Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening Begraafplaatsrechten 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening Begraafplaatsrechten 2011

Vastgesteld door de gemeenteraad van Zandvoort: d.d. 09 november 2010

Gepubliceerd in de Zandvoortse Courant : d.d. 16 december 2010

Inwerkingtreding : d.d. 01 januari 2011

Registratienummer: Z2010-005786 / 2010/09/001436

Gemeente Zandvoort

1 DE VERORDENING

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 28 september 2010; nummer 2010/09/1280;

gelet op de overwegingen van de integrale commissie Planning en Control van 13 oktober 2010;

gelet op artikel 216 en 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de

Gemeentewet;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting en tarieventabel vast te stellen:

Verordening Begraafplaatsrechten 2011.

1.1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. begraafplaats: de algemene begraafplaats Zandvoort;

b. eigen graf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een

natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

i. het doen begraven en begraven houden van lijken;

ii. het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of

zonder urnen;

iii. het doen verstrooien van as.

c. algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin aan een ieder

gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken;

d. eigen urnengraf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor voor bepaalde tijd het uitsluitend recht is verleend tot: i het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen; ii het doen verstrooien van as.

e. eigen urnennis: een nis, waarvoor voor bepaalde tijd het recht is verkregen tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen of urnen;

f. asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

g. urn: een voorwerp ter berging van één of meer asbussen;

h. verstrooiingsplaats: een permanent daartoe bestemd terrein waarop as

wordt verstrooid, dan wel een plaats waarvoor voor bepaalde tijd het recht is verleend om as te doen verstrooien;

i. gedenkplaats: een plaats ingericht om overledenen te gedenken, waar voor bepaalde tijd het uitsluitend recht is verleend tot het plaatsen van een

gedenkteken;

j. het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de

gemeente Zandvoort;

k. ambtenaar belast met de heffing: de gemeenteambtenaar die door het

college is aangewezen als ambtenaar belast met de heffing van de

gemeentelijke belastingen.

1.2 NORMSTELLING

Artikel 2 Belastbaar feit

Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats, en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats.

Artikel 3 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 4

Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven,

opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de

tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 5 Belastingjaar

1. Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het

belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

2. Met betrekking tot de rechten genoemd in hoofdstuk 4 onderdeel 4.4 van de tarieventabel is het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht.

Artikel 6 Wijze van heffing

De rechten genoemd in de tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag, met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

Artikel 7

Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

voor de jaarlijks verschuldigde rechten

1. De onderhoudsrechten, als bedoeld in hoofdstuk 4 onderdeel 4.2, 4.3 en 4.4. van de tarieventabel zijn verschuldigd op 1 januari van het jaar volgend op dat, waarin het voorwerp werd geplaatst.

2. De onderhoudsrechten, als bedoeld in hoofdstuk 4 onderdeel 4.2 en 4.3 van de tarieventabel worden voor een vol kalenderjaar geheven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat geen aanspraak op ontheffing voor de rechten bedoeld in hoofdstuk 4 onderdeel 4.2, 4.3 en 4.4. van de tarieventabel.

Artikel 8

Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

Andere rechten als die bedoeld in hoofdstuk 4 onderdeel 4.2, 4.3 en 4.4. van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

Artikel 9

Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de Begraafplaatsrechten.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van de Begraafplaatsrechten wordt geen kwijtschelding verleend.

OVERGANGS-EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Bevoegdheden

De ‘ambtenaar belast met de heffing’ is belast met de uitvoering van deze

verordening.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening Begraafplaatsrechten 2010” vastgesteld bij raadsbesluit

van 8 december 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid

genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van

toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben

voorgedaan;

2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011;

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011;

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Begraafplaatsrechten 2011”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 9 november 2010,

De griffier,

De voorzitter,

Bijlage 1 Tarieventabel

behorende bij de “Verordening Begraafplaatsrechten 2011”.

Hoofdstuk 1 Verlenen van rechten

1.1.1 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op

een graf van 2 x 1 meter op het nieuwe gedeelte voor een periode van 30 jaar wordt geheven € 2.070,80

1.1.2 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op

een graf van 2 x 1 meter op het nieuwe gedeelte voor een periode van 20 jaar wordt geheven € 1.361,40

1.1.3 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een graf van 2 x 1 meter op het oude gedeelte voor een periode van 30 jaar wordt geheven

€ 2.241,20

1.1.4 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op

een graf van 2 x 1 meter op het oude gedeelte

voor een periode van 20 jaar wordt geheven € 1.494,20

1.1.5 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op

een graf van 2 x 1 meter voor een periode van

60 jaar wordt geheven € 4.792,40

1.1.6 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op

een graf van 2 x 1 meter voor een periode van

100 jaar wordt geheven € 9.588,70

1.1.7 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op

een urnengraf van 1 x 1 meter voor een periode

van 20 jaar wordt geheven € 643,70

1.1.8 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op

een urnengraf van 1 x 1 meter voor een periode

van 30 jaar wordt geheven € 1.005,00

1.1.9 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op

een urnengraf van 1 x 1 meter voor een periode

van 60 jaar wordt geheven € 2.397,30

1.1.10 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op

een urnengraf van 1 x 1 meter voor een periode

van 100 jaar wordt geheven € 4.792,40

1.1.11 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op

een urnennis voor een periode van 20 jaar

wordt geheven € 501,90

1.1.12 Voor het verlengen van het uitsluitend recht als

bedoeld in 1.1.1 t/m 1.1.6 met 10 jaar wordt een

recht geheven van € 758,00

1.1.13 Voor het verlengen van het uitsluitend recht als

bedoeld in 1.1.7 t/m 1.1.10 met 10 jaar wordt

een recht geheven van € 367,60

1.1.14 Voor het verlengen van het uitsluitend recht als

bedoeld in 1.1.11 met 10 jaar wordt een recht geheven van € 246,30

1.1.15 Voor het verlenen van het uitsluitend recht op

een urnennis in een zuil voor een periode van 20 jaar wordt geheven

€ 795,60

1.1.16 Voor het verlengen van het uitsluitend recht als

bedoeld in 1.1.15 met 10 jaar wordt een recht

geheven van € 397,80

Hoofdstuk 2 Begraven

2.1 Voor het begraven van een lijk van een persoon

van 12 jaar of ouder wordt geheven € 758,10

2.2 Voor het begraven van een lijk van een kind

beneden één jaar wordt geheven € 136,70

2.3 Voor het begraven van een lijk van een kind

beneden 12 jaar wordt geheven € 346,50

2.4 Voor het begraven op buitengewone uren wordt

het recht, bedoeld in 2.1, 2.2 en 2.3 verhoogd

met € 303,20

2.5 Onder buitengewone uren wordt verstaan het

begraven of bijzetten van een stoffelijk

overschot buiten de uren, zijnde maandag tot en

met vrijdag van 09.00 uur tot en met 14.30 uur

Hoofdstuk 3 Bijzetten van asbussen en urnen

3.1 Voor het bijzetten van een asbus of urn wordt

geheven:

3.1.1 in een urnengraf € 273,40

3.1.2 in een eigen graf € 273,40

3.1.3 in een urnennis € 121,30

Hoofdstuk 4 Grafbedekking en onderhoud

4.1 Voor het afgeven van een vergunning ter zake

van het plaatsen of vernieuwen van de

voorwerpen, bedoeld in artikel 19 van de

"Beheersverordening algemene begraafplaats

van Zandvoort 2007" wordt geheven:

4.1.1 Voor het aanbrengen van een dekplaat op een

urnennis, het aanbrengen van een inscriptie € 49,80

4.1.2 Voor het plaatsen van voorwerpen op een graf,

het aanbrengen van een inscriptie € 69,10

4.1.3 voor de aanleg van een grafkelder € 86,30

4.1.4 voor het aanleggen van een graftuin € 32,70

4.1.5 voor het planten van bomen, per boom € 32,70

4.2 Voor het door of vanwege de gemeente

onderhouden, als bedoeld in artikel 25 lid 1 van

de "Beheersverordening algemene

begraafplaats van Zandvoort 2007", van de

voorwerpen, zoals onder A t/m E aangegeven

wordt geheven per jaar:

A -voor een staande / liggende steen gelijk aan

of kleiner dan 80x90x10 cm. incl. grafbanden /

omranding e.d. 90x190x10 cm, en

marmerslag/schelpen e.d. € 70,20

B -voor een staande / liggende steen gelijk aan

of kleiner dan 100x90x10 cm. incl. grafbanden /

omranding e.d. 90x190x10 cm, en marmerslag /

schelpen e.d. € 76,90

C -ieder monument

omschreven

groter dan hierboven € 88,50

D -staande of liggende steen zonder omranding € 27,10

E -dekplaat op een urnennis € 18,80

4.3 Voor het door of vanwege de gemeente

verrichten van algemeen onderhoud aangaande

de begraafplaats, als bedoeld in artikel 25 lid 2

van de "Beheersverordening algemene

begraafplaats van Zandvoort 2007", wordt aan

iedere rechthebbende op een eigen graf als

bedoeld in hoofdstuk 1 per jaar een recht

geheven van € 11,50

4.4 De rechten als bedoeld in onderdeel 4.2 kunnen

worden afgekocht op de graven bedoeld in

hoofdstuk 1 voor bepaalde tijd door voldoening

van een bedrag bepaald volgens onderstaande

tabel. De afkoopsom bedraagt de contante

waarde van de op het tijdstip van afkoop nog te

verschijnen belastingbedragen en wordt

berekend door vermenigvuldiging van het

jaarlijkse belastingbedrag met de hierna te

noemen factor.

aantal jaren waarvoor wordt afgekocht Vermenig

vuldigingsfactor

10 10

30 30

60 60

100 100

4.5 Voor algemeen onderhoud tot einde rusttermijn

bij begraven in een algemeen graf wordt

geheven € 115,00

4.6 Voor het onderhoud bij plaatsing van een € 256,80

gedenkteken op algemene graven wordt voor

het onderhoud op dit gedenkteken tot einde

rusttermijn geheven

Hoofdstuk 5 Rechten plaatsen enz. voorwerpen

5.1 Voor het afnemen en weer plaatsen van

voorwerpen op een graf wordt een recht

geheven:

A -voor een staande/liggende steen gelijk aan

of kleiner dan 190 x 90 cm incl. grafbanden,

(omranding) marmerslag, fundering e.d.

€ 200,90

B -Voor een liggende steen (zerk) gelijk aan of

kleiner dan 190 x 90 cm, incl. grafbanden,

(omranding) fundering e.d.

€ 234,00

C -Voor ieder monument groter dan hierboven

omschreven

€ 354,90

D -Voor staande/liggende steen gelijk aan of

kleiner dan 90 x 90 cm zonder omranding en

marmerslag

€ 59,80

5.2 Voor het tijdelijk wegruimen en herplanten van

een graftuin of boompje wordt geheven

€ 58,70

Hoofdstuk 6 Inschrijven en overboeken van eigen graven en urnengraven

6.1 Voor de administratie, inschrijven en

overboeken in een daartoe bestemd register

wordt geheven

6.1.1 Voor het eerste daaraan bestede kwartier € 7,70

6.1.2 Voor elk volgend kwartier € 24,00

Hoofdstuk 7 Opgraven, ruimen, verstrooien

7.1 Voor het opgraven van een lijk van een persoon € 536,10

van 12 jaar of ouder wordt geheven

7.1.1 Voor het opgraven van een lijk van een kind € 209,20

beneden één jaar wordt geheven

7.1.2 Voor het opgraven van een lijk van een kind € 419,50

beneden 12 jaar wordt geheven

7.2 Voor het opgraven van een lijk en weer opnieuw € 609,90

begraven in hetzelfde of in een ander graf wordt

geheven

7.3 Voor het opgraven of verwijderen van een € 96,80

asbus wordt geheven:

7.4 Voor het ruimen van een graf op verzoek van de € 536,10

belanghebbende wordt geheven

7.5 Voor het verstrooien van as wordt per asbus € 96,80

geheven

Hoofdstuk 8 Gebruik aula, verzorging muziek

8.1 Voor het gebruik maken van de aula, wordt een

recht geheven van:

8.1.1 voor het eerste halfuur of een gedeelte hiervan € 100,20

8.1.2 voor elk volgend halfuur, per halfuur of gedeelte € 123,90

hiervan

8.2 Voor het gebruik maken van de

condoleanceruimte wordt een recht geheven

van:

8.2.1 voor het eerste uur of een gedeelte hiervan € 69,10

8.2.2 voor elk volgend uur, per uur of gedeelte

hiervan € 80,30

8.3 Voor het verzorgen van muziek en/of het

gebruik van het orgel, wordt een recht geheven

van € 49,80

8.4 Voor het gebruik maken van de rijdende baar € 29,80

8.5 Voor het opnemen van de auladienst op een CD € 26,10

2 TOELICHTING OP DE VERORDENING

2.1 ALGEMEEN

Wettelijke basis

De verordening Begraafplaatsrechten worden geheven op basis van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b en tweede lid van de Gemeentewet. De verschillende rechten dragen zowel kenmerken van gebruik-als genotsretributies in zich en op sommige punten hebben de rechten kenmerken van leges (overigens een begrip dat vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen

niet meer in de Gemeentewet voorkomt). Gebruiksretributies worden geheven voor het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, -inrichtingen of -werken. Enkele voorbeelden zijn: het gebruik van de aula, de rouwkamer etc. Genotsretributies zijn rechten ter zake van het genot van door of vanwege de gemeente verleende diensten. Op grond van de bij de verordening behorende tarieventabel kan bijvoorbeeld voor de volgende diensten

worden geheven: begraven, bespelen van het orgel etc. Sommige rechten, zoals het recht voor het inschrijven of overboeken van graven, hebben het karakter van leges. Ondanks dat karakter zijn uit een oogpunt van overzichtelijkheid, die rechten opgenomen in deze verordening. Alle heffingen voor het gebruik van de begraafplaats en voor de daarmee samenhangende diensten worden zodoende in één verordening geregeld.

2.2 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de in de praktijk meest

gehanteerde omschrijvingen. Er is bewust gekozen voor een tamelijk uitgebreide opsomming en definiëring van begrippen. Er is bijvoorbeeld onderscheid gemaakt tussen een eigen graf en een eigen urnengraf.

In de Wet op de lijkbezorging is in artikel 28 een regeling opgenomen over het vestigen van een uitsluitend recht op een graf. Deze wet noemt niet met zoveel woorden de mogelijkheid om een dergelijk recht te vestigen op bijvoorbeeld een urnennis. Dit is de reden dat wij de term 'uitsluitend recht' hebben gereserveerd voor graven. Bij urnennissen wordt slechts gesproken over een 'recht'. Veel begrippen zijn ook gedefinieerd in de beheersverordening begraafplaatsen. De omschrijving van gelijkluidende begrippen uit beide verordeningen zijn identiek.

Artikel 2 Belastbaar feit

De verordening kent zeer uiteenlopende diensten waarvoor rechten worden

geheven. Er is voor gekozen om in artikel 2 een zeer algemene omschrijving van het belastbaar feit op te nemen. Naast deze algemene omschrijving is voor iedere dienst afzonderlijk een verdere omschrijving van het belastbare feit opgenomen in de tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

Vanwege het uiteenlopende karakter van de verschillende diensten is gekozen voor een ruime omschrijving van de belastingplicht om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden. Aannemelijk is dat de aanvrager van het gebruik van de begraafplaats en van de diensten, verleend bij het begraven, belastingplichtig is. De kring van belastingplichtigen omvat onder meer de erfgenamen en andere nabestaanden, uitvaartondernemers en instellingen van weldadigheid welke zich, behoudens vrijstelling ter zake, belasten met lijkbezorging. Ten tweede is er de belastingplicht voor rechten voor het gebruik van de begraafplaats en de diensten verleend na de voltooiing van de begrafenis. Dit zijn met name de jaarlijks terugkerende onderhoudsrechten indien deze rechten niet zijn afgekocht. Belastingplichtig zijn de erfgenamen en andere nabestaanden, omdat ten behoeve van hen de dienst wordt verleend. Echter, omdat het een jaarlijks terugkerend recht is, is het minder eenvoudig steeds een belastingplichtige daarvoor in de heffing te betrekken, omdat zij op den duur in verband met verhuizing, overlijden e.d. moeilijk zijn te traceren. Daarom kan het onderhoudsrecht worden afgekocht. In het arrest van 9 februari 1955, nr. 11 932,

BNB 1955/125 preciseert de Hoge Raad de aanwijzing van de belastingplichtige voor het onderhoud van eigen graven door te spreken over de rechthebbende. Dat is degene aan wie het recht is verleend om lijken in een eigen graf te doen begraven en begraven te houden c.q. zijn rechtsopvolger( s). Graftekens e.d. zijn door natrekking eigendom van de eigenaar van de grond (Hoge Raad 25 oktober 2002, nr. C00/282, Belastingblad 2003, blz. 765). Dat heeft echter geen gevolgen voor de

belastingplicht voor het onderhoudsrecht. Nog steeds is dit een dienst geleverd aan de genothebbende tot het graf, de rechthebbende in de zin van artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging.

Bij de andere rechten die op basis van artikel 229, eerste lid, onderdelen a en b, van de Gemeentewet kunnen worden geheven, dient eveneens de aanvrager als belastingplichtige te worden aangemerkt. Diensten waaraan u in dit verband moet denken zijn bijvoorbeeld het gebruik van de aula en het bespelen van het orgel.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

Voor de maatstaf van heffing en de belastingtarieven is verwezen naar de

tarieventabel. De reden waarom voor een tarieventabel is gekozen is gelegen in het feit dat het eenvoudiger is om de verordening aan te passen aan de omstandigheden.

Tariefdifferentiatie

Er is tot dusverre voor de lijkbezorgingsrechten geen jurisprudentie gewezen inzake tariefdifferentiatie die betrekking heeft op de periode na de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995). De jurisprudentie die betrekking heeft op de oude wetgeving is geheel in lijn met de overige jurisprudentie op dit terrein. Zo heeft de Hoge Raad beslist dat tariefdifferentiatie in het recht voor het algemene onderhoud van de begraafplaats slechts is toegestaan als er sprake is van verschil in genot bij dat onderhoud. Een tariefdifferentiatie voor het algemene onderhoud van de begraafplaats tussen algemene graven en eigen graven kan volgens de Hoge Raad alleen als de infrastructuur rond de eigen graven uitgebreider is dan rond de algemene graven (Hoge Raad 7 mei 1997, nr. 31 920,

Belastingblad 1997, blz. 451). Zie ook Hoge Raad 28 februari 2003, nr. 37 716, Belastingblad 2003, blz. 462 (Zaanstad) In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat een verschil in tarief voor algemeen onderhoud van de begraafplaats tussen eigen graven en algemene graven alleen geoorloofd is als er een rechtvaardigingsgrond is. Na verwijzing oordeelt Hof Den Haag dat aanleiding voor een tariefdifferentiatie bijvoorbeeld kan

zijn dat de infrastructuur van de begraafplaats bij eigen graven uitgebreider is dan bij algemene graven. Op de Algemene begraafplaats van Zaandam is dit echter niet het geval. Het Hof oordeelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De tarieven voor eigen graven zijn onverbindend voor zover de in de tarieven begrepen component voor het algemene onderhoud de in de tarieven voor de algemene graven begrepen component voor het algemene onderhoud overtreffen. (Hof Den Haag, 10 december 2003, nr. 03/00687, LJN: AO1414). Met betrekking tot de verordening lijkbezorgingsrechten van de gemeente Grootegast heeft het Hof Leeuwarden beslist dat voor het afgeven van een vergunning voor het plaatsen van een grafsteen geen gedifferentieerd tarief mag worden geheven, afhankelijk van de aanschafprijs van die steen (Hof Leeuwarden 4

september 1992, nr. 968/90, Belastingblad 1993, blz. 114). Na de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995)

is deze jurisprudentie in beginsel niet meer van toepassing en hebben gemeenten meer vrijheid bij de keuze van de maatstaf van heffing.

Kostendekkendheid Op 1 januari 1990 is in werking getreden de Wet van 3 juli 1989 (Stb. 1989, 302) tot wijziging van de gemeentewet op het stuk der belastingen (limitering onroerendgoedbelastingen, leges en rechten). Deze wet had tot gevolg dat vanaf 1 januari 1990 een verordening Begraafplaatsrechten niet wordt goedgekeurd indien de geraamde baten van die rechten uitgaan boven de geraamde gemeentelijke lasten ter zake. Het maken van een matige winst is daarmee niet langer toegestaan.

Dit is geregeld in artikel 229b van de Gemeentewet. Tot 1 januari 1994 gold een overgangsregeling. Vanaf die datum mag de verordening Begraafplaatsrechten maximaal kostendekkend zijn.

Artikel 5 Belastingjaar

Eerste lid

Voor zover in de verordening tarieven zijn opgenomen die per jaar worden geheven is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. Het betreft hier de rechten voor onderhoud van een graf, van een urnengraf of van een urnennis en voor het plaatsen of vernieuwen van voorwerpen zoals gedenktekenen, zerken, bomen en planten et cetera.

Tweede lid

Indien de onderhoudsrechten worden afgekocht is ingevolge het tweede lid het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht. De regeling heeft daarmee een fiscaal gelegitimeerd karakter. Hier kan immers niet gesproken worden van een vooruitbetaling van onderhoudsrechten, omdat in het fiscale geen betaling mogelijk is voor belastbare feiten die zich kunnen voordoen in belastingtijdvakken die nog niet zijn aangevangen. Derhalve was een regeling noodzakelijk waarin het belastingtijdvak wordt afgestemd op de periode waarvoor wordt afgekocht.

Artikel 6 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte en op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor heffing bij wege van aanslag

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

Eerste lid

Blijkens de redactie van het eerste lid zijn de rechten als bedoeld in hoofdstuk 4 onderdeel 4.2, 4.3 en 4.4. van de tarieventabel verschuldigd bij het begin van het belastingjaar volgend op dat waarin het voorwerp werd geplaatst.

Tweede en derde lid

In het tweede lid wordt geregeld dat de onderhoudsrechten als bedoeld in hoofdstuk 4 onderdeel 4.2 en 4.3 van de tarieventabel voor een vol kalenderjaar worden geheven. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, vindt over de resterende maanden in dat tijdvak geen ontheffing plaats (derde lid).

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

De overige rechten van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening dan wel bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen. Dit betekent dat op dat moment tot heffing wordt overgegaan.

Artikel 9 Termijnen van betaling

Eerste lid

Er bestaat een wettelijke regeling omtrent de betaaltermijnen. Deze is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet kan hiervan in de belastingverordening worden afgeweken. In het eerste lid van artikel 9 is afgeweken van de wettelijke betalingstermijn om doelmatigheidsredenen ten aanzien van de invordering. Er is voor gekozen dat de aanslagen betaald worden uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

Tweede lid

Met betrekking tot de bij het vaststellen van een belastingaanslag op te leggen boete zijn de betaaltermijnen gelijk aan die voor de belastingaanslag, ook indien in de belastingverordening van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende betaaltermijnen zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 9, derde lid, van de Invorderingswet 1990. Het is dus niet nodig om in de belastingverordening betaaltermijnen voor bestuurlijke boeten op te nemen.

Derde lid

De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde

termijnen (artikel 1). Hiermee wordt een wet in formele zin bedoeld. Artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt echter dat de ATW niet van toepassing is op de in de leden 1 tot en met 9 gestelde termijnen. Indien gemeenten afwijkende termijnen in de belastingverordening hebben opgenomen en dus artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 niet geldt, is voor de betaling van de definitieve aanslag de ATW wel van toepassing. Dit volgt ook uit artikel 145 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de ATW van toepassing is op in een verordening gestelde termijnen, tenzij in de verordening anders is bepaald. Indien voor de betaling van aanslagen een regeling is getroffen in de belastingverordening en voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen of naheffingsaanslagen niet, betekent dit dat voor de laatste drie genoemde aanslagen artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geldt. In dat geval is de ATW wel van toepassing op de betaaltermijnen voor aanslagen en niet van toepassing op de betaaltermijnen voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen. Teneinde te voorkomen dat voor de verschillende belastingaanslagen een verschillend juridisch regime geldt, is in artikel 9 derde lid, overeenkomstig artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet – de ATW buiten toepassing verklaard.

Artikel 10 Nadere regels door het college

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar. De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings-en invorderingsaangelegenheden. Voor de gemeentelijke

belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college. Verder is het college als bestuursverantwoordelijke voor de heffings-en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren. Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan het vaststellen van de modellen voor het formulier van de

onderscheiden aangiftebiljetten. Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de raad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee is in elke belastingverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en invordering van de

betreffende belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. In de (uitvoerings)regeling gemeentelijke belastingen is een en ander uitgewerkt.

Artikel 11 Kwijtschelding

Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het

kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de

Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Indien gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle gemeentelijke belastingen. Artikel 255 van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Omdat geen kwijtschelding bij de invordering van Begraafplaatsrechten wordt verleend is dit expliciet opgenomen in artikel 11.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

In het eerste lid wordt de oude verordening ingetrokken, in het tweede lid wordt de inwerkingtreding geregeld, in het derde lid de datum van ingang van de heffing en in het vierde lid de citeertitel.

Het eerste lid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht kan leiden tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632). Deze verordening is bekend gemaakt in de Zandvoortse Courant. De belastingverordening treedt in werking op 1 januari van het betreffende belastingjaar waarop de verordening betrekking heeft. Als voorbeeld: Op 1 november 2007 stelt de gemeenteraad de verordening vast met als datum van inwerkingtreding 1 januari 2008 (tweede lid) en als tijdstip van ingang van de heffing eveneens 1 januari 2008 (derde lid). In het vierde lid is in de citeertitel een jaartal opgenomen. Dit jaartal wordt opgenomen, omdat de gemeente ieder jaar een nieuwe verordening vaststelt. Door het jaartal op te nemen is duidelijk voor welk jaar de verordening bedoeld is. Ondertekening

Alle stukken die van de raad uitgaan moeten sinds 19 februari 2003 c.q. 7 maart 2003 worden ondertekend door de burgemeester (artikel 75, eerste lid, Gemeentewet) en griffier (artikel 107c Gemeentewet).

TOELICHTING OP DE TARIEVENTABEL

TOELICHTING PER HOOFDSTUK

Hoofdstuk 1 Verlenen van rechten

In dit hoofdstuk is een regeling opgenomen voor het verlenen van een uitsluitend recht op graven, urnengraven en dergelijke. Een recht op een graf kan ingevolge artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging gevestigd worden, hetzij voor onbepaalde tijd, hetzij voor de tijd van minstens 20 jaren. Een voor bepaalde tijd verleend uitsluitend recht op een graf kan worden verlengd voor ten hoogste 10 jaren. Het verlenen van het recht om met uitsluiting van anderen lijken in een bepaald graf te doen begraven en begraven te houden is de belaste dienst en niet het begraven zelf.

De Wet op de lijkbezorging noemt niet met zoveel woorden de mogelijkheid om een uitsluitend recht te vestigen op de ruimte waar een asbus is bijgezet of de plaats waarop as wordt verstrooid. Dit is de reden dat wij de term 'uitsluitend recht' hebben gereserveerd voor graven. Bij urnennissen wordt gesproken over een 'recht'. Omdat het vestigen van een recht op een urnengraf, urnennis of verstrooiingsplaats niet wettelijk is geregeld, gelden er ook geen eisen voor wat betreft de uitgiftetermijn van een dergelijk recht. De gemeente kan hiervoor zelf een termijn stellen. Het verdient

echter aanbeveling om ook bij een urnengraf en een urnennis te kiezen voor een uitgiftetermijn van 20 jaren. Ingevolge het tweede lid van artikel 65 van de Wet op de lijkbezorging mag een asbus zonder toestemming van de rechthebbenden namelijk pas na twintig jaar worden verstrooid. Een gemeente die de uitgiftetermijn van een urnengraf stelt op 10 jaren, kan, als de termijn niet wordt verlengd, de asbus na 10 jaren weliswaar uit het graf halen, maar zij dient de urn dan nog 10 jaren te bewaren alvorens zij de as mag verstrooien. Met betrekking tot het verstrooien van as dient te worden opgemerkt dat dit alleen mogelijk is op een permanent daartoe aangewezen terrein of plaats. Het verstrooien van as in een graf is dus alleen mogelijk als dat graf is gelegen op een (deel van

een) begraafplaats dat daartoe permanent is aangewezen.

Hoofdstuk 2 Begraven

In dit hoofdstuk zijn regelingen opgenomen voor het begraven van lijken. Voor het begraven op buitengewone uren is een apart tarief opgenomen. Gezien de extra kosten, zoals gemaakte overuren door het gemeentepersoneel, is het mogelijk hiervoor een hoger recht te heffen. Wat onder buitengewone uren wordt verstaan is aangegeven. In de tarieventabel is ook een apart lager tarief opgenomen voor het begraven van

kinderen beneden één jaar en voor kinderen beneden de 12 jaar, omdat er sprake is van een kortere arbeidstijd in vergelijking met het begraven van een persoon van 12 jaar of ouder.

Hoofdstuk 3 Bijzetten van asbussen en urnen

Het bijzetten van een asbus of een urn is een apart in de tabel opgenomen dienst. Na de crematie kunnen de stoffelijke resten ook worden verstrooid. Daarvoor is een tarief opgenomen in artikel 7.6.

Hoofdstuk 4 Grafbedekking en onderhoud

Algemeen

De regeling in dit hoofdstuk maakt het mogelijk rechten te heffen voor het afgeven van vergunningen voor het stichten van grafkelders, gedenktekenen en kruisen, het aanleggen van graftuinen, het planten van bomen of andere gewassen, het plaatsen van zerken en het onderhoud van al deze voorwerpen voor zoveel de algemene begraafplaats betreft. Hiervoor worden bij een plaatselijke beheersverordening

voorschriften gegeven. De kosten van het onderhoud van de algemene

voorzieningen van de begraafplaats mogen in aanmerking worden genomen voor de heffing van onderhoudsrechten. Deze voorzieningen staan mede ten dienste van de graven, door onder andere bezoek te faciliteren en ongewenst bezoek te weren (Hof Leeuwarden 24-12-1999 nr. 391/99).

Het is volgens de Hoge Raad niet mogelijk om voor het algemene onderhoud aan de begraafplaats alleen te heffen bij eigen graven en niet bij algemene graven. Het karakter van het Grafrecht laat een differentiatie in het tarief voor het algemene onderhoud van de begraafplaats slechts toe indien die differentiatie zich richt naar het genot dat een rechthebbende tot een graf heeft van dit onderhoud (Hoge Raad 28 februari 2003, nr. 37716, LJN: AF5108, VN 2003/15.31). Dit arrest wijkt af van de uitspraak van de Hoge Raad van 25 oktober 2002, nr. 36638, LJN: AD8499, Belastingblad 2002, blz. 1226 (Spijkenisse), inzake rioolrecht. Daarin heeft de Hoge

Raad beslist dat het karakter van een retributie zich niet verzet tegen een

differentiatie van het tarief anders dan naar het genot.

Afkoop onderhoudsrecht

Met betrekking tot het onderhoudsrecht kan gesteld worden dat het niet gemakkelijk is om een belastingplichtige aan te wijzen. In veel gevallen is het moeilijk de belastingplichtigen te bereiken, aangenomen dat zij nog in leven zijn. Om die reden wordt een som ineens ter afkoop van het onderhoudsrecht gestimuleerd.

Hoofdstuk 5 Rechten plaatsen enz. voorwerpen

Voor het afnemen en weer plaatsen van voorwerpen op een graf wordt een apart recht geheven. Ook voor het tijdelijk wegruimen en herplanten van een graftuin of boompje wordt een apart recht geheven.

Hoofdstuk 6 Inschrijven en overboeken van eigen graven en urnennissen

Een gemeente kan voor het inschrijven en het overboeken van eigen graven in een daartoe bestemd register rechten heffen. Anders dan onder de oude Wet op de lijkbezorging zijn deze rechten niet meer aan een maximum gebonden. Met eigen graven wordt bedoeld: graven waarvoor op grond van artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging het uitsluitend recht is verleend. Wat over het inschrijven of overboeken van eigen graven is opgemerkt geldt tevens voor het inschrijven of overboeken van eigen urnengraven en urnennissen.

Hoofdstuk 7 Opgraven, ruimen, verstrooien

Algemeen

In dit hoofdstuk is een regeling opgenomen voor het opgraven van een lijk, het ruimen van een graf en het verstrooien van de as.

Opgraven

Voor het opgraven van een lijk wordt een tarief in rekening gebracht. Indien het lijk weer opnieuw begraven wordt, is hiervoor een hoger bedrag verschuldigd.

Ruimen

Onder ruimen wordt verstaan het opgraven en naar een andere plaats overbrengen van stoffelijke resten. Het stoffelijk overschot wordt namelijk niet meer in hetzelfde graf begraven. Bij het ruimen wordt een andere bestemming aan het stoffelijk overschot gegeven. De bestemming van het stoffelijk overschot is meestal een speciale beenderverzamelplaats of de stoffelijke resten worden alsnog gecremeerd Onder samenvoegen wordt verstaan het opgraven van stoffelijke resten en (her)begraven in hetzelfde graf. Zowel bij ruimen als bij samenvoegen van stoffelijke resten geldt de wettelijk voorgeschreven grafrusttermijn van 10 jaren, genoemd in artikel 31, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.

Verstrooien van de as Na de verbranding wordt de as geborgen in een bus. Artikel 59, eerste lid van de Wet op de lijkbezorging bepaalt dat de as een maand nadat zij in een bus is geborgen, kan worden verstrooid. De verstrooiing geschiedt ingevolge artikel 10 van het Besluit op de lijkbezorging (Stb. 1991, 252) op een uitsluitend daartoe bestemde

verstrooiingsplaats of in open zee uit een vaartuig of uit een luchtvaartuig.

Hoofdstuk 8 Gebruik aula, verzorging muziek

De hier geregelde rechten zijn aan te merken als genots-en gebruiksretributies. De heffingen in hoofdstuk 8 kunnen worden gezien als het verstrekken van benodigdheden voor de begraving of crematie vanwege de gemeente.