Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2015

Burgemeester en wethouders van de gemeente Z a l t b o m m e l ;

gelet op de artikelen 2, 6 vierde lid, 7 derde lid, 9 vierde lid, 11, 12 en 16 vierde lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2015;

besluit vast te stellen het volgende: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2015

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • -

    Aanbieder: rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • -

    Dienstverlening: hulp die een persoon, instantie of onderneming biedt aan de client.

  • -

    Persoonsgebonden budget (PGB): bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • -

    Hulp bij het huishouden: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

  • -

    Kortdurend verblijf: logeren gedurende maximaal drie etmalen per week met als doel het overnemen van de zorg ter ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de cliënt biedt

  • -

    Tarief of kostprijs: het bedrag dat de gemeente aan een aanbieder moet betalen voor de verstrekking van een voorziening in natura.

  • -

    Zzp’er :een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer de volgende criteria gelden:

    • o

      zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan;

    • o

      het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden;

    • o

      het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst;

    • o

      bekendmaking van het ondernemerschap;

    • o

      het streven naar meerdere opdrachtgevers.

HOOFDSTUK 1. PROCEDURE RONDOM MELDING OF AANVRAAG

Artikel 2 Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kostenloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5 Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6 Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Binnen 5 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 7 Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

HOOFDSTUK 2. PROCEDURE EN HOOGTE VAN HET PGB

Artikel 8 Wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld

  • 1. De hoogte van een PGB:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het PGB gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • 2. De hoogte van een PGB is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen.

  • 3. De hoogte van een PGB voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;

  • 4. Het tarief dat het college hanteert voor de berekening van de hoogte van het PGB maatschappelijke ondersteuning hangt af van de partij die de betreffende ondersteuning anders als zorg in natura zou hebben geleverd. Hierin hanteert het college de volgende onderverdeling:

    • a.

      Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een aanbieder betreft het tarief per uur of per resultaat maximaal 100% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.

    • b.

      Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een ZZP’er betreft het tarief per uur of per resultaat maximaal van 90% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt;

    • c.

      Als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een persoon uit het sociale netwerk is de hoogte van het PGB als volgt:

    • -

      hulp bij het huishouden: 50% van het van toepassing zijnde producttarief hulp bij het huishouden;

    • -

      kortdurend verblijf: € 30 per etmaal;

    • -

      overige maatwerkvoorzieningen binnen de Wmo 2015: 50% van het laagste tarief per uur of per resultaat van een door de gemeente gecontracteerde instelling die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt tot een maximum van € 20 per uur.

Artikel 9 Toetsing motivatie eis, bekwaamheid en kwaliteit

Een persoonsgebonden budget wordt na toetsing verstrekt, indien de cliënt aan drie voorwaarden

voldoet:

  • 1.

    Motivatie-eis: de cliënt stelt zich gemotiveerd op het standpunt dat hij de maatwerkvoorziening als PGB geleverd wenst te krijgen; hiertoe dient de cliënt een persoonlijk PGB-plan in bij de gemeente. Tevens wordt gewaarborgd dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een PGB aan te vragen en dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorzieningen in natura.

  • 2.

    Bekwaamheid: de cliënt dient naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat te worden geacht zijn belangen te kunnen behartigen en op eigen kracht dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat worden geacht de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 3.

    Kwaliteit: naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van het budget wil inkopen, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn. De kwaliteit wordt benoemd in het persoonlijk PGB-plan.

Artikel 10 Persoonlijk plan bij PGB aanvraag

  • 1. Een cliënt die een aanvraag doet voor een PGB heeft naast de motivatie-eis de verplichting een persoonlijk plan in te dienen bij de aanvraag. Het persoonlijk plan wordt in het dossier gevoegd en wordt gebruikt bij de beoordeling of de cliënt in aanmerking komt voor een PGB.

  • 2. De cliënt geeft - al dan niet tezamen met zijn sociale netwerk - in het persoonlijk plan tenminste de volgende onderdelen aan:

    • a.

      Wat de motivatie is om een aanvraag voor een pgb in te dienen;

    • b.

      Hoe hij de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit gaat voeren;

    • c.

      Welke ondersteuning hij zou willen inkopen met het budget;

    • d.

      Op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid;

    • e.

      Hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd; en

    • f.

      Hoe eventuele meerkosten van de ondersteuning worden bekostigd.

HOOFDSTUK 3. MELDEN VAN CALAMITEITEN EN GEWELD

Artikel 11 Verplichting tot melden

  • 1. Aanbieders dienen calamiteiten te melden aan de toezichthoudende ambtenaar, met uitzondering van de calamiteiten die op grond van de Jeugdwet verplicht gemeld moeten worden aan de Inspectie Jeugdzorg.

  • 2. De melding dient onverwijld, maar uiterlijk binnen drie werkdagen na de calamiteit, schriftelijk of digitaal te geschieden.

Artikel 12 Inhoud melding

Een melding bevat:

  • a.

    De dagtekening van de melding;

  • b.

    Gegevens over de aanbieder en de betrokken zorgverleners, zoals de naam van de aanbieder, de locatie of de afdeling, de naam en hoedanigheid van de melder, de naam van de betrokken zorgverleners, …;

  • c.

    Gegevens over de betrokken cliënt(en) en/of jeugdige(n), zoals de naam en de geboortedatum van de cliënt(en)/jeugdige(n), geslacht, verblijfplaats, …;

  • d.

    Gegevens over betrokken gemeenten bij de calamiteit (plaats gebeurtenis, vestigingsplaats aanbieder, woonplaats betrokkene en diens eventuele ouders/verzorgers, …);

  • e.

    Gegevens over de inhoud van de calamiteit;

  • f.

    Informatie over de actuele veiligheid van de jeugdige/cliënt en eventuele anderen;

  • g.

    Informatie over het afhandelen van de calamiteit; hieronder valt ook de informatie of – en zo ja welke – belanghebbenden zijn geïnformeerd over de melding aan de toezichthoudende ambtenaar;

  • h.

    Inschatting van de mogelijkheid dat de calamiteit leidt tot maatschappelijke onrust of de mate waarin deze publiciteitsgevoelig is.

Artikel 13 Feitenrelaas

Op verzoek van de toezichthoudende ambtenaar stuurt de aanbieder binnen twee weken na de melding een feitenrelaas over de calamiteit toe aan de toezichthoudend ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar geeft aan uit welke elementen het feitenrelaas moet bestaan.

Artikel 14 Verzoek tot het doen van onderzoek

Op verzoek van de toezichthoudende ambtenaar voert de aanbieder een onafhankelijk onderzoek uit naar de calamiteit. De aanbieder legt binnen drie weken na het verzoek de opzet van het onderzoek aan de toezichthoudende ambtenaar voor en wacht op goedkeuring van de toezichthoudende ambtenaar. Na deze goedkeuring voert de aanbieder het onderzoek uit en stuurt de rapportage binnen uiterlijk zes weken na goedkeuring naar de toezichthoudende ambtenaar. De aanbieder draagt er zorg voor dat de opzet en uitvoering van dit interne onderzoek van verantwoord niveau zijn.

HOOFDSTUK 4. EIGEN BIJDRAGE, WAARDERING EN TEGEMOETKOMINGEN

Artikel 15 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 16 Waardering mantelzorgers

  • 1. De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een financiële bijdrage ter hoogte van € 100,- per jaar, per cliënt.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor mantelzorgwaardering, moet de cliënt:

    • a.

      woonachtig te zijn in de gemeente Zaltbommel;

    • b.

      zich melden bij het Wmo loket voor een aanvraagformulier;

    • c.

      met dit aanvraagformulier een mantelzorger voordragen voor de mantelzorgwaardering.

Artikel 17 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1. De tegemoetkoming zoals geformuleerd in artikel 12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning wordt verstrekt als een subsidie.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor een van de bovenstaande tegemoetkomingen dient de aanvrager en of zijn partner een inkomen te hebben van maximaal 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3. De tegemoetkoming voor:

    • a.

      gebruik eigen auto bedraagt maximaal € 1.000 per jaar op declaratiebasis, of € 700 per jaar voor een forfaitaire vergoeding;

    • b.

      gebruik taxikosten bedraagt maximaal € 900 per jaar;

    • c.

      gebruik rolstoeltaxikosten bedraagt maximaal € 1.000 per jaar;

    • d.

      een autoaanpassing bedraagt maximaal € 3.500 per 5 jaar;

    • e.

      een verhuiskosten bedraagt maximaal € 5.000;

    • f.

      aanschaf en onderhoud van een sporthulpmiddel bedraagt maximaal € 3.000 inclusief de kosten voor verzekering voor drie jaar;

    • g.

      bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal € 2.500;

    • h.

      sanering van de woning bedraagt maximaal € 2.000;

    • i.

      compensatie meerkosten en ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie bedraagt maximaal € 70 per jaar.

HOOFDSTUK 5. INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

    • 1.

      Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015

    • 2.

      Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2015.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel in de vergadering van 25 november 2014.

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN ZALTBOMMEL

de secretaris,

de burgemeester, 

drs. L.H. Derksen

A.van den Bosch

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

Aanbieder is een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. In het kader van dit besluit maatschappelijke ondersteuning wordt het begrip instelling gelijkgesteld aan het begrip aanbieder. Een instelling is een organisatorisch verband dat als een eigenstandige, juridische entiteit naar derden optreedt. De leiding hiervan berust bij een (raad) van bestuur of directie. Onder dit begrip vallen ook organisaties die geen fysieke ‘instelling’ beheren, zoals thuiszorgorganisaties. Onder dit begrip vallen niet de maatschap of personenvennootschap. Een instelling kan ook in opdracht van het college voorzieningen leveren op basis van de Wmo.

Artikel 8 Wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld

Lid 3

Berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat de hoogte van een PGB toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het PGB niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden voor zover de kosten van het PGB hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het PGB om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een PGB. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Een PGB is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een PGB is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

De regering heeft aangegeven dat onder het sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Een voorbeeld van informele hulp bij woningaanpassingen is onder andere dat iemand uit het sociale netwerk de aanpassing realiseert, de zogenoemde ‘manuren’.

Artikel 9 Toetsing motivatie eis, bekwaamheid en kwaliteit

Sub a Motivatie-eis

Bij de motivatie van het standpunt van de cliënt dat hij de maatwerkvoorziening als PGB geleverd wenst te krijgen kan het gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstige, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen een rol kunnen spelen, omdat zij met het budget een aanbieder kunnen contracteren passend bij de eigen levensovertuiging.

Wanneer een cliënt van oordeel is dat hij de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd, is deze voorwaarde geen grond voor de gemeente om een PGB te weigeren, mits ook wordt voldaan aan de tweede en derde voorwaarde: bekwaamheid en kwaliteit. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt.

Sub b Bekwaamheid

Bij het toetsen van de bekwaamheid van de cliënt om zijn eigen belangen te kunnen behartigen, verwacht de gemeente van een cliënt dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag. Daarbij kan de cliënt gevraagd worden:

  • -

    duidelijk te maken welke problemen hij heeft,

  • -

    hoe deze problemen zijn ontstaan en

  • -

    bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn.

De PGB-zelftest van Per Saldo kan hierbij gebruikt worden als toetsingskader.

Bij het toetsen van de bekwaamheid om de PGB taken op een verantwoorde wijze uit te voeren kan de cliënt gevraagd worden hoe gedacht wordt over:

  • -

    het kiezen van een zorgverlener die in de ondersteuningsvraag voldoet,

  • -

    het aangaan van een contract,

  • -

    het in de praktijk aansturen van de hulpverlener en

  • -

    het bijhouden van een juiste administratie.

Door de invoering van het trekkingsrecht, waarbij het belangrijkste deel van het budgetbeheer wordt overgenomen door de SVB, gaat het bij het toetsen van de bekwaamheid niet om de vaardigheden van de cliënt om een budget te beheren, maar wel om de bekwaamheid van het voeren van een gedegen administratie.

Het is wettelijk bepaald dat een PGB-houder die voor 4 dagen of meer per week ondersteuning inkoopt een werkgever is, met de werkgeversplichten die hierbij horen. De cliënt dient hierbij te denken aan onder meer het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn.

Bij een PGB voor jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat. Dit kan het geval zijn als de jeugdige of jongvolwassene cliënt:

  • -

    als alleenstaande duurzaam een zelfstandig huishouden voert, onafhankelijk van zijn ouders of wettelijke vertegenwoordigers,

  • -

    een duurzaam huishouden voert samen met anderen dan zijn ouders of wettelijke vertegenwoordigers,

  • -

    gehuwd is of

  • -

    een nader te motiveren uitzonderingssituatie waarbij de jeugdige of jongvolwassene cliënt het contract zelf aangaat.

De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon niet bekwaam is voor het houden van een PGB, dan kan de gemeente het PGB weigeren. Dat is een beslissing van de gemeente waarop een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.

Sub c Kwaliteit

Om in aanmerking te komen voor een PGB dient de kwaliteit van de maatwerkvoorziening naar het oordeel van het college gewaarborgd te zijn. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd.

Voor de ondersteuning die ingekocht wordt met het PGB gelden waar mogelijk dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura. Niet alle kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen één op één worden toegepast op het PGB. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de gemeente daarom mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt.

In het geval van een PGB heeft de cliënt zelf de regie over de ondersteuning die hij contracteert. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen.

De gemeente kan periodiek in gesprek gaan met de cliënt over de behaalde resultaten met het PGB of (steekproefsgewijs) toezicht houden op de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.