Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Toeristenbelasting nachtverblijf 2012

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening Toeristenbelasting nachtverblijf 2012

Vastgesteld door de gemeenteraad van Zandvoort: d.d. 14 december 2011

Gepubliceerd in de Zandvoortse Courant : d.d. 22 december 2011

Inwerkingtreding : d.d. 01 januari 2012

Registratienummer: Z2011-005473 doc nr 2011/11/000585

Gemeente Zandvoort

1 DE VERORDENING

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 15 november 2011 nummer Z2011-005473 doc nr 2011/11/000585

gelet op de overwegingen van de gemeenteraad dd 14 december 2011,

gelet op artikel 216 en 224 van de Gemeentewet;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

1.1 BEGRIPSBEPALINGEN, NORMSTELLING EN OVERGANGS-EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de

gemeente Zandvoort;

b. de raad: de gemeenteraad van Zandvoort

c. ambtenaar belast met de heffing: de gemeenteambtenaar die door het

college is aangewezen als ambtenaar belast met de heffing van de

gemeentelijke belastingen

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam 'Toeristenbelasting' wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2;

  • 2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op

    degene die verblijf houdt als bedoeld in artikel 2;

  • 3. Als er geen persoon is aan te wijzen die gelegenheid biedt tot verblijf, is

    degene belastingplichtig die verblijf houdt als bedoeld in artikel 2.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • De belasting wordt niet geheven voor het verblijf:

  • 1. van degene die verblijft in een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet Toelating Zorginstellingen;

  • 2. van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de

    Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters c, d, f, g, h, van voornoemde wet, en voor zover deze persoon verblijf houdt als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers;

  • 3. van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf Forensenbelasting is verschuldigd.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Het aantal overnachtingen wordt gesteld op het aantal overnachtende personen vermenigvuldigd met het aantal nachten.

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    a. kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto, caravan dan wel enig

    ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of een

    gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een

    omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel

    2.1, eerste lid, onderdeel a, Wet algemene bepalingen

    omgevingsrecht is vereist; een en ander voor zover deze

    onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd

    of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor

    recreatief nachtverblijf.

    b. kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en

    volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot

    het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen merendeels /

    hoofdzakelijk / geheel of nagenoeg geheel ten behoeve van

    recreatief nachtverblijf.

    c. vaste standplaats: een terrein of terreingedeelte dat deel uitmaakt

    van een kampeerterrein en dat ter beschikking wordt gesteld voor de

    plaatsing van eenzelfde kampeermiddel gedurende een seizoen of

    een jaar.

    d. volgtijdige standplaats: een terrein of terreingedeelte dat deel

    uitmaakt van een kampeerterrein en dat ter beschikking wordt

    gesteld voor de volgtijdige plaatsing van verschillende

    kampeermiddelen.

    e. woning: een huis, een naar aard en inrichting vergelijkbare ander

    onderkomen of een deel van een huis of een vergelijkbaar

    onderkomen.

    f. particulier: een natuurlijk persoon die buiten de uitoefening van een

    bedrijf of beroep gelegenheid biedt tot verblijf.

    g. particulier verhuurde woning: een woning die door een particulier ter

    beschikking wordt gesteld voor het houden van verblijf met

    overnachting tegen een vergoeding in welke vorm dan ook.

    h. strandhuisjes: bouwwerken op het Noordzeestrand, niet zijnde een

    commercieel geëxploiteerde ruimte, in hoofdzaak bestemd voor en

    gebezigd als verblijf voor vakantie-en andere recreatieve doeleinden.

  • 2. Voor particulier verhuurde woningen, voor kampeermiddelen op vaste

    standplaatsen en voor strandhuisjes kan het aantal overnachtingen op een bij de aangifte gedaan verzoek van de belastingplichtige forfaitair worden vastgesteld.

  • 3. Bij de forfaitaire berekening voor particulier verhuurde woningen wordt per woning:

    a. het aantal overnachtende personen gesteld op 2 per woning indien

    het aantal slaapplaatsen 3 of minder bedraagt en 3 per woning indien

    het aantal slaapplaatsen 4 bedraagt

    b. het aantal nachten gesteld op 60

  • 4. Bij de forfaitaire berekening voor strandhuisjes wordt per strandhuisje:

    a. het aantal overnachtende personen gesteld op 2,74 per strandhuisje

    b. het aantal nachten gesteld op 60

  • 5. Bij de forfaitaire berekening voor kampeermiddelen op vaste standplaatsen wordt per standplaats:

    a. het aantal overnachtende personen gesteld op 2,36 personen per b.

    het aantal nachten gesteld op 91,75

Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

In afwijking van het bepaalde in artikel 6 wordt op een door de belastingplichtige bij de aangifte gedane aanvraag de maatstaf van heffing vastgesteld op het werkelijke aantal overnachtingen, indien blijkt dat dit aantal lager is dan het op grond van artikel 6 berekende aantal.

Artikel 8 Belastingtarief

Per overnachting bedraagt het tarief € 2,00.

Artikel 9 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 10 Wijze van heffing

  • 1. De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

  • 2. Na aanvang van het belastingjaar kan aan de belastingplichtige een

    voorlopige aanslag worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de voorlopige aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, en de tweede termijn twee maanden later

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 7 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de definitieve aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, en de tweede termijn twee maanden later.

  • 4. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete zijn het eerste, tweede en het derde lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 5. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven voor de heffing en de invordering van de toeristenbelasting.

Artikel 13 Kwijtschelding

Bij de invordering van Toeristenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 14 Aanmeldingsplicht

De belastingplichtige bedoeld in artikel 2, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het inwerking treden van deze verordening gelegenheid tot overnachten verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d van de Gemeentewet.

Artikel 15 Bevoegdheden

De ‘ambtenaar belast met de heffing’ is belast met de uitvoering van deze

verordening.

Artikel 16 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De 'Verordening Toeristenbelasting nachtverblijf 2011', vastgesteld bij

    raadsbesluit van 9 november 2010, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2012.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening Toeristenbelasting nachtverblijf 2012'.

    Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2011.

    De griffier,

    De voorzitter,

2 TOELICHTING OP DE VERORDENING

2.1 ALGEMEEN

Algemeen

De verordening Toeristenbelasting is gebaseerd op de tekst van de Gemeentewet zoals die luidt vanaf 1 januari 1995. Gekozen is voor een zogenaamd 'aangekleed' model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen.

Artikel 224 Gemeentewet maakt het mogelijk om een Toeristenbelasting te heffen voor het houden van verblijf door niet-ingezetenen. Het gaat hier om een algemene belasting waarvan de opbrengsten toevloeien aan de algemene middelen van de gemeente. Dat laat onverlet dat tegenover de opbrengsten ook aanzienlijke investeringen staan die direct of indirect ten goede komen aan de recreatieftoeristische sector. Te denken valt aan extra uitgaven voor openbare orde en veiligheid, voor verkeer, vervoer en waterstaat (zoals recreatieve fietspaden en bewegwijzering), voor evenementen, promotie en VVV en voor investeringen in

recreatievoorzieningen en musea.

Hoewel de Gemeentewet daartoe niet verplicht, beperkt de verordening het

belastbaar feit tot een verblijf met betaalde overnachting. Deze beperking is

aangebracht uit een oogpunt van uitvoerbaarheid. Zonder deze nadere beperking zou bijvoorbeeld ook de logeerpartij bij familie tot belastingheffing moeten leiden. Dit is in de praktijk niet te controleren en te handhaven.

Met de keuze voor overnachtingen tegen een vergoeding in welke vorm ook, sluit de verordening aan bij een in de praktijk bestaand afrekenmoment. Degene die gelegenheid biedt tot overnachting zal immers ervoor zorg dragen dat hij de afgesproken vergoeding ontvangt. Daarnaast zal de ontvangen vergoeding in de (financiële) administratie worden verantwoord. De heffing van de Toeristenbelasting sluit daarmee aan bij een al bestaande wettelijke plicht tot het voeren van een administratie. Dit maakt de controle en handhaving uitvoerbaar.

Hoewel niet verplicht voorgeschreven, is de naam ‘Toeristenbelasting’ ontleend aan artikel 224 Gemeentewet. Opgemerkt wordt dat de naam de lading van de belastingheffing op grond van deze verordening niet volledig dekt. In navolging van de Gemeentewet stelt deze verordening aan de overnachting geen eisen van toeristische of recreatieve aard. Ook in de jurisprudentie is al meermalen bevestigd dat ook betaald verblijf met overnachting zonder toeristische of recreatieve aanleiding, tot belastingplicht leidt.

Een neutraler belastbaar feit

Voor een goede spreiding van lasten is het wenselijk dat het belastbaar feit niet onnodig wordt ingeperkt. Doel is alle overnachtingen waarvoor de verblijfhouder een vergoeding in welke vorm dan ook verschuldigd is, in de heffing te betrekken. Gelet op het voorgaande is het belastbaar feit in de verordening neutraler geformuleerd.

Forfaitaire regeling

In de verblijfssector zijn voornamelijk ondernemers actief. Op deze ondernemers rust op grond van fiscale wetgeving al een administratieplicht. Daarnaast zijn deze ondernemers op grond van het Wetboek van Strafrecht en de Algemene plaatselijke verordening (APV) verplicht een zogenoemd nachtregister bij te houden. Deze administraties bieden op zich al voldoende informatie om de hoogte van de belastingaanslag te bepalen. Door bij de aanslagregeling op deze administraties aan te sluiten, wordt voorkomen dat ondernemers onnodige aanvullende handelingen moeten verrichten. Daarnaast sluit de aanslagregeling beter aan bij de werkelijke overnachtingen zodat ook hiermee een realistische spreiding wordt

bereikt over alle verblijfhoudende niet-ingezetenen. Naast ondernemers bieden ook particulieren overnachtingsmogelijkheden aan. Zolang dit op kleine schaal gebeurt, is geen sprake van een onderneming en hoeft die particulier ook geen administratie bij te houden. Een sluitende overnachtingsadministratie zou in dat geval wel tot een noemenswaardige verzwaring van de administratieplicht leiden. Om die reden is voor deze groep een forfaitaire regeling geopend die op een doelmatige wijze tot een reële belastingheffing te komen.

Overigens geldt het forfait niet automatisch bij de genoemde onderkomens.

Uitgangspunt is het werkelijke aantal overnachtingen. Het forfait wordt alleen op verzoek toegepast voor de genoemde categorieën onderkomens. Overigens kan het college van B&W in specifieke situaties die sterke gelijkenis vertonen, op grond van art. 63 AWR (hardheidsclausule) het forfait overeenkomstig van toepassing verklaren.

2.2 ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de

modelverordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1. Ook in artikel 6 zijn begrippen en begripsomschrijvingen opgenomen.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ter voorkoming van discussies is het belastbaar feit neutraler geformuleerd.

Ingevolge artikel 224 van de Gemeentewet kan slechts Toeristenbelasting geheven worden indien is voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    er moet binnen de gemeente verblijf gehouden worden;

  • b.

    door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie

persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen.

Het begrip 'verblijf houden' is ruim. Het kan ieder soort verblijf betreffen, zoals het verblijven in een ontspanningscentrum, in een museum, op het strand, in een hotel en een pension of op een kampeerterrein.

Om praktische redenen is het belastbare feit beperkt tot het 'houden van verblijf met overnachten'.

Voorts zijn de woorden 'tegen betaling van een vergoeding' opgenomen ten einde te voorkomen dat bijvoorbeeld het logeren bij familie of bekenden ook belast zou worden. Het belasten van overnachtingen bij familie of kennissen zou tegen de geest van de wet ingaan. De woorden 'in welke vorm dan ook' zijn opgenomen ten einde ook die gevallen in de belastingheffing te betrekken, waarin de vergoeding in natura wordt voldaan of een woningruil met gesloten beurzen wordt overeengekomen. Zo kunnen bijvoorbeeld leden van een naturistenvereniging via de contributie voor hun verblijf betalen (Hoge Raad 7 juni 2002, nr. 36.316, LJN: AD3600, Belastingblad 2002, blz. 889). Wij wijzen erop dat de woorden ‘tegen betaling van een vergoeding in welke vorm dan ook’ betekenen dat als in het geheel geen vergoeding behoeft te worden betaald, geen Toeristenbelasting kan worden geheven. Zo mocht een gemeente

geen Toeristenbelasting heffen voor het verblijf van kinderen onder de zes jaar, omdat dat verblijf van deze kinderen op de camping gratis was en de camping ook geen gezinstarief kende (Hoge Raad 25 februari 2005, nr. 39129, LJN: AS7919; Schouwen-Duiveland).

In de verordening is afgezien van het belastbaar stellen van overnachtingen door uitsluitend toeristen, aangezien het praktisch ondoenlijk is de toeristen te scheiden van hen die uit andere overwegingen binnen de gemeente tegen vergoeding overnachten. Het begrip 'verblijf houden' veronderstelt een verblijf van enige duur.

De Toeristenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van de artikelen 31 e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) betreffende de richtige heffing, mogelijk te maken.

Artikel 3 Belastingplicht

Eerste lid

De belasting wordt geheven van ieder die gelegenheid tot overnachting biedt en dit doet tegen de ontvangst van een vergoeding.

In het vervolg van de verordening wordt deze persoon steeds aangeduid als 'de belastingplichtige'.

De belastingplichtige kan zowel een natuurlijk persoon als een lichaam zijn. Onder de laatstgenoemde categorie valt ook de gemeente zelf voor de door haar geëxploiteerde ondernemingen. Degene die tegen vergoeding gelegenheid tot overnachten biedt, doch die, omdat zijn eigen bedrijf geheel volgeboekt is, zijn gasten elders onderbrengt en hiervoor een vergoeding ontvangt, wordt eveneens als belastingplichtige aangemerkt. Uit de tekst blijkt dat iemand die meerdere verblijfsaccommodaties beheert voor het totaal aantal overnachtingen belastingplichtig is. Onder 'hem ter beschikking staande ruimten of terreinen' vallen ook ruimten of terreinen bij derden waarover hij op afroep beschikking kan krijgen. Ook deze staan hem ter beschikking.

Tweede lid

Ingevolge artikel 224, tweede lid, van de Gemeentewet mag de belastingplichtige de belasting als zodanig doorberekenen aan zijn gasten en wel als een extra bedrag dat boven de normale verblijfskosten in rekening wordt gebracht. Zie in dit verband ook HR 8 oktober 1993, nr. 15 101, Belastingblad 1994, blz. 5 (Marken).

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat degene die verblijf houdt zelf belastingplichtig is, indien er geen belastingplichtige is aan te wijzen als bedoeld in artikel 3, derde lid. Primair is echter degene die gelegenheid biedt tot verblijf belastingplichtig.

Artikel 4 Vrijstellingen

De Gemeentewet schrijft geen verplichte vrijstellingen voor. Desondanks is ervoor gekozen enkele bijzondere verblijfsvormen vrij te stellen. Het gaat hierbij om verblijfsvormen waarbij de verblijfhouder doorgaans geen vrije keuze heeft. Naast verzorgden en verpleegden in verzorgings-, verpleeg-en ziekenhuizen is daarbij in een regeling voorzien voor asielzoekers die door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers zijn gehuisvest.

Tweede lid

Deze opgenomen vrijstelling heeft tot doel verblijf in de gemeente van asielzoekers die niet zijn ingeschreven in het persoonsregister, onbelast te laten. Hoewel blijkens de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 26 november 1993, nr. 1135/92, Belastingblad 1994, blz. 205 (Sleen) heffing mogelijk is ter zake van het verblijf van asielzoekers, acht de staatssecretaris van binnenlandse zaken een terughoudend

beleid van gemeenten gewenst. Dit blijkt uit haar beantwoording van naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof Leeuwarden gestelde Kamervragen (Belastingblad 1994, blz. 284). In een geval waarin een gemeente toch hief, sprak Hof Arnhem uit dat asielzoekers in een voormalig hotel niet onder de belasting vielen omdat het voormalig hotel blijvend aan die bestemming was onttrokken en het verblijf van de asielzoekers niet viel onder een van de in de verordening opgesomde accommodatiemogelijkheden (Hof Arnhem 4 april 2002, nr. 00/01365, LJN: AE3601, Belastingblad 2002, blz. 992; zie ook Hof ‘s-Hertogenbosch, nr. 98/05499, LJN: AB1527, Belastingblad 2001/938).

Derde lid

In de praktijk komt het voor dat mensen meer dan 90 dagen een gemeubileerde woonruimte huren (bijvoorbeeld bij een stacaravan of een standplaats). In dat geval doet zich niet alleen het belastbaar feit van de Toeristenbelasting voor (overnachten tegen vergoeding) maar ook dat van de forensenbelasting (90 dagen of meer beschikken over een gemeubileerde woonruimte). In de verordening is daarom een

vrijstelling in de Toeristenbelasting opgenomen.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

Als mogelijke maatstaven van heffing voor de Toeristenbelasting noemt de memorie van toelichting bij de Wet materiële belastingbepalingen differentiaties naar leeftijd (jongerentarief, 65+-tarief), groepsgrootte en een percentage van de overnachtingsprijs. Dit laatste is bevestigd in de jurisprudentie (Hoge Raad 3 oktober 2003, nr. 38185, LJN:AL6974, Belastingblad 2003, blz. 1238

(Haarlemmermeer)). Uit het voorgaande valt af te leiden dat de beleidsvrijheid van gemeenten bij de keuze van heffingsmaatstaven is vergroot. Toch is voor de gemeenten enige voorzichtigheid bij de keuze van een heffingsmaatstaf op zijn plaats. Het is namelijk onzeker hoe belastingrechters zullen oordelen over de heffingsmaatstaven en of zij

zullen afwijken van de tot dusver gevolgde lijn in de jurisprudentie. Toekomstige jurisprudentie zal dit moeten uitwijzen.

Naar onze mening ligt het, gezien de aard van de Toeristenbelasting als

verblijfsbelasting, voor de hand dat de te betalen Toeristenbelasting zich richt naar de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt (zie ook HR 21 juli 1987, nr. 24.516, BNB 1987/272, Belastingblad 1987, blz. 629). Dit is in de artikelen 5 tot en met 7 van de verordening het geval.

De maatstaf van heffing voor de Toeristenbelasting is het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Een overnachting is de keer dat een niet-ingezetene overnacht. Bij een gezin van 4 personen dat een week in een hotel verblijven, is dus sprake van 28 (4 x 7) overnachtingen.

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

Zoals onder de algemene toelichting al is aangegeven, is de forfaitaire

berekeningswijze beperkt tot situaties waarin doorgaans geen administratie wordt gevoerd, of waar een aanslagregeling naar het werkelijke aantal overnachtingen tot extra administratieve inspanningen leidt. Dit laatste doet zich bijvoorbeeld voor bij seizoens-of jaarplaatsen waarbij de ondernemer geen goed zicht heeft op de dagelijkse bezetting.

Gebleken is dat de forfaitaire berekeningswijze regelmatig vragen oproept. Om die reden is de redactie van het artikel ingrijpend gewijzigd. Daarbij is de forfaitaire regeling stapsgewijs geformuleerd en is per type verblijfsruimte aangegeven hoe het

forfait wordt berekend.

De definities die oorspronkelijk in artikel 1 van voorgaande verordening waren opgenomen, dienden uitsluitend voor de uitwerking van de forfaitaire

berekeningswijze. Daarom zijn de definities verplaatst naar dit artikel. Met deze verplaatsing wordt nogmaals benadrukt dat in beginsel alle overnachtingen tegen een vergoeding in welke vorm ook, aan de Toeristenbelasting zijn onderworpen. De begrippen ‘kampeermiddel’ en ‘kampeerterrein’ zijn ontleend aan de Wet op de openluchtrecreatie. Hoewel deze wet inmiddels is ingetrokken, bieden de daar gegeven omschrijvingen ons inziens een betere afbakening van de typen onderkomens en van de locatie waar deze worden aangetroffen. Door de nieuwe formulering hoeven stacaravans niet meer afzonderlijk te worden genoemd. Zolang

stacaravans niet bouwvergunningplichtig zijn en op een standplaats staan (in de praktijk voor een seizoen of een jaar) kan het forfait van toepassing zijn.

Stacaravans die niet op een standplaats staan, kunnen bij verhuur door particulieren ook onder de forfaitaire regeling (voor woningen) vallen.

Het begrip ‘woning’ bouwt voort op het spraakgebruik. Het gaat hier om

bouwwerken die mensen tot woning dienen of als zodanig geschikt zijn.

Kenmerkend voor een woning is doorgaans dat een gezin in het bouwwerk langere tijd in zelfstandigheid kan verblijven. Voorbeelden van woningen en vergelijkbare onderkomens zijn zomerhuisjes, vakantiebungalows, appartementen, woonboten, waterwoningen, stacaravans en chalets. Ook een verdieping of een kamer in een huis vallen onder de omschrijving.

Met het begrip ‘particulier’ is aangegeven dat het moet gaan om een natuurlijke persoon die de overnachtingsmogelijkheid aanbiedt buiten de uitoefening van een bedrijf of beroep. Te denken valt aan particulieren die een kamer verhuren tijdens een groot evenement zoals de vierdaagse, het bollenseizoen of een jaarlijks terugkerend festival. Voor de vraag of de overnachtingen al dan niet worden aangeboden buiten de uitoefening van een bedrijf of een beroep, kan aansluiting worden gezocht bij het ondernemerschap in de Wet op de inkomstenbelasting (Wet

IB). Drijft de belastingplichtige een onderneming en worden de inkomsten uit overnachting binnen die onderneming gegenereerd, dan is er geen sprake van een particulier. Doordat ondernemers voor de aangiften bij de Belastingdienst een administratie moeten voeren, kan hierop voor de Toeristenbelasting eenvoudig worden aangesloten.

Om te benadrukken dat de afrekening naar het werkelijke aantal overnachtingen het uitgangspunt is, benoemt lid 2 de situaties waarin een forfaitaire berekeningswijze van toepassing kan zijn. In alle andere situaties geldt de hoofdregel. Gekozen is om het forfait alleen op verzoek toe te passen. Voor de uitvoerbaarheid moet dit verzoek bij de aangifte worden gedaan. Daarnaast kan het college van B&W nadere regels stellen om voor toepassing van het forfait in aanmerking te komen. De gekozen formulering heeft tot gevolg dat bij het niet doen van aangifte altijd naar het

werkelijke aantal overnachtingen wordt geheven. Artikel 5 regelt de berekeningswijze in het algemeen. Vervolgens werken artikel 6,

lid 3 t/m 5, de van belang zijnde elementen uit voor de afzonderlijke onderkomens waarop het forfait van toepassing kan zijn.

Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

In dit artikel wordt de belastingplichtige de mogelijkheid geboden om bij het doen van de aangifte te opteren voor toepassing van de hoofdregel in plaats van de forfaitaire regeling, indien blijkt dat het werkelijke aantal overnachtingen lager is dan het forfaitair berekende aantal. Uit het woord 'blijkt' kan worden afgeleid dat hier een zware vorm van bewijs kan worden verlangd, dit te meer omdat de gemeente achteraf niet meer kan nagaan hoeveel personen werkelijk verblijf hebben gehouden anders dan op grond van de gevoerde administratie. Daarom wordt in artikel 7 duidelijk aangegeven dat moet blijken dat het aantal overnachtingen in werkelijkheid lager is dan het forfaitair berekende aantal overnachtingen. Bij hiertoe

over te leggen bescheiden kan ook worden gedacht aan een door de gemeente te verstrekken nachtverblijfregister.

In de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 23 september 2003, nr. 1425/02 (Westerveld; niet gepubliceerd) slaagt een belanghebbende er niet in om aannemelijk te maken dat het daadwerkelijk aantal overnachtingen lager is dan het toegepaste forfait. Het hof weegt bij deze bewijslast mee dat de belanghebbende geen nachtverblijfregister heeft bijgehouden.

Artikel 8 Belastingtarief

De Toeristenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen, uit welke middelen mede voorzieningen in het belang van het toerisme kunnen worden bekostigd. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen. De gemeente hanteert een vast tarief per overnachting. Het tarief is voor 2011 verhoogd naar € 2,00 en blijft ongemoeid tot 2015.

Artikel 9 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Hieraan doet niet af dat het

onderkomen waar wordt overnacht, maar een gedeelte van het jaar is opengesteld. Deze beperkte openstelling komt tot uitdrukking in de berekening van het aantal overnachtingen.

Artikel 10 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening hebben wij gekozen voor de heffing bij wege van aanslag. De Toeristenbelasting wordt bij aanslag geheven. Doordat de belastingschuld pas aan het einde van het jaar kan worden vastgesteld, vindt de aanslagregeling in het volgende kalenderjaar plaats. Daarop vooruitlopend legt de gemeente in de loop van het belastingjaar voorlopige aanslagen Toeristenbelasting op. Vanaf 2012 wordt met nog maar één jaarlijks aangifteformulier Toeristenbelasting gewerkt. Daarnaast is er een aanmeldingsformulier. Met dit aanmeldingsformulier

meldt de exploitant zich éénmalig aan als belastingplichtige die binnen Zandvoort tegen betaling overnachtingen aanbiedt aan personen die niet in de Gemeentelijke Basisadministratie zijn opgenomen. In april ontvangt de exploitant een voorlopige aanslag toeristenbelasting over het

lopende jaar, gebaseerd op de cijfers van het voorgaande jaar. Een nieuwe

vestiging ontvangt een voorlopige aanslag gebaseerd op een soortgelijke

onderneming. In januari volgend op het belastingjaar krijgt de exploitant een aangifteformulier toegezonden om opgave te doen over het werkelijk aantal overnachtingen in het afgelopen jaar. Bij het aangifte formulier zal een toelichting worden gegeven. Het aangifteformulier dient binnen 4 weken retour gestuurd te worden. Aan de hand van de aangifte ontvangt de exploitant vervolgens eind maart een definitieve aanslag en volgt verrekening met de voorlopige aanslag. Controle door

het GBKZ kan tot uiterlijk 5 jaar na het belastingjaar plaatsvinden.

Artikel 11 Termijnen van betaling

De voorlopige aanslag kan voldaan worden: in 7 maandelijkse termijnen van mei tot en met november indien gebruik gemaakt wordt van automatische incasso of in 2 termijnen, indien geen gebruik gemaakt wordt van automatische incasso (analoog aan de wettelijke betalingstermijn). Na de definitieve aanslag kan een openstaand bedrag in 2 termijnen worden betaald. Teveel betaalde bedragen worden in één keer terugbetaald.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

De heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen is mede geregeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet. Op grond van deze wetten kan het college nadere regels stellen. Dit artikel legt dit ook voor de Toeristenbelasting vast. De nadere regels zijn vastgelegd in de Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen.

Artikel 14 Aanmeldingsplicht

Ten einde tot registratie van de belastingplichtigen te komen -zulks mede ten dienste van de uitreiking van aangiftebiljetten en nachtverblijfregisters, alsmede het opleggen van voorlopige aanslagen -is in de verordening een bepaling opgenomen waarbij iedereen die belastingplichtig is of wordt, verplicht wordt hiervan aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d, van de Gemeentewet melding te doen. Hij moet dit doen voordat hij voor de eerste maal gelegenheid tot

overnachten biedt. Ook degenen die onder de oude verordening reeds

belastingplichtig waren op het moment van inwerkingtreding van deze

Toeristenbelastingverordening, zijn gehouden zich aan te melden. Dit vloeit voort uit de bewoordingen 'voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening'.

Artikel 16 Inwerkingtreding en citeertitel

Zoals aangegeven worden de aanslagen na afloop van een belastingjaar opgelegd. Om onduidelijkheid over de aanslagregeling voor het belastingjaar 2012 te voorkomen, regelt dit artikel dat de oude verordening van toepassing blijft op 2011. Dit artikel regelt ook op welk moment de verordening in werking treedt en vanaf welk moment de belasting volgens de nieuwe verordening wordt geheven. Op basis van deze bepaling gaan de wijzigingen in op 1 januari 2012.

Tot slot geeft dit artikel aan met welke verkorte naam de verordening kan worden aangehaald.

Ondertekening

Alle stukken die van de raad uitgaan moeten sinds 19 februari 2003 c.q. 7 maart 2003 worden ondertekend door de burgemeester (artikel 75, eerste lid, Gemeentewet) en griffier (artikel 107c Gemeentewet).