Regeling vervallen per 25-09-2010

Maatregelenverordening WWB Zaanstad 2006

Geldend van 01-01-2010 t/m 24-09-2010

Intitulé

Maatregelenverordening WWB Zaanstad 2006

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

Algemene bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

Bijstand:

algemene en bijzondere bijstand;

Bijstandsnorm:

de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

Bijzondere bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

De wet:

de Wet werk en bijstand (WWB);

Fraude:

de verwijtbare schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet, waardoor financieel nadeel is ontstaan;

Het college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad;

Langdurigheidstoeslag:

De langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

Maatregel:

het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

Ondersteuning:

ondersteuning als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet;

Trajectplan:

een schriftelijk stuk inhoudende afspraken tussen uitkeringsgerechtigde en college over de verplichtingen van de belanghebbende en de inzet van ondersteuning als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet, dan wel een schriftelijk stuk waarbij ambtshalve door het college de verplichtingen van de belanghebbende en de inzet van ondersteuning zoals als bedoeld is in artikel 7, eerste lid onder a van de wet, worden vastgesteld;

Uitkeringsgerechtigde:

de belanghebbende gerechtigd tot algemene bijstand of bijzondere bijstand;

Vermogen:

een vermogen in de zin van artikel 34, eerste lid WWB;

Vermogensgrens:

het vermogen als bepaald op grond van artikel 3, derde lid WWB.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Als de belanghebbende naar het oordeel van het college zich schuldig maakt aan verwijtbare gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 11 van deze verordening, wordt in overeenstemming met deze verordening een maatregel opgelegd.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In het geval dat bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 1 van de wet, wordt in afwijking van het eerste lid de maatregel berekend over zowel de algemene bijstand als de bijzondere bijstand.

  • 3. De maatregel wordt toegepast op de bijzondere bijstand.

  • 4. De maatregel wordt toegepast op de langdurigheidstoeslag.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel en het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Indien van toepassing wordt bij afwijking van de standaardmaatregel de reden om af te wijken genoemd en toegelicht.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan zes maanden, voor constatering van die gedraging door het college, heeft plaatsgevonden. Deze termijn is niet van toepassing, als de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt, met als gevolg dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend.

  • 2. Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van het opleggen van een maatregel, indien het daarvoor zeer dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. In een geval als bedoeld in het tweede lid kan het college tevens besluiten de hoogte van de maatregel te verlagen en/of in duur te verkorten.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst dag van de maand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is verzonden. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel eerder worden opgelegd, te rekenen vanaf het moment van het verzuim, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

Hoofdstuk 2 Categorie-indeling

Artikel 7 Indeling maatregel naar categorie

  • 1. Categorie 1

    • a.

      Het zich niet of niet tijdig laten registreren bij het Centrum voor Werk en Inkomen als werkzoekende of het niet verlengen van deze registratie tijdens de uitkeringssituatie;

    • b.

      Het niet tijdig inleveren van het periodiek in te leveren formulier (thans rechtmatigheidsformulier genoemd), ter vaststelling van het maandelijkse recht op uitkering, waaronder mede dient te worden verstaan het niet ondertekenen van dat formulier of het niet bijvoegen van gevraagde specificaties omtrent inkomen of vermogen;

    • c.

      Het niet of niet tijdig verstrekken van voor de bijstandsverlening relevante informatie of bewijsstukken.

  • 2. Categorie 2

    • a.

      Het niet of niet naar vermogen trachten om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      Het niet tijdig voldoen aan specifiek opgelegde verplichtingen om te verschijnen op een aangegeven plaats en tijdstip;

    • c.

      Het niet tijdig voldoen aan een schriftelijk verzoek om te  verschijnen voor een gesprek met betrekking tot voortzetting van bijstand of met betrekking tot de voortgang van de reïntegratie;

    • d.

      Gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • e.

      Het niet voldoen aan specifieke verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstandsaanspraken, waaronder alimentatieaanspraken.

  • 3. Categorie 3

    • a.

      Het niet of niet voldoende meewerken aan ondersteuning, zoals een onderzoek naar de benodigde instrumenten of de inzet van de geboden instrumenten, gericht op uiteindelijke reïntegratie op de arbeidsmarkt;

    • b.

      Het niet ondertekenen van een trajectplan en het niet of niet voldoende meewerken aan de uitvoering daarvan;

    • c.

      Het verwijtbaar niet aanvaarden of het verwijtbaar niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • d.

      Het door eigen toedoen of nalaten verspelen van een op een inkomen gerichte voorliggende voorziening, waardoor een beroep moet worden gedaan op algemene bijstand.

Artikel 8 De hoogte van de maatregel

  • 1. De hoogte van de maatregel bedraagt bij:

    • a.

      categorie 1: 10 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;

    • b.

      categorie 2: 25% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;

    • c.

      categorie 3: 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 2. Als de belanghebbende zich binnen 6 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde categorie, wordt bij een maatregelwaardige gedraging uit:

    • a.

      categorie 1: geen verzwaring van de maatregel in hoogte of duur toegepast;

    • b.

      categorie 2: de maatregel telkens in hoogte verdubbeld;

    • c.

      categorie 3: de maatregel telkens in duur verdubbeld.

  • 3. Als de belanghebbende na een maatregel op grond van het vorige lid onder c bij voortduring niet meewerkt aan een verplichting als bedoeld in categorie 3, onder a en b, wordt de maatregel blijvend opgelegd voor de duur waarin door de belanghebbende niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

  • 4. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5.

  • 5. Als sprake is van verschillende gedragingen, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging met de zwaarste maatregel.

Artikel 9 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Als bij de verlening van algemene of bijzondere bijstand sprake is van een tekortschietend betoond besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan, wordt de hoogte van de bijstand als volgt verlaagd:

  • 1.

    Met betrekking tot algemene bijstand:

    • a.

      bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening wordt een maatregel opgelegd gelijk aan de hoogte van het benadelingbedrag;

    • b.

      de maatregel in het eerste lid wordt, indien de belanghebbende over een vermogen beschikt, uitgevoerd door de uitkering geheel te weigeren, totdat het benadelingbedrag is bereikt;

    • c.

      indien geen vermogen (meer) aanwezig is, wordt de bijstandsnorm verlaagd tot 90% van de voor de belanghebbende vastgestelde of vast te stellen bijstandsnorm, totdat het benadelingbedrag is bereikt. Artikel 3, tweede lid van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Met betrekking tot bijzondere bijstand:

    • a.

      bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening, waaronder het op verwijtbare wijze niet verkrijgen van een op specifieke kosten gerichte voorliggende voorziening, waardoor behoefte is ontstaan aan het verlenen van bijzondere bijstand, wordt de gevraagde bijzondere bijstand geheel geweigerd bij wijze van maatregel;

    • b.

      ingeval sprake is van zeer dringende redenen of klaarblijkelijke hardheid kan de gevraagde bijstand worden verleend in de vorm van een renteloze lening.

Artikel 10 Maatregel ingeval van fraude

Als sprake is van fraude door schending van de informatieplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet, wordt van een maatregel afgezien:

  • a.

    zodra naar aanleiding van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

  • b.

    zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 11 Maatregel wegens misdragingen

  • 1. Als de belanghebbende zich misdraagt jegens het college of de met de uitvoering van de wet belaste medewerkers, wordt een maatregel opgelegd.

    De op te leggen maatregel bedraagt:

    • a.

      20% gedurende 1 maand bij het uiten van verbaal geweld of belediging in woord of gebaar;

    • b.

      30% gedurende 1 maand bij discriminatie;

    • c.

      50% gedurende 1 maand bij zaakgericht geweld;

    • d.

      100% gedurende 1 maand bij mensgericht geweld;

      Bij een combinatie van misdragingen wordt de hoogste maatregel opgelegd die behoort bij het type misdraging.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 12 Overgangsbepaling

  • 1. Een maatregel wordt op grond van deze verordening opgelegd, als de gedraging heeft plaatsgevonden op of na de dag van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Op de gedraging, die plaats vond zowel voor de ingangsdatum van deze verordening als op of na de ingangsdatum van deze verordening, is deze verordening van toepassing.

  • 3. Op de gedraging, die voor ingangsdatum van deze verordening plaats vond, is de maatregelenverordening Zaanstad 2004 van toepassing.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2006.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Maatregelenverordening WWB Zaanstad 2006”

Artikel 15 Intrekking

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening, wordt de “Maatregelenverordening gemeente Zaanstad 2004” ingetrokken.

Artikel 16 Bekendmaking

Deze verordening en de intrekking van de Maatregelenverordening gemeente Zaanstad 2004, zullen bekendgemaakt worden door het plaatsen van deze verordening in het Gemeenteblad.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 oktober 2006,

voorzitter
raadsgriffier

Toelichting bij de Maatregelenverordening WWB Zaanstad 2006

ALGEMEEN

Met de maatregelenverordening wordt nadere invulling gegeven aan de Wet werk en bijstand voor zover het betreft de afstemming van het recht op bijstand of de mate waarin belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor dit recht. In het algemeen kan worden gesteld dat belanghebbende, die gebrekkig voldoet aan de voorwaarden voor het recht op uitkering, minder recht op uitkering heeft. In ernstige gevallen kan het recht op uitkering zelfs voor onbepaalde tijd geheel worden geweigerd.

Deze verordening heeft tot doel de hoogte van de uitkering afhankelijk te stellen van de gedragingen van belanghebbende en richt zich op personen, die:

  • a.

    niet of niet voldoende meewerken aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen;

  • b.

    blijk geven van een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid in de bestaansvoorziening;

  • c.

    de informatieplicht schenden, waardoor de gemeente financieel nadeel ondervindt;

zich ten opzichte van de gemeente ernstig misdragen.

Waar geen toelichting wordt gegeven, wordt de verordening geacht voor zichzelf te spreken.

Rechtsbescherming

Tegen het besluit tot opleggen van een maatregel kan bezwaar worden ingesteld bij het college. Vervolgens kan er eventueel beroep worden ingesteld bij de rechtbank.

Bezwaar noch beroep hebben op zichzelf schorsende werking. Dus ook als er bezwaar is gemaakt, dient de opgelegde maatregel te worden uitgevoerd. Is het bezwaar of het beroep gegrond, dan moet de geweigerde uitkering alsnog worden uitbetaald, zonodig onder vergoeding van de geleden schade.

Belanghebbende heeft de mogelijkheid om de oplegging van de maatregel te schorsen door bij de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te vragen.

Artikel 1 Begripsomschrijving

Trajectplan: ·De WWB geeft geen wettelijke definitie van het begrip trajectplan. Zaanstad werkt met trajectplannen, om naar de betrokken partijen duidelijkheid te geven wat van elkaar verwacht wordt in het kader van de reïntegratie. Het is daarom wenselijk een definitie in deze verordening op te nemen. Uit de definitie blijkt dat een trajectplan schriftelijk moet worden vastgelegd en dat het ofwel in overleg met belanghebbende kan worden vastgesteld, of eenzijdig door het college kan worden vastgesteld.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Dit artikel geeft het college de opdracht om conform de verordening maatregelen op te leggen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

Dit artikel geeft als principe, dat de maatregel wordt uitgevoerd door de algemene bijstand te verminderen. Hieraan is verder in de verordening invulling gegeven in artikel 9, derde lid.

Waar bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet, neemt de bijzondere bijstandsverlening feitelijk de inkomensfunctie over. Daar wordt dan ook een eventuele maatregel berekend over het bedrag dat periodiek als bijzondere bijstand wordt verleend.

Het derde en het vierde lid van deze bepaling maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een maatregel oplegt over de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag.

Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

Dit artikel bevat de minimumvereisten waaraan een besluit tot oplegging van een maatregel moet voldoen. Als het besluit hieraan niet zou voldoen komt het college in strijd met rechtsbeginselen en beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent dat het besluit zorgvuldig moet worden voorbereid en deugdelijk moet worden gemotiveerd. Hierbij is sprake van een samenhang tussen de ernst van de verwijtbare gedraging en de hoogte van de maatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

Dit artikel geeft aan wanneer kan en moet worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Dit is in de eerste plaats het geval wanneer alle verwijtbaarheid ontbreekt, dus wanneer belanghebbende op geen enkele wijze anders (en beter) had kunnen handelen dan hij heeft gedaan.

Het college mag niet te lang wachten met het opleggen van een maatregel. Hoe sneller hoe effectiever. Zodra het college – daaronder begrepen de ambtenaren in dienst van het college – weet heeft van enig maatregelwaardig gedrag, moet de vereiste maatregel met de nodige voortvarendheid worden opgelegd.

Een maatregel wordt ook niet opgelegd als de gedraging meer dan zes maanden voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden. De reden daarvan is dat na een langere periode dan zes maanden geen sprake meer kan zijn van een corrigerende werking van de maatregel.

Een uitzondering hierop is de gedraging, die een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die schending van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend.

Het tweede en het derde lid van dit artikel geven het college de mogelijkheid om van de maatregel af te zien of de maatregel te verzachten in gevallen waar belanghebbende wel degelijk een verwijt te maken valt. Uit de formulering “zeer dringende redenen” kan worden afgeleid dat het om uitzonderlijke gevallen moet gaan en dat de uitzondering vooral gezocht moet worden in de mogelijkheden, omstandigheden en het betoonde besef van verantwoordelijkheid van belanghebbende en diens gezin.

De term “zeer dringende redenen” sluit aan bij de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep rond deze term. Wanneer belanghebbende of diens gezin door het onverkort opleggen van een maatregel in een acute noodsituatie geraakt, kan er sprake zijn van zeer dringende redenen. Van een dergelijke acute noodsituatie zal geen sprake zijn wanneer en voor zover belanghebbende nog beschikt over enig vermogen.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

In het algemeen geldt dat belanghebbende eerst op de hoogte moet worden gesteld van het besluit tot oplegging van een maatregel en dat daarna pas de maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Uit dit artikel blijkt bovendien dat het opleggen van maatregelen met terugwerkende kracht niet de bedoeling is. Een maatregel wordt toegepast wegens een gedraging uit het verleden op een toekomstig recht op uitkering.

Het tweede lid van dit artikel maakt niettemin een lik op stukbeleid mogelijk, afhankelijk van de snelheid van de administratie. Als de administratie erin slaagt om tijdig maatregelwaardig gedrag te onderkennen en hierop met een maatregelbesluit te reageren, kan de maatregel nog worden opgelegd en vangt aan in de maand waarin de gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 7 Indeling maatregel naar categorie

Dit artikel richt zich op de voorwaarden verbonden aan het recht op uitkering en het behoud en het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. De zwaarte van de toe te passen maatregelen zijn verdeeld in drie categorieën.

Categorie 1

Op grond van artikel 17 van de wet dient belanghebbende tijdig de gevraagde of ongevraagde informatie te verstrekken, die van belang wordt geacht voor de vaststelling van de uitkering. Als belanghebbende hierbij onvoldoende medewerking verleent of de informatie niet tijdig verstrekt, is er sprake van een maatregelwaardige gedraging.

Categorie 2

Van belanghebbende wordt een actieve en positieve houding verwacht ten aanzien van het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. Op grond van individueel bepaalde mogelijkheden kunnen aan de bijstand specifieke verplichtingen worden verbonden, zoals het zich inschrijven als werkzoekende bij uitzendorganisaties of verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstandsaanspraken.

Categorie 3

Vanaf de meldingsdatum bij het CWI kan belanghebbende worden verplicht gebruik te maken van instrumenten, die de gemeente inzet en die leiden tot direct werk of die de mogelijkheden en de kansen van belanghebbende vergroten op de arbeidsmarkt.

Hierbij valt te denken aan:

  • trainingen of opleidingen;

  • het opdoen van werkervaring;

  • het accepteren van gesubsidieerde banen;

  • de diensten, die geboden worden door Reïntegratiebureaus.

Belanghebbende is mede verantwoordelijk voor het beperken van de kosten van bijstand. Zijn medewerking is hierbij van essentieel belang. Het niet of niet in voldoende mate verlenen van medewerking, rechtvaardigt dan ook de zwaarst mogelijke maatregel.

Artikel 8 De hoogte van de maatregel

De hoogte van de maatregelen in de diverse categorieën zijn afgestemd op de ernst en de mate van verwijtbaarheid. Dit principe komt ook tot uitdrukking bij herhaling van dit gedrag. Daarbij wordt bij herhaling van het gedrag uit categorie 1 steeds opnieuw dezelfde maatregel opgelegd. Herhaling van de gedragingen binnen dezelfde categorie leiden bij categorie 2 en categorie 3 telkens tot verdubbeling van de maatregel in hoogte of duur. Herhaling van gedragingen uit categorie 3 onder a en b kan leiden tot een lange periode van weigeren van de bijstand.

De hoogte en duur van de maatregelen zijn afhankelijk van de ernst en de mate van verwijtbaarheid.

Voor de 1e categorie is de keus gemaakt bij herhaling van verwijtbaar gedrag geen verdubbeling van de maatregel toe te passen.

Voor de 2e categorie geldt dat telkens wanneer na een opgelegde maatregel binnen 6 maanden na de bekendmaking daarvan een nieuwe maatregelwaardige gedraging plaatsvindt binnen dezelfde categorie, de laatst opgelegde maatregel wordt verdubbeld. Dat kan betekenen dat besloten wordt tot een 100% maatregel gedurende 1 maand.

Een voorbeeld:

Op 11 januari wordt geconstateerd dat belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Er wordt een maatregel van 25% opgelegd vanaf 1 februari. Op 16 maart voldoet belanghebbende niet aan een oproep om te verschijnen. Bij besluit van 29 maart wordt een maatregel opgelegd van 50% voor de duur van 1 maand.

Binnen 6 manden na bekendmaking van het besluit van 29 maart wordt geconstateerd dat belanghebbende niet voldoet aan een oproep om te verschijnen in verband met een gesprek over de voortgang van de reïntegratie. De maatregel wordt dan verdubbeld naar 100% voor de duur van 1 maand. Want de herhaling van het verwijtbaar gedrag vindt plaats binnen 6 maanden na bekendmaking van de laatst opgelegde maatregel.

Artikel 9 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

In artikel 18 tweede lid van de wet kan het college bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid een maatregel opleggen. Deze bevoegdheid is nader uitgewerkt in artikel 9 van deze verordening. Het eerste lid van dit artikel richt zich op de verlening van algemene bijstand. Het tweede lid van dit artikel is van toepassing op de verlening van bijzondere bijstand.

Bij toepassing van het eerste lid valt te denken aan een te snelle intering van het vermogen, waardoor eerder bijstandsverlening noodzakelijk is. Het benadelingsbedrag wordt bepaald door de hoogte van de te verstrekken bijstand die het gevolg is van het te snel interen op het vermogen. Voor zover nog sprake is van vermogen, wordt de maatregel eerst op dat vermogen toegepast. Voor de vaststelling van dit vermogen wordt, om liquiditeitsproblemen te voorkomen, rekening gehouden met een grensbedrag van ander half maal de norm, die voor belanghebbende van toepassing is.

Is er geen vermogen aanwezig of is dit vermogen niet toereikend, dan wordt de algemene bijstand met 10 procent verlaagd tot het benadelingsbedrag is bereikt.

De toepassing van lid 1 wordt aan de hand van het volgende voorbeeld toegelicht.

Er is een vermogen ontvangen uit een erfenis. Rekening houdend met een interingsfactor van ander half maal de norm, die in de situatie van belanghebbende van toepassing is, zou belanghebbende zes maanden met dit vermogen kunnen voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Na 2 maanden doet belanghebbende een beroep op een uitkering ingevolgde de WWB. Dit betekent, dat belanghebbende vier maanden eerder op bijstand is aangewezen. Het benadelingsbedrag wordt dan vastgesteld op vier maanden bijstand, waarbij voor de bepaling van de hoogte van het benadelingsbedrag, uitgegaan wordt van de bijstandsnorm, die in de situatie van belanghebbende van toepassing is.

Artikel 10 Maatregel in geval van fraude

Bij fraude is de bevoegdheid van het college om een maatregel op te leggen beperkt tot een benadelingsbedrag van 6.000 euro. Als het benadelingsbedrag onder de 3.000 euro blijft, wordt de maatregel in hoogte beperkt tot 25 procent voor de duur van twee maanden.

Artikel 11 Maatregel wegens misdragingen

In die situaties, waarin de uitvoering van de wet gefrustreerd wordt door het handelen van belanghebbende, kan een op dit handelen gerichte maatregel toegepast worden. De hoogte van de maatregel is afhankelijk van de ernst van de misdraging. Hierbij wordt het mensgericht geweld als meest ernstige gedraging beoordeeld.

Het gaat hier om gedragingen die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet en die zich richten tegen degene die met de uitvoering van de WWB is belast.

Aan de hand van de ernst van de gedraging wordt een maatregel opgelegd. Hoe ernstiger de misdraging des te zwaarder de maatregel.

Zaakgericht geweld, is geweld waarbij gedacht moet worden aan beschadiging of vernieling van gemeentelijk eigendom zoals bureau, pc, telefoon etc. Bij mensgericht geweld moet onder andere worden gedacht aan mishandeling, maar ook bedreiging met geweld moet daaronder worden verstaan. Een maatregel bij mensgericht of zaakgericht geweld moet los worden gezien van de mogelijkheid om aangifte te doen bij de politie.

Soms vormt de bewijslast een probleem. Bijvoorbeeld door schelden of discriminerende opmerkingen tijdens een telefoongesprek of een gesprek in de spreekkamer. In een dergelijke situatie wordt belanghebbende eerst schriftelijk meegedeeld, dat deze houding of dit gedrag niet wordt getolereerd. Past belanghebbende vervolgens zijn houding of gedrag niet aan, dan wordt een maatregel opgelegd. Ook al is er sprake geweest van een één-op-één-gesprek.

Artikel 12 Overgangsbepaling

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 14 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 15 Intrekking

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 16 Bekendmaking

Dit artikel behoeft geen toelichting.