Regeling vervallen per 01-01-2011

Legesverordening 2010-2

Geldend van 01-10-2010 t/m 31-12-2010

Intitulé

Legesverdening 2010-2

DE VERORDENING

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 januari 2010, nr. 2010/08/002114;

gelet op de overwegingen van de commissie Planning en Control van 3 februari 2010;

gelet op artikel 216 en 226 van de Gemeentewet;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

Legesverordening 2010 -2.

BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    ‘college’: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zandvoort;

  • b.

    ‘raad’: de gemeenteraad van Zandvoort.

  • c.

    ‘dag’: de periode van 00.00 uur tot 24.00 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt;

  • d.

    ‘week’: een aaneengesloten periode van zeven dagen;

  • e.

    ‘maand’: het tijdvak dat loopt van ne dag in een kalendermaand tot en met de (n-1)e dag in de volgende kalendermaand;

  • f.

    ‘jaar’: het tijdvak dat loopt van de ne dag in een kalenderjaar tot en met de (n-1)e dag in het volgende kalenderjaar;

  • g.

    ‘kalenderjaar’: de periode van 1 januari tot en met 31 december.

  • h.

    ‘ambtenaar belast met de heffing’: de gemeenteambtenaar die door het college is aangewezen als ambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen.

    NORMSTELLING

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.

Artikel 4 Vrijstellingen

Leges worden niet geheven voor:

  • a.

    diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (grondexploitatie) zijn of worden verhaald;

  • b.

    diensten met betrekking tot een aanvraag tot verlening of gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning of wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning, voor zover die aanvraag betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • c.

    het in behandeling nemen van aanvragen van verklaringen omtrent inkomen en vermogen;

  • d.

    nasporingen verricht c.q. stukken afgegeven in het persoonlijk belang van hen die onvermogend zijn;

  • e.

    attestatie de vita ten dienste van de uitbetaling van pensioenen, lijfrenten en andere periodieke uitkeringen;

  • f.

    vergunningen voor muziek- en/of zanguitvoeringen, welke op de openbare weg, het strand daaronder begrepen, worden gegeven anders dan ter uitoefening van een beroep;

  • g.

    vergunningen, verleend aan maatschappelijke instellingen of natuurlijke personen die zonder winstbejag een liefdadig, sociaal-cultureel of maatschappelijk doel nastreven en die een activiteit organiseren welke zich verhoudt tot de doelstelling van die instelling dan wel personen. Betreffende instellingen dienen grotendeels of geheel te bestaan uit leden, ingezetenen van de gemeente Zandvoort, resp. de personen dienen ingezetenen van de gemeente Zandvoort te zijn. De te organiseren activiteit dient geheel in handen van vrijwilligers te zijn;

  • h.

    de stukken en legalisaties van handtekeningen op stukken betreffende militaire zaken;

  • i.

    het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning tot het organiseren van een buurtfeest op grond van artikel 2.1.4.1, eerste lid sub c van de APV.

Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven

  • 1.

    De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2.

    Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 6 Wijze van heffing

De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de leges worden betaald ingeval de kennisgeving als bedoeld in artikel 6:

    • a.

      mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

    • b.

      schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van toezending daarvan, binnen 14 dagen na de dagtekening van de kennisgeving.

  • 2.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 8 Kwijtschelding

Bij de invordering van de leges wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 9 Vermindering of teruggaaf

  • 1.

    Gehele of gedeeltelijke vermindering of teruggaaf van leges voor een in de bij deze verordening behorende tarieventabel omschreven dienst wordt verleend overeenkomstig een met betrekking tot die dienst in die tarieventabel opgenomen bepaling.

  • 2.

    Voor de toepassing van artikel 28, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 wordt de teruggaaf van leges, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als een vermindering van de belastingaanslag.

Artikel 10 Overdracht van bevoegdheden

n.v.t.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de leges.

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Bevoegdheden

De ‘ambtenaar belast met de heffing’ is belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De 'Legesverordening 2010-1’ vastgesteld bij raadsbesluit van 16 februari 2010 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van inwerkingtreding, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2010.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 oktober 2010.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als 'Legesverordening 2010 -2'.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 september 2010.

De griffier, De voorzitter,

Tarieventabel, behorende bij de Legesverordening 2010-2

Hoofdstuk 1 Burgerlijke stand

1.1.1

Het tarief bedraagt voor de voltrekking van een huwelijk of registratie van een partnerschap op het raadhuis op:

1.1.1.1

Maandag t/m vrijdag van 9.00 uur tot 12.00 uur en om 14.00 uur en 15.00 uur

€ 275,70

Op maandag om 9:00 uur en 9:30 uur wordt de mogelijkheid geboden voor het kosteloos voltrekken van huwelijken/geregistreerd partnerschappen op het Raadhuis.

1.1.1.2

Zaterdag om 10.00 uur en 11.00 uur

€ 807,00

1.1.1.3

1e Zondag van de maand om 10.00 uur en 11.00 uur

€ 1.107,25

1.1.2

Het tarief bedraagt voor de voltrekking van een huwelijk of registratie van een partnerschap op een locatie buiten het raadhuis op:

1.1.2.1

Maandag t/m vrijdag van 9.00 uur tot 12.00 uur en om 14.00 uur en 15.00 uur en 15.30 uur

€ 442,85

1.1.2.2

Zaterdag om 14.00 uur, 15.00 uur en 15.30 uur

€ 959,95

1.1.2.3

1e Zondag van de maand om 14.00 uur, 15.00 uur en 15.30 uur

€ 1.168,90

1.1.3

Het tarief bedraagt voor het omzetten van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk indien daarbij gebruik gemaakt wordt van de trouwzaal of een andere door de gemeente hiertoe aangewezen ruimte op afspraak zonder getuigen, zonder toespraak en alleen de betrokken partijen voor de ambtenaar van de brugerlijke stand verschijnen:

1.1.3.1

alle weekdagen en openingsuren

€ 35,10

1.1.3.2

n.v.t.

1.1.4

Het tarief bedraagt voor de voltrekking van een huwelijk of registratie van een partnerschap in een bijzonder huis op grond van artikel 64, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek

de onder 1.1.1.1. tot en met 1.1.2.3 genoemde tarieven, verhoogd met

10 %

1.1.5

Het tarief bedraagt voor het omzetten van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk in een bijzonder huis op grond van artikel 64, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek

n.v.t.

1.1.6

Het tarief bedraagt voor het verstrekken van:

1.1.6.1

een trouwboekje of partnerschapboekje in een normale uitvoering

€ 13,00

1.1.6.2

een trouwboekje of partnerschapboekje in een luxe uitvoering

n.v.t.

1.1.7

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een lijst waarop zijn vermeld:

1.1.7.1

alle op één dag, in één week of in één maand geborenen en overledenen, voor zover voor plaatsing op die lijst toestemming is verleend, voor elk op die lijst vermelde aangifte

n.v.t.

1.1.7.2

alle op één dag, in één week of in één maand ondertrouwde en getrouwde paren of geregistreerde partners, als voor plaatsing op die lijst toestemming is verleend, voor elk op die lijst vermeld paar

n.v.t.

1.1.8

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afsluiten van een abonnement op het verstrekken van lijsten als in 1.1.7.1 en 1.1.7.2 bedoeld:

n.v.t.

1.1.8.1

voor de periode van een maand

n.v.t.

1.1.8.2

voor de periode van drie maanden

n.v.t.

1.1.8.3

voor de periode van zes maanden

n.v.t.

1.1.8.4

voor de periode van een jaar

n.v.t.

1.1.9

Het tarief bedraagt voor het doen van naspeuringen in de registers van de burgerlijke stand, voor ieder daaraan besteed kwartier

€ 11,50

1.1.10

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een stuk als bedoeld in artikel 2 van de Wet rechten burgerlijke stand geldt het tarief zoals dat is opgenomen in het Legesbesluit akten burgerlijke stand.

1.1.11

Het tarief bedraagt voor het van gemeentewege beschikbaar stellen van getuigen, per getuige

€ 17,05

1.1.12

Het tarief bedraagt voor het benoemen van een buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand (babs) éénmalig tot babs van de gemeente Zandvoort:

1.1.12.1

Van maandag tot en met vrijdag en zaterdag en zondag op het Raadhuis

€ 79,70

1.1.12.2

Op zaterdag op een locatie buiten het Raadhuis

€ 168,95

1.1.12.3

Op zondag op een locatie buiten het Raadhuis

€ 258,25

1.1.13

Het tarief bedraagt voor het gebruik maken van de loper op het Raadhuis

1.1.13.1

Van maandag tot en met vrijdag

€ 36,00

1.1.13.2

op zaterdag

€ 75,00

1.1.13.3

op zondag

€ 100,00

1.1.14

Het tarief bedraagt ter zake van het gekalligrafeerd inschrijven in het trouwboekje / partnerschapboekje van:

1.1.14.1

De gegevens van de huwelijksvoltrekking cq geregistreerd partnerschap

€ 11,55

1.1.14.2

De gegevens van de kerkelijke inzegeningen

€ 6,90

1.1.14.3

De gegevens van een geboorte

€ 6,90

1.1.14.4

De gegevens van de getuigen, per getuige

€ 2,15

1.1.15

Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ten dienste van de huwelijks – c.q. geregistreerd partnerschapaangifte

€ 12,45

Hoofdstuk 2 Reisdocumenten

1.2.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.2.1.1

tot het verstrekken van een nationaal paspoort, een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen

€ 50,90

1.2.1.2

tot het verstrekken van een nationaal paspoort, een groter aantal bladzijden bevattende dan een nationaal paspoort als bedoeld in 1.2.1.1 (zakenpaspoort)

€ 56,90

1.2.1.3

tot het verstrekken van een reisdocument ten behoeve van een persoon die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld (faciliteitenpaspoort)

€ 50,90

1.2.1.4

tot het bijschrijven van een kind in een reisdocument als bedoeld in 1.2.1.1, 1.2.1.2 en 1.2.1.3 direct bij de aanvraag van dit nieuwe reisdocument

€ 8,95

1.2.1.5

tot het bijschrijven van een kind door middel van een bijschrijvingssticker in een al uitgegeven reisdocument als bedoeld in 1.2.1.1, 1.2.1.2 en 1.2.1.3

€ 20,90

1.2.1.6

tot het aanbrengen van een wijziging anders dan bedoeld in 1.2.1.5 in een reisdocument als bedoeld in 1.2.1.1, 1.2.1.2 en 1.2.1.3

n.v.t.

1.2.1.7

tot het verstrekken van een Nederlandse identiteitskaart (NIK) aan personen in de leeftijd tot en met dertien jaar

€ 8,95

1.2.1.8

tot het verstrekken van een Nederlandse identiteitskaart (NIK) aan personen in de leeftijd van veertien jaar en ouder

€ 42,85

1.2.2

De tarieven genoemd in de onderdelen 1.2.1.1 tot en met 1.2.1.3 alsmede in 1.2.1.7 en 1.2.1.8 worden bij een spoedlevering vermeerderd met een bedrag van

€ 41,00

1.2.3

Het tarief genoemd in 1.2.2 wordt bij een gecombineerde spoedlevering van een nieuw reisdocument als bedoeld in 1.2.1.1, 1.2.1.2 en 1.2.1.3 en het bijschrijven van één of meer kinderen als bedoeld in 1.2.1.4, slechts één keer per reisdocument berekend.

1.2.4

Het tarief genoemd in onderdeel 1.2.1.5 wordt bij een spoedlevering vermeerderd met een bedrag per bijschrijvingssticker van

€ 19,50

1.2.5

Indien reeds eerder een document als bedoeld in 1.2.1.1, 1.2.1.2, 1.2.1.3 of 1.2.1.8 is verstrekt en dat document - anders dan door overmacht- niet compleet of in het geheel niet kan worden overlegd, wordt het desbetreffende tarief vermeerderd met

50 %

Hoofdstuk 3 Rijbewijzen

1.3.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afgeven, vernieuwen of omwisselen van een rijbewijs

€ 42,35

1.3.2

Het tarief genoemd in onderdeel 1.3.1 wordt bij een spoedlevering vermeerderd met

€ 33,25

1.3.3

Het tarief genoemd in onderdeel 1.3.1 wordt bij vermissing van het rijbewijs vermeerderd met

50 %

Hoofdstuk 4 Verstrekkingen uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens

1.4.1

Voor de toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van de onderdelen 1.4.3 en 1.4.4, wordt onder één verstrekking verstaan één of meer gegevens omtrent één persoon waarvoor de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens moet worden geraadpleegd.

1.4.2

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.4.2.1

tot het verstrekken van gegevens, per verstrekking

€ 6,50

1.4.2.2

tot het afsluiten van een abonnement op het verstrekken van gegevens gedurende de periode van één jaar:

1.4.2.2.1

voor 100 verstrekkingen

n.v.t.

1.4.2.2.2

voor 500 verstrekkingen

n.v.t.

1.4.2.2.3

voor 1.000 verstrekkingen

n.v.t.

1.4.2.2.4

voor 5.000 verstrekkingen

n.v.t.

1.4.2.2.5

voor 10.000 verstrekkingen

n.v.t.

1.4.2.3

tot het afsluiten van een abonnement op het [wekelijks] verstrekken van een opgave van verhuizingen binnen de gemeente, vertrekken uit de gemeente en vestigingen in de gemeente

n.v.t.

1.4.3

Voor de toepassing van onderdeel 1.4.4 wordt onder één verstrekking verstaan één of meer gegevens omtrent één persoon die niet zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

1.4.4

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.4.4.1

tot het verstrekken van gegevens: per verstrekking

€ 6,50

1.4.4.2

tot het afsluiten van een abonnement op het verstrekken van gegevens gedurende de periode van één jaar:

1.4.4.2.1

voor 100 verstrekkingen

n.v.t.

1.4.4.2.2

voor 500 verstrekkingen

n.v.t.

1.4.4.2.3

voor 1.000 verstrekkingen

n.v.t.

1.4.4.2.4

voor 5.000 verstrekkingen

n.v.t.

1.4.4.2.5

voor 10.000 verstrekkingen

n.v.t.

1.4.5

In afwijking van de voorgaande onderdelen bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van gegevens als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens

n.v.t.

1.4.6

Het tarief bedraagt voor het op verzoek doornemen van de gemeentelijke basisadministratie, voor ieder daaraan besteed kwartier

€ 11,50

Hoofdstuk 5 Verstrekkingen uit het Kiezersregister

1.5

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een inlichting betreffende de registratie van de aanvrager als kiezer bedoeld in artikel D4 van de Kieswet

€ 0,28

Hoofdstuk 6 Verstrekkingen op grond van Wet bescherming persoonsgegevens

1.6.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bericht als bedoeld in artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens:

1.6.1.1

bij verstrekking op papier, indien het afschrift bestaat uit:

1.6.1.1.1

ten hoogste 100 pagina’s, per pagina

n.v.t.

met een maximum per bericht van

n.v.t.

1.6.1.1.2

meer dan 100 pagina’s

n.v.t.

1.6.1.2

bij verstrekking anders dan op papier

n.v.t.

1.6.1.3

dat bestaat uit een afschrift van een, vanwege de aard van de verwerking, moeilijk toegankelijke gegevensverwerking

n.v.t.

1.6.2

Indien voor hetzelfde bericht op grond van de onderdelen 1.6.1.1, 1.6.1.2 en 1.6.1.3 meerdere vergoedingen kunnen worden gevraagd, wordt slechts de hoogste gevraagd.

n.v.t.

1.6.3

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een verzet als bedoeld in artikel 40 van de Wet bescherming persoonsgegevens

n.v.t.

Hoofdstuk 7 Bestuursstukken

1.7.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:

1.7.1.1

een afschrift van de gemeentebegroting

n.v.t.

1.7.1.2

een afschrift van de gemeenterekening

n.v.t.

1.7.1.3

een afschrift van het burgerjaarverslag

n.v.t.

1.7.2

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.7.2.1

tot het verstrekken van:

1.7.2.1.1

een afschrift van het verslag van een raadsvergadering, per pagina

n.v.t.

1.7.2.1.2

een afschrift van de stukken behorende bij een raadsvergadering, per pagina

n.v.t.

1.7.2.2

tot het afsluiten van een abonnement voor een kalenderjaar:

n.v.t.

1.7.2.2.1

op de verslagen van de raadsvergaderingen

n.v.t.

1.7.2.2.2

op de stukken behorende bij de raadsvergaderingen

n.v.t.

1.7.3

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.7.3.1

tot het verstrekken van:

1.7.3.1.1

een afschrift van het verslag van een vergadering van een raadscommissie, per pagina

n.v.t.

1.7.3.1.2

een afschrift van de stukken behorende bij een vergadering van een raadscommissie, per pagina

n.v.t.

1.7.3.2

tot het afsluiten van een abonnement voor een kalenderjaar:

1.7.3.2.1

op de verslagen van de vergaderingen van een raadscommissie

n.v.t.

1.7.3.2.2

op de stukken behorende bij de vergaderingen van een raadscommissie

n.v.t.

1.7.4

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.7.4.1

tot het verstrekken van het gemeenteblad

n.v.t.

1.7.4.2

tot het afsluiten van een abonnement voor een kalenderjaar op het gemeenteblad

n.v.t.

1.7.5

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:

1.7.5.1

een afschrift van de ....... verordening

n.v.t.

1.7.5.2

enz.

n.v.t.

Hoofdstuk 8 Vastgoedinformatie

1.8.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.8.1.1

tot het verstrekken van een fotokopie of afdruk van een (bouw)tekening, kaart of een plan, zoals bestemmingsplan, voorbereidingsbesluit, streekplan, wegenkaart behorende bij de legger bedoeld in artikel 27 van de Wegenwet, structuurplan of stadsvernieuwingsplan:

1.8.1.1.1

in formaat A4 of kleiner, per bladzijde

€ 2,00

1.8.1.1.2

in formaat A3

€ 3,80

1.8.1.1.2

in formaat A2

€ 7,20

1.8.1.1.2

in formaat A1

€ 13,70

1.8.1.1.2

in formaat A0

€ 26,05

1.8.1.1.2

in formaat groter dan A0

€ 32,00

1.8.1.2

De tarieven onder 1.8.1.1 zijn gebaseerd op basis van zwart-wit afdrukken. Indien de afdrukken in kleur vervaardigd worden, worden de tarieven overeenkomstig 1.8.1.1 verhoogd met 100%

1.8.2.

Onder een inlichting in dit hoofdstuk wordt verstaan een of meer gegevens omtrent een onroerende zaak, een kadastraal perceel of een persoon, waarvoor de bij de gemeente in gebruik zijnde geografische informatie systemen moeten worden geraadpleegd.

1.8.2.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van mondelinge inlichtingen uit de geografische informatie systemen (GIS);:

1.8.2.1.1

voor het verstrekken van één inlichting

€ 6,50

1.8.2.1.2

voor het verstrekken van meerdere inlichtingen,

1.8.2.1.2.1

voor de eerste inlichting

€ 6,50

1.8.2.1.2.2

voor elke volgende inlichting

€ 4,00

1.8.3.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van inlichtingen op papier uit de geografische informatie systemen (GIS);:

1.8.3.1.1

voor het verstrekken van één inlichting

€ 10,50

1.8.3.1.2

voor het verstrekken van meerdere inlichtingen,

1.8.3.1.2.1

voor de eerste inlichting

€ 10,50

1.8.3.1.2.2

voor elke volgende inlichting

€ 8,00

1.8.4

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van inlichtingen in digitale vorm uit de geografische informatie systemen (GIS);:

1.8.4.1

Voor digitale gebieden tot en met een hectare

€ 65,00

1.8.4.2

voor digitale gebieden groter dan een hectare wordt het tarief berekend als volgt:

v(aantal hectare) x EUR 65,00

1.8.5

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een voor eensluidend afschrift van of uittreksel uit:

1.8.5.1

de gemeentelijke basisregistratie adressen of de gemeentelijke basisregistratie gebouwen, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen de tarieven vermeld onder 1.8.1 t/m 1.8.3.2 vermeerderd met

€ 6,50

1.8.5.2

de legger bedoeld in artikel 27 van de Wegenwet de tarieven vermeld onder 1.8.1. t/m 1.8.3.2 vermeerderd met

€ 6,50

1.8.5.3

de inschrijving in het register bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 de tarieven vermeld onder 1.8.1. t/m 1.8.3.2 vermeerderd met

€ 6,50

1.8.5.4

het openbare register van beschermde monumenten bedoeld in artikel 20 van de Monumentenwet 1988 de tarieven vermeld onder 1.8.1. t/m 1.8.3.2 vermeerderd met

€ 6,50

1.8.5.5

het gemeentelijke beperkingenregister of de gemeentelijke beperkingenregistratie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen, dan wel tot het verstrekken van een aan die registratie ontleende verklaring, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder c, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen de tarieven vermeld onder 1.8.1. t/m 1.8.3.2 vermeerderd met

€ 6,50

Hoofdstuk 9 Overige publiekszaken

1.9

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.9.1

tot het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag

€ 30,05

1.9.2

tot het verkrijgen van een attestatie de vita

€ 6,50

1.9.3

tot het verkrijgen van een legalisatie van een handtekening

€ 8,40

Hoofdstuk 10 Gemeentearchief

1.10.1

Het tarief bedraagt voor het op verzoek doen van naspeuringen in de in het gemeentearchief berustende stukken, voor ieder daaraan besteed kwartier

€ 11,55

1.10.2

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van:

1.10.2.1

een afschrift of fotokopie van een in het gemeentearchief berustend stuk, per pagina

€ 0,80

1.10.2.2

een uittreksel uit een in het gemeentearchief berustend stuk

n.v.t.

Hoofdstuk 11 Huisvestingswet

1.11

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.11.1

tot het verkrijgen van een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Huisvestingswet

€ 44,75

1.11.2

tot het inschrijven in een register van woningzoekenden als bedoeld in artikel 14 van de Huisvestingswet

n.v.t.

1.11.3

tot het verstrekken van gegevens uit het register van woningzoekenden als bedoeld in artikel 14 van de Huisvestingswet, voor elke in dat register vermelde woningzoekende

n.v.t.

1.11.4

tot het verkrijgen van een vergunning tot gehele of gedeeltelijke onttrekking van woonruimte aan de bestemming tot bewoning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de Huisvestingswet

€ 51,65

1.11.5

tot het verkrijgen van een vergunning tot samenvoeging van woonruimte met andere woonruimte als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Huisvestingswet

€ 51,65

1.11.6

tot het verkrijgen van een vergunning tot omzetting van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel c, van de Huisvestingswet

€ 51,65

Hoofdstuk 12 Leegstandwet

1.12

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.12.1

tot het verkrijgen van een vergunning tot tijdelijke verhuur van leegstaande woonruimte als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Leegstandwet

€ 102,45

1.12.2

tot verlenging van een vergunning tot tijdelijke verhuur van woonruimte als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van de Leegstandwet

€ 51,25

Hoofdstuk 13 Gemeentegarantie

1.13

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.13.1

tot het verkrijgen van een gemeentegarantie

n.v.t.

1.13.2

tot het instemmen met het wijzigen of omzetten van een door de gemeente gegarandeerde hypothecaire geldlening

n.v.t.

Hoofdstuk 14 Marktstandplaatsen

1.14

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om:

1.14.1

een standplaatsvergunning als bedoeld in <artikel 5 van de Marktverordening 2008 (individuele vergunning)>

n.v.t.

1.14.2

inschrijving op de wachtlijst als bedoeld in <artikel 4 van het Marktreglement 2008>

n.v.t.

1.14.3

verlenging van de inschrijving als bedoeld in onderdeel 1.14.2

n.v.t.

1.14.4

doorhaling van de inschrijving op de wachtlijst bedoeld in <artikel 5, aanhef en onder b, van het Marktreglement 2008>

n.v.t.

1.14.5

overschrijving van de standplaatsvergunning op naam van een ander als bedoeld in <artikel 7 van het Marktreglement 2008>

n.v.t.

1.14.6

vergunning om zich op de standplaats te laten vervangen als bedoeld in <artikel 12, tweede lid, van het Marktreglement 2008>

n.v.t.

1.14.7

ontheffing om de standplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen als bedoeld in <artikel 14, tweede lid, van het Marktreglement 2008>

n.v.t.

Hoofdstuk 15 Winkeltijdenwet

1.15

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.15.1

voor een ontheffing in het kader van de Winkeltijdenwet of het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet

€ 40,10

1.15.2

tot het verlenen van toestemming om een in onderdeel 1.15.1 bedoelde ontheffing over te dragen aan een ander

€ 40,10

1.15.3

tot het intrekken of wijzigen van een in onderdeel 1.15.1 bedoelde ontheffing

€ 40,10

Hoofdstuk 16 Kansspelen

1.16.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een aanwezigheidsvergunning als bedoeld in artikel 30b van de Wet op de kansspelen:

1.16.1.1

voor een periode van twaalf maanden voor één speelautomaat

€ 56,50

1.16.1.2

voor een periode van twaalf maanden voor twee of meer speelautomaten, voor de eerste speelautomaat

€ 56,50

en voor iedere volgende speelautomaat

€ 34,00

1.16.1.3

voor één speelautomaat, welke vergunning geldt voor een periode van 3 jaar voor de eerste speelautomaat

€ 169,90

1.16.1.4

voor twee of meer speelautomaten, welke vergunning geldt voor een periode van 3 jaar, voor de eerste speelautomaat

€ 169,90

en voor iedere volgende speelautomaat

€ 102,25

1.16.2

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de kansspelen (loterijvergunning)

€ 19,35

1.16.3

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de kansspelen (prijsvraagvergunning)

€ 19,35

Hoofdstuk 17 Kinderopvang

1.17

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:

1.17.1

een uittreksel uit het register bedoeld in artikel 46 van de Wet kinderopvang, per uittreksel

n.v.t.

1.17.2

inlichtingen over gegevens die zijn opgenomen in het register bedoeld in artikel 46 van de Wet kinderopvang, per verstrekking

n.v.t.

Hoofdstuk 18 Telecommunicatie

1.18.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een melding in verband met het verkrijgen van instemming omtrent plaats, tijdstip en wijze van uitvoering van werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Telecommunicatiewet

€ 173,50

1.18.1.1

indien het betreft werkzaamheden in tegel-, klinker- en sierbestratingen, alsmede gesloten verhardingen, voor zover de werkzaamheden plaatsvinden in of op openbare gemeentegrond, per strekkende meter sleuf verhoogd met

n.v.t.

1.18.1.2

indien het betreft werkzaamheden in bermen, groenstroken en dergelijke, voor zover de werkzaamheden plaatsvinden in of op openbare gemeentegrond, per strekkende meter sleuf verhoogd met

n.v.t.

1.18.1.3

indien met betrekking tot een melding overleg moet plaatsvinden tussen gemeente, andere beheerders van openbare grond en de aanbieder van het netwerk, verhoogd met

€ 476,85

1.18.1.4

indien de melder verzoekt om een inhoudelijke afstemming bij de beoordeling van aanvragen als bedoeld in artikel 5.5 van de Telecommunicatiewet, verhoogd met

n.v.t.

1.18.1.5

indien met betrekking tot een melding onderzoek naar de status van de kabel plaatsvindt, verhoogd met het bedrag van de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de melding aan de melder meegedeelde kosten, blijkend uit een begroting die door het college van burgemeester en wethouders is opgesteld.

1.18.2

Indien een begroting als bedoeld in 1.18.1.5 is uitgebracht, wordt een melding in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting aan de melder ter kennis is gebracht, tenzij de melding voor deze vijfde werkdag schriftelijk is ingetrokken.

Hoofdstuk 19 Verkeer en vervoer

1.19

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.19.1

tot het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

€ 52,15

1.19.2

tot het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 7.1 van de Voertuigenreglement

€ 44,75

1.19.3

tot het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in artikel 49 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)

€ 44,75

1.19.4

tot het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in het Besluit niet aangewezen luchtvaartterreinen,

1.19.4.1

bij afwijzing

€ 206,50

1.19.4.2

bij toewijzing

€ 86,50

1.19.5

tot het verkrijgen van een vergunning voor de aanleg van een gehandicaptenparkeerplaats met kenteken

€ 715,60

1.19.5.1

indien de aangevraagde vergunning als bedoeld onder 1.19.5 dient te worden geweigerd, wordt het onder 1.19.5 berekende legesbedrag verlaagd tot een bedrag van

€ 268,90

1.19.5.2

voor het wijzigen van een kenteken ten behoeve van de onder 1.19.5 bedoelde parkeerplaats

€ 167,90

1.19.6

indien een verleende vergunning, als bedoeld in de Verordening parkeerbelastingen, als gevolg van verlies, diefstal, mutatie in de kentekengegevens of om een andere reden, in het lopende kalenderjaar vervangen dient te worden, is hiervoor een tarief verschuldigd van

€ 19,90

Hoofdstuk 20 Diversen

1.20.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.20.1.1

tot het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel ...van de [naam verordening]

n.v.t.

1.20.2

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:

1.20.2.1

gewaarmerkte afschriften van stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina

€ 6,50

1.20.2.2

afschriften, doorslagen of fotokopieën van stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen:

1.20.2.2.1

per pagina op papier van A4-formaat

€ 0,80

1.20.2.2.2

per pagina op papier van een ander formaat

€ 1,50

1.20.2.3

kaarten, tekeningen en lichtdrukken, al dan niet behorend bij de in de onderdelen 1.20.2.1 en 1.20.2.2 genoemde stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per kaart, tekening of lichtdruk

n.v.t.

vermeerderd met

n.v.t.

voor elke dm2 waarmee de oppervlakte van de kaart, tekening of lichtdruk de [...] dm2 te boven gaat;

1.20.2.4

een beschikking op aanvraag, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen

€ 50,15

1.20.2.5

stukken of uittreksels, welke op aanvraag van de aanvrager moeten worden opgemaakt, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina

€ 8,50

1.20.2.6

De tarieven onder 1.20.2.1 tot en met 1.20.2.5 zijn gebaseerd op basis van zwart-wit afdrukken. Indien de afdrukken in kleur vervaardigd worden, worden de tarieven overeenkomstig 1.20.2.1 tot en met 1.20.2.5 verhoogd met 50%.

1.20.2.7

In afwijking van hetgeen onder 1.20.1 en 1.20.2 is vermeld bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afgeven van stukken die op grond van de Wet openbaarheid van bestuur worden verstrekt:

a.Voor de eerste vijf kopieën van één origineel, per kopie

€ 0,80

b.Voor iedere volgende kopie van het origineel

€ 0,35

1.20.3

Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag:

1.20.3.1

Tot het verkrijgen van een vergunning voor het plaatsen en/of wijzigen van een lichtreclame of ander reclame-object

€ 52,65

1.20.3.2

tot het verkrijgen van een vergunning voor het aanbrengen aan de openbare weg van richting en/of aanduidingsborden

€ 55,15

1.20.4

Tot het verkrijgen van een standplaatsvergunning anders dan op het daartoe aangewezen marktterrein

€ 52,65

1.20.5

Tot het verkrijgen van een vergunning voor het gebruik van de weg of een weggedeelte anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan als bedoeld in de APV Zandvoort

€ 52,65

1.20.6

Voor het verkrijgen van een ontheffing van het verbod om een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken als bedoeld in de APV Zandvoort

€ 25,05

1.20.7

Voor het verkrijgen van een vergunning voor het gebruik van een aggregaat bij evenementen, promotionele en andere activiteiten van tijdelijke aard

€ 25,05

1.20.8

tot het verkrijgen van een ventvergunning als bedoeld in de APV Zandvoort

€ 52,65

1.20.9

tot het verkrijgen van een vergunning tot het verspreiden van gedrukte of beschreven stukken, monsters en/of andersoortig materiaal gebruikt voor promotionele doeleinden onder publiek

€ 110,30

1.20.10

Tot het verkrijgen van een vergunning voor het plaatsen en/of wijzigen van een lichtreclame of ander reclame-object

€ 52,65

1.20.11

Tot het verkrijgen van een ontheffing tot het rijden op het strand, dan wel een voertuig op het strand mee te voeren, te plaatsen of te laten staan, hetzij tot het rijden of hebben van een rij- of trekdier of het rijden of hebben van een zeilvoertuig op het strand als bedoeld in de APV Zandvoort

€ 50,15

1.20.12

Tot het verkrijgen van een vergunning to het hebben of brengen van een vaartuig op dan wel daarmee af te varen van of aan te landen op het strand, dan wel binnen 300 meter uit de laagwaterlijn voor anker te gaan als bedoeld in de APV-Zandvoort

€ 51,15

1.20.13

Benevens de verschuldigde leges als bedoeld in artikel 1.20.12 bedraagt het tarief voor het bij de vergunning behorende vignet, per vaartuig

€ 7,50

1.20.14

Benevens de verschuldigde leges als bedoeld in artikel 1.20.11 bedraagt het tarief voor het bij de vergunning behorende vignet, per vaartuig

€ 7,50

1.20.15

Tot het verkrijgen van een vergunning tot het voortslepen van voorwerpen achter een vaartuig

€ 55,15

Titel 2

Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning

Hoofdstuk 1 begripsomschrijvingen

2.1.1

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

2.1.1.1

aanlegkosten:

de aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt, een raming van de aanlegkosten, de omzetbelasting niet inbegrepen. Indien de werken of werkzaamheden geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschieden wordt in deze titel onder aanlegkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor de werken of werkzaamheden waarop de aanvraag betrekking heeft;

2.1.1.2

bouwkosten:

de aanemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft.

2.1.1.3

sloopkosten:

de aannemingssom exclusief omzetbelasting,, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt, een raming van de sloopkosten, de omzetbelasting niet inbegrepen. Indien het slopen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt.

2.1.1.4

Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

2.1.2

In deze titel voorkomende begrippen die in de Wabo zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als bij of krachtens de Wabo bedoeld.

2.1.3

In deze titel voorkomende begrippen die niet nader in de Wabo zijn omschreven en die betrekking hebben op activiteiten waarvoor het toetsingskader in een ander wettelijk voorschrift is uitgewerkt, hebben dezelfde betekenis als in dat wettelijk voorschrift bedoeld.

HOOFDSTUK 2 VOOROVERLEG/BEOORDELING CONCEPTAANVRAAG

2.2

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

2.2.1

om vooroverleg in verband met het verkrijgen van een indicatie  of een voorgenomen project in het kader van de Wabo vergunbaar is (beoordeling schetsplan of principeverzoek)

325,80

HOOFDSTUK 3 OMGEVINGSVERGUNNING

2.3

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en

hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.

2.3.1

Bouwactiviteiten

2.3.1.1

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief:

2.3.1.1.1

indien de bouwkosten minder dan  15.000 bedragen:

2,2%

van de bouwkosten, met een minimum van

240,00

2.3.1.1.2

indien de bouwkosten  15.000 tot  50.000 bedragen:

320,00

vermeerderd met 2,1% van de bouwkosten >  15.000

2.3.1.1.3

indien de bouwkosten  50.000 tot 100.000 bedragen: 

1.055,00

vermeerderd met 2% van de bouwkosten >  50.000

2.3.1.1.4

indien de bouwkosten  100.000 tot  200.000 bedragen:

2.055,00

vermeerderd met 1,8% van de bouwkosten >  100.000

2.3.1.1.5

indien de bouwkosten  200.000 tot  500.000 bedragen:

3.855,00

vermeerderd met 1,6% van de bouwkosten >  200.000

2.3.1.1.6

indien de bouwkosten meer dan  500.000 bedragen 

8.655,00

vermeerderd met 1,4% van de bouwkosten boven de  500.000

Extra welstandstoets

2.3.1.2

Onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.3.1.1 bedraagt het  45,10 tarief, indien zich tijdens de beoordeling van de in dat onderdeel bedoelde aanvraag wijzigingen voordoen in het bouwplan en

daarvoor een nieuwe welstandstoets noodzakelijk is:

45,10

Beoordeling bodemrapport

2.3.1.3

Onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.3.1.1 bedraagt het tarief, indien krachtens wettelijk voorschrift voor de in dat onderdeel bedoelde aanvraag een bodemrapport wordt beoordeeld:

2.3.1.3.1

voor de beoordeling van een milieukundig bodemrapport

240,00

2.3.1.3.2

voor de beoordeling van een archeologisch bodemrapport 

240,00

Verplicht advies agrarische commissie

2.3.1.4

Onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.3.1.1 bedraagt het tarief, indien krachtens wettelijk voorschrift voor de in dat onderdeel bedoelde aanvraag een advies van de agrarische commissie wordt beoordeeld:

de kosten die voor de te voeren procedure aan de aanvrager zijn medegedeeld en blijken uit een begroting van het college.

Achteraf ingediende aanvraag

2.3.1.5

Onverminderd het bepaalde in onderdeel 2.3.1.1 bedraagt het tarief, indien de in dat onderdeel bedoelde aanvraag wordt ingediend na aanvang of gereedkomen van de bouwactiviteit:

van de op grond van dat onderdeel verschuldigde leges.

25%

Seizoensgebonden strandgebouw

2.3.1.6

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een  aanvraag tot het behandelen van een bouwaanvraag voor de legalisering van een seizoensgebonden strandgebouw en een

seizoensgebonden strandgebouw voor watersportactiviteiten per m2 brutovloeroppervlakte, inclusief overkappingen, met dien verstande dat per eenheid van 10m2 naar beneden wordt afgerond

10,00

De bouwvergunning van een seizoensgebonden bouwwerk wordt verleend voor een periode van 10 jaar.

2.3.1.6.1

Het totaal van de op grond van 2.3.1.6 in rekening gebrachte legeskosten wordt op basis van nacalculatie afgerekend aan het totaal van de werkelijk doorbelaste kosten en, in geval van een lager dan het voorgecalculeerde tarief wordt het verschil tussen

de betaalde en de werkelijke kosten aan de aanvragers gerestitueerd.

2.3.2

Aanlegactiviteiten

2.3.2.1

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo, bedraagt het tarief:

€320,00

Beoordeling bodemrapport

2.3.2.2

Onderdeel 2.3.1.3.1 vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot de in onderdeel 2.3.2.1 bedoelde aanvraag, tenzij onderdeel 2.3.1.3.2 zelf toepassing vindt.

2.3.3

Planologisch strijdig gebruik waarbij tevens sprake is van een bouw-of aanlegactiviteit

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, en tevens sprake is van een bouwactiviteit of een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a,

onderscheidenlijk b, van de Wabo, bedraagt het tarief,

onverminderd het bepaalde in de onderdelen 2.3.1 en 2.3.2:

2.3.3.1

indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken (binnenplanse afwijking):

€400,00

2.3.3.2

indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken (kleine buitenplanse afwijking):

€400,00

2.3.3.3

indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken (buitenplanse afwijking):

€5.000,00

2.3.3.4

indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder b van de Wabo van het exploitatieplan is afgeweken (afwijking exploitatieplan):

€400,00

2.3.3.5

indien de aanvraag een project van provinciaal belang betreft en met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder c, van de Wabo van de krachtens artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening bij of krachtens provinciale verordening gegeven regels is afgeweken:

€400,00

2.3.3.6

indien de aanvraag een project van nationaal belang betreft en met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder c, van de Wabo van de krachtens artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven regels is afgeweken:

€400,00

2.3.3.7

indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder d van de Wabo van een voorbereidingsbesluit is afgeweken (afwijking voorbereidingsbesluit):

€400,00

2.3.3.8

indien met toepassing van artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo voor een bepaalde termijn van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken (tijdelijke afwijking):

€400,00

Planologisch strijdig gebruik waarbij geen sprake is van een bouw-of aanlegactiviteit

2.3.4

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, en niet tevens sprake is van een bouwactiviteit of een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk b, van de Wabo, bedraagt het tarief:

2.3.4.1

indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken (binnenplanse afwijking):

€400,00

2.3.4.2

indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken (kleine buitenplanse afwijking):

€400,00

2.3.4.3

indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken (buitenplanse afwijking):

€5.000,00

2.3.4.4

indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder b van de Wabo van het exploitatieplan is afgeweken (afwijking exploitatieplan):

€400,00

2.3.4.5

indien de aanvraag een project van provinciaal belang betreft en met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder c, van de Wabo van de krachtens artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening bij of krachtens provinciale verordening gegeven regels is afgeweken:

€400,00

2.3.4.6

indien de aanvraag een project van nationaal belang betreft en met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder c, van de Wabo van de krachtens artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven regels is afgeweken:

€400,00

2.3.4.7

indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder d van de Wabo van een voorbereidingsbesluit is afgeweken (afwijking voorbereidingsbesluit):

€400,00

2.3.4.8

indien met toepassing van artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo voor een bepaalde termijn van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken (tijdelijke afwijking):

€400,00

2.3.5

In gebruik nemen of gebruiken bouwwerken in relatie tot brandveiligheid

2.3.5.1

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo, bedraagt het tarief:

€429,25

Het onder 2.3.5.1 genoemde bedrag wordt (bij onderstaande vloeroppervlaktes) verhoogd met:

0-100 M²

€249,00

100-500M²vermeerderd met  €2,32 per m² > 100 m²

€249,00

500-2.000 m² vermeerderd met  €1,29 voor elke m² > 500 m²

€1.179,35

2.000-5.000 m² vermeerderd met  €0,78 voor elke m² > 2.000  m²

€3.119,20

5.000-50.000 m² vermeerderd met  €0,06 voor elke m² > 5000  m²

€5.465,05

boven 50.000 m² 

€8.171,80

2.3.6

Activiteiten met betrekking tot monumenten of beschermde stads-of dorpsgezichten

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een beschermd monument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo, of op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo met betrekking tot een krachtens provinciale verordening of de gemeentelijke verordening

aangewezen monument, waarvoor op grond van die provinciale verordening of artikel 10 van die gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist, bedraagt het tarief:

2.3.6.1.1

voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht  wijzigen van een provinciaal of gemeentelijk monument 1% van 

de sloopkosten met een minimum van

€ 160,00

en maximum van

€ 480,00

2.3.6.1.2

voor het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een  provinciaal of gemeentelijk monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht 1% van de sloopkosten met

een minimum van en

€160,00

maximum van

€ 480,00

2.3.6.2

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het slopen van een bouwwerk in een krachtens provinciale verordening of een aangewezen stads of dorpsgezicht, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarvoor op grond van die provinciale verordening of van

die gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist, bedraagt het tarief 1% van de sloopkosten met een

minimum van en

€ 160,00

maximum van

€ 480,00

2.3.7

Sloopactiviteiten anders dan bij monumenten of in beschermd stads-of dorpsgezicht

2.3.7.1

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het slopen van een bouwwerk bedraagt het tarief 1%

van de sloopkosten met een minimum van en

€ 160,00

maximum van

€ 480,00

Beoordeling bodemrapport

2.3.7.3

Onderdeel 2.3.1.3.1 vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot de in de onderdelen 2.3.7.1 of 2.3.7.2 bedoelde aanvraag, tenzij de onderdelen 2.3.1.3.2 of 2.3.2.2 zelf toepassing vinden.

Asbesthoudende materialen

2.3.7.4

Onverminderd het bepaalde in de onderdelen 2.3.7.1 of 2.3.7.2  bedraagt het tarief, indien de in die onderdelen bedoelde aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk waarin asbest of een asbesthoudend product aanwezig is:

€46,00

Aanleggen of veranderen weg 

2.3.8

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het aanleggen van een weg of verandering brengen in de wijze van aanleg van een weg waarvoor ingevolge een bepaling in een provinciale verordening of de Algemene plaatselijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist,

als bedoeld in artikel 2.2, aanhef en eerste lid, onder d, van de Wabo, bedraagt het tarief:

€160,00

Uitweg/inrit

2.3.9

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het maken, hebben, veranderen of veranderen van het gebruik van een uitweg waarvoor ingevolge een bepaling in een provinciale verordening of van de Algemene plaatselijke

verordening een vergunning of ontheffing is vereist, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, bedraagt het tarief:

€246,60

Kappen

2.3.10

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het vellen of doen vellen van houtopstand, waarvoor ingevolge een bepaling in een provinciale verordening of de Algemene plaatselijke verordening een vergunning of ontheffing

is vereist, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo, bedraagt het tarief:

€52,65

Handelsreclame

2.3.11

Indien de activiteit bestaat uit het maken of voeren van handelsreclame bedoeld in artikel 2.2, aanhef en eerste lid, onder g van de Wabo, bedraagt het tarief

€102,45

Opslag van roerende zaken

2.3.12

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op de opslag van roerende zaken in een bepaald gedeelte van de provincie of de gemeente, waarvoor ingevolge een bepaling in een provinciale verordening of de Algemene plaatselijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist, bedraagt het tarief:

2.3.12.1

indien de activiteit bestaat uit het daar opslaan van roerende zaken, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j, van de Wabo:

€102,45

2.3.12.2

indien de activiteit bestaat uit het als eigenaar, beperkt gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toestaan of

gedogen dat daar roerende zaken worden opgeslagen, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder k, van de Wabo:

€102,45

2.3.13

Projecten of handelingen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998

2.3.13.1

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op handelingen in een beschermd natuurgebied die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, de natuurwetenschappelijke betekenis of voor de dieren of planten, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 bedraagt het tarief:

€320,00

2.3.13.2

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het realiseren van projecten of andere handelingen met gevolgen voor habitats en soorten in een door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen gebied als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet

1998

€320,00

Handelingen in het kader van de Flora-en Faunawet

2.3.14

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een handeling waarvoor op grond van artikel 75, derde lid, van de Flora-en Faunawet ontheffing nodig is, bedraagt het tarief

€320,00

Andere activiteiten

2.3.15

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het verrichten van een andere activiteit of handeling

dan in de voorgaande onderdelen van dit hoofdstuk bedoeld en die activiteit of handeling:

2.3.15.1

behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur 

aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn

op de fysieke leefomgeving, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,

onder i, van de Wabo, bedraagt het tarief:

€102,45

2.3.15.2.1

als het een gemeentelijke verordening betreft

€102,45

2.3.15.2.2

als het een provinciale of waterschapsverordening betreft

€102,45

2.3.16

Omgevingsvergunning in twee fasen

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning op verzoek in twee fasen plaatsvindt, als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van de Wabo, bedraagt het tarief:

2.3.16.1

voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor een beschikking met betrekking tot de eerste fase: het bedrag dat voortvloeit uit toepassing van de tarieven in dit hoofdstuk voor

de activiteiten waarop de aanvraag voor de eerste fase betrekking heeft;

2.3.16.2

voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor een beschikking met betrekking tot de tweede fase: het bedrag dat voortvloeit uit toepassing van de tarieven in dit hoofdstuk voor de activiteiten waarop de aanvraag voor de tweede fase betrekking heeft.

2.3.17

Advies

2.3.17.1

Onverminderd het bepaalde in de voorgaande onderdelen van dit hoofdstuk bedraagt het tarief, indien een daartoe bij algemene maatregel van bestuur, provinciale of gemeentelijke

verordening aangewezen bestuursorgaan of andere instantie advies moet uitbrengen over de aanvraag of het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, van de Wabo: het bedrag van

de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag om een omgevingsvergunning aan de aanvrager meegedeelde kosten, blijkend uit een begroting die door het college van burgemeester en wethouders is opgesteld.

2.3.17.2

Indien een begroting als bedoeld in 2.3.17.1 is uitgebracht, wordt een aanvraag in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting aan de aanvrager ter kennis is gebracht, tenzij de aanvraag voor deze vijfde werkdag schriftelijk is ingetrokken.

2.3.18

Verklaring van geen bedenkingen

2.3.18.1

Onverminderd het bepaalde in de voorgaande onderdelen van dit hoofdstuk bedraagt het tarief, indien een daartoe bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorgaan een verklaring van geen bedenkingen moet afgeven voordat de

omgevingsvergunning kan worden verleend, als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo:

2.3.18.1.1

indien de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen moet afgeven:

€400,00

2.3.18.1.2

indien een ander bestuursorgaan een verklaring van geen bedenkingen moet afgeven: het bedrag van de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag om een omgevingsvergunning aan de aanvrager meegedeelde kosten, blijkend uit een begroting die door het college van burgemeester en wethouders is opgesteld.

2.3.18.2

Indien een begroting als bedoeld in 2.3.18.1.2 is uitgebracht, wordt een aanvraag in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting aan de aanvrager ter kennis is gebracht, tenzij de aanvraag voor deze vijfde werkdag schriftelijk is ingetrokken.

HOOFDSTUK 4 VERMINDERING

2.4.1

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning is

voorafgegaan door een aanvraag om vooroverleg of

beoordeling van een conceptaanvraag als bedoeld in hoofdstuk 2, waarop de eerstgenoemde aanvraag betrekking heeft, worden de ter zake van het vooroverleg of de beoordeling van de conceptaanvraag c.q. principeverzoek geheven leges in mindering gebracht op de leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag om de omgevingsvergunning bedoeld in hoofdstuk 3.

2.4.2

Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op meer dan vijf activiteiten, bestaat aanspraak op vermindering van leges, met uitzondering van het legesdeel in verband met adviezen of verklaringen van geen bedenkingen

als bedoeld in de onderdelen 2.3.16 en 2.3.17. De vermindering beloopt:

2.4.2.1

bij 5 tot 10 activiteiten:

van de voor die activiteiten verschuldigde leges;

[2%]

2.4.2.2

bij 10 tot 15 activiteiten:

van de voor die activiteiten verschuldigde leges;

[4%]

2.4.2.3

bij 15 of meer activiteiten:

van de voor die activiteiten verschuldigde leges.

[5%]

HOOFDSTUK 5

2.5.1

Teruggaaf als gevolg van intrekking aanvraag

omgevingsvergunning voor bouw-, aanleg-of sloopactiviteiten

Als een aanvrager zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit bouw-, aanleg-of sloopactiviteiten, als bedoeld in de onderdelen 2.3.1,

2.3.2, 2.3.6 en 2.3.7, intrekt terwijl deze reeds in behandeling is genomen door de gemeente, bestaat aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges. De teruggaaf bedraagt:

2.5.1.1

indien de aanvraag wordt ingetrokken binnen een termijn van twee weken na het in behandeling nemen ervan van de op grond van die onderdelen voor de betreffende activiteit verschuldigde leges;

75%

2.5.1.2

indien de aanvraag wordt ingetrokken na twee weken en binnen zes weken na het in behandeling nemen ervan van de op grond van die onderdelen voor de betreffende activiteit verschuldigde leges;

50%

Teruggaaf als gevolg van intrekking verleende omgevingsvergunning voor bouw-, aanleg-of sloopactiviteiten

2.5.2

Als de gemeente een verleende omgevingsvergunning voor een project dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit bouw-, aanleg-of sloopactiviteiten als bedoeld in de onderdelen 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6 en 2.3.7, intrekt op aanvraag van de vergunninghouder, bestaat

aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges, mits deze aanvraag is ingediend binnen 12 maanden na verlening van de vergunning en van de vergunning geen gebruik is gemaakt. De

teruggaaf bedraagt:

van de op grond van die onderdelen voor de betreffende activiteit verschuldigde leges.

50%

Teruggaaf als gevolg van het weigeren van een omgevingsvergunning voor bouw-, aanleg-of sloopactiviteiten

2.5.3

Als de gemeente een omgevingsvergunning voor een project dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit bouw-, aanleg-of sloopactiviteiten als bedoeld in de onderdelen 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6 of 2.3.7 weigert, bedraagt de teruggaaf automatisch:

van de op grond van die onderdelen voor de betreffende activiteit verschuldigde leges.

50%

Minimumbedrag voor teruggaaf

2.5.4

Een bedrag minder dan  80,00 wordt niet teruggegeven.

Geen teruggaaf legesdeel advies of verklaring van geen bedenkingen

2.5.5

Van de leges verschuldigd op grond van de onderdelen 2.3.16 en 2.3.17 wordt geen teruggaaf verleend.

HOOFDSTUK 6 INTREKKING OMGEVEINGSVERGUNNING IS NIET VAN TOEPASSING

HOOFDSTUK 7 WIJZIGING OMGEVINGSVERGUNNING ALS GEVOLG VAN WIJZIGING PROJECT

2.7

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een  aanvraag tot wijziging van een omgevingsvergunning als gevolg van een, naar de omstandigheden beoordeeld, geringe wijziging in het project:

€160,00

HOOFDSTUK 8 BESTEMMINGSWIJZIGINGEN ZONDER ACTIVITEITEN

2.8.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een  aanvraag tot het vaststellen van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening

€588,85

2.8.2

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een  aanvraag tot het wijzigen van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening

€588,85

HOOFDSTUK 9 SLOOPMELDING

2.9

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een  sloopmelding als bedoeld in de Bouwverordening

€35,50

HOOFDSTUK 10 IN DEZE TITEL NIET BENOEMDE BESCHIKKING

2.10

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een  aanvraag om een andere, in deze titel niet benoemde beschikking:

€102,45

TITEL 3 DIENSTVERLENING VALLEND ONDER EUROPESE DIENSTENRICHTLIJN

Hoofdstuk 1 Horeca

3.1.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet

€ 200,50

3.1.2

Vervallen

n.v.t.

3.1.3

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 35 van de Drank- en Horecawet

€ 55,15

3.1.4

Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet, n.a.v. een wijziging in de personen van leidinggevende

€ 110,30

3.1.5

Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een verlof om in besloten ruimte bedrijfsmatig alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken

€ 55,15

3.1.6

tot het verkrijgen van een vergunning sluitingsuur t.b.v. een inrichting als bedoeld in de APV-Zandvoort:

a.Voor een éénmalige vergunning

€ 40,10

b.Voor een vergunning voor een kwartaal

€ 135,35

c.Voor een vergunning voor een half jaar

€ 260,65

d.Voor een vergunning voor een jaar

€ 476,20

3.1.7

Tot het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in de APVZandvoort voor het inrichten of drijven van een recreatie-inrichting behorende tot een van de categorieën g t/m i van het Inrichtingenbesluit

€ 230,60

3.1.7.1

Tot het wijzigen van een vergunning als bedoeld onder 3.1.7

€ 47,60

3.1.8

Tot het verkrijgen van een vergunning exploitatie horecabedrijf zonder terras

€ 110,30

3.1.9

tot het verkrijgen van een vergunning exploitatie horecabedrijf met terras

€ 225,60

3.1.10

tot het houden van incidentele festiviteiten in een horeca-inrichting als bedoeld in de APV Zandvoort

€ 55,15

Hoofdstuk 2 Organiseren evenementen of markten

3.2.1

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning voor het organiseren van een evenement als bedoeld in <artikel 2.25, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening> (evenementenvergunning), indien het betreft:

3.2.1.1

een grootschalig evenement of een evenement met verhoogd risicoprofiel

€ 302,30

3.2.1.2

een herdenkingsplechtigheid

€ 162,70

3.2.1.3

een braderie

€ 302,30

3.2.1.4

een optocht, niet zijnde een betoging, op de weg

€ 162,70

3.2.1.5

een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg

€ 162,70

3.2.1.6

een klein evenement dat niet voldoet aan de eisen bedoeld in <artikel 2.25, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening>

€ 52,60

3.2.2

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een vergunning voor het organiseren van een snuffelmarkt als bedoeld in artikel 5.2.4 van de Algemene plaatselijke verordening

€ 52,65

3.2.3

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een vergunning voor het organiseren van een markt als bedoeld in <artikel 4 van de Marktverordening 2008 (vergunning organisatie)>

n.v.t.

3.2.4

Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag:

3.2.4.1

Tot het verkrijgen van een ontheffing geluidhinder als bedoeld in de APV-Zandvoort, per dag

€ 7,00

3.2.4.2

Tot het verkrijgen van een ontheffing geluidhinder als bedoeld in de APV-Zandvoort, per jaar

€ 45,20

3.2.4.3

Voor een vergunning om met gebruikmaking van een geluidsversterkend middel geluid te maken of te veroorzaken, dat in de buitenlucht voor anderen hinderlijk hoorbaar is voor zover daarbij gebruik wordt gemaakt van een geluidswagen

€ 25,10

Hoofdstuk 3 Prostitutiebedrijven

3.3

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om:

3.3.1

een exploitatievergunning of wijziging van een exploitatievergunning als bedoeld in <artikel 3.4, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening>, anders dan een wijziging bedoeld in onderdeel 3.3.2:

3.3.1.1

voor een seksinrichting

€ 1.152,90

3.3.1.2

voor een escortbedrijf

€ 300,75

3.3.2

wijziging van een exploitatievergunning in verband met uitsluitend een wijziging van het beheer in een seksinrichting of escortbedrijf, als bedoeld in <artikel 3.15, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening>:

3.3.2.1

voor een seksinrichting

€ 185,45

3.3.2.2

voor een escortbedrijf

€ 185,45

Hoofdstuk 4 Splitsingsvergunning woonruimte

3.4

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een splitsingsvergunning als bedoeld in artikel 33 van de Huisvestingswet

€ 385,95

Hoofdstuk 5 Leefmilieuverordening

3.5

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een ontheffing of vergunning als bedoeld in de <Leefmilieuverordening … [naam gebied]>:

3.5.1

indien het betreft <activiteit vermelden>

n.v.t.

3.5.2

enz.

n.v.t.

Hoofdstuk 6 Brandbeveiligingsverordening

3.6

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning met betrekking tot het brandveilig gebruik van een inrichting, als bedoeld in <artikel 2, eerste lid, van de Brandbeveiligingsverordening>

€ 429,25

Hoofdstuk 7 In deze titel niet benoemde vergunning, ontheffing of andere beschikking

3.7

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een andere, in deze titel niet benoemde vergunning, ontheffing of andere beschikking

n.v.t.

Behoort bij raadsbesluit van 7 september 2010

Toelichting LEGESVERORDENING 2010-2

A Algemeen

1 Wettelijke basis

De leges worden geheven op basis van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet. Vanaf 1 januari 1995 komt het begrip ‘leges’ niet meer voor in de Gemeentewet. De reden hiervan is dat er geen wezenlijke verschillen bestaan tussen leges en andere rechten. Het begrip ‘rechten’ in artikel 229 van de Gemeentewet omvat mede de leges.

In de verordening is ervoor gekozen de rechten ‘leges’ te blijven noemen, omdat het hier gaat om een ingeburgerd en herkenbaar begrip. Bovendien gaat het in vrijwel alle gevallen om het in behandeling nemen van aanvragen en vergunningen e.d. en om het verstrekken van documenten. Het staat gemeenten vrij de rechten anders te noemen. Gekozen is voor een zogenaamd ‘aangekleed’ model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen.

2 Opzet

De verordening leges bestaat uit twee gedeelten, namelijk de verordening zelf met de formele en materiële bepalingen en de tarieventabel met een omschrijving van de belastbare feiten, de heffingsmaatstaven en de tarieven.

Voordeel van deze opzet is dat wijzigingen van tarieven op eenvoudige wijze in de tarieventabel zijn te verwerken zonder dat de onderlinge samenhang van de artikelen in de verordening verloren gaat.

De volgorde van de VNG modelverordening is aangehouden, waarbij die artikelonderdelen en tarieven welke niet voorkomen zijn aangegeven met ‘n.v.t.’.

3 Geen voorbeelden van tarieven

In de tarieventabel is geen vergelijking gemaakt met de tarieven van andere gemeenten. Dit heeft een aantal redenen. Allereerst kunnen de te maken kosten voor de verschillende diensten sterk verschillen per gemeente. Bovendien is het afhankelijk van het beleid van de raad van iedere gemeente of al of niet kostendekkende tarieven worden gehanteerd. Ten slotte zouden voorbeelden van tarieven zeer tijdgebonden bedragen kunnen zijn, die snel aan veroudering onderhevig zijn.

4 Het begrip ‘dienst’

Artikel 229, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten onder andere rechten kunnen heffen voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Leges kunnen dus uitsluitend geheven worden voor door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Dit blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 9 december 1987 (nr. 24.892, BNB 1988/117, Belastingblad 1988, blz. 65).

Het begrip ‘dienst’ is niet nader gedefinieerd in de wet. Wel is in de jurisprudentie invulling gegeven aan het begrip ‘dienst’. Op grond van de jurisprudentie komen wij tot het oordeel dat voor de vraag of er sprake is van een dienst doorslaggevend is of degene te wiens behoeve de dienst wordt verleend een individueel belang heeft bij de dienst. Dit individuele belang is in beginsel altijd aanwezig indien de dienstverlening wordt gevraagd.

Indien de dienst ambtshalve wordt verleend, is er naar het oordeel van de wetgever geen sprake van een dienst (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 591, nr. 3, blz. 78). Dit betekent dat vanaf 1 januari 1995 voor het ongevraagd verlenen van diensten geen legesheffing meer mogelijk is. Is het algemene belang groter dan het individuele belang van de aanvrager dan wel degene te wiens behoeve de dienst wordt verleend, dan is er geen sprake van een dienst die legesheffing rechtvaardigt.

Ten slotte merken wij op dat het ‘verlenen’ van een dienst, zoals geformuleerd in de

modelverordening, uitsluitend betrekking heeft op het in gang zetten van de dienstverlening. Er is dus sprake van een inspanningsverplichting en niet van een resultaatsverplichting.

Jurisprudentie over het begrip dienst

Hieronder een – chronologisch aflopend – overzicht van de jurisprudentie, dat meer inzicht geeft of in een concreet geval sprake is van verlening van diensten bedoeld in artikel 229b, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet.

-HR 23 maart 2007, nr. 40664, LJN: BA1262 (Velsen)

Bij een bouwaanvraag die incompleet is en door de gemeente op grond van artikel 4:5 van de Awb ‘verder buiten behandeling is gelaten’ is voldaan aan het belastbaar feit voor heffing van leges ‘het in behandeling nemen van een aanvraag’. Deze uitspraak is het vervolg op Gerechtshof Amsterdam 23 januari 2004, nr. 02/06849, LJN: AO3409, dat anders oordeelde, ook in: Gerechtshof Amsterdam 26 september 2003, nr. 03/01041, LJN: AN7885 (Haarlemmermeer)

-HR 13 augustus 2004, nr. 37863, LJN: AI0408

Bij de behandeling van aanvragen voor planschade is sprake van een publieke taakuitoefening door de gemeente en niet van een individualiseerbaar belang, zodat geen sprake is van verlening van een dienst in de zin van artikel 229 van de Gemeentewet (zie voor planschadevergoeding ook verderop in deze toelichting).

-HR 11 juni 1997, nr. 31253, BNB 1997/271

Bij de werkzaamheden die voor gedeputeerde staten verbonden zijn aan het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar op grond van - onder meer - artikel 19 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening, gaat het rechtstreeks en vooral om het dienen van het publieke belang. Er is wel indirect een particulier belang van de ‘achterliggende’ aanvrager - in voorkomende gevallen de gemeente zelf, maar gelet op het preventief bestuurstoezicht van de provincie, niet rechtstreeks en in overheersende mate. Bij het in behandeling nemen van een aanvraag tot afgifte van een verklaring van geen bezwaar is derhalve niet, ook niet gedeeltelijk, sprake van een rechtstreeks aan de gemeente dan wel aan de ‘achterliggende’ aanvrager verrichte dienst.

-HR 7 mei 1997, nr. 31845, Belastingblad 1997, blz. 586

Duikwerkzaamheden van de brandweer (het betrof het opduiken van een auto) kunnen worden aangemerkt als het verlenen van een dienst ‘indien het gaat om werkzaamheden die niet alleen liggen buiten het gebied van brand- en rampenbestrijding alsmede van beperking en bestrijding van gevaar voor mens en dier bij ongevallen, maar bovendien rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang’.

-HR 13 april 1994, nr. 28887, Belastingblad 1994, blz. 431

Het door de politie op verzoek van belanghebbende, in verband met een door deze gemelde

aansluiting op een stil alarmsysteem, opstellen van een aanvalsplan, dient voornamelijk om een efficiënt politieoptreden ter handhaving van de rechtsorde mogelijk te maken en om de veiligheid van de bij dat optreden betrokken politieagenten te verhogen. De desbetreffende werkzaamheden houden in het algemeen niet rechtstreeks en voornamelijk verband met een dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar particulier belang. Er is geen sprake van een dienst in de zin van artikel 229 Gemeentewet.

-HR 11 december 1992, nr. 14484, RvdW 1993, nr. 6 (Vlissingen/Rize)

Met betrekking tot het nablussen van een brand op een schip is kostenverhaal niet mogelijk.

-HR 14 oktober 1992, nr. 27804, BNB 1993/24, Belastingblad 1993, blz. 165

Melding ex artikel 2a van de (toenmalige) Hinderwet is geen dienst.

-Koninklijk Besluit van 2 oktober 1990, nr. 90.001535, Belastingblad 1991, blz. 285

Goedkeuring onthouden aan de legesverordening van de gemeente Delft omdat die verordening een bepaling bevatte op grond waarvan leges geheven konden worden van overheidsorganen voor diensten die worden verricht ter uitvoering van bepaalde medebewindstaken, zoals het verstrekken van gegevens aan het CBS, het afgeven van verklaringen omtrent het gedrag etc.

-Koninklijk Besluit van 24 augustus 1990, nr. 89.030275, Belastingblad 1990, blz. 668

Goedkeuring onthouden aan de legesverordening van de gemeente Horst, omdat in de verordening een tarief was opgenomen voor een melding ex artikel 2a van de (toenmalige) Hinderwet. Geen dienstverlening.

-Koninklijk Besluit van 28 december 1988, nr. 13 (Belastingblad 1989, blz. 123)

Goedkeuring onthouden aan de legesverordening van de gemeente Schoorl, omdat in die verordening een tarief was opgenomen voor het behandelen van een kennisgeving in de zin van artikel 1a van het Hinderbesluit. Geen dienstverlening.

-Koninklijk Besluit van 28 december 1988, nr. 12, Belastingblad 1989, blz. 126

Goedkeuring onthouden aan de legesverordening van de gemeente Geldermalsen, omdat in de verordening een tarief was opgenomen voor het bevestigen van een ingevolge artikel 7c van de Wet op de kansspelen gedane mededeling omtrent een te houden klein kansspel. Geen dienstverlening.

-Hoge Raad 9 december 1987, nr. 24892, Belastingblad 1988, blz. 65

Voor legesheffing moet de voorwaarde worden gesteld dat sprake is van door of vanwege het gemeentebestuur verleende diensten. Bij een aanschrijving tot woningverbetering als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de (oude) Woningwet, welke op grond van artikel 25, vierde lid, van die wet nodig is om de verplichtingen van degene tot wie zij is gericht te doen ontstaan, is geen sprake van het verlenen van een dienst aan de betrokkene in deze zin.

-HR 1 juli 1969, nr. 16165, BNB 1969/185

Voor het in behandeling nemen van aanvragen tot het verkrijgen van een bouwvergunning kunnen leges worden geheven. In het algemeen worden met de term leges niet slechts heffingen aangeduid, die gericht zijn op de vergoeding van de kosten verbonden aan het op schrift stellen van bij bepaalde administratieve diensten behorende stukken, maar mede heffingen, welke op de vergoeding van die diensten zelf zijn gericht.

-Hoge Raad 4 december 1963, nr. 15069, BNB 1964/45

De leges kunnen betrekking hebben op aanvragen van kampeervergunningen, de behandeling en de verlening daarvan en daarnaast op de kosten die het kamperen voor de gemeente meebrengt. Daarbij doet niet ter zake of degene aan wie de dienst wordt verleend daarop al of niet aanspraak kan maken.

B Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de tarieventabel voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

Artikel 2 Belastbaar feit

De verordening kent zeer uiteenlopende diensten waarvoor leges worden geheven. Daarom is naast de in artikel 2 opgenomen algemene omschrijving van het belastbare feit voor iedere dienst afzonderlijk een verdere omschrijving van het belastbare feit in de tarieventabel opgenomen. Dat is dan ook de reden dat in artikel 2 wordt gesproken van ‘diensten, bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel’. Omdat artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat het voorwerp van de belasting en het tarief moeten zijn vermeld in de belastingverordening, mag er geen twijfel over bestaan dat de tarieventabel deel uitmaakt van de verordening. Vandaar dat de woorden ‘daarbij behorende’ zijn gebruikt. In de tarieventabel en in de bij de verordening en de tarieventabel behorende bijlagen wordt dit eveneens uitdrukkelijk aangegeven.

De omschrijving van het belastbare feit is van belang voor de vraag of de materiële belastingschuld ontstaat en het tijdstip waarop die belastingschuld ontstaat.

Het belastbare feit zou op verschillende manieren omschreven kunnen worden. Zo kan bijvoorbeeld worden gekozen voor ‘het verlenen van een vergunning’ maar ook kan worden gekozen voor ‘het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning’.

In de verordening is gekozen voor de laatste formulering. Dit heeft als voordeel dat leges al

verschuldigd zijn op het moment van het in behandeling nemen van de aanvraag en dat niet bepalend is het moment waarop de vergunning wordt verleend. Ook is niet van belang of de vergunning wordt verleend of geweigerd. Zou het belastbare feit zijn ‘het verlenen van de vergunning’ dan heeft op het moment van het in behandeling nemen van de aanvraag het belastbare feit zich nog niet voorgedaan en is dus de materiële belastingschuld nog niet ontstaan. Vooruitbetaling voor het moment van het ontstaan van de materiële belastingschuld is niet mogelijk. Ook kan dan niet worden geheven als de vergunning wordt geweigerd, hoewel de gemeente wel de kosten van behandeling heeft gemaakt.

Overigens kan op grond van wettelijke bepalingen niet in alle gevallen het belastbare feit worden omschreven als ‘het in behandeling nemen van een aanvraag’. Zo kunnen alleen voor het voltrekken van een huwelijk, en niet voor het in behandeling nemen van de aanvraag daarvan, leges geheven worden, dit op grond van de Wet rechten burgerlijke stand (Stb. 1879, 72).

Wij merken nog op dat de Hoge Raad de uitdrukking 'in behandeling nemen' uitlegt tegen de

achtergrond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder letter b, Gemeentewet. In dat artikel is de bevoegdheid gegeven rechten te heffen ter zake van het genot van door de gemeente verstrekte diensten. Als een besluit wordt genomen om een aanvraag niet verder te behandelen (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht), kunnen er volgens de Hoge Raad al diensten zijn verstrekt die de heffing van leges rechtvaardigen (Hoge Raad 21 december 2007, nr. 41303, LJN: BC0652).

Artikel 3 Belastingplicht

De belastingverordening moet vermelden wie de belastingplichtige is (artikel 217 van de

Gemeentewet). Vanwege het uiteenlopende karakter van de verschillende diensten is gekozen voor een ruime omschrijving van de belastingplicht, om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden.

Het gebruik van de woorden ‘dan wel’ is bedoeld om te voorkomen dat voor dezelfde dienst van twee belastingplichtigen, te weten de aanvrager en degene te wiens behoeve de dienst wordt verricht, leges zullen worden geheven.

Vanuit de systematiek van de verordening ligt het voor de hand in eerste instantie de aanvrager van de dienst in de heffing te betrekken. Als het niet mogelijk is een aanvrager als belastingplichtige aan te wijzen, bijvoorbeeld als de aanvrager duidelijk niet de belanghebbende is, dan kan degene ten behoeve van wie de dienst wordt verleend als belastingplichtige aangemerkt worden. Dit laatste zal zich niet snel voordoen omdat, zoals al eerder is geconstateerd, de aanvrager per definitie een belang heeft bij de dienstverlening.

Er kan zich bij het aanwijzen van de belastingplichtige geen keuzesituatie voordoen. In verband hiermee is het stellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige niet nodig.

Artikel 4 Vrijstellingen

Onderdeel a

In onderdeel a hebben wij een (verplichte) vrijstelling opgenomen voor diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 6.4 (grondexploitatie) van de Wet ruimtelijke ordening zijn of worden verhaald. Deze vrijstelling houdt verband met de zogenaamde Grondexploitatiewet (Stb. 2007, 271) die op 1 juli 2008 in werking is getreden en onderdeel uitmaakt van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (afdeling 6.4).

Uitgangspunt van de Grondexploitatiewet vormt een verplichting tot kostenverhaal. Deze verplichting houdt in, dat een gemeente de gemaakte kosten op de particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot een ontwikkeling van de gronden overgaat. De gemeente mag hier bovendien niet meer van afzien, zoals vóór 1 juli 2008 nog wel het geval kon zijn. Indien er sprake is van een bouwplan zoals omschreven in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening moeten de kosten (zoals opgenomen op de limitatieve kostensoortenlijst van artikel 6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening) worden verhaald op de particuliere ontwikkelaar. Deze kosten kunnen niet nogmaals via de leges in rekening worden gebracht. Dit zou namelijk betekenen, dat de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit bepaalde kosten twee keer zou gaan betalen.

Het verplichtende karakter van het kostenverhaal op grond van de Grondexploitatiewet houdt ook in, dat het niet toegestaan is voor de gemeente om af te zien van het kostenverhaal van verleende diensten via het stelsel van de Grondexploitatiewet, om deze kosten vervolgens alsnog via de leges te verhalen. De gemeente heeft dus geen keuzevrijheid om het kosten voor verleende diensten via de grondexploitatiewet, dan wel via de leges te verhalen, maar moet verplicht het stelsel van de Grondexploitatiewet gebruiken.

De Grondexploitatiewet legt allereerst een nieuwe basis voor privaatrechtelijke overeenkomsten over grondexploitatie tussen gemeenten en particuliere eigenaren die tot ontwikkeling van hun grondeigendom willen overgaan (artikel 6.24 van de Wet ruimtelijke ordening). Deze privaatrechtelijke overeenkomst biedt de gemeente de mogelijkheid om met een particuliere eigenaar afspraken te maken over het kostenverhaal van de betreffende bouwlocatie, over eventuele planschade en over bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen buiten de locatie. De gemeente kent voor deze privaatrechtelijke overeenkomst een volledige contractsvrijheid, met inachtneming van wet- en regelgeving en de algemene rechtsbeginselen.

Verder omvat de wet een publiekrechtelijk spoor voor situaties, waarin de partijen binnen de privaatrechtelijke onderhandelingen geen onderlinge overeenkomst over het kostenverhaal hebben bereikt (artikel 6.12 tot en met artikel 6.22 van de Wet ruimtelijke ordening). Van centrale betekenis binnen dit publiekrechtelijke spoor is het exploitatieplan, waarin de gemeente de uitgangspunten voor de grondexploitatie kan vastleggen. Dit exploitatieplan moet tegelijkertijd worden vastgesteld en bekendgemaakt met het bestemmingsplan, het wijzigingsbesluit of de omgevingsvergunning. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit zal vervolgens via de toetsing aan het vigerende ruimtelijke plan en het bijbehorende exploitatieplan de bijdrage van de particuliere ontwikkelaar aan het kostenverhaal worden vastgesteld en in de voorschriften bij de omgevingsvergunning worden opgenomen. In artikel 6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening is een limitatieve lijst opgenomen met kosten die moeten worden verhaald binnen het publiekrechtelijke spoor van de Grondexploitatiewet. Deze lijst omvat onder meer de kosten van het verrichten van onderzoek, waaronder in ieder geval begrepen grondmechanisch en milieukundig bodemonderzoek, akoestisch onderzoek, ander milieukundig onderzoek, archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek (artikel 6.2.4, sub a), de kosten van het opstellen van gemeentelijke ruimtelijke plannen ten behoeve van het exploitatiegebied (artikel 6.2.4, sub i) en de kosten van andere door het gemeentelijk apparaat of in opdracht van de gemeente te verrichten werkzaamheden, voor zover deze werkzaamheden rechtstreeks verband houden met de in het besluit bedoelde voorzieningen, werken, maatregelen en werkzaamheden (artikel 6.2.4, sub j).

Onderdeel b

Onderdeel b heeft betrekking op het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een (milieu-)inrichting of mijnbouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiervoor kunnen geen leges worden geheven op grond van artikel 2.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dat luidt:

‘1. Voor zover aanvragen tot verlening of gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning of wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning betrekking hebben op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, worden geen rechten geheven.’

Dit is dus ook een wettelijke vrijstelling, die wij voor een goed begrip hebben opgenomen in de legesverordening. Deze vrijstelling geldt ook als de gemeente deze niet opneemt in de

legesverordening. Het is van belang, omdat de gemeente de kosten die met de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor deze milieuactiviteiten gepaard gaan, niet langs een omweg kan verhalen via de leges voor bijvoorbeeld een bouw- of aanlegactiviteit. Een nauwkeurige, controleerbaar vastgelegde kostentoerekening is dus noodzakelijk.

Zoals bekend zijn de milieuleges met ingang van 1 januari 1998 wettelijk onmogelijk geworden (artikel 15.34a Wet milieubeheer en artikel 86a Wet bodembescherming). Dat is in de Wabo dus doorgetrokken. Gemeenten zijn/worden gecompenseerd via het gemeentefonds.

Andere wettelijke vrijstellingen

In artikel 4 zijn niet vermeld de vrijstellingen die voorkomen in andere hogere wettelijke regelingen. Overigens kan de legesverordening geen inbreuk maken op of bepaalde beperkingen opnemen met betrekking tot de bij wet verleende vrijstellingen.

Die vrijstellingen zijn onder meer:

-De diplomatieke en internationale vrijstellingen. Op grond van artikel 243 van de Gemeentewet kunnen de ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën vrijstelling van

gemeentelijke belastingen verlenen indien het volkenrecht dan wel het internationale gebruik daartoe noopt. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt, althans voor zover voor de leges van belang, in de ‘Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997’ (Regeling van 20 december 1996, FO96/ U2383, Stcrt. 1996, 249, Belastingblad 1997, blz. 91, nadien gewijzigd).

-De vrijstelling voor het doen van naspeuringen (door de aanvrager zelf) in de gemeentearchieven bedoeld in de Archiefwet 1995, dit vanwege het openbare karakter van

archiefbewaarplaatsen (artikel 14 van de Archiefwet 1995).

-De vrijstellingen opgenomen in de artikelen 2 en 4 van de Wet rechten burgerlijke stand

1879, Stb. 72, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 27 november 2008, Stb. 500 (inwerkingtreding 1 maart 2009).

  • -

    De ‘vrijstelling’ met betrekking tot de verlening, wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing krachtens de Wet milieubeheer (artikel 15.34a Wet milieubeheer).

  • -

    De ‘vrijstelling’ voor beschikkingen krachtens de Wet bodembescherming (artikel 86a Wet

bodembescherming).

  • -

    De vrijstellingen (‘kosteloze verstrekkingen’), genoemd in onder andere:

  • -

    artikel 55 van de AWR;

  • -

    artikel 32a van de Wet waardering onroerende zaken;

  • -

    artikel 93 van de Pensioenwet;

  • -

    artikel 111 van de Pensioenwet politieke ambtsdragers;

  • -

    artikelen 78, eerste lid, 79, eerste en tweede lid, 95 en 99, tiende lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

  • -

    artikel 41 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945;

  • -

    artikel 52 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945;

  • -

    artikel 55, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Vrijstellingen passen in beginsel niet bij de aard van de legesheffing: een heffing voor dienstverlening die op verzoek plaatsvindt en dient ter bestrijding van de gemeentelijke kosten.

Vanaf onderdeel c zijn facultatieve vrijstellingen opgenomen.

Onderdeel g

Tot en met 2005 wordt leges in rekening gebracht voor diverse activiteiten die voor en door

Zandvoorters op vrijwillige basis worden georganiseerd. Voorbeelden hiervan zijn: het jaarlijks jeu de boulestoernooi, de jaarlijkse zwem-, wandel- en fietsvierdaagse. Omdat de gemeente aan het houden van deze activiteiten veel waarde hecht, verleent het hiervoor ook subsidie. Aangezien leges in rekening worden gebracht door de gemeente, worden bij de subsidieaanvraag ook deze kosten door de organisatie opgevoerd. Op deze wijze vergoedt de gemeente dus zelf de door haar opgelegde legeskosten. Om dit te voorkomen is lid g van artikel 4 zodanig geredigeerd dat voor de organisatie van dit soort activiteiten geen leges meer verschuldigd is.

Onderdeel i

Buurtfeesten zijn goed voor de sociale contacten en bovendien worden burgerinitiatieven toegejuicht.

Om te voorkomen dat voor het in behandeling nemen van een vergunning tot het organiseren van een buurtfeest op niet commerciële basis zoals bijvoorbeeld een straat BBQ legeskosten in rekening gebracht worden is in lid i een vrijstellingsbepaling opgenomen.

Facultatieve vrijstelling voor ANBI’s of non-profitinstellingen

Veel gemeenten overwegen vrijstelling van leges voor bepaalde vergunningen op grond van de Algemene plaatselijke verordening (APV) ten behoeve van algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) of non-profitinstellingen, bijvoorbeeld een vrijstelling van de leges voor een collectevergunning waarbij de opbrengst is bestemd voor een ideëel doel of een vrijstelling van de leges voor een evenementenvergunning voor het houden van een straatfeest door een buurtvereniging. Daarbij moet worden bedacht dat het grond van de APV mogelijk is voor bepaalde aangelegenheden vrijstelling te verlenen van de vergunningplicht. In dat verband kan gewezen worden op de ledenbrief van de VNG Lbr. 06/77 – Model-APV supplement 13 (6 juni 2006). Hierbij is een vrijstellingsmogelijkheid gecreëerd voor categorieën van evenementen en wordt een eenmalige verlening van een (doorlopende) collectevergunning aan CBF-instellingen mogelijk gemaakt.

Deregulering leidt ertoe dat geen vergunning nodig is, waardoor ook geen legesplicht kan ontstaan.

Een andere optie is de tegemoetkoming aan bedoelde ideële instellingen op een andere wijze vorm te geven, bijvoorbeeld door middel van subsidieverlening.

Om de legesheffing ‘zuiver’ te houden, gaat onze voorkeur daarom uit naar het verlenen van

vrijstelling van de vergunningplicht. Dat neemt niet weg dat vrijstelling van legesheffing voor algemeen nut beogende of non-profitinstellingen niet op voorhand onverdedigbaar is voor de belastingrechter. Er zijn gelet op de aard van de heffing wel risico’s. De Gemeentewet (artikel 229) maakt geen verschil in de persoon van de belastingplichtige. Essentieel voor de vrijstelling voor een bepaalde groep lijkt op grond van de huidige wetgeving en jurisprudentie te zijn dat de gemeente een objectieve rechtvaardigingsgrond voor de verschillende behandeling heeft in het gevoerde gemeentelijke beleid.

Een tweede element is dat de verschillende behandeling niet zodanig mag zijn dat er sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing. Geen erg concrete kaders dus en gezien de aard van de heffing (verhaal van gemaakte kosten) ook niet zonder risico bij toetsing door de belastingrechter.

Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven

In de memorie van toelichting van de Wet materiële belastingbepalingen wordt als voorbeeld van tariefdifferentiatie genoemd dat de huwelijksleges voor mensen van buiten de gemeente hoger mogen zijn dan voor inwoners van de gemeente.

Eerste lid

Voor de maatstaven van heffing en tarieven wordt in dit artikel verwezen naar de bij de verordening behorende tarieventabel die, zoals in de toelichting op artikel 2 reeds is opgemerkt, deel uitmaakt van de verordening.

Tweede lid

In het tweede lid van dit artikel is een regeling opgenomen voor die diensten, waarbij als maatstaf van heffing het aantal uren, bladzijden en dergelijke is gehanteerd. Door deze bepaling behoeft in de tarieventabel niet steeds te worden vermeld dat gedeelten van bijvoorbeeld uren of bladzijden voor een geheel uur of een gehele bladzijde zullen worden gerekend.

Tariefstelling en kostendekkendheid; kruissubsidiëring; profijtbeginsel

Het is constante jurisprudentie dat de hoogte van de tarieven niet ter beoordeling van de

belastingrechter staat, tenzij de verordening zou leiden tot strijd met wettelijke regels of tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing, waarop de wetgever met het toekennen van de heffingsbevoegdheid niet het oog kan hebben gehad. Tussen de hoogte van de leges enerzijds en de omvang van de terzake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de voor de dienst door de gemeente gemaakte kosten anderzijds is geen rechtstreeks verband vereist (zie onder meer: Hoge Raad 18 september 1991, nr. 27457, BNB 1991/351; Hoge Raad 24 december 1997, nr. 32569, LJN AA3345, BNB 1998/70).

Op grond van artikel 229b van de Gemeentewet mag de legesverordening als geheel bezien maximaal kostendekkend zijn. Ook de belastingrechter heeft zich op dit standpunt gesteld (zie onder meer: Hoge Raad 4 februari 2005, nr. 38860; LJN:AP1951; Hoge Raad 14 augustus 2009, nr. 43120, LJN: BI1943). Niet elke post zal dus afzonderlijk op zijn kostendekkendheid worden beoordeeld. Dit laatste zou ook moeilijk realiseerbaar zijn gezien het feit dat de kosten voor de individuele diensten moeilijk zijn te bepalen. Dat neemt niet weg dat een gemeente wel een kostendekkendheid per dienst of per samenhangende groep van diensten mag nastreven, als de gemeente in dit opzicht maar een consequente lijn volgt (vergelijk Hof ’s-Hertogenbosch 3 oktober 2002, nr. 99/30246, LJN: AE9620).

Op grond van het bovenstaande is het mogelijk om kruissubsidiëring toe te passen. Onder

kruissubsidiëring wordt verstaan: het hoger stellen van tarieven van leges voor sommige diensten om daarmee de tarieven voor andere diensten laag te kunnen houden. Daarnaast kan bij de tariefstelling uitdrukking worden gegeven aan het profijtbeginsel. Dat is een aparte beleidsmatige afweging.

Onderlinge verschillen in - op zichzelf geoorloofde - kostendekkingspercentages tussen groepen van diensten zijn niet in strijd met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel. Een motivering voor die verschillen is niet vereist (Hoge Raad 14 augustus 2009, nr. 43120, LJN: BI1943).

Europese Dienstenrichtlijn en Wabo doorkruisen artikel 229b Gemeentewet

De mogelijkheden tot kruissubsidiëring zijn door de komst van de Europese Dienstenrichtlijn (EDR) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) beperkter geworden. De EDR maakt kruissubsidiëring binnen een cluster van samenhangende vergunningstelsels mogelijk. Dit betreft alleen de diensten aan dienstverrichters waarop de EDR van toepassing is. De wetgever heeft hierin geen aanleiding gezien om artikel 229b van de Gemeentewet te wijzigen. Bij de introductie van de Wabo (omgevingsvergunning) gaat de wetgever ervan uit dat kruissubsidiëring tussen het cluster omgevingsvergunning en andere in de legesverordening opgenomen dienstverleningen niet mogelijk is (Kamerstukken 29515 2005/2006, nr. 140, pag. 26; Kabinetsplan aanpak administratieve lasten).

De Wabo en de EDR doorkruisen daarmee de wettelijke regeling van artikel 229b Gemeentewet. Dat is de reden dat de tarieventabel in drie titels is verdeeld.

Soms alleen kopieerkosten door te berekenen Soms mogen slechts bepaalde kosten voor een dienst worden doorberekend. Zie bijvoorbeeld de artikelen 2:11, tweede lid, 3:11, derde lid, en 7:4, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 19.1b van de Wet milieubeheer. Een aantal van deze artikelen is aan de orde geweest in de uitspraken van Hof Amsterdam 21 december 2001, nr. 00/2665, Belastingblad 2002, blz. 959, en van Hof Arnhem van 27 augustus 2002, nr. 01/01610, LJN: AE8932. Een redelijke uitleg van deze

wettelijke bepalingen leidt naar het oordeel van de hoven tot de conclusie dat voor het verstrekken van kopieën als de onderhavige uitsluitend de kosten van het vervaardigen van kopieën, afschriften etc. in enge zin door middel van het heffen van leges in rekening mogen worden gebracht. Tot de kosten die in dat geval in rekening mogen worden gebracht behoren onder meer wel de arbeidskosten van het kopiëren zelf, maar niet de kosten van het opzoeken en weer opbergen van de desbetreffende originelen. Het kosteloos ter inzage leggen c.q. geven, zoals de wet dat in deze gevallen voorschrijft,

impliceert eventuele opzoek- en opbergwerkzaamheden en de daaraan te besteden tijd.

Artikel 6 Wijze van heffing

Op grond van artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening is in beginsel gekozen voor de heffing op andere wijze, omdat deze wijze van heffing wordt gekenmerkt door een grote mate van vormvrijheid, wat goed aansluit bij het karakter van de heffing van leges.

Artikel 7 Termijnen van betaling

Eerste lid

In de praktijk zullen aanvragers van diensten waarvoor leges geheven worden vaak aan het loket verschijnen. Kan de aanvraag onmiddellijk in behandeling worden genomen dan ligt het voor de hand dat de leges onmiddellijk worden betaald. Hierin voorziet het bepaalde in het eerste lid. Als de kennisgeving mondeling wordt gedaan, dan dient er betaald te worden op het moment van het doen van de kennisgeving. Wordt de kennisgeving (bijvoorbeeld een nota) uitgereikt, dan dient er betaald te worden op het moment van het uitreiken van de kennisgeving.

Wordt de kennisgeving toegezonden, dan is in het eerste lid, onderdeel b, bepaald dat binnen 14 dagen betaald moet worden.

De dagtekening van de kennisgeving (bijvoorbeeld een stempelafdruk) is onder andere van belang voor de belastingplichtige in verband met de termijn waarbinnen hij bezwaar kan maken tegen het van hem gevorderde bedrag. Het tijdstip waarop uiterlijk betaald moet worden is van belang voor het eventueel in gang zetten van de dwanginvordering.

Het ontstaan van de (materiële) belastingschuld is overigens niet in de verordening geregeld. Dit hangt samen met het feit dat bij de leges het ontstaan van de belastingschuld samenvalt met het tijdstip waarop het belastbaar feit zich voordoet.

Dienstverlening afhankelijk stellen van betaling?

De vraag is of het al of niet verlenen van de dienst afhankelijk gesteld kan worden van het al of niet betalen van de leges. De Invorderingswet 1990 gaat uit van een open systeem van

invorderingsmaatregelen. Dit betekent dat de belastingontvanger (invorderingsambtenaar) dezelfde bevoegdheden heeft als andere schuldeisers. Daarnaast beschikt hij over bijzondere bevoegdheden op grond van de Invorderingswet 1990.

Niet uitgesloten is dat dit open systeem van de Invorderingswet 1990 het mogelijk maakt het verlenen van de dienst afhankelijk te stellen van de betaling van de leges. Voor dit standpunt is steun te vinden in de parlementaire behandeling van Invorderingswet 1990. Door de vaste Commissie voor Financiën werd de regering onder andere gevraagd in te gaan op de stelling van de Unie van Waterschappen dat het uit overwegingen van behoorlijk bestuur niet mogelijk is om de afgifte van een vergunning afhankelijk te maken van het betaald zijn van leges. Het antwoord van de regering luidde: ‘De door de Unie geponeerde stelling kunnen wij in haar algemeenheid niet onderschrijven. Veelal zal het juist passend zijn dat een prestatie door een overheidsorgaan wordt verricht als er zekerheid is dat ervoor

betaald wordt. Dit is ook in het merendeel van de gevallen de praktijk. Men denke bijvoorbeeld aan de afgifte van paspoorten’ (Kamerstukken II 1990-1991, 20588, nr. 34).

Ook artikel 4:85, tweede lid, Awb gaat ervan uit dat zich bij de leges situaties kunnen voordoen, dat bij niet of niet-tijdige betaling een aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Dit kan uitsluitend in het geval de gemeente niet verplicht is een aanvraag te behandelen zolang het verschuldigde geldbedrag niet is betaald. Dan zijn bepalingen over invordering en dergelijke immers niet nodig. Zie de toelichting daarop in Kamerstukken II 2003–2004, 29702, nr. 3, pag. 31, Vierde tranche Awb. Als de aanvraag wel in behandeling wordt genomen en bij apart besluit leges worden geheven, geldt de uitzondering niet en is titel 4.4 van de Awb van toepassing.

Wij wijzen verder op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 1999, LJN: AA3777, (JG 99.0184). De bestuursrechter besliste dat de gemeente een marktvergunning mocht intrekken voor iemand die al gedurende langere tijd niet aan zijn uit de geldende heffingsverordening voortvloeiende betalingsverplichtingen had voldaan. De gemeente had die mogelijkheid tot intrekking in haar verordening op de straathandel opgenomen.

Bij dit alles merken wij nog op dat de dienstverlening soms niet afhankelijk kan worden gesteld van de betaling. De wet bepaalt bijvoorbeeld dat alleen voorwaarden aan de vergunningverlening kunnen worden verbonden die strekken tot bescherming van de belangen, waarop de voorschriften waarvoor de vergunning wordt verleend, betrekking hebben. Het stellen van een financiële voorwaarde is dan niet mogelijk. Zie bijvoorbeeld artikel 8, eerste lid, en artikel 11, derde lid, van de Woningwet.

Tweede lid

Deze bepaling is van belang voor het einde van betaaltermijnen. Als de laatste dag voor de betaling een algemeen erkende feestdag, zondag of zaterdag is, schuift deze laatste betaaldag door het bepaalde in het tweede lid niet op naar de eerstvolgende werkdag.

Artikel 8 Kwijtschelding

In de verordening is gekozen voor een bepaling in de verordening die regelt dat in het geheel geen kwijtschelding van leges wordt verleend. Reden hiervan is dat het heffen van leges als een betaling voor een bepaalde prestatie van de gemeente is aan te merken. Om die reden wordt geen kwijtschelding van leges verleend.

Artikel 9 Vermindering of teruggaaf

De tarieventabel kent een aantal vermindering- en teruggaafbepalingen. Zo zijn in hoofdstuk 5 teruggaafbepalingen opgenomen voor de situaties dat de vergunningaanvraag voor een bouw-, aanleg- of sloopactiviteit tijdens de behandeling wordt ingetrokken, de vergunning op verzoek wordt ingetrokken zonder dat deze is gebruikt of de vergunning wordt geweigerd of door de rechter wordt vernietigd.

De vermindering of teruggaaf kan ambtshalve worden toegepast (artikel 65 AWR) of op aanvraag worden verleend (artikel 242 Gemeentewet). De verminderingsbeschikking leidt tot een verlaging/neerwaartse aanpassing van de legesschuld. De teruggaafbeschikking laat de legesbeschikking intact, maar leidt er ook toe dat men een deel van de leges terugkrijgt.

Artikel 10 Overdracht van bevoegdheden

Bij wijzigingen in rijksregelgeving die gevolgen hebben voor de leges, kan de

besluitvormingsprocedure voor belastingverordeningen (van ambtelijke voorbereiding tot en met raadsbesluit) belemmerend werken. Ook kan het gewenst zijn een redactionele wijziging op korte termijn door te voeren. Om de gewenste flexibiliteit en de te betrachten spoed te bereiken, kan de raad de bevoegdheid tot vaststelling van de legesverordening aan het college overdragen (delegeren).

Artikel 156, tweede lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet maakt dit mogelijk.

In artikel 10 van de verordening is deze beperkte overdracht van die vaststellingsbevoegdheid aan het college niet van toepassing verklaard.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar. De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor de gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college. Verder is het college als bestuursverantwoordelijke voor de heffings- en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren. Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden aangiftebiljetten.

Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de raad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee is in elke belastingverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en invordering van de betreffende belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. In de (uitvoerings)regeling gemeentelijke belastingen is een en ander uitgewerkt.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

In het eerste lid wordt de oude verordening ingetrokken, in het tweede lid wordt de inwerkingtreding geregeld, in het derde lid de datum van ingang van de heffing en in het vierde lid de citeertitel.

Eerste lid

Deze overgangsbepaling bewerkstelligt dat de oude verordening blijft gelden voor de belastbare feiten waarvan de heffing plaatsvindt in de periode tussen de datum van ingang van de heffing en de daarna gelegen datum van inwerkingtreding.

Het eerste lid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de

bekendmakingsplicht kan leiden tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632). Op het voorblad is aangegeven waar en wanneer deze verordening is bekend gemaakt.

Tweede lid

Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking, houdt slechts in dat de gemeente voor dat tijdstip geen belastingaanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing.

Derde lid

In het derde lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen.

Vierde lid

In het vierde lid is in de citeertitel een jaartal opgenomen. Dit jaartal wordt opgenomen, omdat de gemeente ieder jaar een nieuwe verordening vaststelt. Door het jaartal op te nemen is duidelijk voor welk jaar de verordening bedoeld is.

Ondertekening

Alle stukken die van de raad uitgaan moeten sinds 19 februari 2003 c.q. 7 maart 2003 worden ondertekend door de burgemeester (artikel 75, eerste lid, Gemeentewet) en griffier (artikel 107c Gemeentewet).

Toelichting op de tarieventabel

ALGEMEEN

1 Inleiding

De tarieventabel maakt deel uit van de verordening. In de tarieventabel zijn diensten

opgenomen waarvoor door de gemeente leges worden gevraagd.

2 Indeling van de tarieventabel

Gelet op artikel 229b van de Gemeentewet en de (on)mogelijkheden tot kruissubsidiëring als gevolg van de Europese Dienstenrichtlijn en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zie de toelichting op artikel 5 van de verordening) hebben wij de tarieventabel in drie titels onderverdeeld:

  • -

    titel 1 Algemene dienstverlening;

  • -

    titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning;

  • -

    titel 3 Dienstverlening vallend onder Europese Dienstenrichtlijn.

De nummering van de onderdelen in de tarieventabel is als volgt:

titel.hoofdstuk.onderdeel.subonderdeel.subsubonderdeel.

Deze indeling ligt het meest voor de hand omdat een afdeling die belast is met het verlenen van bepaalde diensten, veelal ook de leges terzake van die diensten in rekening zal brengen. Er is getracht diensten die door een zelfde afdeling worden verricht zoveel mogelijk in een zelfde hoofdstuk onder te brengen.

Kruissubsidiëring

Binnen titel 1 is kruissubsidiëring mogelijk tussen de verschillende hoofdstukken. Hetzelfde geldt voor titel 2. Op basis van artikel 13, tweede lid, van de Europese Dienstenrichtlijn geldt voor titel 3 dat slechts kruissubsidiëring binnen elk hoofdstuk mogelijk is. Een hoofdstuk in titel 3 betreft een individueel vergunningstelsel dan wel een cluster van samenhangende vergunningstelsels. Elk hoofdstuk van titel 3 dient de gemeente te controleren op kostendekkendheid. Indien uit controle blijkt dat er op het betreffende vergunningstelsel of samenhangende vergunningstelsels winst wordt gemaakt, dienen de tarieven te worden aangepast tot of onder 100% kostendekkendheid.

Een en ander betekent dat (ook) bij de leges een nauwkeurige, op controleerbare wijze vastgelegde kostentoerekening nodig is. Voor de tariefstelling moet de gemeente nagaan wat de kostprijs van de verschillende diensten is. Vervolgens kan de gemeente een beslissing nemen over de mate van kruissubsidiëring (voor zover mogelijk) tussen de verschillende diensten en de mate waarin zij het profijtbeginsel wil laten doorwerken in het tarief.

3 Belastbare feit

In de toelichting op artikel 2 van de verordening staat dat is gekozen voor het omschrijven van het belastbare feit als ‘het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning’ en niet als ‘het afgeven van een vergunning’. Dit heeft namelijk als voordeel dat de leges al verschuldigd zijn op het moment van het in behandeling nemen van de aanvraag.

4 Hoogte van de tarieven

In de toelichting op de verordening is reeds aandacht besteed aan de tariefstelling en de

kostendekkendheid van de leges. Voor een aantal diensten is de hoogte van het te heffen

legesbedrag wettelijk geregeld. Dit geldt onder andere voor de diensten opgenomen in het

Legesbesluit akten burgerlijke stand. Voor een aantal andere diensten is wettelijk geregeld dat de tarieven niet boven een bepaald bedrag uit mogen gaan.

Stukken die worden verstrekt op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1991, 703) behoeven niet gratis of tegen een gelimiteerd bedrag verstrekt te worden. Voor het door het rijk verstrekken van fotokopieën van schriftelijke stukken kunnen op grond van artikel 12 van de Wet openbaarheid van bestuur bij of krachtens algemene maatregel van bestuur tarieven vastgesteld worden. Deze tarieven binden gemeenten echter niet.

5 Te heffen bedrag moet blijken uit de verordening

Een belastingplichtige moet uit de (leges)verordening de hoogte van het van hem te heffen bedrag kunnen afleiden. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 217 van de Gemeentewet. Dit artikel bepaalt dat de belastingverordening onder andere het tarief moet vermelden. Dit wil niet zeggen dat de verordening het bedrag van de belasting moet vermelden. In zijn arrest van 22 juli 1985 (nr. 22.780, BNB 1985/259, Belastingblad 1985, blz. 493, gemeente IJlst) overwoog de Hoge Raad namelijk dat de verordening niet het bedrag van de belasting behoeft te vermelden, maar dat ook op andere wijze kan worden aangegeven tot welke belastingverplichtingen het belastbare feit leidt, mits daarbij op voldoende duidelijke wijze aan de belastingplichtige inzicht wordt gegeven in het beloop van het van hem te heffen bedrag. De bepaling in de verordening van de gemeente IJlst op grond waarvan bepaalde legesbedragen konden worden verhoogd met de kosten van door de gemeente in te winnen externe adviezen, gaf de belastingplichtige naar het oordeel van de Hoge Raad onvoldoende inzicht in het beloop van het van hem te heffen bedrag, en was zodoende onverbindend. Het komt bij gemeenten regelmatig voor dat voor het in behandeling nemen van aanvragen tot het verkrijgen van een vergunning (bijvoorbeeld een bouwvergunning het advies van een extern bureau gevraagd wordt. Om de kosten van die externe adviesverlening toch te kunnen doorberekenen staat de gemeenten na het hiervoor genoemde arrest een aantal oplossingen ter beschikking.

Allereerst kan ervoor worden gekozen de externe advieskosten in de bestaande tarieven te

verwerken. Nadeel hiervan is dat de kosten niet individueel aan de aanvragers van de dienst kunnen worden toegerekend.

Verder lijkt het opnemen van een maximumtarief voor het doorberekenen van externe advieskosten in bepaalde gevallen toelaatbaar te zijn. In het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 1989 (nr. 25.996, BNB 1989/127, Belastingblad 1989, blz. 320, gemeente Zoetermeer) wordt het vermelden van een maximum van ƒ 250.000,- niet toelaatbaar geacht omdat dit maximum zo hoog is dat het behoudens zeer uitzonderlijke gevallen geen wezenlijke functie vervult. Zodoende laat de bepaling naar het oordeel van de Hoge Raad de belastingplichtige in het onzekere omtrent de omvang van het van hem te heffen bedrag.

De formulering van de Hoge Raad geeft aanleiding te veronderstellen dat indien een bepaling een maximumtarief bevat en de hoogte van dat tarief een wezenlijke functie vervult, de belastingplichtige op voldoende duidelijke wijze inzicht heeft in het beloop van het van hem te heffen bedrag.

Toekomstige jurisprudentie zal nader invulling moeten geven omtrent de vraag in welke gevallen er sprake is van een maximumtarief dat een wezenlijke functie vervult. In verband met deze onzekerheid omtrent het al of niet toelaatbaar zijn van het hanteren van een maximumtarief is in de verordening geen gebruik gemaakt van deze wijze van doorberekenen van externe advieskosten.

Ten slotte bestaat de mogelijkheid in de verordening van de zogenaamde 'begrotingsconstructie'. De systematiek van deze constructie is als volgt. Is voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning een extern advies noodzakelijk dan wordt door de externe adviseur opgaaf aan de gemeente gedaan omtrent de hoogte van de door hem terzake van de aanvraag in rekening te brengen kosten. Deze kosten worden voor het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager van de vergunning meegedeeld middels een door of vanwege het college van burgemeester en wethouders opgestelde begroting. Gedurende een periode van vijf dagen na het overleggen van de begroting kan de aanvrager van de vergunning de aanvraag nog intrekken.

Reageert de aanvrager niet binnen genoemde vijf dagen dan geldt als dag van het in behandeling nemen van de aanvraag de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting aan de aanvrager ter kennis is gebracht. De begrotingsconstructie is door het Hof 's-Gravenhage aanvaard in zijn uitspraak van 12 juli 1989 (nr. 2995/88, Belastingblad 1990, blz. 307, gemeente Zoetermeer).

Zoals reeds eerder is opgemerkt kan de begrotingsconstructie worden gehanteerd bij het

doorberekenen van de externe advieskosten bij aanvragen tot het verkrijgen van bouwvergunningen.

Ook bij het doorberekenen van publicatiekosten kan deze constructie gebruikt worden.

Overigens heeft de minister van Binnenlandse Zaken zich in het kader van het (inmiddels afgeschafte) preventief toezicht op belastingverordeningen op het standpunt gesteld dat het hanteren van de begrotingsconstructie uitsluitend toelaatbaar is voor het doorberekenen van externe advieskosten, en niet voor het doorberekenen van interne advieskosten.

TOELICHTING PER HOOFDSTUK

Titel 1

Algemene dienstverlening

Algemeen

Deze titel hebben wij ‘algemene dienstverlening’ genoemd ter onderscheiding van de twee andere titels. Binnen deze titel bestaat beleidsruimte om kruissubsidiëring of het profijtbeginsel toe te passen.

Hoofdstuk 1 Burgerlijke stand

Kosteloze voltrekking huwelijk, registratie partnerschap en omzetting

In artikel 4 van de Wet rechten burgerlijke stand is geregeld dat gemeenten gelegenheid moeten geven tot een kosteloze huwelijksvoltrekking, registratie van een partnerschap of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk. De ambtenaar van de burgerlijke stand bepaalt de daarvoor bestemde dagen en uren. Sinds 1 maart 2009 is het niet meer mogelijk een huwelijk om te zetten in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500).

Voor het kosteloos voltrekken van een huwelijk, registreren van een partnerschap of omzetten van een geregistreerd partnerschap is het voldoende als gelegenheid wordt gegeven tot het kosteloos voltrekken van een huwelijk, registreren van een partnerschap of omzetting van een geregistreerd partnerschap op het gemeentehuis. Er bestaat geen wettelijke verplichting tot het kosteloos voltrekken van een huwelijk, registreren van een partnerschap of omzetten van een geregistreerd partnerschap in een bijzonder huis als bedoeld in de onderdelen 1.1.3 of 1.1.4 van de tarieventabel.

Onderdelen 1.1.1 en 1.1.2 Huwelijksvoltrekking, registratie partnerschap en omzetting

Artikel 5, tweede lid, van de Wet rechten burgerlijke stand schept de mogelijkheid leges te heffen voor het voltrekken van een huwelijk, registratie van een partnerschap of omzetting van een partnerschap op andere dagen en uren dan waarop is bepaald dat dit kosteloos kan (zie Kosteloze voltrekking huwelijk, registratie partnerschap en omzetting).

De onderdelen 1.1.1 en 1.1.2 van de tarieventabel hebben dus betrekking op de huwelijken of registraties van partnerschappen, onderscheidenlijk omzettingen van partnerschappen die niet kosteloos geschieden. Daarbij is de hoogte van de te heffen leges afhankelijk gesteld van de dag en het uur waarop het huwelijk of de registratie van het partnerschap wordt voltrokken of de omzetting van het geregistreerd partnerschap plaatsvindt.

Ook andere vormen van differentiatie zijn denkbaar. Daarbij valt te denken aan het al of niet uitleggen van een loper (zie 1.1.13) of het gebruik maken van een grote of van een kleine zaal etc. Vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995) zijn tariefdifferentiaties anders dan op grond van de mate van dienstverlening mogelijk. In de memorie van toelichting van die wet wordt als voorbeeld gegeven het hanteren van een hoger tarief voor huwelijksvoltrekkingen van niet-ingezetenen van een gemeente, om te voorkomen dat het gemeentehuis wordt overstroomd met trouwlustigen die geen binding met de gemeente hebben.

In afwijking van andere bepalingen in de tarieventabel is in de onderdelen 1.1.1 en 1.1.2 niet gekozen voor de omschrijving van het belastbare feit als ‘het in behandeling nemen van een aanvraag tot het sluiten van een huwelijk’. Reden hiervan is het volgende. Artikel 1 van de Wet rechten burgerlijke stand staat uitsluitend legesheffing toe in de gevallen waarin de wet voorziet. Artikel 5, tweede lid, bepaalt vervolgens dat legesheffing gerechtvaardigd is voor een ‘huwelijksvoltrekking, registratie van een partnerschap of omzetting van een geregistreerd partnerschap’. Daarom is in de tarieventabel het belastbare feit het voltrekken van een huwelijk, de registratie van een partnerschap of de omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk. Dit laat onverlet dat bij het vaststellen van de tarieven de kosten van voorbereidende werkzaamheden in aanmerking genomen kunnen worden.

Niet is in de tabel opgenomen een afzonderlijke regeling voor de gevallen waarin de huwelijksvoltrekking, registratie van een partnerschap of omzetting van een partnerschap in een huwelijk niet in het gemeentehuis maar in een andere ruimte plaatsvindt, anders dan op grond van artikel 64 van het Burgerlijk wetboek (zie daarvoor onderdelen 1.1.3 en 1.1.4).

Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het voltrekken van een huwelijk, de registratie van een partnerschap of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een in de gemeente gelegen fraai kasteel. Daarvoor kan in de verordening uiteraard wel een afzonderlijke bepaling opgenomen worden, waarbij wederom een differentiatie naar dagen en uren mogelijk is, indien de dienstverlening op die dagen en uren anders is.

De kosten die verband houden met het opstellen van een omzettingsakte kunnen op grond van het Besluit rechten burgerlijke stand niet in rekening worden gebracht bij de aanvragers. Indien aanvragers de omzetting willen laten geschieden door middel van een ceremonie (gelijk te stellen met een huwelijksvoltrekking) is het wel mogelijk om de kosten van gebruik van de zaal e.d. in rekening te brengen. Bij de tariefstelling kan dezelfde differentiatie worden toegepast als bij het sluiten van een huwelijk of registreren van een partnerschap is gebeurd.

Onderdelen 1.1.3 en 1.1.4 Voltrekking huwelijk etc. in bijzonder huis

De onderdelen 1.1.3 en 1.1.4 hebben betrekking op huwelijken of registraties van partnerschappen, onderscheidenlijk omzettingen van geregistreerde partnerschappen die ingevolge artikel 64 van het Burgerlijk wetboek niet plaatsvinden op het gemeentehuis maar in een bijzonder huis. Artikel 64 ziet op de gevallen dat een der partijen uit hoofde van een behoorlijk bewezen wettig beletsel verhinderd wordt zich naar het gemeentehuis te begeven. Voor een toelichting op de omschrijving van het belastbare feit verwijzen wij naar de toelichting op de onderdelen 1.1.1 en 1.1.2.

Onderdeel 1.1.6 Trouwboekje of partnerschapsboekje

In dit onderdeel van de tarieventabel is een tarief opgenomen voor het verstrekken van een

trouwboekje of partnerschapsboekje, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen een trouwboekje of partnerschapsboekje in een normale uitvoering en een trouwboekje of partnerschapsboekje in een luxe uitvoering. De leges genoemd in dit onderdeel kunnen worden geheven naast de leges die ingevolge onderdeel 1.1.1 t/m 1.1.4 geheven worden.

Ook in het geval van een kosteloos huwelijk of registreren van een partnerschap is legesheffing voor het verstrekken van een trouwboekje of partnerschapsboekje toegestaan. Het betreft hier een dienst van de gemeente die wordt verleend naast het voltrekken van het huwelijk of de registratie van een partnerschap zelf. Een verplichting tot het verstrekken van een trouwboekje of partnerschapsboekje

bestaat immers niet.

Onderdelen 1.1.7 en 1.1.8 Lijsten van geboorten etc; abonnement

In deze onderdelen kunnen tarieven opgenomen worden voor het verstrekken van lijsten waarop zijn vermeld degenen die in een bepaalde periode zijn geboren, overleden, gehuwd of in ondertrouw zijn gegaan. Het verstrekken van dergelijke lijsten en ook het in onderdeel 1.1.8 opgenomen tarief voor het doen van naspeuringen is geen verrichting van de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Opneming van deze tarieven in dit hoofdstuk ligt echter voor de hand, gezien de nauwe samenhang ervan met de registers van de burgerlijke stand. De gemeenten zijn niet verplicht dergelijke lijsten te verstrekken. Zandvoort doet dit ook niet.

De Wet bescherming persoonsgegevens (Stb. 2000, 302) verzet zich niet tegen het verstrekken van de hiervoor genoemde lijsten nu het gaat om openbare gegevens. Wel is in de bepaling over het tarief voor lijsten van geborenen en overledenen vermeld dat in die lijsten uitsluitend zijn opgenomen de geborenen en overledenen waarvoor toestemming is verleend voor opneming in de lijsten door de gerechtigden. De lijsten bevatten dus niet alle geborenen en overledenen. Deze redactie is ook gevolgd voor lijsten van getrouwde en ondergetrouwde paren. Het blijft echter een keuze van gemeenten om te bepalen onder welke voorwaarden gegevens in lijsten zullen worden opgenomen.

Onderdeel 1.1.8 bevat geen tarief voor het verstrekken van lijsten bij abonnement.

Onderdeel 1.1.9 Naspeuringen in registers burgerlijke stand

In dit onderdeel is een tarief opgenomen voor het op verzoek doen van naspeuringen in de registers van de burgerlijke stand. Gekozen is voor een tariefstelling per daaraan besteed kwartier.

Onderdeel 1.1.10 Verrichtingen ambtenaren van de burgerlijke stand

De mogelijkheden tot het heffen van leges voor verrichtingen van ambtenaren van de burgerlijke stand zijn geregeld in de Wet rechten burgerlijke stand (Stb. 1879, 72). Artikel 1 van deze wet luidt:

’Geene gelden mogen worden geheven ter zake van het opmaken van akten of andere verrigtingen van den ambtenaar van den burgerlijken stand, behalve in de gevallen en op de wijze bij of krachtens deze wet voorzien.’

In artikel 2 van de Wet rechten burgerlijke stand is geregeld voor welke verrichtingen leges geheven kunnen worden. De hoogte van die leges is vastgesteld in het Legesbesluit akten burgerlijke stand (Stb. 1969, 36). De daarin genoemde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. Veel gemeenten heffen de hiervoor genoemde leges rechtstreeks op basis van het Legesbesluit. De Werkgroep is echter van oordeel dat het zinvol is hiervoor bepalingen op te nemen in de legesverordening. De wettelijke bepalingen verschaffen namelijk geen duidelijkheid over de vraag of, indien rechtstreeks op basis van het Legesbesluit wordt geheven, de Invorderingswet 1990 en de AWR van toepassing zijn. Nadeel van het opnemen van de tarieven in de legesverordening is dat de legesverordening aangepast moet worden zodra de tarieven in het Legesbesluit wijzigen, wat dus elkaar jaar gebeurt door indexering van de tarieven. De bedragen worden jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vóór 1 september in de Staatscourant bekendgemaakt. Om een jaarlijkse aanpassing van de legesverordening te voorkomen is in onderdeel 1.1.9 bepaald dat de tarieven gelden die zijn opgenomen in het Legesbesluit akten burgerlijke stand.

De tarieven bedragen:

per 1-1-2009 (Stcrt. Per 1-1-2010 (Stcrt.

2008, 122 2009, 12572)

  • a.

    voor elk afschrift van een akte van de burgerlijke stand € 11,10 € 11,30

  • b.

    voor elk uittreksel van een akte van geboorte, van huwelijk, van registratie van een

partnerschap, van omzetting van een huwelijk in een registratie van een partnerschap*, van

omzetting van een registratie van een partnerschap in een huwelijk of van overlijden € 11,10 € 11,30

c.voor elke verklaring van huwelijksbevoegdheid als bedoeld in artikel

49a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek

(een Nederlander wenst buiten Nederland een huwelijk aan te gaan) € 20,00 € 20,40

d.voor elk meertalig uittreksel uit een akte van de burgerlijke stand € 11,10 € 11,30

* Het feit dat omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap sinds 1 maart 2009 niet meer mogelijk is, laat onverlet de mogelijkheid om van bestaande aktes een afschrift of uittreksel te krijgen.

Artikel 2 van het Legesbesluit bepaalt dat afschriften van of uittreksels uit huwelijksakten en akten voor omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk ten behoeve van het kerkelijk huwelijk kosteloos worden uitgegeven, mits van de bestemming uit het stuk zelf blijkt en zij aldus tot geen ander doel kunnen worden gebruikt. Artikel 2 bepaalt ook wie vrijgesteld zijn van het betalen van deze leges. Het gaat daarbij om hen die financieel onvermogend zijn en om ambtenaren, besturen en instellingen die in het openbaar belang bepaalde afschriften vragen.

Hoofdstuk 2 Reisdocumenten

Op grond van de Paspoortwet (Stb. 1991, 498), laatstelijk gewijzigd bij Rijkswet van 28 juni 2009, Stb. 252, is vastgesteld het Besluit paspoortgelden. In het Besluit paspoortgelden zijn maxima gesteld aan de leges die gemeenten kunnen heffen voor alle reisdocumenten. Gemeenten kunnen ook minder dan de maximumtarieven van de leges berekenen. Een verhoging van de maximumleges door gemeenten is echter niet toegestaan. Aangezien gemeenten verplicht zijn voor geleverde reisdocumenten en voor spoedleveringen de vastgestelde bedragen aan het Rijk af te dragen, gaat een verlaging van de gemeentelijke leges vanzelfsprekend ten koste van de hoogte van het gemeentelijk deel in de leges.

De maximumtarieven worden jaarlijks geïndexeerd.

In hoofdstuk 2 hebben wij slechts tarieven opgenomen voor het verstrekken van reisdocumenten waarvoor het rijk aan de gemeente kosten in rekening brengt.

De sinds 1 januari 2006 geldende (wettelijke) vrijstelling van de leges voor een Nederlandse

identiteitskaart voor een persoon die binnen acht weken 14 jaar wordt of al 14 jaar is, vervalt met ingang van 1 januari 2010 (artikel 2, vijfde lid, en artikel 6, derde lid, van het Besluit paspoortgelden vervallen). Vanaf 1 januari 2010 geldt voor kinderen tot en met 13 jaar voor de Nederlandse identiteitskaart (NIK) een verlaagd tarief (jeugdtarief; onderdeel 1.2.1.7). Op de maandelijkse factuur voor de gemeenten zal dit als volgt worden verrekend. De gemeente ontvangt per document het verschil tussen de maximumleges en het maximum gemeentelijke deel van de leges van het Agentschap BPR. Voor deze documenten worden door het Agentschap BPR geen rijkskosten bij de gemeente in rekening gebracht. De korting ten opzichte van de ‘normale’ NIK komt dus volledig ten laste van het rijk.

In verband met Europese regelgeving vervalt vanaf 26 juni 2012 de mogelijkheid om kinderen in de paspoorten van de ouder(s) of voogd bij te schrijven. De geldigheid van alle bijschrijvingen en kinderstickers vervalt op 26 juni 2012. Het vervallen van de geldigheid van de bijschrijvingen op 26 juni 2012 heeft geen gevolgen voor de geldigheid van het paspoort van de ouder(s) of voogd waarin ze staan bijgeschreven.

Tariefdifferentiaties

Gemeenten kunnen tariefdifferentiaties aanbrengen. Artikel 7, tweede lid, van de Paspoortwet luidt:

’Het tarief van de gemeentelijke rechten kan verschillen al naar gelang de leeftijd van de persoon op wiens naam het reisdocument wordt gesteld, het soort reisdocument en de geldigheidsduur van het reisdocument’.

Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat gemeenten lagere tarieven vaststellen voor reisdocumenten aan personen jonger dan 16 jaar. Wij wijzen erop dat de kosten die het rijk aan de gemeente in rekening brengt niet anders zijn dan voor de gevallen dat reisdocumenten worden verstrekt aan personen ouder dan 16 jaar. Daarnaast kan een gemeente andere tarieven opnemen indien de dienstverlening anders is. Zo kan een gemeente hogere tarieven hanteren indien aan de aanvrager al eerder een reisdocument werd verstrekt terwijl hij bij de aanvraag dit (oude) reisdocument niet kan overleggen (Hoge Raad 8 februari 1995, nr 30064, Belastingblad 1995, blz. 271). In een dergelijke situatie moet de aanvrager bij de aanvraag een schriftelijke verklaring afleggen over de vermissing

(artikel 31 van de Paspoortwet). De verwerking hiervan betekent dat de gemeente extra werkzaamheden moet verrichten, wat in die situatie een hoger tarief rechtvaardigt. Dit hogere tarief moet wel in relatie staan tot de meerkosten als gevolg van de extra door de gemeente te verrichten werkzaamheden, om te voorkomen dat de verhoging een strafkarakter krijgt. In het kader van de (in 1996 afgeschafte) goedkeuring van belastingverordeningen werd een verhoging van maximaal 50% aanvaardbaar geacht. Bij een hoger percentage dan 50 moest de gemeente nader onderbouwen dat de verhoging diende ter compensatie van extra kosten.

In hoofdstuk 2 is geen tarief opgenomen voor het verlengen van een reisdocument. Dit hangt samen met het feit dat de Paspoortwet niet de mogelijkheid tot het verlengen van een reisdocument kent.

Hoofdstuk 3 Rijbewijzen

De bevoegdheid tot het afgeven, vernieuwen of omwisselen van een rijbewijs berust bij de gemeente.

Hiervoor kunnen leges in rekening gebracht worden.

De procedure is een beetje vergelijkbaar met die voor reisdocumenten. Het rijbewijs wordt

aangevraagd bij de gemeente en, net zoals al het geval is bij paspoort en identiteitskaart, centraal geproduceerd en gepersonaliseerd. De kosten bestaan uit een rijksdeel en een gemeentelijk deel. De rijkskosten bestaan onder andere uit:

  • -

    de kosten voor de te vervaardigen gepersonaliseerde rijbewijzen;

  • -

    de voor rekening van de RDW in te richten backofficecomputer bij de gemeente;

  • -

    het beheer van de bij de RDW aanwezige registers.

De rijkscomponent voor reguliere rijbewijzen bedraagt voor 2010 € 9,75.

Gemeenten moeten zelf de eigen kostprijs berekenen.

De gemeentelijke kosten bestaan onder andere uit de tijd die nodig is voor:

  • -

    het innemen van de aanvraag van het rijbewijs aan het loket;

  • -

    het scannen van het aanvraagformulier;

  • -

    het ontvangen en inklaren van het gepersonaliseerde rijbewijs;

  • -

    het uitreiken van het rijbewijs aan het loket.

Daarnaast kunnen de indirecte kosten worden doorberekend voor zover deze kosten nog wel in enig verband met de behandeling van aanvragen voor een rijbewijs staan, zoals de kosten van:

  • -

    huisvesting;

  • -

    het beheer van het GBA;

  • -

    de opslag en het beheer van de ingeklaarde rijbewijzen;

  • -

    de maandelijkse controle van de fysieke voorraad;

  • -

    het onttrekken van rijbewijzen aan de voorraad;

  • -

    andere ondersteunende diensten.

Het rijks- en gemeentelijk deel vormen samen het legestarief (onderdeel 1.3.1).

Daarnaast is een spoedlevering mogelijk. Het spoedtarief betreft alleen een rijkskostendeel en bedraagt vanaf 1 januari 2010 € 33,25 (was € 30,00). Daarnaast is voor een spoedlevering het normale tarief verschuldigd. Wij hebben daarom in onderdeel 1.3.2 het spoedtarief als verhoging op het normale tarief opgenomen. Het rijkskostendeel voor de spoedlevering bedraagt in totaal € 43,00

(€ 9,75 rijkskostendeel en € 33,25 spoedtarief). De gemeente moet het rijkskostendeel en in

voorkomend geval het spoedtarief afdragen aan de Dienst Wegverkeer (RDW). Zie voor de wettelijke regeling artikel 111, vijfde lid, en artikel 121 van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 1 van de Regeling vergoeding afdracht afgifte rijbewijzen en artikel 123 van het Reglement Rijbewijzen.

Hoofdstuk 4 Verstrekkingen uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens

De bevoegdheid tot het heffen van leges voor het verstrekken van persoonsgegevens uit de

gemeentelijke basisadministratie is geregeld in de artikelen 98, 100 en 101 van de Wet Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA). De Wet GBA onderscheidt drie groepen waaraan een gemeente gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie verstrekt:

a Afnemers

Hieronder wordt verstaan een orgaan van het rijk, een provincie, een gemeente of een ander openbaar lichaam met inbegrip van daaronder ressorterende diensten, instellingen en bedrijven, alsmede een orgaan van een bij AMvB aangewezen instelling die met de uitvoering van publiekrechtelijke taken is belast. Een gemeente kan van afnemers geen leges heffen, ongeacht de wijze waarop de gegevensverstrekking plaatsvindt, systematisch via het netwerk of incidenteel (artikel 95 van de Wet GBA). Voor de levering van gegevens op papier aan afnemers: zie de toelichting op onderdeel 1.4.5.

b Ingeschrevenen

Dit zijn personen van wie gegevens in de administratie zijn opgenomen. Een gemeente kan voor het verstrekken van gegevens aan de ingeschrevene zelf in beginsel leges heffen. Een uitzondering geldt voor het toezenden van de gegevens bij de eerste inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie (artikel 78 van de Wet GBA). Ook het op verzoek inzien van de eigen gegevens door een ingeschrevene dient kosteloos te geschieden (artikel 79 van de Wet GBA).

c Derden

Een derde is elke andere persoon of instelling dan een afnemer of een ingeschrevene. Van derden kunnen in beginsel leges worden geheven voor het verstrekken van persoonsgegevens. Uitzonderingen gelden voor zogenaamde bijzondere derden die op basis van een AMvB systematisch via het netwerk of alternatieve media gegevens ontvangen. De systematische verstrekking van gegevens aan deze aangewezen instellingen moet eveneens kosteloos plaatsvinden. Zie echter onderdeel 1.4.5.

Als de gegevens op verzoek op een andere manier worden verstrekt, kan een gemeente in beginsel wel leges heffen, tenzij de bijzondere derden in een andere wettelijke regeling worden vrijgesteld van het betalen van leges.

Onderdelen 1.4.1 en 1.4.2 Verstrekkingen aan derden; abonnementen

In onderdeel 1.4.1 van de tarieventabel is geregeld wat voor de toepassing van hoofdstuk 4 onder één verstrekking moet worden verstaan. Doel hiervan is problemen omtrent de invulling van dat begrip te voorkomen. Van belang hierbij is dat tot één verstrekking wordt gerekend alle verstrekte gegevens omtrent één persoon.

In onderdeel 1.4.2.1 is voor het verstrekken van gegevens een tarief opgenomen per verstrekking.

Er zijn geen tarieven opgenomen voor het doen van meer dan één verstrekking.

Onderdelen 1.4.3 en 1.4.4 Verstrekken van aangehaakte gegevens

In onderdeel 1.4.4 zijn tarieven opgenomen voor het verstrekken van persoonsgegevens die niet zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zelf. Het betreft de zogenaamde aangehaakte gegevens. In onderdeel 1.4.3 is aangegeven wat in dit verband onder één verstrekking moet worden verstaan. Een gemeente kan voor het op verzoek verstrekken van aangehaakte gegevens leges heffen, tenzij de aanvrager op grond van bijzondere wetgeving recht heeft op kosteloze inlichtingen. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor de Belastingdienst op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Onderdeel 1.4.5 Verstrekkingen op papier aan afnemers en bijzondere derden

In onderdeel 1.4.5 zijn leges opgenomen voor het verstrekken van gegevens op papier aan afnemers en bijzondere derden. Sinds 1 oktober 2000 kan hiervoor een bedrag van € 2,27 in rekening worden gebracht (zie artikel 4, onderdeel f en artikel 6, zevende lid, van het Besluit GBA en artikel 37a,

tweede lid, van de Regeling GBA). De vergoeding ziet slechts op de transportkosten die gemeenten maken om verstrekking op papier mogelijk te maken.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit tarief moet wijken voor de vrijstelling van artikel 41 van de Wet Uitkeringen vervolgingsslachtoffers en artikel 52 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers, waarin staat dat de gevraagde inlichtingen kosteloos moeten worden verstrekt. In dat geval kunnen deze leges dus niet worden geheven (Hoge Raad 10 juni 2005, nr. 39814, LJN: AT7214).

In de toelichting op het Besluit GBA staat dat kan worden bepaald dat voor bepaalde

arbeidsintensieve zoekactiviteiten in het GBA of andere gemeentelijke administraties aanvullende leges verschuldigd zijn. Dit wordt ondervangen door onderdeel 1.4.6. Zie voor de wijzigingen in de GBA-regelgeving de VNG ledenbrief van 28 augustus 2000, nr. Lbr. 00/129, BJZ/2000003418.

De in onderdeel 1.4.6 opgenomen regeling is bedoeld voor gevallen waarin aan de gemeente wordt verzocht de gemeentelijke basisadministratie, inclusief de aangehaakte gegevens, door te nemen voor het verkrijgen van bepaalde inlichtingen, bijvoorbeeld hoeveel geregistreerde honden er in de gemeente zijn. Deze bepaling geeft de mogelijkheid leges te heffen naar rato van de tijd die met het doornemen is gemoeid, ongeacht of dit leidt tot het daadwerkelijk verschaffen van de gevraagde inlichtingen. Naast een bedrag voor het doornemen van de basisadministratie is de verzoeker eventueel een bedrag verschuldigd ingevolge onderdeel 1.4.2, 1.4.4 of 1.4.5 als vervolgens persoonsgegevens worden verstrekt. Dit vloeit voort uit het feit dat onderdeel 1.4.6 een afzonderlijk belastbaar feit vormt.

Onder het doornemen van de basisadministratie wordt niet verstaan het verrichten van uitzoekwerk ter verhoging van de kwaliteit van de persoonsgegevens. Bijvoorbeeld het op verzoek controleren van een adresgegeven dat wellicht onjuist of onvolledig is. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt zich op het standpunt dat het heffen van leges voor het doornemen van de basisadministratie slechts in bepaalde gevallen mogelijk is. Als een legesvrijstelling geldt voor het verstrekken van persoonsgegevens kan een gemeente volgens het ministerie voor het doornemen van de basisadministratie alleen leges heffen als dit leidt tot het verstrekken van statistische informatie of aangehaakte gegevens, bijvoorbeeld hoeveel 65- plussers er in een gemeente wonen. Leidt het doornemen tot het verstrekken van GBA- gegevens, dan is legesheffing niet mogelijk.

Hoofdstuk 5 Verstrekkingen uit het Kiezersregister

Op grond van de Kieswet (Stb. 1989, 423) is het niet toegestaan inlichtingen over de

kiesgerechtigdheid van bepaalde ingezetenen aan derden ter beschikking te stellen. De gemeente kan op grond van artikel D 4 van de Kieswet alleen inlichtingen verstrekken over de kiesgerechtigdheid van de aanvrager zelf. Daarvoor kunnen leges geheven worden.

Hoofdstuk 6 Verstrekkingen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens

Hoofdstuk 6 heeft betrekking op het verstrekken van gegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Stb. 2000, 302; hierna: Wbp). Op grond van artikel 35 Wbp is het mogelijk gegevens te verstrekken. Artikel 39 Wbp voorziet in de mogelijkheid om voor een verstrekking op grond van artikel 35 een vergoeding te vragen. Het bedrag is sinds 26 maart 2008 gesteld op maximaal € 5,00. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in bijzondere gevallen andere bedragen worden gesteld. Dat is gebeurd in het Besluit kostenvergoeding rechten betrokkene Wbp (Besluit van 13 juni 2001, Stb. 305).

In de tarieventabel zijn echter geen bedragen opgenomen.

Als gegevens het voorwerp zijn van verwerking omdat deze noodzakelijk zijn voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan of voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke voor de verwerking of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, kunnen betrokkenen vanwege hun bijzondere persoonlijke omstandigheden verzet tegen de verwerking aantekenen bij de verantwoordelijke (artikel 40 Wbp).

Voor de behandeling van een verzet mogen leges worden geheven. Onderdeel 1.6.3 voorziet hierin.

Ook hiervoor zijn in de tarieventabel echter geen bedragen opgenomen.

De in het kader van de Wbp geheven leges moeten worden teruggegeven indien verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming plaatsvindt, dan wel het verzet gegrond wordt bevonden (artikel 39, tweede lid, en artikel 40, derde lid, Wbp).

Hoofdstuk 7 Bestuursstukken

In dit hoofdstuk kunnen bedragen worden opgenomen voor het verstrekken van de volgende stukken:

  • -

    de begroting en de rekening;

  • -

    het burgerjaarverslag;

  • -

    de raadsstukken en de raadsverslagen, waarbij naast de afgifte van een afzonderlijk afschrift tevens de mogelijkheid is gegeven een abonnement af te sluiten;

  • -

    de stukken van de raadscommissies en de verslagen van de vergaderingen van die commissies. Ook hier bestaat de mogelijkheid tot het afsluiten van een abonnement;

  • -

    het gemeenteblad, per los nummer en bij abonnement;

  • -

    gemeentelijke verordeningen.

In de tarieventabel zijn echter geen bedragen opgenomen.

Hoofdstuk 8 Vastgoedinformatie

Voor het verstrekken van informatie omtrent onroerende zaken en dergelijke, waaronder die uit gemeentelijke vastgoedbestanden is het mogelijk leges te heffen. In dit hoofdstuk hebben wij tarieven opgenomen voor het verstrekken van afschriften en kopieën uit deze bestanden. Ook zijn tarieven opgenomen voor verstrekking in digitale vorm van die bestanden zelf.

Onderdeel 1.8.1 Fotokopieën of lichtdrukken

In onderdeel 18.1 hebben wij tariefbepalingen opgenomen voor het verstrekken van een fotokopie of lichtdruk van een plan, zoals bestemmingsplan, voorbereidingsbesluit, streekplan, wegenkaart behorende bij de legger bedoeld in artikel 27 van de Wegenwet, structuurplan of stadsvernieuwingsplan.

Onderdeel 1.8.2 tot en met 1.8.4. Inlichtingen uit Geografische informatiesystemen, waartoe

bijvoorbeeld ook de gemeentelijke basisadministratie adressen en gebouwen (BAG) en het Wkpbregister behoren.

De gemeente Zandvoort beschikt over diverse Geografische informatie systemen (GIS). Een GIS is een informatiesysteem waarmee (ruimtelijke) gegevens/informatie over geografische objecten kan worden opgeslagen, beheerd, bewerkt, geanalyseerd en/of gepresenteerd.

GIS-informatie kan dus bestaan uit kaart- en datamateriaal.

Onderdeel 1.8.5.1 Verstrekking uit de gemeentelijke basisregistratie adressen en basisregistratie

gebouwen (BAG)

De genoemde basisregistratie adressen en basisregistratie gebouwen (BAG) omvatten het

gemeentelijk adressenregister, de gemeentelijke adressenregistratie, het gemeentelijk

gebouwenregister en de gemeentelijke gebouwenregistratie (artikel 2 Wet basisregistraties adressen en gebouwen (BAG), Stb. 2008, 39). In de wet staan hiervan de volgende definities:

  • -

    adressenregister: gemeentelijk register dat brondocumenten met betrekking tot woonplaatsen, openbare ruimten en nummeraanduidingen bevat (artikel 1, onderdeel b, Wet BAG); - adressenregistratie: gemeentelijke registratie van alle woonplaatsen, openbare ruimten en nummeraanduidingen op het grondgebied van de gemeente (artikel 1, onderdeel c, Wet BAG);

  • -

    gebouwenregister: gemeentelijk register dat brondocumenten met betrekking tot panden,

verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen bevat (artikel 1, onderdeel h, Wet BAG) ;

-gebouwenregistratie: gemeentelijke registratie van alle panden, verblijfsobjecten,

standplaatsen en ligplaatsen op het grondgebied van de gemeente (artikel 1, onderdeel i, Wet BAG).

Afschriften uit deze registraties kunnen tegen verstrekkingskosten beschikbaar worden gesteld.

Daarvoor is in onderdeel 1.8.5.1 een tarief opgenomen. Dit tarief geldt bovenop de tariefbepalingen van de onderdelen 1.8.2 tot en met 1.8.4.

Onderdeel 1.8.5.2 Verstrekkingen uit Wegenlegger

Onderdeel 1.8.5.2 betreft de zogenaamde ‘wegenlegger’. Op grond van artikel 27 van de Wegenwet (Stb. 1930, 342) is iedere gemeente verplicht een legger op te maken van buiten de bebouwde kom of kommen gelegen wegen en van toegangswegen naar stations als bedoeld bij artikel 26, tweede lid, van de Spoorwegwet, ook al zijn deze binnen een bebouwde kom gelegen. Van wegen welke deels binnen en deels buiten de bebouwde kom of kommen van de gemeente zijn gelegen, wordt ook het binnen een bebouwde kom gelegen deel op de legger gebracht, indien en voor zover dat deel niet door de gemeente wordt onderhouden (artikel 28). Op de voorbereiding van het ontwerp van de legger is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing. De legger wordt in het provinciaal en gemeentearchief bewaard (artikel 38 van de Wegenwet). Onderdeel 1.8.5.2 betreft het geval dat de wegenlegger (ook) op het gemeentehuis wordt aangehouden. Voor het gemeentearchief geldt hoofdstuk 10 van de tarieventabel.

Onderdeel 1.8.5.3 Verstrekkingen uit Rijksmonumentenregister Dit onderdeel betreft het register van beschermde (rijks-)monumenten, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (Stb. 1988, 639). Het register wordt door de minister van Onderwijs,

Cultuur en Wetenschappen aangehouden. De gemeente krijgt een afschrift van de inschrijving in dit register. Artikel 6, derde lid, van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat dit afschrift op de gemeentesecretarie ter inzage wordt neergelegd en dat een ieder zich aldaar op zijn kosten afschriften kan doen verstrekken.

Onderdeel 1.8.5.4 Verstrekkingen uit gemeentelijk vergunningenregister monumenten

In onderdeel 1.8.5.4 is een tarief opgenomen voor het verstrekken van afschriften uit het openbare register van beschermde monumenten bedoeld in artikel 20 van de Monumentenwet 1988.

In dit register worden de omgevingsvergunningen (artikel 2.1, eerste lid, onder f, Wabo) en

vergunningen voor beschermde archeologische monumenten (artikel 11, tweede lid, Monumentenwet

1988) geregistreerd, die zijn of worden geacht te zijn verleend voor het:

  • -

    slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van het monument; of

  • -

    herstellen, gebruiken of laten gebruiken van het monument op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Onderdeel 1.8.5.5 Verstrekkingen uit gemeentelijk beperkingenregister of -registratie

In onderdeel 1.8.5.5 is een tarief opgenomen voor informatie uit de gemeentelijke

beperkingenregistratie en het gemeentelijke beperkingenregister. Volgens de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb; Stb. 2004, 331) is de inzage van de gemeentelijke beperkingenregistratie en van documenten uit het gemeentelijke beperkingenregister kosteloos. Alleen voor het verstrekken van een afschrift, uittreksel of verklaring als bedoeld in artikel 9,

eerste lid, van de Wkpb mag de gemeente kostendekkende leges heffen (artikel 9, derde lid, Wkpb).

Het gaat dan om:

a.een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van een in het gemeentelijke beperkingenregister

ingeschreven beperkingenbesluit, beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak,

dan wel vervallenverklaring van een publiekrechtelijke beperking;

b.een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van in de gemeentelijke beperkingenregistratie

opgenomen gegevens, of;

c.een schriftelijke verklaring dat er blijkens de in de gemeentelijke beperkingenregistratie

opgenomen gegevens geen publiekrechtelijke beperking van kracht is ten aanzien van de

daarbij aangegeven onroerende zaak of zaken.

Inzage in vastgoedregistraties kosteloos

Voor de inzage in de gemeentelijke vastgoedregistraties hebben wij geen modelbepalingen

opgenomen. De gemeentelijke bemoeienis daarmee zal gering zijn. Bovendien lijken enkele van de hierboven genoemde wetten ervan uit te gaan dat inzage kosteloos plaatsvindt. In de Wkbp is dat ook expliciet opgenomen (artikel 9, eerste lid, Wkbp).

Gemeentelijke kadastrale balie: tarieven centraal vastgesteld

Op grond van artikel 105 van de Kadasterwet (laatstelijk integraal gepubliceerd in Stb. 1996, 473; daarna gewijzigd) is het voor gemeenten mogelijk, onder gebruikmaking van een permanente aansluiting op de basisregistratie kadaster (‘Kadaster-on-line), een loketfunctie namens het Kadaster te vervullen (gemeentelijke kadastrale balie). De door de gemeenten namens het Kadaster te verstrekken kadastrale informatie valt onder de vigeur van de Kadasterwet. Het door gemeenten aan derden in rekening te brengen tarief voor het verstrekken van informatie namens het Kadaster is het tarief genoemd in de Regeling tarieven Kadaster (Stcrt. 2003, nr. 244, pag. 17). In de overeenkomst met het Kadaster zal zijn opgenomen dat een deel van het voor de informatie verschuldigde kadastraal tarief door de gemeente kan worden behouden.

Hoofdstuk 9 Overige publiekszaken

Op grond van hoofdstuk 9 kunnen leges geheven worden voor het verstrekken van een verklaring omtrent het gedrag, een attestatie de vita of een legalisatie van een handtekening. Er is geen aanvulling met andere dienstverlening die niet in deze tarieventabel zijn genoemd en tot de overige publiekszaken kunnen worden gerekend.

Onderdeel 1.9.1 Verklaring omtrent het gedrag

Sinds 1 april 2004 beslist niet langer de burgemeester, maar de minister van Justitie over het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag. De maximale hoogte van de hiervoor te heffen leges wordt door het Rijk vastgesteld. Vanaf 1 januari 2006 bedraagt die maximale vergoeding € 30,05. De gemeente moet hiervan € 22,55 aan het Rijk afdragen. Het verschil is een vergoeding die de gemeente krijgt voor de werkzaamheden die zij voor de behandeling van een dergelijke aanvraag moet uitvoeren (Regeling leges en afdracht vergoeding afgifte verklaring omtrent het gedrag voor natuurlijke personen en rechtspersonen; Stcrt. 2005, 242, pag. 23, en Stcrt. 2008, 23, pag. 12. Lbr.

06/170 – nabetaling Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) (22-11-2006)). Aangezien het Rijk een maximaal te heffen bedrag vaststelt, is het noodzakelijk dat de gemeente een tarief in de legesverordening opneemt.

Onderdeel 1.9.2 Attestatie de vita

Een attestatie de vita is een bewijs van in leven zijn. Het is een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) waarin staat vermeld dat een bepaalde persoon in leven is. Hiervoor is in onderdeel 1.9.2 een tariefbepaling opgenomen. De attestatie de vita is gratis als iemand kan aantonen dat het voor pensioen is.

Onderdeel 1.9.3 Legalisatie van een handtekening

Bij legalisatie van een handtekening verklaart de burgemeester dat een handtekening op een bepaald document 'echt' is. Dat wil zeggen dat deze overeenkomt met de handtekening op uw legitimatiebewijs. De handtekening moet aan de balie gezet worden. Legalisatie van een handtekening kan bijvoorbeeld nodig zijn als iemand een persoon in het buitenland schriftelijk wil machtigen. Voor de legalisatie kunnen leges worden geheven. Onderdeel 1.9.3 voorziet hierin.

Hoofdstuk 10 Gemeentearchief

Gemeentearchieven kunnen worden onderscheiden in archiefbewaarplaatsen in de zin van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en andere archieven.

Op grond van artikel 14 van de Archiefwet 1995 zijn de archiefbescheiden die in een

archiefbewaarplaats berusten openbaar (behoudens het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17), en kunnen deze archiefbescheiden kosteloos geraadpleegd worden. Als iemand zelf de

archiefbescheiden raadpleegt, kunnen dus geen leges geheven worden.

Met betrekking tot andere archieven dan archiefbewaarplaatsen is in de Archiefwet 1995 niet geregeld dat deze openbaar zijn en dat deze kosteloos geraadpleegd kunnen worden. In beginsel zou daarvoor, indien raadpleging wordt toegestaan, dus legesheffing mogelijk zijn. In de modelverordening zijn hiervoor geen tarieven opgenomen. Als iemand zelf de archieven raadpleegt, zullen er immers nauwelijks kosten voor de gemeente zijn.

Onderdeel 1.10.1 Doen van naspeuringen

In onderdeel 1.10.1 een tarief opgenomen voor het doen van naspeuringen in het gemeentearchief.

Het gaat hierbij dus uitsluitend om het van gemeentewege doen van naspeuringen. Het tarief is afhankelijk gesteld van de tijd die de ambtenaar van het gemeentearchief aan het doen van de naspeuringen heeft besteed. Ook indien het doen van de naspeuringen niet heeft geleid tot het gewenste resultaat zijn de leges verschuldigd.

Onderdeel 1.10.2 Verstrekken van kopieën of uittreksels uit gemeentearchief

In onderdeel 1.10.2 zijn tarieven opgenomen voor het verstrekken van kopieën of uittreksels uit de in het gemeentearchief berustende stukken. Ook met betrekking tot archiefbewaarplaatsen is een dergelijk tarief toelaatbaar. Dit blijkt uit het bepaalde in artikel 14 van de Archiefwet 1995.

De onderdelen 1.10.1 en 1.10.2 kunnen cumuleren.

In hoofdstuk 10 is een onderscheid gemaakt tussen het verkrijgen van afschriften (onderdeel 1.10.2.1) en uittreksels (1.10.2.2). De werkzaamheden in verband met het verstrekken van deze stukken zijn uiteenlopend van aard, zodat het voor de hand ligt daarvoor verschillende tarieven in rekening te brengen. In hoofdstuk 10 is niet voorzien in een differentiatie naar gelang de soort van de afschriften.

Het zal duidelijk zijn dat afschriften in zeer verschillende vormen mogelijk zijn. Daarbij valt te denken aan fotokopieën, foto’s, afdrukken in kleur, dia’s etc. Uiteraard staat het gemeenten vrij daarvoor verschillende tarieven in de verordening op te nemen.

Ook kan het tarief gedifferentieerd worden naar de grootte van het afschrift, wat vooral voor de verstrekking van kaarten van belang kan zijn.

Hoofdstuk 11 Huisvestingswet

De Huisvestingswet geeft in artikel 5 aan gemeenten de mogelijkheid, niet de verplichting, een huisvestingsverordening vast te stellen waarin de (soorten) woonruimten worden aangewezen waarvoor het vergunningvereiste geldt. Het gaat hierbij om een vergunning in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Huisvestingswet (huisvestingsvergunning).

Een gemeente die gebruik maakt van de mogelijkheid van artikel 5 van de Huisvestingswet kan voor het verhaal van de met de vergunningprocedure samenhangende kosten een tarief in de legesverordening opnemen. Onderdeel 1.11.1 van de tarieventabel bevat daarvoor een bepaling.

De gemeenteraad kan in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte in de huisvestingsverordening bepalen dat het college van burgemeester en wethouders een register van woningzoekenden bijhoudt (artikel 14 van de Huisvestingswet). Aan het inschrijven van woningzoekenden zijn voor de gemeente kosten verbonden. Verhaal kan plaatsvinden door het heffen van leges. Er is daarvoor niet gekozen.

De gemeente kan aan derden gegevens uit het register van woningzoekenden verstrekken, dit met inachtneming van de voorwaarden van artikel 15 van de Huisvestingswet. Voor het verhaal van kosten bevat onderdeel 1.11.3 van de tarieventabel een bepaling. Er is voor gekozen om daarvoor geen tarief op te nemen.

De gemeenteraad kan (op grond van artikel 30 van de Huisvestingswet) in de huisvestingsverordening woonruimten aanwijzen die met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders:

-geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning onttrokken mogen worden (artikel

30, eerste lid, onderdeel a);

  • -

    met andere woonruimte samengevoegd mogen worden (artikel 30, eerste lid, onderdeel b);

  • -

    van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte omgezet mogen worden (artikel 30, eerste lid, onderdeel c).

Op grond van de onderdelen 1.11.4 tot en met 1.11.6 van de tarieventabel kan de gemeente de kosten van de vergunningprocedures verhalen.

Het in behandeling nemen van een aanvraag om een splitsingsvergunning op grond van artikel 33 van de Huisvestingswet is opgenomen in hoofdstuk 4 van titel 3 van de tarieventabel. Screening van de model-Huisvestingsverordening, waarin de vergunningen zijn uitgewerkt, heeft uitgewezen dat die vergunning onder de Europese Dienstenrichtlijn valt.

Hoofdstuk 12 Leegstandwet

Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Leegstandwet kan het college van burgemeester en wethouders de eigenaar van een woning of een gebouw vergunning verlenen tot tijdelijke verhuur van woonruimte. De verwachting is dat in verband met de economische crisis meer van de mogelijkheid van tijdelijke verhuur gebruik zal worden gemaakt.

Op grond van artikel 15, vierde lid, van de Leegstandwet wordt de vergunning ten aanzien van hetzelfde gebouw of dezelfde woning slechts eenmaal verleend en wel voor een duur van ten hoogste twee jaren. Op verzoek van de eigenaar kunnen burgemeester en wethouders deze duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen. De gehele duur van de vergunning kan maximaal vijf jaren zijn.

Hoofdstuk 13 Gemeentegarantie

Op grond van hoofdstuk 13 kunnen leges geheven worden voor het verstrekken van een

gemeentegarantie. Overigens verstrekken de meeste gemeenten sinds 1 januari 1995 geen

gemeentegaranties meer als borgstelling voor hypotheken van huiseigenaren. In veel gemeenten is per die datum de gemeentegarantie volledig vervangen door de Nationale hypotheekgarantie (NHG) die wordt verstrekt door de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW). Uiterlijk 1 januari 2011 beëindigen gemeenten beëindigen hun achtervangovereenkomsten met de WEW.

Gemeentegaranties kunnen echter op grond van gemeentelijk beleid nog in andere gevallen worden verstrekt, bijvoorbeeld aan instellingen die, zonder winstoogmerk, uitsluitend een publieke taak of ideëel doel dienen.

Voor het wijzigen of omzetten van een door de gemeente (in het verleden) gegarandeerde

hypothecaire geldlening is eveneens legesheffing mogelijk. Onderdeel 1.13.2 voorziet hierin. Het gaat daarbij onder andere om het omzetten van de financieringsvorm (bijvoorbeeld het omzetten van een lineaire hypotheek in een spaarhypotheek.

Omdat dit niet in de gemeente voorkomt zijn er geen tarieven benoemd.

Hoofdstuk 14 Marktstandplaatsen

Het gaat in hoofdstuk 14 om de dienstverleningen om:

  • -

    een standplaatsvergunning (onderdeel 1.14.1);

  • -

    inschrijving op de wachtlijst voor een standplaatsvergunning (onderdeel 1.14.2);

  • -

    verlenging of doorhaling van de inschrijving (onderdelen 1.14.3 en 1.14.4);

  • -

    overschrijven van de standplaatsvergunning op naam van een ander (onderdeel 1.14.5);

  • -

    een vervangingsvergunning (onderdeel 1.14.6);

  • -

    een ontheffing om de standplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen

(onderdeel 1.14.7).

Voor deze aanvragen om vergunningen zijn geen tariefbepalingen opgenomen.

In de Marktgeldverordening zijn alleen tarieven opgenomen voor het daadwerkelijk gebruiken van de als marktterrein aangewezen gemeentegrond.

Ook voor de in hoofdstuk 2 van titel 3 opgenomen vergunning voor de organisatie van een markt, welke vergunningprocedure valt onder de Europese Dienstenrichtlijn, is geen tarief opgenomen.

Hoofdstuk 15 Winkeltijdenwet

Op grond van de Winkeltijdenwet (Stb. 1996, 182) is opening van winkels op werkdagen toegestaan tussen 06.00 en 22.00 uur. Daaraan kunnen gemeenten geen beperkingen stellen. De Winkeltijdenwet biedt de mogelijkheid om ook buiten de wettelijke tijden winkelopening toe te staan. Daarvoor kunnen bij verordening vrijstellingen van bepaalde in de Winkeltijdenwet opgenomen verboden worden verleend. Het is ook mogelijk dat de raad bij verordening bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders vrijstelling of ontheffing van bepaalde verboden kan verlenen. In de modelverordening winkeltijden is zoveel mogelijk gekozen voor een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Daarbij verdient opmerking dat de Winkeltijdenwet en het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet (Stb. 1996, 183) spreken over vrijstellingen, indien een regeling bij of krachtens een verordening (de verordening winkeltijden) is of zal worden getroffen voor de hele gemeente, een deel van de gemeente of groepen van gevallen. Van een ontheffing wordt gesproken indien een aanvraag wordt gedaan om ‘individuele vrijstelling’ van een verbod. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd ontheffing te verlenen.

In onderdeel 1.15.1 hebben wij een tariefbepaling voor deze ontheffingen opgenomen. Wij zijn er daarbij van uit gegaan dat de met de aanvragen voor de verschillende ontheffingen gepaard gaande werkzaamheden ongeveer gelijk zijn.

De modelverordening winkeltijden voorziet in artikel 3 in de mogelijkheid de ontheffing na verkregen toestemming van het college van burgemeester en wethouders over te dragen aan een ander. Onderdeel 1.15.2 maakt het mogelijk daarvoor leges te heffen. Op grond van artikel 4 van de modelverordening winkeltijden is het mogelijk in bepaalde gevallen een verleende ontheffing in te trekken of te wijzigen. Onderdeel 1.15.3 voorziet erin daarvoor leges te heffen.

Hoofdstuk 16 Kansspelen

Onderdeel 1.16.1 Aanwezigheidsvergunning

Voor de aanwezigheid van speelautomaten als bedoeld in artikel 30b van de Wet op de kansspelen (Stb. 1964, 483) is een aanwezigheidsvergunning vereist, af te geven door de burgemeester. De aanwezigheidsvergunning kan op grond van artikel 30d, tweede lid, voor bepaalde of onbepaalde tijd worden afgegeven.

In artikel 30d, derde lid, is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld betreffende de hoogte van de voor het afgeven van deze vergunningen te hanteren tarieven. Deze nadere regels zijn opgenomen in artikel 3 van het Speelautomatenbesluit 2000 (Stb. 2000, 223). De in dat artikel opgenomen bedragen vormen voor gemeenten maximum te heffen legesbedragen. De tarieven zijn afhankelijk gesteld van de periode waarvoor de vergunning wordt afgegeven en het aantal speelautomaten. De maximumleges voor een aanwezigheidsvergunning zijn:

looptijd vergunning maximumleges

12 maanden € 22,50 + (aantal speelautomaten x € 34,-)

<12 maanden { € 22,50 + (aantal speelautomaten x € 34,-)} x (looptijd /12)

> 12 maanden < 4 jaar { € 22,50 + (aantal speelautomaten x € 34,-)} x (looptijd /12)

> 4 jaar of onbepaalde tijd € 90,50 + (aantal speelautomaten x € 136,-)

De onderdelen 1.16.1.1 en 1.16.1.2 hebben betrekking op een vergunning voor een periode van twaalf maanden. De onderdelen 1.16.1.3 en 1.16.1.4 hebben betrekking op een vergunning voor onbepaalde tijd of voor een aantal jaren mits dit aantal ten minste vier bedraagt. Het opnemen van langere of kortere tijdvakken waarvoor de vergunning zal gelden is mogelijk, zij het dat dan een tijdsevenredige herberekening van de in het Speelautomatenbesluit opgenomen maxima moet plaatsvinden. Artikel 3, tweede lid, van dat besluit bepaalt namelijk dat voor aanwezigheidsvergunningen die gelden voor een tijdvak korter dan twaalf maanden of langer dan twaalf maanden doch ten hoogste vier jaar, de in het eerste lid van artikel 3 genoemde maximumbedragen naar evenredigheid van het verschil in looptijd van de vergunning moeten worden verlaagd onderscheidenlijk verhoogd.

In hoofdstuk 16 is geen tarief opgenomen voor het wijzigen van een vergunning zodat een aan te brengen wijziging alleen via de afgifte van een nieuwe vergunning mogelijk is.

Als de Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven (Kamerstukken 32038) in werking treedt, is er alleen nog een aanwezigheidsvergunning nodig voor kansspelautomaten. Voor behendigheidsautomaten vervalt de vergunningplicht. De tekst van onderdeel 1.16.1 moet daarop te zijner tijd worden aangepast. Als de inwerkingtreding korter is dan drie maanden na de officiële bekendmaking, kan het college op grond van artikel 10 de legesverordening wijzigen.

Onderdeel 1.16.2 Loterijvergunning

In onderdeel 1.16.2 is een tarief opgenomen voor zogenaamde ‘loterijvergunningen’. Op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen kan het college van burgemeester en wethouders een vergunning verlenen tot het geven van gelegenheid om mede te dingen naar prijzen of premies uitsluitend om met de opbrengst daarvan enig algemeen belang te dienen. Het college van burgemeester en wethouders kan uitsluitend de vergunning verlenen als de gezamenlijke waarde van de prijzen minder bedraagt dan € 4.500. In andere gevallen verleent de minister van Justitie de vergunning.

Indien het gezamenlijke bedrag van de prijzen en premies geen hogere waarde heeft dan € 4.500 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot verlening van de loterijvergunning (artikel 3 Wet op de kansspelen). Bij hogere waarden is de minister van Justitie bevoegd. Voor de gevallen waarin de minister van Justitie bevoegd is, zijn de tarieven voor het behandelen van de

vergunningaanvragen opgenomen in artikel 3a van het Kansspelenbesluit (Stb. 1997, 616). Dit besluit bevat geen tariefbepalingen voor de gevallen dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is voor het behandelen van de aanvraag om een loterijvergunning. Dat betekent dat de gemeente zelf de hoogte van het legestarief kan vaststellen.

Onderdeel 1.16.3 Prijsvraagvergunning

In onderdeel 1.16.3 is een tarief opgenomen voor een zogenaamde ‘prijsvraagvergunning’. Op grond van artikel 28 van de Wet op de kansspelen kan het college van burgemeester en wethouders een vergunning verlenen tot het mededingen naar een prijs of premie verbonden aan een prijsvraag van welke aard ook. Deze vergunning is alleen noodzakelijk indien aan die mededinging andere voorwaarden zijn gesteld dan het verrichten van een wetenschappelijke, kunstzinnige of technische prestatie. Verder is een vergunning alleen nodig indien de uitgeloofde prijs of premie een waarde heeft van meer dan € 2.300,-. Het college van burgemeester en wethouders kan uitsluitend de vergunning verlenen als de waarde van de uitgeloofde prijs of premie minder bedraagt dan € 4.500,-. In andere gevallen verleent de minister van Justitie de vergunning. Net als bij de loterijvergunning kan de gemeente zelf de hoogte van het legestarief vaststellen. De vergunningplicht en daarmee de

mogelijkheid tot legesheffing vervalt als de Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven (Kamerstukken 32038) in werking treedt. Als de inwerkingtreding korter is dan drie maanden na de officiële bekendmaking, kan het college op grond van artikel 10 de legesverordening wijzigen.

Hoofdstuk 17 Kinderopvang

In hoofdstuk 17 zijn geen tarieven opgenomen voor het verstrekken van een uittreksel of inlichtingen uit het kinderopvangregister.

In artikel 45 Wet kinderopvang (Stb. 2004, 455) staat dat degene die voornemens is een

kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie te nemen, daarvan melding doet aan het college van de gemeente van vestiging. De Wet kinderopvang bepaalt in artikel 46 dat het college een register bijhoudt van gemelde kindercentra en gastouderbureaus en dat het register kosteloos ter inzage moet liggen. In de uitvoeringsregeling is geregeld dat het college een ieder op aanvraag uittreksels uit het register en inlichtingen over in het register opgenomen gegevens verstrekt.

Een uittreksel kan als bewijs dienen dat een kindercentrum of gastouderbureau ingeschreven is

(geweest) in het register. Een uittreksel of inlichting uit het register wordt tegen betaling van de

werkelijke kosten verstrekt. Het gaat dan om kosten die direct of indirect door de dienstverlening zijn

veroorzaakt.

Overigens kunnen geen andere kosten voor melding en registratie bij derden, zoals bijvoorbeeld de

houders, in rekening worden gebracht. Voor gemeentelijke taken onder de Wet kinderopvang is via het gemeentefonds een bedrag aan gemeenten ter beschikking gesteld. Dit zijn met name middelen voor subsidiekosten van de wettelijke doelgroepen en voor de uitvoering van het toezicht door de GGD’en.

Daarnaast zijn deze middelen bedoeld voor “organisatorische taken”. Zie in dit verband de toelichting in de junicirculaire 2004 Gemeentefonds (paragraaf 3.10). De gemeentelijke taken met betrekking tot melding en registratie van kinderopvangondernemers vallen onder deze laatste noemer. Aangezien de kosten voor gemeenten via het gemeentefonds worden vergoed, is legesheffing voor het in behandeling nemen van de melding - daaronder begrepen de registratie en eerste (kwaliteits)controle door de GGD - niet aan de orde.

Hoofdstuk 18 Telecommunicatie

Hoofdstuk 18 ziet op de gevallen dat graafwerkzaamheden in openbare grond nodig zijn voor het leggen of verleggen van telecomleidingen door aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk in het kader van de Telecommunicatiewet. Deze wet geeft aan het college van burgemeester en wethouders een coördinerende rol met betrekking tot deze graafwerkzaamheden teneinde deze wat betreft plaats, tijdstip en wijze van uitvoering op elkaar af te stemmen. In verband hiermee is in artikel 5.4, eerste lid, van de Telecommunicatiewet geregeld dat genoemde aanbieders het voornemen tot het verrichten van werkzaamheden melden aan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente en niet overgaan tot uitvoering dan nadat zij van het college

instemming hebben verkregen over plaats, tijdstip en wijze van uitvoering van de werkzaamheden. Bij gelegenheid van de herziening van hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet die 1 februari 2007 in werking is getreden, is opgemerkt dat de melding kan worden gezien als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht om in te stemmen met het voorstel van de aanbieder met betrekking tot de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden (Kamerstukken II 2004–

2005, 29834, nr. 3, blz. 52),

Het verdient aanbeveling de tariefbepalingen af te stemmen op de Richtlijn Tarieven

(graaf)werkzaamheden. Zie de VNG ledenbrief 04/26 - Richtlijn Tarieven (graaf)werkzaamheden telecom (29 maart 2004). Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd. In deze richtlijn is onder meer een beheerkostenvergoeding geregeld. Onder beheerkosten worden verstaan de kosten van toezicht op de uitvoering van het herstel, ongeacht of de uitvoering van dit herstel is gedaan door de telecomaanbieder of de gemeente.

Werkzaamheden die vallen onder de beheerkosten zijn:

  • -

    toezicht op de verkeersveiligheid bij herstel;

  • -

    toezicht op kwaliteit van aanleg, verdichting en bestrating van herstel;

  • -

    monitoring onderhoud inclusief klachtenafhandeling tijdens de onderhoudsperiode;

  • -

    administratiekosten die niet bij de leges in rekening zijn gebracht;

  • -

    eerste en tweede oplevering van herstelwerkzaamheden.

De werkzaamheden die de gemeente verricht en waarvoor bij het verlenen van het instemmingbesluit leges worden geheven, vallen niet onder de berekening van de beheerkosten in deze richtlijn. De berekening van de beheerkosten is gebaseerd op een strikte scheiding van werkzaamheden die onder de leges vallen en werkzaamheden die onder de beheerkosten vallen.

De richtlijn geldt niet voor gesloten verhardingen zoals asfalt en cementbeton, grootschalige en kleinschalige verhardingselementen, gefundeerde verharding, plantsoenen en bomen. Dit betekent dat hiervoor geen tarieven zijn opgenomen in de richtlijn. Over een en ander dienen tussen de gemeente en de aanbieder op projectniveau, of indien mogelijk generiek, afspraken gemaakt te worden, waarbij wordt afgestemd met de tariefbepaling in de legesverordening.

Bovengenoemde beheerkosten dienen dus niet in de leges te worden verdisconteerd. De kosten van de volgende activiteiten zouden onder de legesheffing kunnen worden gebracht:

  • -

    overleg met aanvrager over tijd, plaats en werkwijze van de werkzaamheden;

  • -

    opstellen (verkeerskundige) adviezen;

  • -

    (technisch) beoordelen van het werk;

  • -

    beoordelen overige (bovengrondse of maaiveld) voorzieningen;

  • -

    eventueel overleg met andere grondeigenaren en toets van de bereikte overeenstemming

met die grondeigenaren door de aanvrager;

  • -

    onderzoek naar de status van het werk;

  • -

    aanwijzen van de plaats van de aan te leggen (ondergrondse) infrastructuur;

  • -

    indien eigen gemeentelijk registratiesysteem van kabels en leidingen, verstrekken gegevens aan de aanvrager, beoordelen van het grondgebruik, afstemming met andere kabel- en leidingbeheerders, maken van revisietekeningen en updaten van digitale of analoge bestanden;

  • -

    coördinatie en afstemming met overige werken in de openbare ruimte; - beoordelen en

sturen van het werk uit oogpunt van stedelijke bereikbaarheid;

  • -

    publiceren van meldingen en/of (concept-)instemmingsbesluiten;

  • -

    administratieve handelingen van de gemeente en overige kosten (vergaderkosten,

reiskosten, personele kosten, kosten van bijhouden van (geautomatiseerde) bestanden,

uitwerken alternatieve plannen e.d.).

In onderdeel 1.18.1 hebben wij gekozen voor een vast bedrag dat wordt vermeerderd met een bedrag per strekkende meter sleuflengte. Meer sleuflengte betekent meer meters kabels of leidingen, wat de complexiteit van de coördinatie zal verhogen. In verband met dit laatste is geen tariefonderscheid gemaakt tussen graafwerkzaamheden in verhard oppervlak (1.18.1.1: tegel-, klinker- en sierbestratingen, gesloten verhardingen) en onverhard oppervlak (1.18.1.2: bermen, groenstroken en dergelijke).

Aangezien de hierboven genoemde richtlijn niet geldt voor gesloten verharding moet, indien de tariefbepaling in de legesverordening ook voor gesloten verharding geldt, bij het maken van nadere afspraken over de beheerkosten hiermee rekening worden gehouden. Dit kan aanleiding zijn het tarief voor gesloten verharding af te splitsen van het tarief voor klinkerverharding e.d., zoals nu nog als één tarief is opgenomen in onderdeel 1.18.1.1.

Vanzelfsprekend kan ook alleen voor het vaste bedrag worden gekozen .

Het tarief per strekkende meter sleuf is alleen van toepassing voor zover de werkzaamheden niet plaatsvinden in grond van andere overheden, zoals waterschappen en provincies. In deze situaties zijn

de werkzaamheden voor de gemeente minder ingrijpend dan wanneer de werkzaamheden in gemeentegrond of particuliere grond plaatsvinden. Indien de werkzaamheden in waterschaps- of provincie- of rijksgronden plaatsvinden, geldt het bepaalde in onderdeel 1.18.1.3.

Het tarief van onderdeel 1.18.1 kan eventueel ook worden gedifferentieerd naar gebied waarbinnen de graafwerkzaamheden zullen plaatsvinden. Deze differentiatie gaat ervan uit dat in bijvoorbeeld het centrum de coördinerende taak meer kosten oproept, dan wel dat de kosten toenemen naarmate het graaftraject groter is.

Onderdeel 1.18.1.3 ziet op de gevallen dat er andere beheerders van het openbaar gebied in het geding zijn.

De in onderdeel 1.18.1.4 genoemde sitautaie dat de aanvrager van een instemmingsbesluit ook nog een vergunning, al dan niet van een ander bestuursorgaan, nodig heeft en daarvoor het college kan verzoeken bij de beoordeling van de aanvragen een inhoudelijke afstemming te bevorderen (artikel 5.5 Telecommunicatiewet), komt niet voor. Er is dan ook geen tarief opgenomen. Onderdeel 1.18.1.5 heeft betrekking op de incidentele gevallen dat een nader onderzoek naar de status van de kabel plaatsvindt. Het zal dan vooral gaan om onbekende aanbieders. Onderdeel 1.18.1.5 maakt het mogelijk zowel de eigen kosten als de eventuele externe advieskosten door te berekenen. Voor de mededeling van deze, bij het indienen van de melding vaak nog onbekende kosten, hebben wij gekozen voor de zogenaamde begrotingsconstructie. De melder dient op de hoogte te worden gesteld van deze kosten en gelegenheid te krijgen zijn aanvraag in te trekken voordat de aanvraag in behandeling wordt genomen. Onderdeel 1.18.2 voorziet daarin.

De Hoge Raad heeft de begrotingsconstructie aanvaard in zijn uitspraak van 2 december 2005, nr. 40079, LJN: AR7769. De Hoge Raad oordeelt daarin bovendien dat als de meerdaagse bedenktijd in de verordening ontbreekt, dit niet leidt tot onverbindendheid. In voorkomend geval kan de belastingplichtige de heffing bestrijden op de grond dat de gemeente de aanvraag in behandeling neemt (waarmee het belastbare feit plaatsvindt) zonder voldoende zeker te zijn of de kostenopgaaf de aanvrager al dan niet aanleiding geeft de aanvraag in te trekken.

Hoofdstuk 19 Verkeer en vervoer

Onderdeel 1.19.1

Op grond van artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990, Stb. 459) kan het bevoegde gezag ontheffing verlenen van het bepaalde in een aantal in artikel 87 genoemde artikelen. Het college van burgemeester en wethouders, de door hem ingestelde bestuurscommissie of het dagelijks bestuur van een deelgemeente, is het bevoegde gezag voor het verkeer op wegen die niet in beheer zijn bij het rijk, de provincie of het waterschap (artikel 1, onder h, RVV 1990 in samenhang met artikel 18, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994). Onderdeel 1.19.1 heeft betrekking op de hiervoor genoemde ontheffingen. Daarbij kan gedacht worden aan ontheffingen die worden verleend bij wielerwedstrijden of straatfeesten.

Onderdeel 1.19.2

De Dienst voor het wegverkeer (RDW) is sinds 1 januari 2006 bevoegd voor het in behandeling nemen van een aanvraag en de afgifte van een ontheffing voor exceptionele transporten voor alle wegbeheerders in heel Nederland (artikel 149a, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten (Stb. 2005, 438). Op grond van artikel 9.1 van de Regeling voertuigen (Stcrt. Suppl. 2009, 81) kan het bevoegde gezag echter ontheffing verlenen voor bijzondere transporten van ongekentekende voertuigen, zoals landbouwvoertuigen (vóór 1 mei 2009 was die bevoegdheid gebaseerd op artikel 7.1 van het Voertuigreglement, dat per die datum is

vervallen; Stb. 2009, 184). De ontheffingsbevoegdheid betreft de ontheffing van bepalingen en voorwaarden waaraan een voertuig moet voldoen om daarmee te mogen rijden. De ontheffingen kunnen niet alleen betrekking hebben op wegen gelegen binnen, maar ook op wegen buiten de bebouwde kom. Aanvragen voor ontheffingen voor ongekentekende voertuigen kunnen bij de gemeente worden ingediend als zij wegbeheerder is (zie bij onderdeel 1.19.1).

Artikel 9.4, eerste lid, van de Regeling voertuigen bepaalt dat het bevoegde gezag tarieven kan vaststellen voor het behandelen van aanvragen tot ontheffing. Onderdeel 15.1.2 voorziet hierin. Artikel 9.4, tweede lid, van de Regeling voertuigen bepaalt verder dat het bevoegde gezag kan bepalen dat in geval van weigering of buiten behandeling laten van een aanvraag een deel van het voldane tarief wordt terugbetaald aan de aanvrager. Het spreekt voor zich dat een dergelijke bepaling niet voorbehouden behoeft te blijven aan de ontheffing als bedoeld in artikel 9.1 van de Regeling voertuigen. Wij hebben - gelet op de hoogte van de tarieven - alleen bij de omgevingsvergunningen voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten teruggaafbepalingen wenselijk geoordeeld (zie hoofdstuk 5 van titel 2 van de tarieventabel).

De gemeentelijke wegbeheerder kan haar ontheffingsbevoegdheid mandateren aan de RDW (die dan dus het gemeentelijk tarief moet hanteren). Als de ontheffingverlening is gemandateerd aan de RDW, moet ook de heffing van de leges via mandaatverlening (door de heffingsambtenaar) worden geregeld.

De heffingsbevoegdheden kunnen daarbij bijvoorbeeld worden beperkt tot het vaststellen van het verschuldigde bedrag. De invordering (in eerste aanleg) kan door middel van een machtiging aan de directeur van de RDW worden opgedragen (door de invorderingsambtenaar).

Onderdeel 1.19.3

Onderdeel 1.19.3 heeft betrekking op het verstrekken van gehandicaptenparkeerkaarten. Op grond van artikel 49 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte die zich niet of nauwelijks te voet kan voortbewegen door de raad of, krachtens besluit van de raad, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.

Hoofdstuk 20 Algemeen

Onderdeel 1.20.1 Overige vergunningen

In onderdeel 1.20.1 kunnen tarieven opgenomen worden voor vergunningen, vrijstellingen of

ontheffingen die op grond van bepalingen in de gemeentelijke verordeningen van Zandvoort worden verleend. Hiernaar zal nader onderzoek plaatsvinden. Om die reden is nog geen tarief opgenomen.

Onderdeel 1.20.2 ‘Vangnetbepaling’

Onderdeel 1.20.2 heeft tot doel te dienen als een vangnet voor situaties waarin niet elders in de tarieventabel of in een wettelijke regeling een tarief is opgenomen. Op grond van de bepalingen van dit onderdeel kunnen voor bepaalde diensten dan toch leges geheven worden. Het gaat daarbij met name om het verstrekken van stukken. De stukken zijn te onderscheiden in een vijftal categorieën, namelijk gewaarmerkte stukken (1.20.2.1), niet gewaarmerkte stukken (1.20.2.2), kaarten, tekeningen en lichtdrukken (1.20.2.3), beschikkingen op aanvraag (1.20.2.4) en stukken of uittreksels die op verzoek van de aanvrager worden gemaakt (1.20.2.5).

Onderdeel 1.20.2.4 is zodanig geredigeerd dat de heffing van leges zich niet beperkt tot de gevallen waarin op gunstige wijze op de aanvraag wordt beslist. Immers, het behandelen van een aanvraag brengt voor de gemeente werkzaamheden met zich mee, zowel in het geval dat de aanvraag wordt gehonoreerd als in het geval dat de aanvraag wordt afgewezen. Uiteraard kan een gemeente onderdeel 1.20.2.4 zodanig aanpassen dat de heffing van leges zich beperkt tot de gevallen dat op gunstige wijze op de aanvraag wordt beschikt.

Stukken die worden verstrekt op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1991, 703) hoeven niet gratis of tegen een gelimiteerd bedrag verstrekt te worden. Voor het door het rijk verstrekken van fotokopieën van schriftelijke stukken kunnen op grond van artikel 12 van de Wet openbaarheid van bestuur bij of krachtens algemene maatregel van bestuur tarieven vastgesteld worden. Deze tarieven binden gemeenten echter niet. Gemeenten moeten hiervoor dus zelf een regeling treffen, bijvoorbeeld in de legesverordening. De gemeente kan hiervoor de in onderdeel 1.20.2 genoemde tarieven toepassen of kiezen voor een afzonderlijke tariefstelling.

Soms leges beperkt tot kopieerkosten

Als een belanghebbende in het kader van bezwaar of administratief beroep of in verband met een anderszins op grond van de wet kosteloos verleende inzage, afschriften van stukken opvraagt moet erop worden toegezien dat het verstrekken hiervan tegen een vergoeding van ten hoogste de kosten van het kopiëren in enge zin mag geschieden. Tot de kosten die in dat geval in rekening mogen worden gebracht behoren onder meer wel de arbeidskosten van het kopiëren zelf, maar niet de kosten van het opzoeken en weer opbergen van de desbetreffende originelen (zie bijvoorbeeld de artikelen 3:22, derde lid, 3:44, zesde lid, en 7:4, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht, alsmede de uitspraken van Hof Arnhem van 23 december 1997, nr. 96/1577, Belastingblad 1998, blz. 742, van Hof Amsterdam van 21 december 2001, nr. 00/2665, Belastingblad 2002, blz. 959 en van Hof Arnhem

van 27 augustus 2002, nr. 01/01610).

Milieu-informatie

Voor stukken die betrekking hebben op milieu-informatie kan worden aangesloten bij de tarieven die zijn opgenomen in onderdeel 1.20.2. Sinds 14 februari 2005 is de Nederlandse regelgeving over openbaarheid van milieu-informatie vastgelegd in de Wet openbaarheid van bestuur (hierna te noemen WOB) en de Wet milieubeheer. Deze regelgeving is een gevolg van het Verdrag van Aarhus uit 1998 en de daarmee samenhangende Europese richtlijn inzake toegang tot milieu-informatie. De regelgeving staat toe dat gemeenten een redelijke vergoeding vragen voor het verstrekken van milieuinformatie.

De VNG gaat er van uit dat maximaal een kostendekkende vergoeding als redelijk moet worden aangemerkt. De toegang en het raadplegen van de lijsten of registers van milieu-informatie is altijd kosteloos. Vergunningen op grond van de Wet milieubeheer kunnen ook altijd kosteloos worden ingezien. In verband met bovengenoemde jurisprudentie impliceert het kosteloos ter inzage geven eventuele opzoekwerkzaamheden en de daaraan te besteden tijd. Er moet op worden gelet dat indien de tarieven van onderdeel 1.20.2 ook van toepassing zijn op de hier bedoelde milieu-informatie, deze niet meer dan kostendekkend mogen zijn. Is dat gelet op het algemene karakter van de tarieven wel het geval, dan verdient het aanbeveling een apart hoofdstuk Milieu-informatie in titel 1 van de tarieventabel op te nemen of deze afzonderlijk in hoofdstuk 20 (diversen) te benoemen. Zie over het

verstrekken van milieu-informatie de VNG ledenbrief Lbr. 04/139 – het nieuwe openbaarheidsregime voor milieuinformatie (1 december 2004).

Titel 2

Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning

Algemeen

In deze titel zijn de diensten opgenomen die invloed hebben op de fysieke leefomgeving en

plaatsgebonden zijn. Aanleiding is de verwachte invoering van de Wet algemene bepalingen

omgevingsrecht (Wabo; Stb. 2008, 496), die de omgevingsvergunning regelt, en de daarbij horende invoeringswet.

In deze titel is voortgebouwd op hoofdstuk 5 (bouwgerelateerde leges) van de oude tarieventabel. In dit hoofdstuk zijn tarieven opgenomen voor een aantal door de gemeente te verstrekken vergunningen en mededelingen. Het gaat daarbij om beoordeling schetsplannen, bouwvergunningen, aanlegvergunningen, sloopvergunningen etc.

Geen wettelijke vrijstelling meer voor toegelaten instellingen

Op 3 oktober 2005 is een nieuw Besluit locatiegebonden subsidies 2005 vastgesteld (Staatsblad 2005, nr. 498). Artikel 20 van dat besluit bepaalt dat artikel 34 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (hierna: BWS 1995) vervalt. Deze wijziging is op 27 december 2005 in werking getreden. Daarmee is het vervallen van de legesvrijstelling voor toegelaten instellingen voor zowel sociale woningbouw als ingrijpende voorzieningen aan sociale huurwoningen wettelijk geregeld. Er was naar de mening van de regering niet langer reden om woningcorporaties wat betreft de leges in een gunstiger positie te plaatsen dan andere partijen op de woningmarkt. Wij zijn van mening dat de legesvrijstelling al sinds 1 januari 1998 niet meer geldt als gevolg van een wijziging van de Woningwet per die datum. Enkele gemeenten zijn verwikkeld in een juridische procedure over de legesvrijstelling voor toegelaten instellingen. Gemeenten nemen daarbij het standpunt van de VNG in. De uitkomsten van die procedures zijn nog van belang voor aanvragen voor bouw- en sloopvergunningen die zijn ingediend vóór 27 december 2005. Ook moet de eventueel al opgelegde aanslag of nota nog niet onherroepelijk vaststaan.

De rechtbank Breda (LJN: AV1180) heeft geoordeeld dat het nooit de bedoeling van de wetgever is geweest om de vrijstelling eerder af te schaffen dan 27 december 2005. De rechtbank Amsterdam (LJN: AV0521) heeft daarentegen in een vergelijkbare zaak beslist dat artikel 88 Woningwet sinds 1 januari 2000 niet langer (mede) de wettelijke basis is voor het BWS en dat er ook geen andere AmvB van kracht geworden is op basis van artikel 88 Woningwet. Sinds 1 januari 2000 gold de legesvrijstelling ex artikel 88 Woningwet niet meer en kon de gemeente leges heffen. Tegen beide uitspraken is hoger beroep ingesteld.

Op 1 januari 2003 heeft een wijziging in de bouwregelgeving plaatsgevonden als gevolg van

de herziene Woningwet (Stb. 2001, 518). De wijzigingen houden verband met de nieuwe categorisering van bouwvergunningen. In de nieuwe situatie is de categorie

'meldingsplichtige bouwwerken' verdwenen. Een bouwwerk is vergunningvrij of vergunningplichtig. Er zijn twee soorten vergunningen: een lichte en een reguliere bouwvergunning. Een reguliere bouwvergunning kan soms in twee fasen worden verleend. Ook de nieuwe bepalingen over het welstandstoezicht vinden hun weerslag in de legesverordening.

Planschade

Per 1 september 2005 geldt de Wet “planschadevergoedingsafspraken en overeenkomsten” (Stb. 2005, 305). Daarbij is in artikel 49, lid 3, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een regeling opgenomen die erin voorziet dat gemeenten een vergoeding (recht) vragen voor een aanvraag om planschadevergoeding. Hoewel de wetgever spreekt van het heffen van een recht, is dit niet een recht in de zin van artikel 229 Gemeentewet. Dit is in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad van 13 augustus 2004, nr. 37863, LJN: AI 0408. De Hoge Raad heeft daarin beslist dat legesheffing voor planschadeverzoeken niet mogelijk is, aangezien geen sprake van het verlenen van een dienst in de zin van artikel 229 van de Gemeentewet. In de wettelijke regeling is een vast bedrag opgenomen van € 300,--. In een gemeentelijke verordening (let op: geen legesverordening) kan dit bedrag naar boven of beneden worden aangepast tot ten hoogste € 500,-- of € 100,--.

a. Bouwvergunningen

Bouwkosten

Met betrekking tot de bouwvergunningen is het tarief afhankelijk gesteld van de hoogte van

de bouwkosten.

In onderdeel 2.1 is een definitie gegeven van het begrip bouwkosten. Daarbij is aansluiting

gezocht bij het begrip aannemingssom zoals dat is gedefinieerd in de Uniforme

administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989; Bijlage 1)

Indien nog geen aannemingssom bekend is moeten de bouwkosten worden bepaald aan de

hand van de regeling zoals deze is opgenomen in het normblad van het Nederlands

normalisatie-instituut (NEN 1979, nr. 2631; Bijlage 2). Om te voorkomen dat de verordening

gewijzigd moet worden op het moment dat het normblad wijzigt is in onderdeel 5.1 bepaald

dat de meest recente versie van het normblad gehanteerd moet worden.

Omdat ingevolge de regeling in onderdeel 5.1 de bouwkosten in de zin van het normblad

NEN uitsluitend omvatten de kosten als genoemd in onderdeel 3.2 van dat normblad zou dit

ertoe kunnen leiden dat dit bedrag van de bouwkosten lager uitvalt dan de aannemingssom

geweest zou zijn. Oorzaak hiervan kan zijn dat bepaalde bijkomende kosten als bedoeld in

onderdeel 3.4 van het normblad NEN wel verwerkt zijn in de aannemingssom maar niet in

de bouwkosten in de zin van het normblad NEN. Het voorgaande kan ertoe leiden dat de

aannemingssom in de zin van de UAV en de raming van de bouwkosten als bedoeld in het

normblad NEN van elkaar verschillen.

De bouwkosten in onderdeel 2.1 zijn exclusief omzetbelasting. Gedachte hier achter is dat op het landelijk standaard aanvraagformulier dat moet worden gebruikt voor de aanvraag van een bouwvergunning de bouwkosten exclusief BTW worden opgegeven.

Overigens is de belastingrechter bevoegd om over de juistheid van de vaststelling van de

bouwkosten door de gemeente een oordeel uit te spreken. Dit blijkt uit het arrest van de

Hoge Raad van 6 oktober 1982, nr. 21.332, BNB 1982/289, Belastingblad 1983, blz. 11.

Uit dit arrest blijkt bovendien dat de keuze voor de aannemingssom als maatstaf van heffing

aansluit bij de opvattingen van de Hoge Raad hieromtrent. De Hoge Raad overwoog

namelijk: 'dat toch op grond van het objectieve karakter van de onderhavige heffing dient te

worden aangenomen dat onder oprichtings- en vernieuwingskosten in artikel 39, eerste lid,

letter a, van de verordening moet worden verstaan de prijs, welke aan een derde in het

economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het

bouwwerk waarvoor de vergunning werd verleend'. De Hoge Raad overwoog verder 'dat

zulks ook strookt met de bedoeling van de gemeentelijke wetgever, die klaarblijkelijk een

verband heeft willen leggen tussen de hoogte van het wegens de onderhavige dienst,

bestaande uit het verlenen van een bouwvergunning, geheven recht en de waarde van die

dienst, welk verband met de zojuist bedoelde prijs het beste wordt benaderd'.

Uit dit arrest blijkt dat tevens van de aannemingssom uitgegaan kan worden voor het

vaststellen van de bouwkosten, in de gevallen waarin het werk niet door een aannemer wordt uitgevoerd, maar door de eigenaar van een woning zelf.

De Hoge Raad heeft het voorgaande bevestigd in zijn arrest van 9 oktober 1991, nr. 27.576,

Belastingblad 1992, blz. 219. Een raming van de bouwkosten door de gemeente dient in

overeenstemming te zijn met de geraamde prijs welke aan een derde in het economische

verkeer zou moeten worden betaald.

Tot de bouwkosten kunnen niet worden gerekend kosten van werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning vereist is. Onderhoudskosten kunnen zodoende niet tot de bouwkosten worden gerekend, tenzij deze bouwvergunningplichtig zijn. Dit blijkt uit uitspraken van het Hof Leeuwarden van 17 september 1982, nr. 398/80 EI, Belastingblad 1983, blz. 238 en het Hof Amsterdam van 1 maart 1984, nr. 3902/81 EK III, Belastingblad 1985, blz. 84. Volgens Hof Arnhem moet de gemeente de aanvraag beoordelen voor het gehele project, ook indien slechts een deel van de bouwactiviteiten vergunningplichtig is, indien een belanghebbende, hoewel daartoe niet verplicht, de aanvraag voor een bouwvergunning uitstrekt tot het volledige project en het volledige bedrag van de bouwkosten. Voorts moet in zo'n geval tot de kosten van de bouwkundige werken worden gerekend datgene wat voor het functioneren en de gehele afwerking van het bouwwerk noodzakelijk is (Hof Arnhem 18 februari 2002, nr. 98/2038, Belastingblad 2002, blz. 1125).

Schetsplan

Het kan voorkomen dat, voordat een aanvraag tot het verlenen van een bouwvergunning

wordt ingediend, aan de hand van een schetsplan het oordeel van de afdeling bouw- en

woningtoezicht wordt gevraagd omtrent de kans op het verlenen van een bouwvergunning

voor een, op basis van dat schetsplan, uitgewerkt bouwplan.

Het kan besparing van kosten en moeite betekenen indien bij het ontwikkelen van een

bouwplan in een zo vroeg mogelijk stadium rekening wordt gehouden met de eisen die bij

het verlenen van de vergunning in acht moeten worden genomen. De werkzaamheden die

moeten worden verricht in verband met een dergelijke beoordeling vormen een onderdeel

van de werkzaamheden die ten behoeve van een aanvraag voor een bouwvergunning moeten worden verricht, indien het schetsplan niet vooraf ter beoordeling wordt voorgelegd. Daarom is in onderdeel 2.2.1 erin voorzien dat de leges een bepaald bedrag of percentage zullen bedragen van de leges die gevorderd worden ter zake van de behandeling van een aanvraag voor een lichte bouwvergunning, onderscheidenlijk reguliere bouwvergunning of

bouwvergunning eerste fase. Door de onderwerpelijke bepaling wordt bereikt dat indien wel een schetsplan ter beoordeling wordt voorgelegd doch dit schetsplan, om welke reden dan ook, niet leidt tot het indienen van een verzoek om een bouwvergunning, voor de beoordeling van het schetsplan toch leges kunnen worden geheven. Daarmee wordt een vergoeding verkregen voor de werkzaamheden die in verband met het beoordelen van het schetsplan zijn verricht. In onderdeel 2.2.2 is verder bepaald dat indien een bouwvergunning wordt aangevraagd voor een bouwplan waarvoor reeds eerder een oordeel is gegeven over het schetsplan, de bouwleges die ter zake van de vergunningaanvraag verschuldigd zijn, worden verminderd met de leges die voor het schetsplan zijn betaald.

Tarief bouwvergunningen

In de onderdelen 2.2.3 tot en met 2.2.3.5 is voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een bouwvergunning een tarief opgenomen dat een degressief karakter kan hebben. De achterliggende gedachte bij het opnemen van een degressief tarief is dat de te verrichten werkzaamheden niet evenredig toenemen met de bouwkosten. Het tarief is geregeld in de vorm van een (degressief) schijventarief.

Lichte bouwvergunning

In onderdeel 2.8.1.3 is voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken

van een lichte bouwvergunning een tarief opgenomen. Dit tarief heeft een degressief karakter hebben. In het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken is vastgelegd welke categorieën bouwwerken vergunningsvrij dan wel lichtbouwvergunningplichtig zijn. Indien een lichte bouwvergunning nodig is, vindt preventieve toetsing plaats op ruimtelijke kwaliteit (voorschriften van stedenbouwkundige aard) en constructieve veiligheid (artikel 44, tweede en derde lid, Woningwet).

Reguliere bouwvergunning

In onderdeel 2.2.3 is voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning een tarief opgenomen. Indien een bouwwerk niet vergunningvrij en niet licht-bouwvergunningplichtig is, is het regulier bouwvergunningplichtig (artikel 44, eerste lid, Woningwet). Naast de toetsing die ook bij aanvragen om een lichte bouwvergunning geschiedt, vindt bij een aanvraag om een reguliere vergunning integrale toetsing aan het Bouwbesluit plaats. In verband hiermee vergt een aanvraag om een reguliere bouwvergunning meer werkzaam heden van de gemeente.

Bouwvergunningen legalisering seizoensgebonden strandpaviljoen en seizoensgebonden strandgebouw voor watersportactiviteiten

In onderdeel 2.2.4 is voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning voor een seizoengebonden strandpaviljoen en seizoengebonden strandgebouw voor watersportactiviteiten een tarief opgenomen.

In het plan van aanpak voor de legalisering van de strandpaviljoens is uitgegaan dat het project kostendekkend moet zijn.

De tot heden geldende legesverordening gaat bij de berekening van de leges uit van de bouwkosten. Onder bouwkosten wordt verstaan de aanneemsom als bedoeld in de Uniforme administratieve voorwaarden (UAV 1989).

In de situatie waarin een aanneemsom ontbreekt zal, volgens onze legesverordening, uitgegaan moeten worden van een raming van de bouwkosten als bedoeld in het normblad NEN (Nederlandse Norm) 2631. Indien de bouwkosten niet kunnen worden bepaald aan de hand van gegevens kunnen er tabellen voor worden gehanteerd. Dit kan leiden tot juridische procedures over de gehanteerde tabellen indien er geen aanneemsom is. Om deze procedures te voorkomen en de strandpaviljoenhouders tegemoet te komen is besloten de legesverordening tijdelijk aan te passen met een aparte regeling voor de bouwleges voor de strandpaviljoens waarbij elk paviljoen in evenredigheid bijdraagt aan de totale kosten van het project bouwvergunningen strandpaviljoens. Het college heeft daarom besloten de leges voor de bouwvergunningverlening van de strandpaviljoens te baseren op de oppervlakte van de gebouwen met inbegrip van de overkappingen. Dit voorstel wordt gezien als een overgangsregeling, specifiek bedoeld voor de legalisering van deze strandpaviljoens.

Dit betekent dat het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het behandelen van een bouwaanvraag voor de legalisering van een seizoensgebonden strandpaviljoen en een seizoensgebonden strandgebouw voor watersportactiviteiten een bedrag van € 10,00 per m² brutovloeroppervlakte, inclusief overkappingen, met dien verstande dat per eenheid van 10 m² naar beneden wordt afgerond.

Gefaseerde vergunningverlening

De aanvrager van een reguliere bouwvergunning kan verzoeken om een vergunning in twee

fasen (artikel 56a, eerste lid, Woningwet). Het college van burgemeester en wethouders is

verplicht aan een dergelijk verzoek te voldoen. In de eerste fase vindt dan toetsing op

ruimtelijke kwaliteit plaats (bestemmingsplan, stedenbouwkundige voorschriften van de

bouwverordening en welstand). Voldoet het bouwplan aan de voorschriften, dan resulteert

een bouwvergunning eerste fase (artikel 56a, tweede lid, Woningwet). Vervolgens kan

belanghebbende een aanvraag voor een bouwvergunning tweede fase indienen. In deze fase vindt toetsing aan het Bouwbesluit en de overige voorschriften van de bouwverordening plaats. Indien het resultaat van de toetsing positief is, wordt een bouwvergunning tweede fase verleend (artikel 56a, derde lid, Woningwet). Aangezien de werkzaamheden met betrekking tot de onderscheiden vergunningen verschillen, spreekt het voor zich dat deze ook leiden tot afzonderlijke tariefstellingen in de tarieventabel van de legesverordening. In de onderdelen 2.3.1 en 2.3.3 zijn voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning eerste fase respectievelijk tweede fase aparte tarieven worden opgenomen.

Het kan voorkomen dat de beoordeling in de tweede fase leidt tot een (bouwtechnische)

wijziging in het bouwplan, die mogelijk invloed heeft op de constructieve veiligheid of

waardoor niet meer wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand, die in de eerste fase

zijn getoetst. Bij die toetsing kon de gemeente vanzelfsprekend geen rekening houden met de wijzigingen in de tweede fase. In zo'n geval van wijziging van het bouwplan zal het niet

nodig zijn om voor het gehele bouwplan opnieuw de procedure voor de eerste fase te

doorlopen. Die procedure zal echter wel opnieuw moeten worden doorlopen voorzover het

de ruimtelijke relevante wijzigingen van het bouwplan waarmee de gemeente eerder heeft

ingestemd betreft. Dit komt geheel voor risico van belanghebbende. Het college stelt daartoe belanghebbende in de gelegenheid een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase in te dienen (artikel 56a, achtste lid, Woningwet). In onderdeel 2.3.2 is hiervoor een tariefstelling opgenomen. Het spreekt voor zich dat een nieuwe toetsing opnieuw werk en kosten voor de gemeente met zich brengt. Naar verwachting zal deze toetsing echter minder werk betekenen dan de primaire aanvraag. Bovendien zal het niet (altijd) een volledige hertoetsing behoeven te zijn.

Wijziging

In onderdeel 2.5.1 is een regeling opgenomen voor de situatie dat de behandeling van de

aanvraag reeds is afgerond en de vergunning is verleend maar nog geen gebruik is gemaakt van de vergunning. De bouw is dus nog niet aangevangen. Indien de aanvrager nu het oorspronkelijke bouwplan wil wijzigen zal opnieuw een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning ingediend moeten worden, waarvoor opnieuw leges gerelateerd aan de bouwkosten betaald zouden moeten worden. Wanneer de wijzigingen ten opzichte van het vorige bouwplan gering zijn zullen de werkzaamheden die door de gemeente verricht moeten worden gering zijn. In die gevallen kan het gerechtvaardigd zijn slechts een bedrag aan leges te vragen dat in relatie staat tot de beperktere werkzaamheden.

Onderdeel 2.5.1 leidt ertoe dat, indien de bouwkosten van het gewijzigde plan meer

bedragen dan het oorspronkelijke plan, de bouwleges zullen worden berekend naar rato van

de nieuwe, hogere, bouwkosten onder aftrek van de leges die voor de oorspronkelijke

vergunning zijn betaald. Indien de bouwkosten na de wijziging lager zullen zijn dan de

oorspronkelijke bouwkosten bestaat geen reden tot teruggaaf van leges. Immers, ook terzake van die wijziging zullen werkzaamheden verricht moeten worden. Daarom voorziet

onderdeel 2.5.1 erin dat bij een verlaging van de bouwkosten toch een bepaald bedrag aan

leges verschuldigd is.

Onderdeel 2.5.1 is niet van toepassing indien het bouwplan in grote mate afwijkt van het

oude bouwplan.

Teruggaaf op aanvraag

In de onderdelen 2.5.2.1 tot en met 2.5.2.6 is een aantal situaties geregeld waarin op aanvraag teruggaaf van een gedeelte van de geheven leges verleend kan worden. In onderdeel 2.5.2.1 gaat het om de situatie dat de gevraagde vergunning is verleend maar de bouwplannen niet worden uitgevoerd. De werkzaamheden ter beoordeling van de vergunningaanvraag zijn wel verricht, maar de werkzaamheden verbonden aan het houden van toezicht behoeven niet verricht te worden, terwijl bij het vaststellen van het tarief wel met de kosten daarvan rekening is gehouden. Daarom kan worden besloten een deel van de geheven leges terug te betalen. Het is wel van belang dat de vergunning wordt ingetrokken, omdat anders teruggaaf plaatsvindt terwijl de aanvrager vervolgens alsnog met de bouw zou kunnen aanvangen. In onderdeel 2.5.2.1 is bepaald binnen welke termijn na verlening van de vergunning nog recht bestaat op teruggaaf.

Onderdeel 2.5.2.2 ziet op de situatie dat de aanvraag wordt ingetrokken binnen een maand na het in behandeling nemen van de aanvraag maar voor het verlenen van de vergunning. De gemeente heeft in die situatie vermoedelijk niet alle werkzaamheden verricht zodat van een deel van de geheven leges teruggaaf verleend kan worden.

Onderdeel 2.5.2.3 is vrijwel gelijk aan onderdeel 2.5.2.2. Het enige verschil is dat de aanvraag wordt ingetrokken na het verstrijken van een maand na het in behandeling nemen van de aanvraag.

Vermoedelijk zullen dus al meer werkzaamheden zijn verricht dan in de situatie van 2.5.2.2. Het te hanteren percentage is in 2.5.2.3 dan ook lager dan dat in 2.5.2.2.

De situatie van onderdeel 2.5.2.4 doet zich voor indien de aanvraag niet leidt tot het verlenen van de vergunning. Ook hier zullen de controlewerkzaamheden niet worden verricht, hetgeen een lager tarief rechtvaardigt.

Overschrijven bouwvergunning

Onderdeel 2.5.3 kent een tarief voor het overschrijven van een bouwvergunning. Dit doet zich voor indien de bouwvergunning aan A is verleend maar B wil uiteindelijk (hetzelfde bouwwerk) gaan bouwen. Dan kan de vergunning worden overgeschreven van A op B.

Verhogingen in verband met bestemmingsplanwijzigingen

In een aantal gevallen wordt het in eerdere onderdelen berekende bedrag nog verhoogd. Dit zal zich voordoen in situaties waarin gemeenten voor het afgeven van bouwvergunningen een vrijstelling c.q. ontheffing van het geldende bestemmingsplan moeten verlenen, omdat de bouwwerken niet in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan. De procedure hiervoor is met ingang van 3 april 2000 gewijzigd (Wet van 1 juli 1999, Stb. 302; inwerkingtreding geregeld bij KB van 24 december 1999, Stb. 2000, 9).

Heeft de aanvraag betrekking op een bouwplan dat niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, dan kan het college met toepassing van de artikelen 11, 15, 17 of 19, eerste, tweede of derde lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 2000, 8) of artikel 50, vierde, vijfde of zesde lid, van de Woningwet, de bouwvergunning toch verlenen, door vrijstelling c.q. ontheffing te

verlenen van het geldende en in sommige gevallen het toekomstige bestemmingsplan.

Artikel 11 gaat over een zogenaamde wijzigingsbevoegdheid, artikel 15 over een zogenaamde binnenplanse vrijstelling en artikel 17 over een tijdelijke vrijstelling. Artikel 19 kent drie leden, die elk een afzonderlijke procedure inhouden.

Artikel 19, eerste lid betreft de zogenaamde zelfstandige projectprocedure.

Het tweede lid betreft de zogenaamde aangewezen projectprocedure en het derde lid de

algemene vrijstellingsregeling. Artikel 19, lid 1: de zelfstandige projectprocedure.

De gemeenteraad (of het college van burgemeester en wethouders krachtens delegatie)

kan vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, indien het een project betreft

dat is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten

een verklaring van geen bezwaar is ontvangen. De gemeente geeft zelf aan voor welke

projecten zij deze procedure wil toepassen, dan wel een procedure tot planherziening wil

starten.

Vrijstelling kan alleen worden verleend indien het een actueel bestemmingsplan betreft (niet

ouder dan 10 jaar). Is het bestemmingsplan ouder dan 10 jaar dan kan vrijstelling worden

verleend, mits de gemeente vrijstelling van de herzieningsplicht heeft gekregen, een

ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd of een voorbereidingsbesluit is genomen.

Artikel 19, lid 2: de aangewezen projectprocedure

Het college kan vrijstelling van het geldende bestemmingsplan verlenen voor door de

provincie (gedeputeerde staten) aangewezen categorieën van gevallen, zonder dat een

verklaring van geen bezwaar nodig is. Gedeputeerde staten kunnen daarbij echter bepalen

onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van geen bezwaar nodig is. Te denken

valt hierbij aan gevallen waarin belanghebbenden hun zienswijze over de voorgenomen

vrijstelling naar voren hebben gebracht. Ook hierbij is een goede ruimtelijke onderbouwing

nodig.

Artikel 19, lid 3: de algemene vrijstellingsregeling

Het college kan eveneens vrijstelling van het geldende bestemmingsplan verlenen in de

gevallen genoemd in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (gewijzigd bij KB van 19

oktober 1999, Stb. 447). In deze gevallen kan het college zonder verklaring van geen

bezwaar zelfstandig op een verzoek beslissen. Op projecten die niet onder artikel 19,

tweede of derde lid vallen, is het eerste lid van toepassing. Gemeenten zijn vrij om hiervan

voor elk project gebruik te maken, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

Artikel 50, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat de beslissing op een aanvraag om

bouwvergunning wordt aangehouden indien er geen grond is de bouwvergunning te

weigeren en voor het betreffende gebied een plan in voorbereiding is. Op grond van artikel

50, vierde lid, kan het college de bouwvergunning toch verlenen indien het bouwplan niet in

strijd is met het toekomstige plan, dan wel met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid.

Indien het bouwplan in strijd is met het toekomstige plan, kan het college toch de

bouwvergunning verlenen, indien:

• het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van

gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen (artikel 50, vijfde lid);

• het een bouwvergunning als bedoeld in artikel 45 betreft (artikel 50, zesde lid, onder a).

Artikel 45 van de Woningwet betreft een bouwvergunning voor een woonkeet, een tijdelijk

bouwwerk of waarvoor een tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de

Ruimtelijke Ordening kan worden verleend;

• het een geval als bedoeld in artikel 19, tweede of derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke

Ordening betreft (artikel 50, zesde lid, onder b).

Het voorgaande betekent dat aan de verlening van de vergunning een uitgebreidere

procedure voorafgaat, hetgeen extra kosten voor de gemeente meebrengt. De onderdelen

2.7.2 en 2.7.1 geven de gemeente de mogelijkheid deze kosten te verhalen op de

aanvrager van de bouwvergunning. Dit gebeurt door het ingevolge de onderdelen 2.2.3,

2.3.1, 2.3.2, 2.3.3 of 2.8.1.3 berekende legesbedrag te verhogen met het tarief genoemd in

de onderdelen 2.7.1 of 2.7.2. Daarbij zijn de volgende situaties te onderscheiden:

1.gevallen waarin een extra afweging, maar geen verklaring van geen bezwaar van

gedeputeerde staten nodig is (meestal bij artikel 11, meestal bij artikel 15, bij artikel 17,

bij artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en bij artikel 50, vierde

lid Woningwet);

2.gevallen waarin een extra afweging en een verklaring van geen bezwaar van

gedeputeerde staten nodig is (in sommige gevallen bij artikel 11, in sommige gevallen

bij artikel 15 en altijd bij artikel 16 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening);

3.gevallen waarin een goede ruimtelijke onderbouwing wordt vereist en een verklaring

van geen bezwaar van gedeputeerde staten nodig is (artikel 19, eerste lid en tweede lid,

van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 50, vijfde lid, van de Woningwet).

Het zal praktisch gezien niet gemakkelijk zijn aan te geven of alle genoemde situaties tot

meerkosten bij de gemeenten leiden. Bij de situaties bedoeld onder 3 zal dit zeker het geval

zijn.

Aangenomen is dat het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar niet zal leiden tot

substantiële meerkosten. De provincies mogen hiervoor geen leges aan de gemeenten in

rekening brengen (Hoge Raad 11 juni 1997, nr. 31.253, Belastingblad 1997, blz. 739).

Uit het voorgaande blijkt dat het bedrag aan leges terzake van het in behandeling nemen

van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning uit meerdere componenten

kan bestaan:

1.het bedrag voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van een

bouwvergunning (het basisbedrag);

2.het onder 1 genoemde bedrag wordt verhoogd ingevolge onderdeel 2.7, indien het

bouwplan niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, zodat door

het college een vrijstelling c.q. ontheffing van dat bestemmingsplan verleend moet

worden. Met toepassing van onderdeel 2.7 kunnen de extra kosten als gevolg van de

uitgebreidere procedure in rekening worden gebracht;

Verhogingen in verband met toetsing aan welstandscriteria

De gemeenteraad heeft een welstandscommissie benoemd die het college adviseert of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats waarvoor een aanvraag om bouwvergunning is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand. Welstandscriteria zijn vastgesteld per gebiedsdeel.

Daarom zal in de meeste gevallen een welstandstoets moeten plaatsvinden. Er is geen apart tarief hiervoor opgenomen. De kosten die samenhangen met de toetsing aan de welstandscriteria zijn onderdeel van het tarief van een bouwvergunning.

Bij de lichte bouwvergunning kan de toets aan welstandscriteria door het college zelf dan wel door een welstandscommissie plaatsvinden. Bij de reguliere bouwvergunning is inschakeling van de welstandscommissie verplicht.

Verhoging in verband met verstrekking onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid

Het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning regelt dat bij de aanvraag van de

bouwvergunning een onderzoeksrapport inzake de bodemgesteldheid wordt verstrekt (paragraaf 1.2.6, onderdeel e, van de bijlage bij het Besluit). Ingevolge artikel 8, derde lid, van de Woningwet

(2003) heeft dit uitsluitend betrekking hebben op bouwwerken:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven,

  • b.

    voor het bouwen waarvan een reguliere bouwvergunning vereist is, en

i die de grond raken, of

ii ten aanzien waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Bij een lichte bouwvergunning is derhalve geen onderzoeksrapport vereist. Dit lijdt slechts

uitzondering in de zeer uitzonderlijke situatie dat een redelijk vermoeden bestaat dat de bodem ernstig is verontreinigd (artikel 52a, eerste lid, van de Woningwet). Indien een reguliere bouwvergunning in twee fasen wordt aangevraagd, vindt de beoordeling van een onderzoeksrapport bodemgesteldheid plaats in de tweede fase (paragraaf 1.3.2 van de bijlage bij het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning). In onderdeel 2.11 is hiervoor een tariefbepaling opgenomen.

Verhoging in verband met illegale bouw

In de tarieventabel zijn geen bepalingen opgenomen voor het toepassen van een verhoging op de bouwleges in de gevallen dat de bouw zonder vergunning is aangevangen of voltooid. Ingeval de bouw zonder vergunning is aangevangen zullen veelal de werkzaamheden op last van bouw- en woningtoezicht moeten worden stilgelegd. Nadat belanghebbende een bouwvergunning heeft aangevraagd en deze is verleend, mag hij de bouwwerkzaamheden voortzetten. Ook indien de bouw reeds is voltooid, zal het gewenst zijn alsnog te toetsen of het bouwwerk aan de wettelijke voorschriften voldoet.

Dergelijke vergunningprocedures kunnen voor de gemeente extra kosten met zich brengen. Het is mogelijk te achten hiervoor een verhoging op de bouwleges toe te passen (vergelijk Hoge Raad 8 februari 1995, nr. 30.064, Belastingblad 1995, blz. 271, inzake verhoging leges in verband met vermissing paspoort). Overigens zou - zonder dat extra kosten behoeven te worden gemaakt – een verhoging ook verdedigbaar zijn, indien een hogere tariefstelling beter past bij het gemeentelijk beleid terzake. Zie de wetsgeschiedenis van de met ingang van 1 januari 1995 gewijzigde materiële belastingbepalingen van de Gemeentewet. Het beleid van de gemeente zal erop gericht zijn illegale bouw tegen te gaan. Overigens kan dit beleid ook worden gerealiseerd door toepassing van bestuursdwang (vergelijk Hof Leeuwarden 4 oktober 2002, nr. 68/02, LJN: AE8624). Indien tot een verhoging van de bouwleges wordt besloten zonder dat extra kosten aannemelijk kunnen worden gemaakt, moet worden gelet op de mate van kostendekking van de totale legesverordening of eventueel een groep van diensten binnen die verordening. Om die reden is vooralsnog zo’n tariefbepaling niet opgenomen.

Bouwvergunning van rechtswege

Voor de verschillende bouwvergunningen gelden verschillende afhandelingtermijnen (beslistermijnen).

Op een aanvraag om een lichte bouwvergunning moet in beginsel binnen zes weken worden beslist.

Voor een reguliere bouwvergunning geldt in beginsel een beslistermijn van 12 weken. Die

beslistermijn kan eenmaal voor ten hoogste zes weken worden verlengd. De totale

afhandelingstermijn van een aanvraag om een gefaseerd te verlenen bouwvergunning is voor zowel de eerste als de tweede fase zes weken, dus samen gelijk aan de afhandelingstermijn van een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning, met de mogelijkheid van verlenging met zes weken in elke fase. Voor een gewijzigde aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase is de beslistermijn vier weken.

Indien niet tijdig op een aanvraag om een bouwvergunning wordt beslist, wordt die geacht van rechtswege te zijn verleend. De vraag komt dan op of desondanks leges kunnen worden geheven. Hieraan is bij de herziening van de Woningwet (1992) aandacht besteed. De bewindslieden van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) hebben in dat verband opgemerkt dat legesheffing niet in de rede ligt indien sprake is van werkelijk 'stilzitten' van een gemeente. Legesheffing zou dan in strijd zijn met behoorlijk bestuur (Kamerstukken II 1988/89, 20066, nr. 9, p. 30). Dit betekent echter niet dat legesheffing achterwege moet blijven als een bouwvergunning van rechtswege wordt verleend. De leges zijn immers (reeds) verschuldigd terzake van het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning. Indien

een bouwvergunning van rechtswege wordt verleend en de gemeente aannemelijk maakt dat de aanvraag in behandeling is genomen, kunnen leges worden geheven (vergelijk Hof Arnhem 1 februari

2002, nr. 01/00943, LJN-nummer AD9872). Wel kan het redelijk zijn om een teruggaaf te verlenen indien bepaalde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd (vergelijk Hof Arnhem 8 november 2001, nr. 99/1821, LJN-nummer AD6167, Belastingblad 2002/ 552). Indien de legesverordening niet in een teruggaafbepaling voorziet, kan in voorkomend geval ook de zogenaamde hardheidsclausule van artikel 63 Awr worden toegepast.

2.10 Aanlegvergunningen

Op basis van de artikelen 14 of 21, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is het mogelijk dat in het bestemmingsplan is bepaald dat met betrekking tot het uitvoeren van bepaalde werken (geen bouwwerken zijnde), of werkzaamheden, vooraf een aanlegvergunning verleend moet worden.

Ingevolge dit onderdeel brengt de gemeente leges in rekening voor het in behandeling nemen van aanvragen tot het verkrijgen van een aanlegvergunning.

Zijn de werken of werkzaamheden in overeenstemming met een in voorbereiding zijnd

bestemmingsplan, maar in strijd met het geldende bestemmingsplan, dan kan het college ingevolge artikel 46, zesde, zevende, achtste en tiende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling van het geldende bestemmingsplan verlenen en vooruitlopen op het toekomstige bestemmingsplan.

De procedure komt overeen met die van artikel 50 van de Woningwet. Artikel 46, tweede lid en vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bepalen dat de beslissing op een aanvraag om aanlegvergunning wordt aangehouden indien er geen grond is de aanlegvergunning te weigeren en voor het betreffende gebied een plan in voorbereiding is, dan wel het betreffende gebied behoort tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988 waarvoor nog geen ter bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan geldt. Op grond van artikel 46, zesde lid, kan het college, in afwijking van het tweede lid, de aanlegvergunning toch verlenen indien het werk of de werkzaamheid niet in strijd is met het toekomstige plan, dan wel met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid. Indien het werk of de werkzaamheid in strijd is met het toekomstige plan, kan het

college toch de aanlegvergunning verlenen, indien:

• het werk of de werkzaamheid is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen (artikel 46, zevende lid);

• het een werk of werkzaamheid betreft waarvoor een tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan worden verleend (artikel 46, achtste lid, onder a);

• het een geval als bedoeld in artikel 19, tweede of derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening betreft (artikel 46, achtste lid, onder b).

Op grond van artikel 46, tiende lid, kan het college, in afwijking van het vierde lid, de

aanlegvergunning toch verlenen indien het werk of de werkzaamheid niet strijdt met het toekomstige plan strekkende ter bescherming van het stads- en dorpsgezicht en vooraf een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten is ontvangen.

Het voorgaande betekent dat aan het verlenen van de aanlegvergunning een uitgebreidere procedure voorafgaat, hetgeen extra kosten voor de gemeente meebrengt. Op basis van dit onderdeel kunnen deze kosten verhaald worden op de aanvrager van de aanlegvergunning. Met betrekking tot de tariefstelling is eenzelfde onderscheid gemaakt als bij de verhogingen bij de leges voor bouwvergunningen (zie de onderdelen 2.5.1 en 2.5.2).

Zoals hiervoor onder 'Bouwvergunningen' reeds is opgemerkt, kan de provincie voor het afgeven van verklaringen van geen bezwaar geen leges in rekening brengen.

Net als bij de bouwvergunningen kan het te heffen legesbedrag voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een aanlegvergunning uit twee componenten bestaan: het basisbedrag én het bedrag ter dekking van de extra kosten voor de gemeente als gevolg van de uitgebreidere procedure.

2.10.2 Bestemmingswijzigingen

De situatie kan zich voordoen dat iemand een verzoek doet bij de gemeente tot wijziging van de op zijn grond rustende bestemming, zonder dat er een bouw- of aanlegvergunning wordt aangevraagd of een melding wordt gedaan. Is nu deze wijziging in strijd met het geldende bestemmingsplan, dan kan het college van burgemeester en wethouders op basis van de artikelen 11, 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verlenen van dat bestemmingsplan. De gemeentelijke kosten voor deze procedure kunnen verhaald worden via het heffen van leges op basis van deze onderdelen.

2.12. Vergunningen in verband met brandveiligheid

De Woningwet schrijft in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, ten vierde, voor dat de bouwverordening voorwaarden moet bevatten die het brandveilig gebruik van bouwwerken regelen. In de bouwverordening is het mogelijk gemaakt het brandveilig gebruik te regelen met een zogenaamde 'gebruiksvergunning'.

Bij bepaalde bouwwerken waarbij een verhoogde kans bestaat op het uitbreken van brand dan wel een verhoogde kans bestaat op negatieve gevolgen van een eenmaal uitgebroken brand, is ingebruikneming daarvan slechts mogelijk nadat een gebruiksvergunning is verkregen.

Het betreft hier dus vergunningen die los staan van de bouwvergunningen. In dit onderdeel is voor het verstrekken van gebruiksvergunningen een tarief opgenomen. De gebruiksvergunningen hebben uitsluitend betrekking op bouwwerken in de zin van de Woningwet. Hieronder vallen bij voorbeeld niet hotel-boten, opslagschepen en drijvende restaurants.

Gemeenten kunnen in een brandbeveiligingsverordening regelen dat het gebruik van dergelijke inrichtingen uitsluitend is toegestaan indien daarvoor een vergunning is verleend.

Ingevolge dit onderdeel kunnen voor dergelijke vergunningen leges in rekening gebracht worden.

Daarnaast is naast een vast tarief een opslag per respectievelijk m² als opbouw-en openingsdagen gerekend. Hiermee wordt bereikt dat het tarief meer afgestemd is op de hoeveelheid werk die verricht moet worden om de gevraagde vergunning te verlenen.

2.13 Sloopvergunning, sloopmelding en sloopveiligheidsplan

In dit onderdeel zijn nog tarieven opgenomen voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een sloopvergunning en het in behandeling nemen van een sloopmelding.

Onderdeel 2.13 hangt samen met het feit dat ter uitvoering van het bepaalde in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, van de Woningwet in hoofdstuk 8 van de bouwverordening een sloopvergunningstelsel is opgenomen.

Bij het aanvragen van een sloopvergunning kan de gemeente in bepaalde gevallen eisen dat een sloopveiligheidsplan bij de aanvraag gevoegd wordt. Hier kunnen net als bij het bouwveiligheidsplan de kosten van het beoordelen van dat plan middels een opslag worden doorberekend.

Titel 3

Dienstverlening vallend onder Europese Dienstenrichtlijn

Europese Dienstenrichtlijn

Algemeen

Ter bevordering van de vrijheid van vestiging en de vrije verrichting van grensoverschrijdende

diensten streeft de Europese Dienstenrichtlijn (EDR) naar:

  • -

    vereenvoudiging van administratieve procedures

  • -

    de opheffing van belemmeringen voor dienstenactiviteiten en

  • -

    vergroting van het wederzijdse vertrouwen tussen lidstaten onderling en van dienstverrichters en

consumenten in de interne markt.

(Richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU L 376.)

Eind 2006 is de EDR in werking getreden. Deze moet 28 december 2009 geïmplementeerd zijn in de Nederlandse regelgeving. De EDR heeft consequenties voor de legesheffing voor die vergunningstelsels die onder haar reikwijdte vallen.

Wanneer valt vergunningstelsel onder de EDR?

Een vergunningstelsel valt alleen onder de EDR als het vergunningstelsel specifiek is gericht op dienstverrichters of dienstverleners. Een algemeen vergunningstelsel (bijv. de omgevingsvergunning voor bouw- of aanlegactiviteiten) valt niet onder de EDR omdat dit zich niet uitsluitend richt op dienstverrichters/dienstverleners, maar ook op particuliere burgers. Ook bevat de EDR een aantal uitgezonderde gebieden. Alle modelverordeningen zijn gescreend op toepassing van de EDR. Daaruit is een aantal vergunningstelsels naar voren gekomen, die onder de EDR vallen. Wij hebben die ‘afgezonderd’ in titel 3 van de tarieventabel leges. Als een gemeente nog andere vergunningstelsels kent dan die in de modelverordeningen zijn opgenomen, zal zij deze zelf moeten toetsen aan de EDR.

Als het vergunningstelsel daaronder valt en de gemeente heft hiervoor leges, dan moet deze ook in titel 3 van de tarieventabel worden opgenomen.

EDR en leges

De EDR heeft geen betrekking op belastingen. Artikel 13, tweede lid, EDR bepaalt dat eventuele kosten voor de aanvragers in verband met hun vergunningaanvraag redelijk zijn en evenredig met de kosten van de vergunningsprocedures in kwestie en de kosten van de procedures niet mogen overschrijden. Dit betekent dat legesheffing mogelijk is. De kostentoerekening hoeft niet op individuele basis plaats te vinden. De EDR laat toe dat vaste (forfaitaire) bedragen voor dienstverlening in verband

met vergunningprocedures worden gehanteerd, mits die forfaitaire kosten zijn gebaseerd op

gemiddelde kosten.

EDR en kruissubsidiëring

Door de formulering van de artikel 13, tweede lid, van de EDR is kruissubsidiëring alleen nog toegestaan binnen clusters van sterk samenhangende vergunningstelsels. Dit betreft alleen de diensten aan dienstverrichters waarop de EDR van toepassing is. Wij hebben die in titel 3 opgenomen.

Elk hoofdstuk van titel 3 dient de gemeente te controleren op kostendekkendheid. Indien uit controle blijkt dat er op het betreffende vergunningstelsel of samenhangende vergunningstelsels winst wordt gemaakt, dienen de tarieven te worden aangepast tot of onder 100% kostendekkendheid.

Hoofdstuk 1 Horeca

Op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet (Stb. 2000, 185) is het verboden zonder

vergunning van het college van burgemeester en wethouders een horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen. Het gaat dan om het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse (horecabedrijf) of voor gebruik elders dan ter plaatse (slijtersbedrijf).

Voor het afgeven van dergelijke vergunningen kunnen gemeenten leges heffen en daarbij zelf de hoogte van de te heffen leges vaststellen. In onderdeel 3.1.1 is hiervoor een tariefbepaling opgenomen.

Indien een inrichting een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning gegeven omschrijving, is de vergunninghouder verplicht bedoelde wijziging binnen één maand bij burgemeester en wethouders te melden. Burgemeester en wethouders verstrekken, indien nog aan de ten aanzien van de inrichting gestelde eisen wordt voldaan, een gewijzigde vergunning, waarin de omschrijving is aangepast aan de nieuwe situatie

Onderdeel 3.1.3 bevat een tariefbepaling voor ontheffingen als bedoeld in artikel 35 van de Drank- en Horecawet. Hiervoor kan de gemeente zelf de hoogte van de leges bepalen met inachtneming van het uitgangspunt van maximale kostendekking. Het Algemeen uitvoeringsbesluit Drank- en Horecawet, waarin voorheen de tarieven voor ontheffingen stonden is op 1 november 2000 ingetrokken.

Hoofdstuk 2 Organiseren van evenementen of markten

Dit hoofdstuk bevat een evenementenvergunning, een snuffelmarktvergunning en een vergunning voor het organiseren van een markt (vergunning organisatie).

Het expliciet noemen van deze vergunningen houdt verband met de Europese Dienstenrichtlijn, waaronder deze vergunningstelsels vallen. Wij beschouwen deze vergunningen als samenhangende vergunningstelsels. Daarom zijn ze in één hoofdstuk geplaatst. Onderdeel 3.2.1 is afgestemd op de verschillende evenementen die in de APV worden genoemd. Hierin komt de omvang van het evenement tot uitdrukking, wat een tariefdifferentiatie mogelijk maakt. Voor een verwijzing naar de jaarlijkse evenementenlijst is afgezien, hoewel dit de duidelijkheid in de regelgeving ten goede zou komen.

In dit verband wordt nog verwezen naar de toelichting op artikel 4 van de verordening, waarin is ingaan op de opname van de vrijstelling en de (on)mogelijkheid van een vrijstelling voor ANBI’s. De ultieme (rechterlijke) toets is of de verordening niet leidt tot een onredelijke en willekeurige heffing die de wetgever bij het geven van de bevoegdheid tot heffen niet bedoeld kan hebben.

Hoofdstuk 3 Prostitutiebedrijven

Indien een gemeente een vergunningstelsel kent voor prostitutiebedrijven, kan ze hiervoor deze tariefbepalingen opnemen. Ook dit vergunningstelsel valt onder de Europese Dienstenrichtlijn.

Hoofdstuk 4 Splitsingsvergunning woonruimte

De gemeenteraad kan gebouwen aanwijzen waarvoor in bepaalde gevallen het verbod geldt om het recht op het gebouw te splitsen in appartementsrechten, zonder een daartoe strekkende vergunning (de splitsingsvergunning van artikel 33 van de Huisvestingswet). Hiervoor is in hoofdstuk 4 een tarief opgenomen. Screening van de model-Huisvestingsverordening, waarin de vergunningen zijn uitgewerkt, heeft uitgewezen dat die vergunning onder de Europese Dienstenrichtlijn valt.

Hoofdstuk 5 Leefmilieuverordening

In dit hoofdstuk kunnen voor een ontheffing of vergunning op grond van een in de gemeente geldende leefmilieuverordening worden opgenomen. Omdat de gemeente geen leefmilieuverordening kent, is afgezien van het opnemen van een tarief.

Hoofdstuk 6 Brandbeveiligingsverordening

De Brandbeveiligingsverordening regelt de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk is geregeld. De gebruiksvergunning op grond van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken gaat op in de omgevingsvergunning (artikel 2.1, eerste lid, onder d, Wabo). Gemeenten kunnen in een brandbeveiligingsverordening regelen dat het gebruik van inrichtingen die niet vallen onder de omgevingsvergunning uitsluitend is toegestaan indien daarvoor een vergunning is verleend. Bij het gebruiksvergunningensysteem van de brandbeveiligingsverordening gaat het om 'niet-bouwwerken'.

Het kan gaan om bijvoorbeeld een omheind weiland of een los met de wal verbonden drijvend hotel of discotheek. In de meeste gevallen zal de gebruiksvergunning worden aangevraagd door dienstverrichters of dienstverleners in de zin van de EDR. In verband hiermee is de gebruiksvergunning in deze titel geregeld.

Op grond van hoofdstuk 6 is voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor deze vergunningen een vast bedrag aan leges verschuldigd. Het is mogelijk om naast een vast tarief een opslag per m² te rekenen. Hiermee kan bereikt worden dat het tarief meer afgestemd is op de hoeveelheid werk die verricht moet worden om de gevraagde vergunning te verlenen. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Hoofdstuk 7 In deze titel niet benoemde vergunning, ontheffing of andere beschikking

In hoofdstuk 7 zijn (nog) geen tarieven opgenomen voor diensten die niet in één van de eerdere hoofdstukken van deze titel afzonderlijk zijn benoemd.