikel geeft de hoofdindeling van de maatregelen en geeft het bestuur de opdracht om conform de verordening de maatregelen op te leggen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

Dit artikel geeft als principe dat de maatregel wordt uitgevoerd door de algemene bijstand te verminderen. Het tweede lid geeft daarnaast de mogelijkheid om bij wijze van maatregel ook de bijzondere bijstand te verminderen. Hieraan is verder in de verordening invulling gegeven in artikel 15, eerste lid en artikel 16, tweede lid en artikel 17 derde lid.

Waar bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet, neemt de bijzondere bijstandsverlening feitelijk de inkomensfunctie over. Daar wordt dan ook een eventuele maatregel berekend over het bedrag dat periodiek als bijzondere bijstand wordt verleend.

Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

Dit artikel bevat de minimumvereisten waaraan een besluit tot oplegging van een maatregel moet voldoen. Als het besluit hieraan niet zou voldoen komt het bestuur in strijd met rechtsbeginselen en beginselen van behoorlijk bestuur. Met name wordt met dit artikel het beginsel van rechtszekerheid gediend. Burgers moeten hun rechten en plichten jegens de overheid kunnen kennen.

Artikel 5 Afzien van een maatregel

Deze verordening gaat ervan uit dat een maatregel wordt opgelegd, steeds wanneer de daarbij behorende gedraging wordt geconstateerd. Niet het opleggen van de maatregel moet dan worden gemotiveerd, maar het eventueel geheel of gedeeltelijk afzien of verzachten van de maatregel en dat ook alleen als daar aanleiding toe is. Dit is in het algemeen slechts het geval wanneer de uitkeringsgerechtigde daar gemotiveerd en onderbouwd een beroep op doet, of wanneer er zonder nader onderzoek en zonder enige twijfel kennelijk blijkt van een zeer uitzonderlijke omstandigheid die op basis van dit artikel een rechtvaardiging geeft voor geheel of gedeeltelijk afzien van de maatregel.

Dit artikel geeft aan wanneer kan en moet worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Dit is in de eerste plaats het geval wanneer alle verwijtbaarheid ontbreekt, dus wanneer de uitkeringsgerechtigde op geen enkele wijze anders (en beter) had kunnen handelen dan hij heeft gedaan.

In de tweede plaats mag uiteraard geen maatregel worden opgelegd wanneer een uitkeringsgerechtigde op een bepaald punt expliciet is ontslagen van een verplichting. Om helemaal zeker te zijn dat in die gevallen wordt afgezien van een maatregel is in het eerste lid het onder b. bepaalde opgenomen.

In de laatste plaats mag het bestuur niet te lang wachten met het opleggen van een maatregel. Hoe sneller hoe effectiever. Zodra het bestuur – daaronder begrepen de ambtenaren in dienst van het bestuur – weet heeft van enig maatregelwaardig gedrag, moet de vereiste maatregel met de nodige voortvarendheid worden opgelegd. Langer dan een jaar wachten is dan niet toegestaan. Wel is het zo dat van het bestuur niet kan worden gevergd dat het permanent en actief op zoek gaat naar maatregelwaardig gedrag. Wanneer het bestuur alleen door bijvoorbeeld het intensief scannen van gegevensbestanden op de hoogte zou kunnen zijn van enig maatregelwaardig gedrag, dan kan niet gesteld worden dat het bestuur weet had van het maatregelwaardige gedrag.

Schendingen van de inlichtingenplicht worden vaak meer dan een jaar nadat zij zijn gepleegd ontdekt. Dan geldt uiteraard niet de beperking om de maatregel binnen een jaar nadat de gedraging heeft plaatsgevonden op te leggen, dat zou immers de meer inventieve fraudeurs belonen.

Het tweede en het derde lid van dit artikel geeft het college de mogelijkheid om van de maatregel af te zien of de maatregel te verzachten in gevallen waar de uitkeringsgerechtigde wel degelijk een verwijt te maken valt. Uit de formulering “zeer dringende” redenen kan worden afgeleid dat het om uitzonderlijke gevallen moet gaan en dat de uitzondering vooral gezocht moet worden in de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde of diens gezin. De term “zeer dringende redenen” sluit aan bij de rechtspraak van de Centrale Raad rond deze term. Wanneer de uitkeringsgerechtigde of diens gezin door het onverkort opleggen van een maatregel in een acute noodsituatie geraakt, kan er sprake zijn van zeer dringende redenen. Van een dergelijke acute noodsituatie zal geen sprake zijn wanneer en voor zover de uitkeringsgerechtigde nog beschikt over enig vermogen, hoe bescheiden ook.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

In het algemeen geldt dat de uitkeringsgerechtigde eerst op de hoogte moet worden gesteld van het besluit tot oplegging van een maatregel en dat daarna pas de maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Uit dit artikel blijkt bovendien dat het opleggen van maatregelen met terugwerkende kracht niet de bedoeling is. Een maatregel wordt toegepast wegens een gedraging uit het verleden op een toekomstig recht op uitkering.

Het tweede lid van dit artikel maakt niettemin, afhankelijk van de snelheid van de administratie, een lik op stukbeleid mogelijk. Als de administratie erin slaagt om tijdig maatregelwaardig gedrag te onderkennen en hierop met een maatregelbesluit te reageren, dan kan de maatregel nog worden opgelegd en uitgevoerd in de maand waarin de gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 7 Samenloop

Dit artikel maakt duidelijk dat bij samenloop van meerdere maatregelwaardige gedragingen, niet alle daarbij behorende maatregelen worden opgeteld, maar dat één maatregel gerelateerd aan de ernstigste gedraging moet worden opgelegd.

Artikel 8 Inschrijving CWI

Eén van de wettelijke verplichtingen voor uitkering is de plicht om zich in te schrijven en ingeschreven te houden bij het CWI. Gezien het principe van de WWB (werk voor uitkering) is ervoor gekozen om degenen die zich niet inschrijven of ingeschreven houden, uit te sluiten van de uitkering, voor zolang als hun verzuim voortduurt.

Dit artikel gaat er in beginsel van uit dat het niet ingeschreven staan zo tijdig wordt geconstateerd dat het niet tot uitbetaling van de uitkering komt. Indien niettemin het verzuim pas achteraf wordt geconstateerd, biedt het artikel de ruimte om de uitkering ook achteraf te weigeren.

Artikel 9 Tijdens het onderzoek

In de WWB geldt het beginsel “werk voor uitkering”. Degene die uitkering aanvraagt zal derhalve direct, actief en punctueel moeten meewerken aan het onderzoek naar de mate van ondersteuning die hij nodig heeft bij het vinden van werk. Alle kansen om in het eerste aanvraagstadium werk te vinden moeten worden waargenomen. Weigerachtigheid hierbij, of zelfs maar slordigheid, wordt gezien als een zeer ernstige gedraging, die meteen tot volledige weigering van de uitkering gedurende een maand leidt.

De uitkeringsgerechtigde die inmiddels algemene bijstand geniet, dient eveneens al het mogelijke te doen om betaald werk te vinden en dus eveneens actief en punctueel mee te werken aan ieder onderzoek naar de mate van benodigde ondersteuning. Ook hier is weigerachtigheid en zelfs slordigheid in de nakoming van deze verplichting een zeer ernstig vergrijp, waarop de uitkering een maand volledig geweigerd wordt.

Artikel 10 Tijdens het traject

Het onderzoek naar de mate van benodigde ondersteuning leidt in het algemeen tot de vaststelling van een trajectplan. Ook de afspraken in het trajectplan (aansluitend aan het beleid reïntegratie) dient de uitkeringsgerechtigde actief en punctueel na te komen, bij gebreke waarvan de uitkering in eerste instantie met 25% wordt verlaagd.

Dit artikel sluit aan bij de maandelijkse vaststelling van de hoogte van de uitkering. Wanneer dus in enige maand op dit punt maatregelwaardig gedrag wordt geconstateerd (bijvoorbeeld zonder afspraak niet verschijnen op een cursus) dan wordt zo mogelijk, met toepassing van artikel 6 tweede lid van de verordening de uitkering nog dezelfde maand met 25% verlaagd. Komt de uitkeringsgerechtigde de volgende maand weer een keer zonder afspraak niet opdagen, dan wordt de uitkering voor de helft geweigerd. Volhardt de uitkeringsgerechtigde nog een derde maand op rij in dit gedrag, dan wordt de uitkering gedurende twee maanden geheel geweigerd. De uitkeringsgerechtigde moet dan zelf laten zien dat zijn gedrag volledig verbetert. Doet hij dit niet dan wordt de maatregel voor onbepaalde tijd voortgezet, waarbij de maatregel iedere twee maanden wordt heroverwogen. Bij deze heroverweging staat het eigen initiatief van de uitkeringsgerechtigde voorop. Wanneer de uitkeringsgerechtigde niets laat weten, brengt het zesde lid met zich mee dat de maatregel onveranderd wordt voortgezet. De laatste volzin van het vijfde lid brengt dan met zich mee dat daarvan geen bericht hoeft te worden gegeven, kortom er is in die gevallen geen actie van de administratie vereist.

Wanneer de uitkeringsgerechtigde wel wil reageren heeft hij het recht om gehoord te worden, echter wel op een plaats tijd en wijze bepaald door het bestuur. Daarbij gelden geen vormvereisten, telefonisch horen door een medewerker van Sociale Zaken is ook horen. Overigens, wanneer de uitkeringsgerechtigde ervoor kiest om niets van zich te laten horen, is het bestuur ook niet verplicht om actief om een reactie van de uitkeringsgerechtigde te vragen.

Artikel 11 Weigering/ verlies van werk

Uitstromen uit de bijstand is het hoofddoel van de WWB. Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, het niet naar vermogen en aantoonbaar trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en het door eigen toedoen arbeid verliezen, zijn alle zeer ernstige vergrijpen, waarop volledige weigering van de uitkering gedurende een maand staat. Ook op het weigeren/ verwijtbaar verliezen van een deeltijdbaan staat deze sanctie, immers een deeltijdbaan kan een belangrijke opstap zijn naar een voltijdbaan of een baan die anderszins voldoende inkomen biedt om uit te stromen.

Dit artikel bevat een recidiveregeling naar analogie van artikel 10, echter aangepast aan de gedragingen die hier behandeld worden. Het gaat er dus om dat de uitkeringsgerechtigde in de weigeringsperiode niet opnieuw werk weigert of verliest en zelf, actief, laat zien dat hij nu wel al het mogelijke doet om werk te vinden.

Artikel 12 Niet of te laat verstrekken van gevraagde gegevens

De WWB is alleen uit te voeren als het bestuur steeds tijdig, volledig en juist alle voor de beoordeling van het recht op uitkering benodigde gegevens krijgt. De uitvoering van de wet wordt snel minder effectief en tegelijkertijd veel duurder, als uitkeringsgerechtigden zelfs alleen maar slordig en onoplettend omgaan met hun inlichtingenplicht. Vandaar dat dit artikel maatregelen stelt op het niet, of slordig omgaan met de plicht om expliciet gevraagde gegevens binnen tien werkdagen juist en volledig in te dienen. Voor het geval een uitkeringsgerechtigde gedurende meerdere maanden op rij volhardt in de boosheid is een snel oplopende reeks maatregelen gegeven naar het model dat ook in artikel 10 is toegepast.

Artikel 13 Fraude

In principe dient er bij fraude vanaf € 6000,-- (brutobedrag inclusief de af te dragen of afgedragen loonheffing en premies) aangifte gedaan te worden bij het Openbaar Ministerie (OM) en dient er proces-verbaal opgemaakt te worden. Als het OM een zaak in termen van strafrechtelijke bewijsbaarheid niet accepteert, bijvoorbeeld omdat er vormfouten zijn gemaakt, of dit nadeel becijfert op minder dan € 6000,-- wordt de gemeente geïnformeerd en zal er alsnog een maatregel opgelegd dienen te worden)

Dit artikel spreekt verder voor zich, de uitleg van het begrip fraude is te vinden in de begripsomschrijvingen.

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en algemene bijstand

In dit artikel is vastgelegd dat in beginsel geen bijstand wordt verleend, wanneer en tot zover als de noodzaak daartoe is veroorzaakt door de uitkeringsgerechtigde zelf.

De benadering van het benadelingsbedrag is afhankelijk van de gedraging die tot de noodzaak van bijstandsverlening heeft geleid. Bij te snel interen van vermogen kan bijvoorbeeld het benadelingsbedrag worden gevonden door na te gaan hoeveel maanden later uitkeringsgerechtigde bij verantwoorde intering voor bijstand in aanmerking zou zijn gekomen.

Wanneer en voor zover de uitkeringsgerechtigde nog beschikt over een bescheiden vermogen, dan is het verantwoord om de maatregel uit te voeren door volledige weigering van de uitkering. Dit is ook redelijk, immers er is geen aanleiding om het bescheiden vermogen te beschermen van de uitkeringsgerechtigde wier besef van verantwoordelijkheid tekortschiet. Wanneer de uitkeringsgerechtigde in het geheel geen vermogen heeft, is het redelijk om de aflossingcapaciteit begrepen in de uitkeringsnorm te gebruiken om de benadeling te compenseren. De uitkering zal derhalve dan net zo vaak met 10% worden verlaagd als nodig is om het benadelingsbedrag geheel te compenseren.

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en bijzondere bijstand

Dit artikel geeft aan dat de behoefte aan bijzondere bijstand voor zover die te wijten is aan de uitkeringsgerechtigde, niet behoort te worden vervuld. In beginsel wordt een aanvraag om bijzondere bijstand in het hier bedoelde geval dus geheel geweigerd. Als de aanvrager echter over geen enkel vermogen beschikt en er ook overigens sprake is van zeer dringende redenen in de zin van de WWB, kan bijstandsverlening in de vorm van een lening worden overwogen.

Artikel 16 Relatie met voorliggende voorzieningen

Wanneer een uitkeringsgerechtigde – op welke manier dan ook – door eigen toedoen een voorliggende inkomensvoorziening (veelal de WW) verspeelt, is dat een ernstig feit, waarop een zware maatregel als deze gerechtvaardigd is. Het college hoeft zich niet te begeven in eventuele discussies tussen de uitkeringsgerechtigde en de uitvoeringsinstantie die de voorliggende inkomensvoorziening heeft geweigerd. Voldoende is de kennis dat de voorziening is geweigerd. Mocht de uitkeringsgerechtigde later alsnog in het gelijk worden gesteld, dan kan hij zijn eventuele nadeel verhalen op deze uitvoeringsinstantie.

Wanneer een uitkeringsgerechtigde voor een specifieke kostenpost een beroep kan doen op een toereikende en passende voorliggende voorziening, dan is er geen plaats voor bijstandsverlening. Wanneer de uitkeringsgerechtigde van deze voorliggende voorziening door eigen toedoen geen gebruik meer kan maken, dan moet in beginsel beoordeeld worden of uitkeringsgerechtigde in aanmerking komt voor bijstand, een eventuele afwijzing kan dan – blijkens vaste rechtspraak – niet gemotiveerd worden met een verwijzing naar de vervallen voorliggende voorziening. Toch is het niet juist om in die gevallen bijzondere bijstand te verlenen, daarom geeft dit artikel aan dat de bijstand dan bij wijze van maatregel geweigerd dient te worden. Alleen in de situatie als bedoeld in artikel 15, tweede lid, kan bijzondere bijstandsverlening in de vorm van een lening worden overwogen.

Artikel 17 Ernstige misdragingen

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan de sinds de invoering van de WWB bestaande mogelijkheid om de uitkering te weigeren van degene die de uitvoering van de wet bemoeilijkt door zich ernstig te misdragen. Het moet gaan om ernstige misdragingen jegens leden van het gemeentebestuur, hun ambtenaren en bezittingen van de gemeente met de kennelijke bedoeling om door middel van deze misdragingen de uitvoering van de WWB te beïnvloeden, dan wel wraak te nemen voor een onwelgevallige behandeling of beslissing. Onder misdragingen valt in de eerste plaats het plegen van geweldsmisdrijven, het doen van pogingen daartoe of het dreigen met geweld. Verder vallen er alle vormen van chantage onder, zoals met name het dreigen met geweld of het organiseren van geweld tegen het bestuur, ambtenaren en hun familie en overige relaties, alsmede het bedreigen van de stad als zodanig.

In beginsel wordt een maatregel krachtens dit artikel toegepast op de algemene bijstand. Wanneer er slechts sprake is van bijzondere bijstand, dient in voorkomende gevallen op basis van het derde lid de gevraagde bijstand te worden geweigerd.

Artikel 18 Inwerkingtreding

De in dit artikel gekozen datum geeft de administratie de gelegenheid om de volledige invoering van de WWB met voldoende waarborgen te omkleden. Uiteraard dient de vastgestelde verordening tijdig, d.w.z. minstens zes weken voor 1 december 2004, in het gemeenteblad te staan.

Artikel 19 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 20 Bekendmaking

Dit artikel spreekt voor zich.