Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Begraafplaatsrechten dierenbegraafplaats 2012

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening Begraafplaatsrechten dierenbegraafplaats 2012

Vastgesteld door de gemeenteraad van Zandvoort : d.d. 30 november 2011

Gepubliceerd in de Zandvoortse Courant : d.d. 08 december 2011

Inwerkingtreding : d.d. 01 januari 2012

Registratienummer: 2011/10/002024 Z2011-005263

Gemeente Zandvoort

1 DE VERORDENING

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 8 november 2011, nummer 2011/10/001837;

gelet op de overwegingen van de Gemeenteraad 30 november 2011;

gelet op artikel 216 en 229, eerste lid , aanhef en onderdelen a en b van de

Gemeentewet;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting en tarieventabel, vast te stellen:

Verordening Begraafplaatsrechten dierenbegraafplaats 2012

1.1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. dierenbegraafplaats: de algemene dierenbegraafplaats Zandvoort;

b. huurgraf: voor het doen begraven van een huisdier

c. algemeen dierengraf: een graf waarin aan een ieder gelegenheid wordt

geboden tot het doen begraven van kleinere huisdieren;

d. asbus: een bus ter berging van as van een huisdier;

e. urn: een voorwerp ter berging van één of meer asbussen;

f. het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de

gemeente Zandvoort;

g. ambtenaar belast met de heffing: de gemeenteambtenaar die door het

college is aangewezen als ambtenaar belast met de heffing van de

gemeentelijke belastingen.

1.2 NORMSTELLING

Artikel 2 Belastbaar feit

Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de dierenbegraafplaats, en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de dierenbegraafplaats.

Artikel 3 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen inde bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de

    tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 5 Belastingjaar

  • 1. Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2. Met betrekking tot de rechten genoemd in hoofdstuk 1, hoofdstuk 3 onderdeel 3.2 van de tarieventabel is het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht.

Artikel 6 Wijze van heffing

De rechten genoemd in de tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De onderhoudsrechten, als bedoeld in hoofdstuk 3 onderdeel 3.2 van de

    tarieventabel zijn verschuldigd op 1 januari van het jaar volgend op dat, waarin het voorwerp werd geplaatst.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat geenaanspraak op ontheffing voor de rechten bedoeld in hoofdstuk 1 en hoofdstuk 3 onderdeel 3.2 van de tarieventabel.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

Andere rechten als die bedoeld in hoofdstuk 3 onderdeel 3.2 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten deaanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de Begraafplaatsrechten dierenbegraafplaats.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van de Begraafplaatsrechten dierenbegraafplaats wordt geen kwijtschelding verleend.

1.3 OVERGANGS-EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Bevoegdheden

De ‘ambtenaar belast met de heffing’ is belast met de uitvoering van deze

verordening.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De 'Verordening Begraafplaatsrechten dierenbegraafplaats 2011’ vastgesteld bij raadsbesluit van 9 november 2010 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. De verordening treedt in werking op 1 januari 2012;

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2012;

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening Begraafplaatsrechten dierenbegraafplaats 2012’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 november 2011,
De griffier, De voorzitter,

Bijlage 1 -Tarieventabel behorende bij de “Verordening Begraafplaatsrechten Dierenbegraafplaats 2012”.

Hoofdstuk 1 Verlenen van rechten

1.1 Voor het verlenen van het recht op een huisdierengraf

van 0.7 x 0.9 meter voor een periode van 5 jaar inclusief onderhoudsrecht

wordt geheven € 137,40

1.2 Voor het verlenen van het recht op een huisdierengraf

van 1.2 x 0.9 meter voor een periode van 5 jaar inclusief onderhoudsrecht

wordt geheven € 210,25

1.3 Voor het verlengen van het recht op een huisdierengraf

van 0.7 x 0.9 meter voor een periode van 5 jaar wordt geheven € 94,55

1.4 Voor het verlengen van het recht op een huisdierengraf

van 1.2 x 0.9 meter voor een periode van 5 jaar wordt geheven € 167,40

Hoofdstuk 2 Begraven

2.1 Voor het begraven van een klein huisdier wordt geheven € 87,85

2.2 Voor het begraven van een groot huisdier wordt geheven € 129,80

2.3 Voor het bijzetten van een asbus/urn met hierin de as van een huisdier

wordt geheven € 64,00

2.4 Voor het begraven van een kleiner huisdier in een algemeen graf

wordt geheven € 15,00

2.5 Voor het begraven op een buitengewoon uur wordt het tarief als

bedoeld in artikel 2.1 t/m 2.4 verhoogd met € 58,40

2.5.1 Onder buitengewone uren wordt verstaan:

het begraven van een huisdier buiten de normale uren tussen

9.00 en 15.00 uur, van maandag t/m vrijdag.

Hoofdstuk 3 Grafbedekking en onderhoud

3.1 Voor het afgeven van een vergunning ter zake van het plaatsen of vernieuwen van de voorwerpen, bedoeld in artikel 15 van de Beheersverordening dierenbegraafplaats Zandvoort 2007 wordt geheven:

3.1.1 Voor het plaatsen van voorwerpen op een dierengraf, het aanbrengen

van een inscriptie € 15,00

3.2 Voor het door of vanwege de gemeente onderhouden van de voorwerpen, wordt geheven per 5 jaar: € 42,85

Hoofdstuk 4 Opgraven, ruimen.

4.1 Voor het opgraven van de stoffelijke resten van een huisdier wordt

geheven € 71,70

4.2 Voor het opgraven en weer opnieuw begraven van de stoffelijke resten

van een huisdier wordt geheven € 87,85

4.3 Voor het opgraven of verwijderen van een asbus wordt geheven € 58,40

2 TOELICHTING OP DE VERORDENING

2.1 ALGEMEEN

Wettelijke basis

De Begraafplaatsrechten dierenbegraafplaats worden geheven op basis van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b en tweede lid van de Gemeentewet. De verschillende rechten dragen zowel kenmerken van gebruik-als genotsretributies in zich en op sommige punten hebben de rechten kenmerken van leges (overigens een begrip dat vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen niet meer in de Gemeentewet voorkomt).

Sommige rechten, zoals het recht voor het inschrijven van dierengraven, hebben het karakter van leges. Ondanks dat karakter is gemeend uit een oogpunt van overzichtelijkheid, die rechten te moeten opnemen in de verordening. Alle heffingen voor het gebruik van de dierenbegraafplaats en voor de daarmee samenhangende diensten worden zodoende in één verordening geregeld.

2.2 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1. Veel begrippen zullen ook gedefinieerd zijn in de beheersverordening dierenbegraafplaats. De omschrijving van gelijkluidende begrippen uit beide verordeningen dient identiek te zijn.

Ad g Artikel 231 lid 2 sub b van de Gemeentewet regelt dat de bevoegdheden en verplichtingen die op rijksniveau gelden voor de inspecteur overeenkomstig gelden voor de ambtenaar die belast is met de heffing van de gemeentelijke belastingen.

Deze ambtenaar wordt op grond van artikel 232 lid 2 sub a van de Gemeentewet aangewezen door het college.

Artikel 2 Belastbaar feit

De verordening kent zeer uiteenlopende diensten waarvoor rechten worden

geheven. Er is voor gekozen om in artikel 2 een zeer algemene omschrijving van het belastbaar feit op te nemen. Naast deze algemene omschrijving is voor iedere dienst afzonderlijk een verdere omschrijving van het belastbare feit opgenomen in de tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

Vanwege het uiteenlopende karakter van de verschillende diensten is gekozen voor een ruime omschrijving van de belastingplicht om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden.

Aannemelijk is dat de aanvrager van het gebruik van de dierenbegraafplaats en van de diensten, verleend bij het begraven, belastingplichtig is. De kring van belastingplichtigen omvat onder meer de belanghebbende, uitvaartondernemers en instellingen van weldadigheid welke zich, behoudens vrijstelling ter zake, belasten met dierenuitvaart. Ten tweede is er de belastingplicht voor rechten voor het gebruik

van de dierenbegraafplaats en de diensten verleend na de voltooiing van de

begrafenis. Dit zijn met name de vijfjaarlijks terugkerende onderhoudsrechten.

Belastingplichtig is de belanghebbende, omdat ten behoeve van hen de dienst wordt verleend.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

Voor de maatstaf van heffing en de belastingtarieven is verwezen naar de

tarieventabel. De reden waarom voor een tarieventabel is gekozen is gelegen in het feit dat het eenvoudiger is om de verordening aan te passen aan de omstandigheden.

Kostendekkendheid

Op 1 januari 1990 is in werking getreden de Wet van 3 juli 1989 (Stb. 1989, 302) tot wijziging van de gemeentewet op het stuk der belastingen (limitering onroerendgoedbelastingen, leges en rechten). Deze wet had tot gevolg dat vanaf 1 januari 1990 een verordening Begraafplaatsrechten dierenbegraafplaats niet wordt goedgekeurd indien de geraamde baten van die rechten uitgaan boven de geraamde gemeentelijke lasten ter zake. Het maken van een matige winst is daarmee niet langer toegestaan. Dit is geregeld in artikel 229b van de Gemeentewet. Tot 1 januari 1994 gold een overgangsregeling. Vanaf die datum mag de verordening dus maximaal kostendekkend zijn.

Artikel 5 Belastingjaar

Eerste lid

Voor zover in de verordening tarieven zijn opgenomen die per jaar worden geheven is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. Het betreft hier bijvoorbeeld de rechten voor het plaatsen van voorwerpen op een dierengraf.

Tweede lid

De rechten als bedoeld in hoofdstuk 1 en hoofdstuk 3 onderdeel 3.2. en 3.3. van de tarieventabel worden afgekocht voor een periode van vijf jaar. De regeling heeft daarmee een fiscaal gelegitimeerd karakter. Er is geen sprake van een vooruitbetaling van onderhoudsrechten, omdat in het fiscale geen betaling mogelijk is voor belastbare feiten die zich kunnen voordoen in belastingtijdvakken die nog niet zijn aangevangen. Derhalve was een regeling noodzakelijk waarin het belastingtijdvak wordt afgestemd op de periode waarvoor wordt afgekocht.

Artikel 6 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

Eerste lid

Blijkens de redactie van het eerste lid zijn de rechten verschuldigd bij het begin van het belastingjaar volgend op dat, waarin het voorwerp werd geplaatst.

Tweede lid

In lid twee zijn regels gegeven die betrekking hebben op wijzigingen gedurende het belastingtijdvak in de belastingplicht. Geen ontheffing wordt verleend indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

De overige rechten van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening dan wel bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen. Dit betekent dat op dat moment tot heffing wordt overgegaan.

Artikel 9 Termijnen van betaling

Eerste lid

Er bestaat een wettelijke regeling omtrent de betaaltermijnen. Deze is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet kan hiervan in de belastingverordening worden afgeweken. In het eerste lid van artikel 9 is afgeweken van de wettelijke betalingstermijn om doelmatigheidsredenen ten aanzien van de invordering. Er is voor gekozen dat de aanslagen betaald worden uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

Tweede lid

Met betrekking tot de bij het vaststellen van een belastingaanslag op te leggen boete zijn de betaaltermijnen gelijk aan die voor de belastingaanslag, ook indien in de belastingverordening van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende betaaltermijnen zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 9, derde lid, van de Invorderingswet 1990. Het is dus niet nodig om in de belastingverordening betaaltermijnen voor bestuurlijke boeten op te nemen.

Derde lid

De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde

termijnen (artikel 1). Hiermee wordt een wet in formele zin bedoeld. Artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt echter dat de ATW niet van toepassing is op de in de leden 1 tot en met 9 gestelde termijnen. Indien gemeenten afwijkende termijnen in de belastingverordening hebben opgenomen en dus artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 niet geldt, is voor de betaling van de definitieve aanslag de ATW wel van toepassing. Dit volgt ook uit artikel 145 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de ATW van toepassing is op in een verordening gestelde termijnen, tenzij in de verordening anders is bepaald. Indien voor de betaling van aanslagen een regeling is getroffen in de

belastingverordening en voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen of naheffingsaanslagen niet, betekent dit dat voor de laatste drie genoemde aanslagen artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geldt. In dat geval is de ATW wel van toepassing op de betaaltermijnen voor aanslagen en niet van toepassing op de betaaltermijnen voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen. Teneinde te voorkomen dat voor de verschillende belastingaanslagen een verschillend juridisch regime geldt, is in artikel 9 derde lid, overeenkomstig artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet – de ATW buiten toepassing verklaard.

Artikel 10 Nadere regels door het college

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar. De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings-en invorderingsaangelegenheden. Voor de gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan

het college. Verder is het college als bestuursverantwoordelijke voor de heffings-en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees:belastingverordeningen) uit te voeren. Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan

het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden

aangiftebiljetten. Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de raad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee is in elke belastingverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en invordering van de betreffende belasting.

Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. In de (uitvoerings)regeling gemeentelijke belastingen is een en ander uitgewerkt.

Artikel 11 Kwijtschelding

Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het

kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de

Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Indien gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle gemeentelijke belastingen. Artikel 255 van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Omdat geen kwijtschelding bij de invordering van Begraafplaatsrechten dierenbegraafplaats wordt verleend is dit expliciet opgenomen in artikel 11.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

In het eerste lid wordt de oude verordening ingetrokken, in het tweede lid wordt de inwerkingtreding geregeld, in het derde lid de datum van ingang van de heffing en in het vierde lid de citeertitel.

Het eerste lid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht kan leiden tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632). Deze verordening is bekend gemaakt in de Zandvoortse Courant.

De belastingverordening treedt in werking op 1 januari van het betreffende

belastingjaar waarop de verordening betrekking heeft. Als voorbeeld:

Op 1 november 2007 stelt de gemeenteraad de verordening vast met als datum van inwerkingtreding 1 januari 2008 (tweede lid) en als tijdstip van ingang van de heffing eveneens 1 januari 2008 (derde lid).

In het vierde lid is in de citeertitel een jaartal opgenomen. Dit jaartal wordt

opgenomen, omdat de gemeente ieder jaar een nieuwe verordening vaststelt. Door het jaartal op te nemen is duidelijk voor welk jaar de verordening bedoeld is.

Ondertekening

Alle stukken die van de raad uitgaan moeten sinds 19 februari 2003 c.q. 7 maart 2003 worden ondertekend door de burgemeester (artikel 75, eerste lid, Gemeentewet) en griffier (artikel 107c Gemeentewet).

TOELICHTING OP DE TARIEVENTABEL

TOELICHTING PER HOOFDSTUK

Hoofdstuk 1 Verlenen van rechten

In dit hoofdstuk is een regeling opgenomen voor het verlenen van een uitsluitend recht op een huisdiergraf. Een recht op een huisdiergraf kan ingevolge de Beheersverordening algemene dierenbegraafplaats van Zandvoort 2007 en de Regels voor de graven en asbezorging algemene dierenbegraafplaats Zandvoort gevestigd worden, voor de tijd van minstens 5 jaren. Een voor bepaalde tijd verleend uitsluitend recht op een huisdiergraf kan worden verlengd voor ten hoogste 5 jaren. Het verlenen van het recht om met uitsluiting van anderen dieren in een

bepaald huisdiergraf te doen begraven en begraven te houden is de belaste dienst en niet het begraven zelf. De Beheersverordening algemene dierenbegraafplaats van Zandvoort 2007 noemt niet met zoveel woorden de mogelijkheid om een uitsluitend recht te vestigen op de ruimte waar een asbus is bijgezet of de plaats waarop as wordt verstrooid. Dit is de reden dat de term 'uitsluitend recht' is gereserveerd voor dierengraven. Het verstrooien van as is alleen mogelijk op een permanent daartoe aangewezen terrein of plaats. Het verstrooien van as in een

huisdiergraf is dus alleen mogelijk als dat huisdiergraf is gelegen op een (deel van een) dierenbegraafplaats dat daartoe permanent is aangewezen.

Hoofdstuk 2 Begraven

In dit hoofdstuk is een regeling opgenomen voor het begraven van huisdieren. Voor het begraven op buitengewone uren is een apart tarief opgenomen. Gezien de extra kosten, zoals gemaakte overuren door het gemeentepersoneel, is het mogelijk hiervoor een hoger recht te heffen. Wat onder buitengewone uren wordt verstaan is in de tabel ingevuld.

Hoofdstuk 3 Grafbedekking en onderhoud

De regeling in dit hoofdstuk maakt het mogelijk rechten te heffen voor het afgeven van vergunningen voor gedenktekenen, het plaatsen en het onderhoud hiervan voor zoveel de algemene dierenbegraafplaats betreft. Hiervoor zijn in de plaatselijke beheersverordening voorschriften gegeven. De kosten van het onderhoud van de algemene voorzieningen van de begraafplaats mogen in aanmerking worden genomen voor de heffing van onderhoudsrechten. Deze voorzieningen staan mede ten dienste van de graven, door onder andere bezoek te faciliteren en ongewenst bezoek te weren (Hof Leeuwarden 24-12-1999 nr. 391/99). Het is volgens de Hoge

Raad niet mogelijk om voor het algemene onderhoud aan de begraafplaats alleen te heffen bij eigen graven en niet bij algemene graven. Het karakter van het Grafrecht laat een differentiatie in het tarief voor het algemene onderhoud van de begraafplaats slechts toe indien die differentiatie zich richt naar het genot dat een rechthebbende tot een graf heeft van dit onderhoud (Hoge Raad 28 februari 2003, nr. 37716, LJN: AF5108, VN 2003/15.31). Dit arrest wijkt af van de uitspraak van de Hoge Raad van 25 oktober 2002, nr. 36638, LJN: AD8499, Belastingblad 2002, blz. 1226 (Spijkenisse), inzake rioolrecht. Daarin heeft de Hoge Raad beslist dat het

karakter van een retributie zich niet verzet tegen een differentiatie van het tarief anders dan naar het genot.

Hoofdstuk 4 Opgraven en ruimen

In dit hoofdstuk is een regeling opgenomen voor het opgraven van stoffelijke resten van een huisdier of asbus en het eventueel opnieuw begraven.