Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening marktgelden 2015

Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening marktgelden 2015

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 september 2014;

gelet op de overwegingen van de commissie Bestuur en Middelen van 7 oktober 2014;

gelet op artikel 216 en 229 eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

Verordening marktgelden 2015

1.1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    dag: de periode van 9.00 uur tot 16.00 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt;

  • b.

    maand: een kalendermaand;

  • d.

    kwartaal: de periode van drie aaneengesloten volle kalendermaanden;

  • c.

    kalenderjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december;

  • d.

    kilowattuur: de arbeid die wordt verricht of de energie die wordt verbruikt als een vermogensbron een kilowatt (1.000 watt) gedurende 1 uur moet leveren.

  • e.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort;

  • f.

    markt: de door het college ingestelde warenmarkt;

  • g.

    marktterrein: het terrein waar de markt wordt gehouden;

  • h.

    standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • i.

    vaste standplaats: de standplaats die tot wederopzegging ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;

  • j.

    dagplaats: de standplaats de per marktdag ter beschikking wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste standplaats is aangewezen dan wel ingenomen;

  • k.

    ambtenaar belast met de heffing: de gemeenteambtenaar die door het college is aangewezen als de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen.

1.2 NORMSTELLING

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam "marktgelden" wordt een recht geheven voor het innemen van een standplaats op de als marktterrein aangewezen gemeentegrond en voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, en de daarmee verband houdende handelingen en/of het gebruik van verstrekte hulpmiddelen.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. Dit recht wordt geheven van degene aan wie een standplaats op het marktterrein is toegewezen.

Artikel 4 Heffingsmaatstaf en belastingtarief

  • 1. Het recht als bedoeld in artikel 2 bedraagt:

    a.voor een vaste standplaats:

    per kalenderjaar € 49,70 per toegewezen m2

    per kwartaal € 13,70 per toegewezen m2

    b.voor een dagplaats, per dag € 1,50 per toegewezen m2

    c.voor de elektrakosten per toegewezen vaste en dagstandplaats

    € 0,35 per kilowattuur.

  • 2. Voor de berekening van het recht wordt een gedeelte van de in het eerste lid bedoelde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 5 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. Het recht als bedoeld in artikel 2 is verschuldigd bij het begin van het kalenderjaar, het kwartaal of de dag.

  • 2. Indien het recht wordt bepaald per kwartaal als bedoeld in artikel 4, eerste lid, letter a, en de belastingplicht in de loop van het kwartaal eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel derde gedeelten van het ingevolge artikel 4, eerste lid, letter a, berekende bedrag als er na het tijdstip van beëindiging van de belastingplicht nog volle maanden overblijven.

Artikel 6 Wijze van heffing

Het recht wordt geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een nota of andere schriftuur, waarop het gevorderde bedrag is vermeld.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet het recht, ingeval de kennisgeving als bedoeld in artikel 6 wordt uitgereikt, worden betaald op het moment van uitreiken van de in artikel 6 bedoelde kennisgeving.

  • 2. Ingeval de kennisgeving wordt toegezonden, moet het recht worden betaald binnen 14 dagen na dagtekening van de schriftelijke kennisgeving.

  • 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van marktgelden.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van marktgelden wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Teruggaaf

Indien de belastingplicht voor een toegewezen vaste jaarplaats in de loop van het kalenderjaar wordt beëindigd, doordat de toewijzing wordt ingetrokken, wordt teruggaaf verleend over zoveel twaalfde gedeelten van het ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a berekende bedrag, als er na het tijdstip van beëindiging nog volle kalendermaanden in het kalenderjaar overblijven.

1.3 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 11 Bevoegdheden

De ‘ambtenaar belast met de heffing’ is belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    • 1.

      De ‘Verordening marktgelden 2014’, vastgesteld bij raadsbesluit van 6 november 2013, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening marktgelden 2015”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 november 2014
De griffier,
De voorzitter,

2 TOELICHTING OP DE VERORDENING

2.1 ALGEMEEN

De verordening marktgelden is gebaseerd op artikel 229 eerste lid onder aanhef en sub a en b van de Gemeentewet. Hier wordt geregeld dat de gemeente rechten kan heffen over het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of onderhoud zijn en voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.

2.2 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van in de belastingverordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

Ad g

Op basis van artikel 160 lid 1 onder h, is het college bevoegd tot het instellen van marktdagen. Een marktdag wordt in de verordening aangemerkt als markt. Het college heeft voor Zandvoort een warenmarkt ingesteld.

Ad i, j en k

Markthandelaren krijgen op de markt een ruimte aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel. Zandvoort kent twee type standplaatsen, een vaste standplaats en een dagplaats. De vaste standplaats is voor handelaren die wekelijks op de markt aanwezig zijn. Handelaren die Zandvoort niet vast bezoeken komen in aanmerking voor een dagplaats.

Ad l

Artikel 231 lid 2 sub b van de Gemeentewet regelt dat de bevoegdheden en verplichtingen die op rijksniveau gelden voor de inspecteur overeenkomstig gelden voor de ambtenaar die belast is met de heffing van de gemeentelijke belastingen. Deze ambtenaar wordt op grond van artikel 232 lid 2 sub a van de Gemeentewet aangewezen door het college.

Artikel 2 Belastbaar feit

Het belastbaar feit dat tot heffing van marktgeld kan leiden, is het hebben van een standplaats op de markt. Het recht wordt geheven voor het gebruik van een gedeelte van de gemeentegrond dat als marktterrein is aangewezen alsmede een vergoeding per standplaats voor de afname van elektriciteit

Artikel 3 Belastingplicht

Degene die een standplaats is toegewezen, is gehouden de rechten te betalen. Dit geldt ongeacht het feit of degene die de standplaats is toegewezen ook daadwerkelijk zijn standplaats inneemt.

Artikel 4 Heffingsmaatstaf en belastingtarief

Het recht wordt geheven naar het aantal m2 dat de belastingplichtige op het marktterrein is toegewezen. Bij de berekening wordt uitgegaan van volledige meters. Een gedeelte van de eenheid, zijnde een meter wordt conform het tweede lid als een volle eenheid zijnde, een meter aangeduid. Als bijvoorbeeld de toegewezen standplaats 9,75 m2 bedraagt, wordt het recht geheven over tien m2 .

Artikel 5 Belastingtarief

De vergunninghouder dient van 09.00 tot 16.00 uur zijn/haar standplaats in te nemen. Dit betekent dat maximaal 7 uren per marktdag voor de elektra in rekening worden gebracht. Delen van uren worden naar hele uren afgerond. De artikelen 6 en 7 betreffende de wijze van heffing en de termijnen van betaling zijn van overeenkomstige toepassing op de betaling van de elektra en gelden voor de vaste standplaatsen. Indien de inning voor de vaste standplaats per jaar plaatsvindt zal een vast bedrag in rekening worden gebracht, gebaseerd op het gemiddeld verbruik. Verrekening met het daadwerkelijk verbruik vindt plaats in het eerste kwartaal van het kalenderjaar volgend op het jaar van de heffing. Voor de dagplaats wordt 7 uur x de kilowattuurprijs in rekening gebracht. De jaarlijkse verhoging van het tarief vindt plaats op basis van de door de energieleverancier voor de gemeente Zandvoort gehanteerde bedragen.

Artikel 6 Wijze van heffing

In deze verordening is ervoor gekozen om het recht te heffen via een gedagtekende schriftelijke kennisgeving. Bij de kennisgeving wordt een nota of een andere geschreven stuk bedoeld, waarop het bedrag wordt vermeld dat door de handelaar betaald moet worden.

Artikel 7 Termijnen van betaling

Eerste en tweede lid

Er bestaat een wettelijke regeling omtrent de betaaltermijnen. Deze is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet kan hiervan in de belastingverordening worden afgeweken. In het eerste en tweede lid van artikel 7 is aangegeven dat er is afgeweken van de wettelijke betalingstermijn om doelmatigheidsredenen ten aanzien van de invordering.

Bij uitreiking van de schriftelijke kennisgeving moet direct worden betaald. Indien de kennisgeving wordt toegezonden, dient het recht binnen 14 dagen na dagtekening te worden betaald.

Derde lid

Met betrekking tot de bij het vaststellen van een belastingaanslag op te leggen boete zijn de betaaltermijnen gelijk aan die voor de belastingaanslag, ook indien in de belastingverordening van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende betaaltermijnen zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 9, derde lid, van de Invorderingswet 1990. Het is dus niet nodig om in de belastingverordening betaaltermijnen voor bestuurlijke boeten op te nemen.

Vierde lid

De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde termijnen (artikel 1). Hiermee wordt een wet in formele zin bedoeld. Artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt echter dat de ATW niet van toepassing is op de in de leden 1 tot en met 9 gestelde termijnen. Indien gemeenten afwijkende termijnen in de belastingverordening hebben opgenomen en dus artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 niet geldt, is voor de betaling van de definitieve aanslag de ATW wel van toepassing. Dit volgt ook uit artikel 145 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de ATW van toepassing is op in een verordening gestelde termijnen, tenzij in de verordening anders is bepaald.

Indien voor de betaling van aanslagen een regeling is getroffen in de belastingverordening en voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen of naheffingsaanslagen niet, betekent dit dat voor de laatste drie genoemde aanslagen artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geldt. In dat geval is de ATW wel van toepassing op de betaaltermijnen voor aanslagen en niet van toepassing op de betaaltermijnen voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen. Teneinde te voorkomen dat voor de verschillende belastingaanslagen een verschillend juridisch regime geldt, is in artikel 7 vierde lid, overeenkomstig artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet – de ATW buiten toepassing verklaard.

Artikel 8 Nadere regels door het college

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar. De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor de gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college. Verder is het college als bestuursverantwoordelijke voor de heffings- en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren. Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden aangiftebiljetten.

Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de raad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee is in elke belastingverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en invordering van de betreffende belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. In de (uitvoerings)regeling gemeentelijke belastingen is een en ander uitgewerkt.

Artikel 9 Kwijtschelding

Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Indien gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle gemeentelijke belastingen.

Artikel 255 van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Omdat geen kwijtschelding bij de invordering van marktgeld wordt verleend is dit expliciet opgenomen in artikel 9.

Artikel 10 Teruggaaf

In de verordening is een regeling opgenomen voor de gevallen waarin de verplichting om marktgelden te betalen in de loop van een kalenderjaar wordt beëindigd. In de verordening is ervoor gekozen voor een tijdsevenredige herleiding per maand, waarbij gedeelten van een maand niet worden meegerekend. Dit betekent dat indien er bij de beëindiging nog volledige maanden overblijven, de betalingsplichtige zoveel twaalfde gedeelten terugkrijgt als het aantal overgebleven maanden.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

Overgangsrecht

Als een verordening wordt gewijzigd of een vervangende verordening wordt vastgesteld, verdient het aanbeveling eerbiedigende werking aan de oude verordening te geven. Dit houdt in dat de verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór de datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken. Een eventuele opgenomen zinsnede ‘laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van <datum>’ is opgenomen als het vaststellen van een ‘basis’ belastingverordening is gevolgd door wijzigingsverordeningen. In dat geval moet worden verwezen naar de laatst vastgestelde wijziging.

Opgemerkt wordt dat er geen sprake is van het overdragen aan het college van burgemeester en wethouders van de bevoegdheid tot het vaststellen van de belastingverordening of de wijziging daarvan op grond van artikel 155, tweede lid, aanhef en onderdeel h, van de Gemeentewet.

Inwerkingtreding

Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632, LJN: AA2624). Een belastingverordening treedt dus pas in werking na haar bekendmaking (afgezien van terugwerkende kracht in bijzondere gevallen). In de verordening is de inwerkingtreding bepaald op de eerste dag na die van de bekendmaking. Er is afgezien van het noemen van een concrete datum. Voor de gevallen dat de verordening onverhoopt niet zelf in haar inwerkingtreding voorziet, biedt artikel 142 Gemeentewet een vangnet: de inwerkingtreding is dan de achtste dag na die van de bekendmaking.

Zeker als een belasting wordt ingevoerd is een reële termijn tussen bekendmaking en inwerkingtreding van de belastingverordening noodzakelijk om een goede uitvoering daarvan mogelijk te maken. De datum van inwerkingtreding moet zodanig worden vastgesteld, dat niet alleen de heffings- en invorderingsambtenaar de nodige voorbereidingshandelingen kunnen treffen, maar ook de toekomstige belastingplichtigen de gelegenheid hebben om tijdig kennis te nemen van de nieuwe verordening.

Bekendmaking

Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening in het gemeenteblad of als een gemeenteblad ontbreekt (sinds 1 januari 2010) door terinzagelegging gedurende twaalf weken op de gemeentesecretarie of een andere door het college bepaalde plaats. Van die terinzagelegging moet mededeling worden gedaan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad (artikel 139, tweede lid, Gemeentewet ). Met deze bepaling heeft de wetgever de jurisprudentie van de Hoge Raad over de bekendmaking van belastingverordeningen gecodificeerd. Zie:

• Hoge Raad 24 december 1997, nrs. 31643 (Albrandswaard), 32325 (Velsen) en 32569, Belastingblad 1998, blz. 146, 148 en 320: de gemeente moet aan de burger, in bijvoorbeeld een huis-aan-huisblad, meedelen dat de tekst van een bepaald besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening verkrijgbaar is en (kosteloos) ter inzage ligt bij de gemeente;

• Hoge Raad 28 maart 2001, nr. 35954, LJN:AB0763, Belastingblad 2001, blz. 467, en nr. 35949, LJN:AR5974 (Alkmaar): deze wijze van mededeling/publicatie in bijv. een huis-aan-huisblad geldt niet als de tekst van de belastingverordening in het gemeenteblad is opgenomen. Naar de bedoeling van de wetgever is met opneming van de integrale tekst van verordeningen en besluiten in het gemeenteblad voldaan aan het vereiste van bekendmaking in een externe, met het Staatsblad of Provincieblad vergelijkbare publicatie, hoewel daarnaast bekendmaking via andere media onder omstandigheden door de wetgever wenselijk werd geacht.

De enige eisen die voor een gemeenteblad gelden, zijn een register en een nummering voor de overzichtelijkheid. Gemeentebesturen zijn voor het overige volledig vrij in de wijze waarop zij het gemeenteblad vormgeven en uitvoeren en in de frequentie van de verschijning ervan. De editie van het gemeenteblad waarin de verordening is geplaatst, moet algemeen verkrijgbaar zijn, dat wil zeggen in het algemeen voor het nemen van inzage en het verkrijgen van een exemplaar of een afschrift voor de burgers beschikbaar zijn. Dit behoeft niet kosteloos te geschieden. Legesheffing is mogelijk ter bestrijding van de kosten voor het maken van een afschrift.

Het gemeenteblad kan ook elektronisch worden uitgegeven (artikel 139, derde lid, Gemeentewet ). Vanaf een nog nader te bepalen moment moet bekendmaking plaatsvinden in het gemeenteblad en moet dat gemeenteblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze worden uitgegeven (Wet elektronische bekendmaking, Stb. 2008, 551). De Wet elektronische bekendmaking geeft niet alleen de mogelijkheid om regelgeving elektronisch bekend te maken, maar zij legt ook de verplichting op om doorlopende (‘geconsolideerde’) teksten van verordeningen en keuren op het internet beschikbaar te stellen (nieuw artikel 140 Gemeentewet ). Door de beschikbaarstelling van doorlopende teksten van regelgeving krijgt de burger niet alleen toegang tot de bekendmaking van nieuwe regels, maar ook tot een volledig overzicht van alle op enig moment geldende voorschriften. Er is wat dat betreft een belangrijk onderscheid tussen bekendmaking (als voorwaarde voor inwerkingtreding) en andere vormen van kennisgeving, waaronder het beschikbaar houden van geconsolideerde teksten, die niet van belang zijn voor de inwerkingtreding, maar wel voor de verspreiding en de toegankelijkheid van de betrokken teksten. De Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden verplicht provincies, gemeenten en waterschappen de geconsolideerde teksten op internet beschikbaar te stellen overeenkomstig het Internetpublicatiemodel Decentrale Regelgeving. Dit betekent onder meer dat geconsolideerde regelingen ter beschikking worden gesteld aan de door het ministerie van BZK in het leven geroepen Centrale Voorziening voor Decentrale Regelgeving (CVDR).

Het verdient aanbeveling ook een mededeling in een huis-aan-huisblad op te nemen. Een dergelijke mededeling zou als volgt kunnen luiden:

Burgemeester en wethouders delen mee dat de raad van de gemeente <gemeentenaam> op <datum> heeft vastgesteld <naam (wijzigings)verordening>. De <naam (wijzigings)verordening> treedt in werking op de <achtste> dag na de datum zoals vermeld op dit blad. [Het besluit is opgenomen in het gemeenteblad op <datum>, onder nummer <getal>.] De <naam (wijzigings)verordening> ligt kosteloos ter inzage op <de gemeentesecretarie of een andere door het college te bepalen plaats>. Een ieder kan op verzoek <tegen betaling van een bedrag aan leges of gratis> een afschrift verkrijgen van het genoemde besluit.

Als er geen gemeenteblad is en dus bekendmaking in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad moet plaatsvinden en de publicatie op verschillende data en/of in meerdere huis-aan-huisbladen geschiedt, moet de tekst hierop aangepast te worden om te vermijden dat er verschillende inwerkingtredingsdata ontstaan. Geadviseerd wordt om in dat geval de hierboven vermelde tekstsuggestie te hanteren voor de eerste publicatie en in latere publicaties de tweede volzin als volgt te herschrijven:

‘De <naam van de (wijzigings)verordening> treedt in werking (is in werking getreden) op <datum>.’ De datum van inwerkingtreding kan hierbij afgeleid worden uit de eerste publicatie. Voorbeeld: de bekendmaking is voor de eerste keer gepubliceerd in een huis-aan-huisblad d.d. 18 januari 2011 en treedt dus in werking op (bijvoorbeeld) de achtste dag daarna, 26 januari 2011. In latere publicatie kan 26 januari 2011 als datum van inwerkingtreding worden vermeld.

Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet treedt het bekend gemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag na de dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven (vroeger of later). De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag echter niet liggen voor de vaststelling én bekendmaking ervan.

Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking, houdt slechts in dat de gemeente vóór dat tijdstip geen belastingaanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing. Een voorbeeld kan dit toelichten.

Op 4 november 2010 stelt de gemeenteraad de verordening vast met als datum van inwerkingtreding de achtste dag na de bekendmaking en als tijdstip van ingang van de heffing 1 januari 2011. De verordening wordt door de gemeente bekendgemaakt op 18 januari 2011.

De verordening treedt in werking op 26 januari 2011 (achtste dag na de dag van bekendmaking). Vanaf dat moment kan de gemeente aanslagen opleggen. Deze aanslagen kunnen echter betrekking hebben op de periode vanaf het tijdstip van ingang van de heffing (in dit geval 1 januari 2011).

Datum ingang heffing

Artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken. Ook bij het wijzigen van een verordening is het nodig om voor de wijzigingsverordening te bepalen vanaf welk moment de (gewijzigde) heffing wordt toegepast.

Citeertitel

Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening. Wij hebben in de modelbepaling in de citeertitel een jaartal genoemd. Het lijkt verstandig om als jaartal op te nemen het eerste jaar waarin de gemeente de <naam heffing> op basis van deze verordening heft.

Ondertekening

Alle stukken die van de raad uitgaan, worden ondertekend door de burgemeester (in zijn hoedanigheid van voorzitter) en medeondertekend door de griffier (artikel 32a Gemeentewet ). Bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester worden de stukken ondertekend door degene die de burgemeester als voorzitter van de raad vervangt (het langst zittende raadslid; artikel 32a jo. 77 Gemeentewet ). Aan het slot van het besluit tot vaststelling van de belastingverordening hebben wij daarom als ondertekenaars ‘de voorzitter’ en ‘de griffier’ genoemd.

Ten overvloede merken wij nog op dat de stukken die van het college uitgaan worden ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de secretaris (artikel 59a, eerste lid, Gemeentewet ).