Regeling vervallen per 04-05-2017

Algemene subsidieverordening Zaltbommel 2014

Geldend van 27-06-2013 t/m 03-05-2017

Intitulé

Algemene subsidieverordening Zaltbommel 2014

De raad van de gemeente Z a l t b o m m e l ;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 april 2013;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 140 van de Wet op het primair onderwijs en de titels 4.2 en 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende: Algemene subsidieverordening Zaltbommel 2014

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    raad: raad van de gemeente Zaltbommel;

  • c.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel;

  • d.

    subsidie: zoals omschreven is in de wet;

  • e.

    budgetsubsidie: een budgetsubsidie is een subsidie waarmee de gemeente de activiteiten van de subsidieontvanger inhoudelijk stuurt op resultaten en/of effecten (throughput-financiering). Budgetsubsidies zijn subsidies waarbij meetbare activiteiten en/of prestaties worden gekoppeld aan de te verstrekken subsidies. Deze subsidie wordt per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren verstrekt aan een instelling voor een periode van maximaal vier jaar;

  • f.

    prestatiesubsidie: een prestatiesubsidie is een subsidie waarmee de gemeente de activiteiten van de subsidieontvanger stuurt op prestaties (output-financiering). Deze subsidie wordt per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren verstrekt aan een instelling voor een periode van maximaal vier jaar;

  • g.

    projectsubsidies: projectsubsidies zijn subsidies voor in tijd beperkte, resultaatgerichte, vernieuwende activiteiten die een directe relatie hebben met de door de raad vastgestelde beleidsdoelstellingen. De looptijd is niet langer dan 3 jaar.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

  • 1. De Raad stelt vast dat voor de beleidsterreinen, zoals vastgelegd in de programma’s in de begroting, subsidie kan worden verstrekt:

    • a.

      bestuur;

    • b.

      communicatie en publiekszaken;

    • c.

      openbare orde en veiligheid;

    • d.

      economie;

    • e.

      cultuur;

    • f.

      sport;

    • g.

      werk en inkomen;

    • h.

      maatschappelijke zorg en welzijn;

    • i.

      onderwijs;

    • j.

      ruimte en wonen;

    • k.

      verkeer en openbare ruimte;

    • l.

      milieu.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen, waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie per beleidsterrein zoals bedoeld in het eerste lid worden omschreven.

Artikel 3. Bevoegdheid college

  • 1. Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met in achtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond en - indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd - onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2. Het college is bevoegd om voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden.

Artikel 4. Rechtspersoonlijkheid

Subsidie wordt slechts verleend aan rechtspersonen zonder winstoogmerk.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De raad kan jaarlijks bij de vaststelling van de begroting besluiten tot het instellen van subsidieplafond(s).

  • 2. Bij de vaststelling van een subsidieplafond wordt aangegeven op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 3. Het college kan, met inachtneming van lid 2, nadere regels stellen omtrent de verdeling van het beschikbare bedrag.

  • 4. Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 5. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld.

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE

Artikel 6. Bij aanvraag in te dienen gegevens

  • 1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met behulp van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelstellingen en resultaten die daarmee worden nagestreefd en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen. In bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

    • c.

      een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      de stand van het vrij besteedbaar eigen vermogen op het moment van de aanvraag.

  • 3. Indien een aanvrager voor de eerste maal een subsidie aanvraagt, voegt hij een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar als bijlagen toe aan het aanvraagformulier.

  • 4. Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag voor een budget- of prestatiesubsidie wordt gedaan uiterlijk 1 juni in het jaar voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft. Voor de subsidies die betrekking hebben op 2014 geldt éénmalig een gewijzigde indieningstermijn van 15 september 2013.

  • 2. Een aanvraag voor een projectsubsidie wordt ingediend uiterlijk acht weken vóór het tijdstip waarop de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, plaatsvindt of wordt uitgevoerd.

  • 3. Het college kan andere termijnen stellen voor het indienen van een aanvraag voor daarbij aan te wijzen subsidies.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag voor projectsubsidie binnen 8 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, indien het college hiertoe regels heeft opgesteld, 13 weken gerekend vanaf de uiterste indieningtermijn voor het aanvragen van de subsidie.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag voor een budget- of prestatiesubsidie uiterlijk vóór 31 december voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

HOOFDSTUK 4. WEIGERING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 9. Weigeringgronden

  • 1. Het college kan, in aanvulling op artikel 4:35 Awb, een aanvraag voor subsidie weigeren indien:

    • a.

      de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      een organisatie minder dan 25 leden/deelnemers/gebruikers heeft of met haar activiteit(en) een minimaal bereik heeft van 25 personen, die woonachtig zijn in Zaltbommel;

    • c.

      er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de gelden niet, of in onvoldoende mate besteed worden aan het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • d.

      de aanvrager doelstellingen heeft of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, deze verordening, het algemeen belang of de openbare orde;

    • e.

      de activiteiten niet of onvoldoende bijdragen aan het realiseren van met subsidie beoogde beleidsdoelen; de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

    • f.

      de aanvrager niet minimaal 50% van de gevraagde subsidie uit andere inkomsten kan genereren;

    • g.

      subsidieverstrekking niet past binnen het gemeentelijk beleid op het betreffende beleidsterrein, dan wel dat de activiteiten in dat kader onvoldoende prioriteit hebben;

    • h.

      de activiteit is gestart of uitgevoerd, voordat een subsidieaanvraag is ingediend;

    • i.

      de activiteiten niet vrij en openbaar toegankelijk voor alle inwoners uit de gemeente;

    • j.

      de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, geen of onvoldoende meerwaarde heeft voor het bestaande (activiteiten)aanbod in de gemeente;

    • k.

      de gevraagde subsidie minder dan € 500,- bedraagt;

    • l.

      vrijwilligers en professionals die zich bezighouden met primair de doelgroep Jeugd, niet in het bezit zijn van een Verklaring Omtrent Gedrag.

  • 2. De weigeringsgronden kunnen in regels door het college worden aangevuld.

Artikel 10. Wet BIBOB

Het college kan voor subsidies binnen door de raad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

HOOFDSTUK 5. VERLENING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 11. Verlening subsidie

Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaats vindt.

Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

Artikel 12. Betaling en bevoorschotting

Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, wordt in het besluit tot subsidieverlening de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

HOOFDSTUK 6. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 13. Tussentijdse rapportage

Bij subsidies hoger dan 50.000 euro, welke verleend worden voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.

Artikel 14. Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet of geheel niet zullen worden verricht of dat niet of geheel niet aan de in de beschikking tot subsidieverlening genoemde verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 15. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

  • 3. De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 7. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 16. Verantwoording subsidies tot 5.000 euro

  • 1. Subsidies tot 5.000 euro worden door het college:

    • a.

      direct vastgesteld of;

    • b.

      ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 17. Verantwoording subsidies van 5.000 tot 50.000 euro

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan 5.000 euro maar minder bedraagt dan 50.000 euro, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een projectsubsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een budget- of prestatiesubsidie, uiterlijk vóór 1 april in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 3 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 18. Verantwoording subsidies vanaf 50.000 euro

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan 50.000 euro, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een projectsubsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een budget- of prestatiesubsidie, uiterlijk vóór 1 april in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 3 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht;

    • b.

      een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een accountantsverklaring, indien de subsidieverlening meer dan 100.000 euro bedraagt.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

Artikel 19. Vaststelling subsidie

  • 1. Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2. Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 3. Het college kan categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen, waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft in te dienen.

  • 4. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid genoemd tijdstip is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalige rappel over tot ambtshalve vaststelling.

HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 20. Standaardberekeningswijzen van uurtarieven en uniforme kostenbegrippen

  • 1. Indien bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, kan het college een standaardberekeningswijze voorschrijven waarmee de tarieven door de subsidieaanvrager moeten worden berekend.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven kan het college bepaalde definities voorschrijven waarvan moet worden uitgegaan.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3 en 8 voor zover toepassing, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 22. Intrekking

De Algemene Subsidieverordening Gemeente Zaltbommel 2006, zoals vastgesteld in de raad van 5 september 2005, wordt ingetrokken op het moment dat de Algemene subsidieverordening Zaltbommel 2014 in werking treedt. Tevens wordt de aan de “verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs” opgenomen bijlage “subsidiering voorscholen” (inclusief de toelichting) ingetrokken.

Artikel 23. Overgangsbepaling

Op subsidieaanvragen die voor de inwerktreding van deze verordening zijn ingediend en op subsidies die vóór inwerktreding van deze verordening zijn verstrekt en/of vastgesteld, blijven de Algemene subsidieverordening gemeente Zaltbommel 2006 en zijn regels van toepassing.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 27 juni 2013.

Artikel 25. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening Zaltbommel 2014.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zaltbommel in

zijn vergadering van 13 juni 2013

De raad voornoemd,

de raadsgriffier,
M.Muurling
de voorzitter,
A.van den Bosch

ALGEMENE TOELICHTING

De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent in titel 4.2 een uitgebreide regeling voor subsidieverstrekking door bestuursorganen. Deze regeling in de Awb biedt gemeenten veel vrijheid bij de invulling van hun lokale subsidiebeleid. In deze Algemene subsidieverordening, waarbij de gemeente aangesloten heeft bij de modelverordening van de VNG, is gebruik gemaakt van deze autonome bevoegdheid. Bij de ontwikkeling van deze nieuwe subsidieverordening is nadrukkelijk ook gekeken naar dereguleringsmogelijkheden binnen het subsidieproces. Een belangrijk aspect in het subsidietraject is gelegen in vereenvoudiging van de regels voor de verantwoording van de subsidie.

1. Grondslag verordening

In de Awb staat dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Deze eis komt voort uit de wens van de wetgever, dat de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en subsidieontvanger voldoende is gewaarborgd. Voor gemeenten betekent dit, dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een verordening van de raad (artikel 4:23, lid 1 Awb). Deze verordening moet de essentiële elementen van het proces van subsidieverstrekking bevatten, zoals de bevoegdheid voor het vaststellen van een subsidieplafond en de bijbehorende verdelingsmaatstaf.

Beleidsregels

De opzet van de Algemene subsidieverordening is dusdanig dat alleen algemene regels omtrent de subsidieverstrekking zijn opgenomen. Daarnaast is het gewenst specifieke afspraken op te nemen in beleidsregels. Op grond van artikel 1:3, derde lid Awb wordt onder een beleidsregel verstaan: ”een bij besluit vastgestelde, algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan”. Dit maakt het mogelijk dat het college binnen de door de raad vastgestelde reikwijdte van de verordening en de in de gemeentebegroting vastgestelde budgetten aangeeft welke activiteiten subsidiabel zijn en hoe de subsidieverdeling per beleidsterrein of programma plaatvindt. Subsidieverstrekking op basis van alleen beleidsregels is niet mogelijk vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag. Dit is geregeld in artikel 2, lid 2 van de Asv.

2. Het subsidiebegrip

Subsidie is een materieel begrip en wordt omschreven in artikel 4:21, eerste lid Awb. Voldoet een geldverstrekking aan de daar genoemde voorwaarden, dan is het een subsidie, ook als het wordt aangeduid als een bijdrage of vergoeding.Er is sprake van een subsidie als het gaat om geldverstrekkingen, die aan de volgende kenmerken voldoen:

  • a.

    het betreft een aanspraak op financiële middelen;

  • b.

    die door een bestuursorgaan worden verstrekt;

  • c.

    met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager;

  • d.

    anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

3. Vermindering van administratieve en bestuurlijke lasten

In de afgelopen jaren heeft deregulering en het daardoor verminderen van de administratieve en bestuurlijke lastendruk hoog in het vaandel gestaan, zowel op rijks- als op decentraal niveau. Bij de totstandkoming van deze subsidieverordening is nadrukkelijk gekeken naar deze dereguleringsaspecten. Met name is gekeken naar het verminderen van de indieningsvereisten, maar ook naar de mogelijkheden van een andere verantwoordingswijze.

Om in aanmerking te komen voor subsidie moet er een aanvraag worden ingediend. Bij deze aanvraag moet een grote hoeveelheid begeleidende stukken worden gevoegd. In de praktijk blijken de administratieve lasten niet altijd in verhouding te staan tot het aangevraagde subsidiebedrag.

In deze Algemene subsidieverordening is bijvoorbeeld, juist wegens de hoge regeldruk, afgezien van de mogelijkheid om afdeling 4.2.8 van de Awb in zijn geheel van toepassing te verklaren op jaarlijkse subsidies. In plaats daarvan zijn enkele bepalingen eruit gelicht of in vereenvoudigde vorm overgenomen.

In de Asv staat opgenomen dat het college het subsidieformulier vaststelt. De gevraagde gegevens worden op dit subsidieformulier vermeld. Het college bepaalt welke gegevens dienen te worden verstrekt en neemt daarbij de hoogte van de subsidie in acht. Hiermee wordt bedoeld dat het subsidiebedrag en de lasten, die met de subsidieverstrekking gepaard gaan, proportioneel moeten zijn. Tevens vindt er zo een betere sturing plaats op prestaties en hoofdlijnen. In de subsidieverordening wordt een onderscheid gemaakt tussen subsidies onder de € 5.000,-, tussen € 5.000 en € 50.000,- en boven de € 50.000,-.

Tevens is gekeken naar mogelijkheden om de indieningstermijn te verruimen en de afhandelingstermijn te verkorten. Dit heeft erin geresulteerd dat de indieningstermijn voor het aanvragen van subsidie voor structurele subsidies is verruimd naar 1 juni (was 1 april) voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd. De afhandelingstermijn voor de subsidievaststelling is vervroegd naar 1 juni (was 1 oktober) na afloop van het voorgaande subsidiejaar.

Ook is zoveel mogelijk aangesloten bij de Algemene subsidieverordening van de gemeente Maasdriel, omdat er organisaties zijn die afhankelijk zijn van subsidie van zowel de gemeente Zaltbommel als de gemeente Maasdriel. Meer uniformiteit en vereenvoudiging in de uitvoering en verantwoording is immers van belang voor een groot aantal (vrijwilligers-)organisaties en instellingen, die van meerdere gemeenten (en andere overheden) subsidie ontvangen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In de onderhavige verordening is bepaald dat budget- en prestatiesubsidies voor een periode van ten hoogste vier jaren kunnen worden verstrekt. Na het verstrijken van die periode kan uiteraard opnieuw worden besloten een jaarlijkse subsidie te verstrekken. Voor de periode van 4 jaar is gekozen, omdat deze termijn én aansluit bij de zittingstermijn van de raad (hoewel die termijnen uiteraard niet gelijk lopen) én het een goede termijn lijkt om te bezien of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden en, zo ja, deze met de verstrekte subsidies worden gediend. In deze verordening is er bewust niet voor gekozen het regime van afdeling 4.2.8 van de Awb in zijn geheel van toepassing te verklaren op de jaarlijkse subsidies. Afdeling 4.2.8 biedt een regeling voor subsidies waarbij het bestuursorgaan financieel en beleidsmatig sterk betrokken is, hetgeen zeker niet bij iedere door gemeenten verstrekte jaarlijkse subsidie het geval is. Bovendien kunnen bij de jaarlijks verstrekte subsidies in de subsidiebeschikking zeer goed afspraken op dit punt worden vastgelegd. Juist bij per jaarlijks verstrekte subsidies is de aard en grootte van de instelling en de hoogte van de subsidie bepalend voor de omvang van aanvullende afspraken.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

In het eerste lid wordt aangegeven voor welke beleidsterreinen subsidies kunnen worden verstrekt. Het ligt voor de hand dat de opsomming van beleidsterreinen aansluit bij de indeling van de programmabegroting.

Er is voor gekozen om zo veel mogelijk op te nemen in deze algemene verordening. Op die manier wordt bereikt dat zowel burger als bestuur zich direct en zonder zich te veel in onderliggende zaken als beleidsregels en raadsbesluiten, hoeven te verdiepen om na te gaan aan welke voorwaarden zij moeten voldoen om voor verlening van een subsidie in aanmerking te komen.

Door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden is uiteraard niet te vermijden, dat op onderdelen nadere regels noodzakelijk zullen blijken. Die verscheidenheid onderbrengen in een algemene verordening is mogelijk, maar komt de met een algemene verordening nagestreefde overzichtelijkheid niet ten goede. Daarbij komt dat beleidsdoelen en prioriteiten wijzigen en dit naar aangenomen mag worden, in een hoger tempo zullen doen dan de Algemene subsidieverordening aan wijziging toe is.

Wijziging van een complexe en uitgebreide verordening die veel beleidsterreinen bestrijkt, gaat gepaard met aanzienlijke bestuurlijke en administratieve lasten. Met deze algemene verordening, die de kaders geeft voor nadere regels, worden deze lasten beperkt in aantal en kwaliteit.

Artikel 3. Bevoegdheid college

Het college besluit ingevolge het eerste lid binnen de daarvoor door de raad vastgestelde kaders, zoals neergelegd in de gemeentebegroting en de Algemene subsidieverordening. Dit betekent dat het college alleen subsidies kan verlenen die stroken met de door de raad vastgestelde algemene regels. In het eerste lid is tevens bepaald dat het college daarbij de gemeentebegroting en subsidieplafonds in acht neemt. Als de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de raad beschikbaar is gesteld, wordt subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat de raad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud.

In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden aan de subsidie te verbinden. Zie hiertoe ook artikel 4:33 Awb en voor het verschil met verplichtingen artikel 4:37 Awb.

In beginsel is in afdeling 4.2.4 Awb zeer uitvoerig en nauwgezet bepaald welke verplichtingen onder welke voorwaarden bij een subsidieverlening kunnen worden opgelegd en kunnen alle toegestane verplichtingen in beginsel bij subsidieverlening of subsidiewijziging worden opgelegd.

Artikel 4. Rechtspersoonlijkheid

Dit artikel regelt dat alleen rechtspersonen zonder winstoogmerk in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Dit betekent dat een natuurlijk persoon of een groep personen niet meer voor subsidie in aanmerking komt. Ook commerciële instellingen komen niet in aanmerking voor subsidiemogelijkheden.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Ingevolge het eerste lid van artikel 5 kan de raad subsidieplafonds per beleidsterrein vaststellen. In de regel valt dit qua tijdstip samen met de vaststelling van de begroting. De raad stelt subsidieplafonds vast en maakt daarbij de wijze van verdeling van de beschikbare middelen bekend. Eventueel kan het college nadere regels opstellen omtrent de wijze van verdeling van de beschikbare middelen.

Met het oog op de rechtszekerheid verlangt de Awb, dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt vóórdat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Maar vooral van belang is, dat subsidieaanvragen zonder nadere motivering kunnen worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is. Het is aan te bevelen om enige tijd te nemen tussen het vaststellen van de begroting en het publiceren van subsidieplafonds en de wijze van verdeling van de beschikbare middelen.

Belangrijk is de verplichting om nadere regels te stellen over de verdeling van de beschikbare bedragen. Er zijn twee mogelijkheden. De meest eenvoudige vorm is een verdeelmechanisme op volgorde van binnenkomst, “wie het eerst komt, het eerst maalt”, waarbij aanvragen in volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag worden behandeld. Een andere vorm is een tendersysteem, waarbij het beschikbare budget wordt verdeeld over de complete aanvragen door middel van een onderlinge vergelijking van de aanvragen en dat de beste aanvragen voor subsidie in aanmerking komen.

Lid 5. Indien wordt gewerkt met een begrotingsvoorbehoud moet er rekening worden gehouden met het feit dat alleen de Rijksoverheid haar begroting direct kan vaststellen. Gemeenten moeten hun begroting voorleggen aan de provincie ter goedkeuring; pas daarna is er sprake van een definitieve begroting en treedt het vierde lid van dit artikel in werking.

Artikel 6. Bij aanvraag in te dienen gegevens

In deze subsidieverordening is ervoor gekozen om te werken met aanvraagformulieren, waardoor de rechtszekerheid wordt bevorderd. Voor de aanvrager is meteen duidelijk welke documenten hij dient te overleggen. Het is van belang dat het aanvraagformulier slechts de vragen bevat, die strikt noodzakelijk zijn voor de behandeling van een aanvraag, dus zo eenvoudig mogelijk. Tevens kan met een aanvraagformulier de uniformiteit van behandeling van subsidieaanvragen op de verschillende beleidsterreinen worden bevorderd.

In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. De bevoegdheid van het college ter zake nadere regels te stellen, is geregeld in lid 4. Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat het college dit doet om de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk te houden. In artikel 6, lid 2, sub d, wordt verwezen naar de systematiek van subsidieverlening en verrekening bij jaarlijks (per boekjaar) verstrekte subsidies conform artikel 4:72 Awb. Een dergelijke verplichting dient in de beschikking tot subsidieverlening te worden opgenomen.

In artikel 6, lid 3, worden meer formele eisen gesteld aan instellingen, die voor de eerste maal subsidie aanvragen.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

Hier worden de termijnen genoemd waarbinnen aanvragen voor subsidie dienen te zijn ingediend bij het college. De genoemde termijnen zijn afgestemd op de begrotingscyclus en de besluitvorming ervan in de raad.

Artikel 8. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Een termijn van dertien weken wordt redelijk geacht.

Nu de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen per 1 oktober 2009 in werking is getreden, bestaat het risico dat bestuursorganen, die zich niet aan de door zichzelf gestelde termijnen houden, met een dwangsom kunnen worden geconfronteerd. Gelet op de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen verdient het aanbeveling een voorzienbare lange beslistermijn vast te leggen.

Er is gekozen de termijn van acht weken aan te houden voor de aanvragen voor projectsubsidies. Dit wordt realistisch en haalbaar geacht Voor de structurele subsidies (lees: prestatie- en budgetsubsidies) is de afhandelingstermijn van uiterlijk 31 december genoemd. Dit enerzijds vanwege de begrotingsbehandeling in de raad in de maand november en anderzijds vanwege de Wet dwangsom en beroep.

Artikel 9. Weigeringsgronden

De algemeen geldende weigeringsgronden, opgenomen in artikel 4:35 Awb, worden hier met een nadere, op de gemeentelijke praktijk toegesneden gronden aangevuld. Het betreft hier weigeringsgronden die op grond van reeds opgedane ervaringen en de doorlopen bezwaarprocedures zijn geformuleerd. Voor een nadere toelichting op deze weigeringsgronden wordt verwezen naar de kadernota herijking subsidiebeleid Zaltbommel 2014-2017.

Artikel 10. Wet Bibob

Een bijzondere weigeringsgrond is opgenomen in artikel 10. Het betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan. Indien deze weigeringsgrond niet zou zijn opgenomen, dan zou het kunnen betekenen dat het college gehouden is subsidie te verlenen aan aanvragers aan wie het college geen vergunning zou verlenen. Daarbij is niet van belang of de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd, op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat bij deze weigeringsgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager.

De Wet Bibob is bedoeld als aanvulling op bestaande instrumenten die het college reeds ter beschikking heeft. Het college zal bij ieder beleidsdoel dat het wil subsidiëren, zich de vraag moeten stellen of er enig risico is van het faciliteren van strafbare feiten en of die risico’s niet voldoende worden ondervangen met de bestaande toetsing van aanvragen. Het is niet mogelijk te bepalen dat de Wet Bibob generiek op alle subsidies wordt toegepast. Het college dient zelf een afweging te maken in welke situatie toepassing zinvol is. Voordat tot toepassing op een gemeentelijke subsidieregeling kan worden overgegaan, dient daarvoor toestemming te zijn verkregen van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Het college heeft hier de bevoegdheid gekregen die goedkeuring te vragen. De bepaling strekt ertoe inzichtelijk te maken voor zowel bestuur als aanvrager van een subsidie in welke gevallen en voor welke (onderdelen van) beleidsdoelen een toetsing aan de Wet Bibob kan plaatsvinden.

Artikel 11. Verlening van de subsidie

Ingevolge het eerste lid geeft het college al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidies dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat bij degene aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen. In het tweede lid is geregeld dat het college de ontvanger verplichtingen kan opleggen. In artikel 4:37 Awb staan de standaardverplichtingen vermeld welke het college bij de beschikking tot subsidieverlening aan de subsidieontvanger kan opleggen. Voor een selectie uit de verplichtingen die te stellen zijn bij het verlenen van de jaarlijkse subsidies; zie ook titel 4.2.8 Awb.

Artikel 12. Betaling en bevoorschotting

Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het in de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme. Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteit is er voor gekozen om de termijnen, waarop de (automatische) bevoorschotting plaats vindt, niet in de verordening te noemen. Hiermee wordt de mogelijkheid opengelaten om, zonder dat daartoe wijziging van de verordening noodzakelijk is, recht te doen aan de wijziging van de voorschotregeling,

Artikel 13. Tussentijdse rapportage

In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten is ervoor gekozen aan meerjarig verstrekte subsidies, hoger dan € 50.000,-, de mogelijkheid te verbinden om jaarlijks een tussentijdse verantwoording te vragen. Het college moet vooraf bepalen welke vereisten worden gesteld aan de tussentijdse, inhoudelijke en financiële verantwoording. Het ligt voor de hand dat dit regime in ieder geval lichter is dan het regime wat is opgesteld voor de eindverantwoording.

Artikel 14. Meldingsplicht

De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverlies) te melden bij de gemeente dat het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen.

Artikel 15. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

In artikel 15 zijn de overige verplichtingen van de ontvanger van de subsidie opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger en om nadere stukken en/of uitleg te vragen.

Artikel 16. Verantwoording subsidies tot € 5.000,-

Kenmerkend voor subsidies tot € 5.000,- is dat een vast bedrag (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden verlicht.

In het geval van directe vaststelling (eerste lid, onderdeel a) worden de bewijsstukken van de prestatie direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden, kan onderdeel a worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie en risicoafweging van de subsidieverstrekker.

In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid, onderdeel b), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. De ambtshalve vaststelling zal in de praktijk veelal al vóór het verstrijken van de termijn gebeuren, namelijk als het vanuit oogpunt van een efficiënte werkwijze wenselijk wordt geacht, dat dergelijke vaststellingsbesluiten op een vaste datum worden genomen. Wel dient de gemeente binnen een beperkte termijn, hier is gekozen voor 13 weken na afloop van de activiteit, te reageren.

Door te kiezen voor het systeem van ambtshalve vaststelling is er juridisch meer mogelijkheid om op te treden, indien de gemeente bemerkt dat de activiteit niet (geheel) is gerealiseerd. De subsidie is immers niet bij verstrekking reeds vastgesteld. De subsidieontvanger dient desgevraagd, op een door het college in de beschikking aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De subsidieverstrekker zal steekproefsgewijs van deze bevoegdheid gebruik maken.

Artikel 17. Verantwoording subsidies van € 5.000,- tot € 50.000,-

In dit artikel is aangegeven op welke wijze de aanvrager de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden.

Het tweede lid bepaalt dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Daarbij zal vooraf door de subsidieverstrekker al moeten zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden.

Ingevolge het derde lid kan het college bepalen dat het voor de verantwoording daarvan andere stukken en bewijzen verlangt dan gebruikelijk en uit hoofde van de gewone bedrijfsvoering van de subsidieontvanger al worden opgesteld. Voor kleinere subsidies is in het derde lid de mogelijkheid geopend voor het college om andere bewijsmiddelen te verlangen dan de gebruikelijke.

Artikel 18. Verantwoording subsidies vanaf € 50.000,-

Bij subsidies van 50.000 euro of meer wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt - tenzij de voorschriften voor subsidies tot € 50.000,- worden toegepast - plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Bij de financiële verantwoording mag de subsidieverstrekker een door een accountant opgesteld stuk vragen. Het is echter niet verplicht daar in alle gevallen om te vragen. Zekerheid kan ook worden verkregen door steekproefsgewijze controles van de uitvoeringsinstanties of door verantwoording in de jaarrekening van een instelling.

Vanuit het oogpunt van lastenverlichting wordt in lid 3 van de artikelen 17 en 18 geregeld dat ook alternatieve verantwoordingsbewijzen kunnen worden gevraagd. Daarmee geven wij invulling aan het uitgangspunt, dat de verantwoordingslasten in verhouding moeten zijn met de hoogte van het subsidiebedrag.

Ter verantwoording van een rechtmatige en doelmatige besteding van de verleende subsidies boven de € 100.000,- is een accountantsverklaring vereist.

Artikel 19. Vaststelling subsidie

In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit over de subsidievaststelling.

Artikel 20. Standaardberekeningswijzen van uurtarieven en uniforme kostenbegrippen

Dit artikel is van toepassing op organisaties waar een budgetsubsidie aan wordt verstrekt. Omdat het wenselijk is hier één lijn te hanteren en de berekening van uurtarieven te vereenvoudigen, wordt voorgesteld uit te gaan van drie berekeningsmethoden en eenduidige definities te gebruiken voor kostenbegrippen. De berekeningsmethoden zijn als volgt:

  • a.

    berekening op basis van integrale kosten;

  • b.

    berekening op basis van kosten per kostendrager, vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten of

  • c.

    een forfaitair vastgesteld uurtarief.

Voor de toepassing van de berekeningsmethoden wordt in principe aangesloten bij de praktijk van de subsidieontvanger. Dat wil zeggen dat de gemeente de subsidieontvanger de keuzemogelijkheid geeft om de subsidiabele kosten volgens één van de methodes te berekenen. Bij de afweging tussen het al dan niet bieden van een keuzemogelijkheid aan de subsidieontvanger weegt de gemeente de administratieve en uitvoeringslasten. De keuze wordt per subsidieontvanger vastgelegd in de subsidieafspraken danwel in een subsidie- of budgetovereenkomst.

Voor de eenduidige definities wordt door de VNG geadviseerd om onderstaande rijksbrede uniforme begrippen over te nemen:

  • -

    Subsidiabele kosten: de kosten die bij het verlenen en vaststellen van de subsidie in aanmerking worden genomen, respectievelijk de feitelijke hoogte van die kosten.

  • -

    Kostendrager: kostenplaats of volume-eenheid voor kostenberekening, bijvoorbeeld personeels-/arbeidsuren, apparaat-/machine-uren en overige kostendragers als output van apparaten en machines en verbruikte materialen.

  • -

    Afschrijvingskosten: kosten die de economische waardevermindering weergeven van een investering tegen historische kostprijs gedurende de economische levensduur (periode waarna de investering economisch verouderd is); de eventuele restwaarde na de economische levensduur behoren niet tot de subsidiabele kosten

  • -

    Loonkosten: de optelsom van de bruto loonkosten, niet winstafhankelijke emolumenten, dan wel extra verdiensten naast het loon, werkgeverslasten, kosten van secundaire arbeidsvoorwaarden en, indien van toepassing, een evenredig deel van de begrote kosten voor een eventuele wachtgelduitkering na ontslag, voor personeel dat werkzaamheden verricht ten behoeve van subsidiabele activiteiten.

  • -

    Urenbasis: het aantal werkbare uren per fte per jaar.

  • -

    Directe kosten: kosten van een kostendrager en kosten derden, die rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit worden toegerekend.

  • -

    Indirecte kosten of overhead: kosten die niet rechtstreeks aan een subsidiabele activiteit worden toegerekend, maar via toerekening van een kostendrager.

  • -

    Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele activiteit worden gemaakt, bijvoorbeeld door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit en kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde goederen en diensten.

Artikel 21. Hardheidsclausule

In de hardheidsclausule is zo concreet en nauwkeurig mogelijk (dus door het benoemen van de specifieke artikelen) aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor en bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening of deelverordening te worden neergelegd.

Artikel 22. Intrekking

Met het vaststellen van de nieuwe Algemene subsidieverordening Zaltbommel 2014 is het van belang dat de vigerende subsidieregeling (Algemene subsidieverordening Gemeente Zaltbommel 2006) wordt ingetrokken. Tevens moet de aan de “verordening materiële en financiële gelijkstelling onderwijs” opgenomen bijlage “subsidiering voorscholen” inclusief de toelichting worden ingetrokken, om te voorkomen dat twee regeling met tegenstrijdige bepalingen in omloop zijn.

Artikel 23. Overgangsbepalingen

De overgangsbepaling is noodzakelijk omdat op de subsidiejaren 2012 en 2013 (waarvan de subsidievaststellingen nog moeten plaatsvinden) de Algemene subsidieverordening uit 2006 van toepassing is. Pas vanaf subsidiejaar 2014 kan de nieuwe Algemene subsidieverordening gehanteerd worden, dus voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvragen.

Artikel 24. InwerkingtredinG

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 25. Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.