Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening begraafplaatsrechten 2015

Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening begraafplaatsrechten 2015.

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 september 2014 ;

gelet op de overwegingen van de commissie Bestuur en Middelen van 7 oktober 2014

gelet op artikel 216 en 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet;

besluit de verordening, inclusief toelichting en tarieventabel vast te stellen:

1 DE VERORDENING

1.1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de begraafplaats: de algemene begraafplaats van de gemeente Zandvoort aan de Tollensstraat 67;

  • b.

    particulier graf: een graf waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

    • I.

      het doen begraven en begraven houden van lijken;

    • II.

      het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

    • III.

      het doen verstrooien van as.

  • c.

    algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken;

  • d.

    particulier urnengraf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

  • I.

    het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

  • II.

    het doen verstrooien van as.

  • e.

    particuliere urnennis: een nis waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

  • f.

    asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

  • g.

    urn: een voorwerp ter berging van één of meerdere asbussen;

  • h.

    verstrooiingsplaats: een plaats waarop as wordt verstrooid;

  • i.

    particuliere gedenkplaats: een plaats waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend om overledenen te gedenken;

  • j.

    grafkelder: betonnen of gemetselde constructie waarin een of meerdere lijken worden bijgezet; grafkelders kunnen onderdeel zijn van een bovengrondse muur of wand;

  • k.

    algemeen kindergraf: een graf bij de gemeente in beheer, waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken van kinderen tot de leeftijd van 12 jaar;

  • l.

    algemeen urnengraf: een graf bij de gemeente in beheer, waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen;

  • m.

    grafbedekking: gedenkteken en/of grafbeplanting op een graf, urnennis, gedenkplaats of verstrooiingsplaats;

  • n.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort;

  • o.

    ambtenaar belast met de heffing: de gemeenteambtenaar die door het college is aangewezen als ambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen.

1.2 NORMSTELLING

Artikel 2 Belastbaar feit

Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats, en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats.

Artikel 3 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 5 Belastingjaar

  • 1. Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2. Met betrekking tot de rechten genoemd in hoofdstuk 1 artikel 1.1.1 tot en met 1.1.4 en 1.1.9 en hoofdstuk 4 artikel 4.1.2 van de tarieventabel is het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht.

Artikel 6 Wijze van heffing

De rechten genoemd in de tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag, met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

  • 1. De onderhoudsrechten, als bedoeld in hoofdstuk 4 artikel 4.1.1, 4.1.3, 4.1.4 en 4.1.5 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat geen aanspraak op ontheffing voor de onderhoudsrechten als bedoeld in hoofdstuk 4 van de tarieventabel.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

Andere rechten dan die bedoeld in hoofdstuk 4 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de begraafplaatsrechten.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van de begraafplaatsrechten wordt geen kwijtschelding verleend.

1.3 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Bevoegdheden

De ‘ambtenaar belast met de heffing’ is belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De “Verordening Begraafplaatsrechten 2014” vastgesteld bij raadsbesluit van 6 november 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening begraafplaatsrechten 2015”.

    Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 november 2014

    De griffier, De voorzitter,

1.4 Tarieventabel behorende bij de verordening begraafplaatsrechten 2015

Hoofdstuk 1 Verlenen van rechten

2015

1.1

De kosten voor het verlenen van het uitsluitend recht op een particulier graf, particulier urnengraf en het recht op een particuliere urnennis inclusief de onderhoudsbijdrage voor het door of vanwege de gemeente onderhouden van de graven, gedenktekens en de begraafplaats, als bedoeld in artikel 20 van de “Beheersverordening algemene begraafplaats Zandvoort 2014” bedragen:

 

1.1.1

Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een particulier graf van 2 x 1 meter voor een periode van 10 jaar of een veelvoud daarvan per periode van 10 jaar:

1617,20

1.1.2

Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een particulier urnengraf van 1 x 1 meter voor een periode van 10 jaar of een veelvoud daarvan per periode van 10

jaar :

760,70

1.1.3

Voor het verlenen van het recht op een particuliere urnennis (honingraat) voor een periode van 10 jaar of een veelvoud daarvan per periode van 10 jaar:

687,30

1.1.4

Voor het verlenen van het recht op een particuliere urnennis (in een zuil) voor een periode van 10 jaar of een veelvoud daarvan per periode van 10 jaar:

923,70

1.1.5

Voor het tussentijds verlengen van het uitsluitend recht als bedoeld in 1.1.1 in verband met een bijzetting, per jaar:

154,30

1.1.6

Voor het tussentijds verlengen van het uitsluitend recht als bedoeld in 1.1.2 in verband met een bijzetting, per jaar:

68,60

1.1.7

Voor het tussentijds verlengen van het uitsluitend recht als bedoeld in 1.1.3 in verband met een bijzetting, per jaar:

61,20

1.1.8

Voor het tussentijds verlengen van het recht als bedoeld in 1.1.4 in verband met een bijzetting, per jaar:

84,90

1.1.9

De rechten als bedoeld in onderdeel 1.1.1 tot en met 1.1.4 kunnen na het verlopen van de periode van het (uitsluitend) recht worden verlengd voor een periode van minimaal 10 jaar of een veelvoud daarvan. De kosten bedragen het vastgestelde tarief conform de tarieventabel behorende bij de verordening Begraafplaatsrechten ten tijde van het tijdstip van verlenging.

 

 

Hoofdstuk 2: Begraven, gebruik aula en condoleanceruimte

2.1

In de kosten voor het begraafrecht wordt vanaf aankomst op de Algemene Begraafplaats Zandvoort een eerste uur berekend. Een gedeelte van een uur als bedoeld in artikel 2.1.1 tot en met 2.1.3 of een gedeelte van een half uur als bedoeld in artikel 2.2.1 en 2.2.2 wordt als tijdsduur van 1 uur resp. half uur berekend.

 

2.1.1

Begraafrecht, overledene 12 jaar en ouder, tijdsduur 1 uur:

814,40

2.1.2

Begraafrecht, overledene tussen 1 en 12 jaar, tijdsduur 1 uur:

383,60

2.1.3

Begraafrecht, overledene 1 jaar of jonger, tijdsduur 1 uur:

162,90

2.2

Toeslagen begraven:

 

2.2.1

Voor verlenging van de in 2.1.1 tot en met 2.1.3 aangegeven tijdsduur van 1 uur van maandag tot en met zondag van 09.00 uur tot 15.00 uur geldt een toeslag per half uur van:

91,40

2.2.2

Bij vertrek van de begraafplaats na 15.00 uur van de in 2.1.1 tot en met 2.1.3 aangegeven tijdsduur van maandag tot en met zondag geldt een toeslag per half uur van:

137,00

2.2.3

Op zaterdag en zondag geldt voor het begraafrecht genoemd in 2.1.1 tot en met 2.1.3 een toeslag van:

525,50

2.3

Gebruik aula en condoleanceruimte

 

2.3.1

Het tarief voor het gebruik van de aula en/of de condoleanceruimte zonder dat er wordt begraven op de begraafplaats, van maandag tot en met zondag van 9:00 uur tot 15:00 uur bedraagt per half uur of een gedeelte daarvan:

91,40

2.3.2

Bij vertrek van de begraafplaats na 15:00 uur van de in 2.3.1 aangegeven tijdsduur van maandag tot en met zondag geldt een toeslag per half uur of een gedeelte daarvan van:

137,00

2.3.3

Op zaterdag en zondag geldt een toeslag van:

182,70

Hoofdstuk 3 Bijzetten van asbussen, urnen en verstrooien van as

3.1

In de kosten van een bijzetting van een asbus/urn en het verstrooien van as wordt vanaf aankomst op de Algemene Begraafplaats Zandvoort een eerste uur berekend. Een gedeelte van een uur als bedoeld in artikel 3.1.1 tot en met 3.1.3 of een half uur als bedoeld in artikel 3.2.1 en 3.2.2 wordt als tijdsduur van 1 uur resp. half uur berekend.

 

3.1.1

Voor bijzetting van een asbus/urn in een urnengraf, tijdsduur 1 uur:

289,00

3.1.2

Voor bijzetting van een asbus/urn in een urnennis, tijdsduur 1 uur:

131,40

3.1.3

Voor het verstrooien van as op de verstrooiingsplaats, tijdsduur 1 uur:

101,90

3.2

Toeslagen bijzetten asbussen, urnen en verstrooien van as:

 

3.2.1

Voor verlenging van de in 3.1.1 tot en met 3.1.3 aangegeven tijdsduur van 1 uur van maandag tot en met zondag van 9.00 uur tot 15.00 uur geldt een toeslag per half uur van:

91,40

3.2.2

Bij vertrek van de begraafplaats na 15.00 uur van de in 3.1.1 tot en met 3.1.3 aangegeven tijdsduur van maandag tot en met zondag geldt een extra toeslag per half uur van:

137,00

3.2.3

Op zaterdag en zondag geldt voor het bijzetting van een asbus/urn genoemd in 3.1.1 tot en met 2.1.3 geldt een toeslag van:

525,50

Hoofdstuk 4 Grafbedekking en onderhoud

4.1

De onderhoudsbijdrage voor het door of vanwege de gemeente onderhouden van de graven, gedenktekens en de begraafplaats, als bedoeld in artikel 20 van de “Beheersverordening algemene begraafplaats Zandvoort 2014” bedragen:

 

4.1.1

Voor een particulier graf 90X190 cm, bij voortzetting van het voldoen van de jaarlijkse onderhoudsbijdrage inclusief de algemene onderhoudsbijdrage (niet zijnde een tussentijdse verlenging in verband met een bijzetting) per jaar:

81,20

4.1.2

Voor een algemeen graf, algemeen urnengraf, en algemeen kindergraf voor 10 jaar:

367,70

4.1.3

Voor een particulier urnengraf en een particuliere urnennis bij voortzetting van het voldoen van de jaarlijkse onderhoudsbijdrage inclusief de algemene onderhoudsbijdrage per jaar:

40,60

4.1.4

Voor een particulier graf als bedoeld in hoofdstuk 1, waarop geen gedenkteken is aangebracht, bij voortzetting van het voldoen van de jaarlijkse algemene onderhoudsbijdrage (niet zijnde een tussentijdse verlenging in verband met bijzetting) per jaar:

20,70

4.1.5

Voor een particulier graf, particulier urnengraf,of een particulier urnennis als bedoeld in hoofdstuk 1, waarop een gedenkteken is aangebracht, waarvoor meerjarig afkoop van het onderhoud van het gedenkteken heeft plaatsgevonden en de algemene onderhoudsbijdrage jaarlijks wordt voldaan,  bij voortzetting van het voldoen van de jaarlijkse algemene onderhoudsbijdrage (niet zijnde een tussentijdse verlenging in verband met bijzetting) per jaar:

20,70

4.2

Voor bestaande particuliere graven, particuliere urnengraven of particuliere urnennissen met een jaarlijks onderhoudsrecht zoals bedoeld onder 4.1.1; 4.1.3; 4.1.4 en 4.1.5 bij een bijzetting in; verlenging; tussentijdse verlenging of overschrijving van de rechten  van het graf of de nis, vindt een automatische afkoop van  de onderhoudsbijdrage inclusief de algemene onderhoudsbijdrage plaats tot einde huurtermijn of voor de periode van minimaal 10 jaar.

 

Hoofdstuk 5 rechten verwijderen en plaatsen van voorwerpen

 

 

5.1

Verwijdering en herplaatsing van ornamenten en groenbedekking op een particulier graf:

210,70

Hoofdstuk 6 Opgraven, ruimen, herbegraven

6.1

Samenvoeging per stoffelijk overschot, voorafgaande aan een bijzetting:

315,30

6.1.1

Opgraven / ruiming per stoffelijk overschot, op verzoek:

367,80

6.1.2

Opgraven / herbegraven per stoffelijk overschot:

735,60

De griffier van Zandvoort,

2. TOELICHTING OP DE VERORDENING

2.1 ALGEMEEN

Wettelijke basis

De begraafplaatsrechten worden geheven op basis van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b en tweede lid van de Gemeentewet. De verschillende rechten dragen zowel kenmerken van gebruik- als genotsretributies in zich en op sommige punten hebben de rechten kenmerken van leges (overigens een begrip dat vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen niet meer in de Gemeentewet voorkomt). Gebruiksretributies worden geheven voor het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, -inrichtingen of -werken. Genotsretributies zijn rechten ter zake van het genot van door of vanwege de gemeente verleende diensten. Op grond van de bij de verordening behorende tarieventabel kan bijvoorbeeld voor de volgende diensten worden geheven: begraven, herbegraven, ruimen van graven. Sommige rechten, zoals het recht voor het inschrijven of overboeken van graven, hebben het karakter van leges. Ondanks dat karakter zijn uit een oogpunt van overzichtelijkheid, die rechten opgenomen in deze verordening. Alle heffingen voor het gebruik van de begraafplaats en voor de daarmee samenhangende diensten worden zodoende in één verordening geregeld.

2.2 ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de in de praktijk meest gehanteerde omschrijvingen. Er is bewust gekozen voor een tamelijk uitgebreide opsomming en definiëring van begrippen. Er is bijvoorbeeld onderscheid gemaakt tussen een particulier graf en een particulier urnengraf.

In de Wet op de lijkbezorging is in artikel 28 een regeling opgenomen over het vestigen van een uitsluitend recht op een graf. Deze wet noemt niet met zoveel woorden de mogelijkheid om een dergelijk recht te vestigen op bijvoorbeeld een urnennis. Dit is de reden dat wij de term 'uitsluitend recht' hebben gereserveerd voor graven. Bij urnennissen wordt slechts gesproken over een 'recht'.

Veel begrippen zijn ook gedefinieerd in de beheersverordening begraafplaatsen. De omschrijving van gelijkluidende begrippen uit beide verordeningen zijn identiek.

Artikel 2 Belastbaar feit

De verordening kent zeer uiteenlopende diensten waarvoor rechten worden geheven. Er is voor gekozen om in artikel 2 een zeer algemene omschrijving van het belastbaar feit op te nemen.

Artikel 3 Belastingplicht

Vanwege het uiteenlopende karakter van de verschillende diensten is gekozen voor een ruime omschrijving van de belastingplicht om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden. Aannemelijk is dat de aanvrager van het gebruik van de begraafplaats en van de diensten, verleend bij het begraven, belastingplichtig is. De kring van belastingplichtigen omvat onder meer de erfgenamen en andere nabestaanden, uitvaartondernemers en instellingen van weldadigheid welke zich, behoudens vrijstelling ter zake, belasten met lijkbezorging. Ten tweede is er de belastingplicht voor rechten voor het gebruik van de begraafplaats en de diensten verleend na de voltooiing van de begrafenis. Dit zijn met name de jaarlijks terugkerende onderhoudsrechten indien deze rechten niet zijn afgekocht. Belastingplichtig zijn de erfgenamen en andere nabestaanden, omdat ten behoeve van hen de dienst wordt verleend. Echter, omdat het een jaarlijks terugkerend recht is, is het minder eenvoudig steeds een belastingplichtige daarvoor in de heffing te betrekken, omdat zij op den duur in verband met verhuizing, overlijden e.d. moeilijk zijn te traceren. Daarom kan het onderhoudsrecht worden afgekocht. In het arrest van 9 februari 1955, nr. 11 932, BNB 1955/125 preciseert de Hoge Raad de aanwijzing van de belastingplichtige voor het onderhoud van eigen (particuliere) graven door te spreken over de rechthebbende. Dat is degene aan wie het recht is verleend om lijken in een eigen (particulier) graf te doen begraven en begraven te houden c.q. zijn rechtsopvolger(s).

In zijn arrest van 25 oktober 2002, nr. C00/282, Belastingblad 2003, blz. 765, besliste de Hoge Raad dat graftekens e.d. door natrekking eigendom van de eigenaar van de grond zijn. De wetgever heeft daarop ingegrepen door invoering van artikel 32a van de Wet op de lijkbezorging per 1 januari 2010. De grafbedekking blijft eigendom van de rechthebbende op het graf. Voor zover de grafbedekking door het arrest was overgegaan op de eigenaar van de grond, herstelt artikel 84b van de wet de oude situatie (ingevoerd bij Reparatiewet BZK 2010, Stb. 2011, 4; artikel XIV, onderdeel F). Overigens had het arrest van de Hoge Raad geen gevolgen voor de belastingplicht voor het onderhoudsrecht, omdat de dienst wordt geleverd aan de genothebbende tot het graf, de rechthebbende in de zin van artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging.

Bij de andere rechten die op basis van artikel 229, eerste lid, onderdelen a en b, van de Gemeentewet kunnen worden geheven, dient eveneens de aanvrager als belastingplichtige te worden aangemerkt. Diensten waaraan u in dit verband moet denken zijn bijvoorbeeld het gebruik van de aula.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

Voor de maatstaf van heffing en de belastingtarieven is verwezen naar de tarieventabel. De reden waarom voor een tarieventabel is gekozen is gelegen in het feit dat het eenvoudiger is om de verordening aan te passen aan de omstandigheden.

Lijkbezorging op kosten van de gemeente

In artikel 21 van de Wet op de lijkbezorging is bepaald dat indien niemand voorziet in de lijkschouwing en lijkbezorging, de burgemeester daarvoor zorg draagt. De kosten daarvan komen als gevolg van artikel 22 van de Wet op de lijkbezorging ten laste van de gemeente. De gemeente heeft verschillende mogelijkheden om deze kosten te dekken. Zij kan de opbrengst van de goederen die bij een lijk worden aangetroffen hiervoor aanwenden. Zij heeft ook de mogelijkheid om de kosten te verhalen op de nalatenschap en, bij ongenoegzaamheid van deze, op de bloed- en aanverwanten die op grond van de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest. Soms kan op grond van artikel 416 van het Wetboek van Koophandel bij uit zee opgehaalde of aangespoelde lijken verhaal op een reder plaatsvinden. Paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk met betrekking tot het kostenverhaal van overeenkomstige toepassing.

Tariefdifferentiatie

Er is tot dusverre voor de lijkbezorgingsrechten geen jurisprudentie gewezen inzake tariefdifferentiatie die betrekking heeft op de periode na de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995). De jurisprudentie die betrekking heeft op de oude wetgeving is geheel in lijn met de overige jurisprudentie op dit terrein. Zo heeft de Hoge Raad beslist dat tariefdifferentiatie in het recht voor het algemene onderhoud van de begraafplaats slechts is toegestaan als er sprake is van verschil in genot bij dat onderhoud. Een tariefdifferentiatie voor het algemene onderhoud van de begraafplaats tussen algemene graven en eigen (particuliere) graven kan volgens de Hoge Raad alleen als de infrastructuur rond de eigen (particuliere) graven uitgebreider is dan rond de algemene graven (Hoge Raad 7 mei 1997, nr. 31 920, Belastingblad 1997, blz. 451).

Zie ook Hoge Raad 28 februari 2003, nr. 37 716, Belastingblad 2003, blz. 462 (Zaanstad), hoewel die betrekking heeft op de wetgeving na 1 januari 1995. In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat een verschil in tarief voor algemeen onderhoud van de begraafplaats tussen eigen (particuliere) graven en algemene graven alleen geoorloofd is als er een rechtvaardigingsgrond is. Na verwijzing oordeelt Hof Den Haag dat aanleiding voor een tariefdifferentiatie bijvoorbeeld kan zijn dat de infrastructuur van de begraafplaats bij eigen (particuliere) graven uitgebreider is dan bij algemene graven. Op de Algemene begraafplaats van Zaandam is dit echter niet het geval. Het Hof oordeelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De tarieven voor eigen (particuliere) graven zijn onverbindend voor zover de in de tarieven begrepen component voor het algemene onderhoud de in de tarieven voor de algemene graven begrepen component voor het algemene onderhoud overtreffen. (Hof Den Haag, 10 december 2003, nr. 03/00687, LJN: AO1414). Daarmee wijkt de Hoge Raad af van uitspraken over andere heffingen (zie bijv. Hoge Raad 25 oktober 2002, nr. 36 638, LJN: AD8499, over rioolrechten). Bedacht moet echter worden dat ook onder de nieuwe wetgeving een tariefdifferentiatie gemotiveerd moet worden (verbod van willekeur).

Met betrekking tot de verordening lijkbezorgingsrechten van de gemeente Grootegast heeft het Hof Leeuwarden beslist dat voor het afgeven van een vergunning voor het plaatsen van een grafsteen geen gedifferentieerd tarief mag worden geheven, afhankelijk van de aanschafprijs van die steen (Hof Leeuwarden 4 september 1992, nr. 968/90, Belastingblad 1993, blz. 114).

Levering

In het algemeen moet worden aangenomen dat het niet mogelijk is 'diensten' die in feite de vorm van een privaatrechtelijke levering hebben, onder het bereik van de verordening te brengen. In verband hiermee kan worden gewezen op het Koninklijk besluit van 26 juni 1986, nr. 7, Belastingblad 1986, blz. 546, inzake een besluit van het algemeen bestuur van het Openbaar Lichaam Crematorium Twente, waarin wordt gesteld: 'dat het verzorgen van koffie. thee, broodjes en dergelijke niet is aan te merken als een dienst in de zin van artikel 277, eerste lid, onderdeel b, ten tweede, van de gemeentewet (oud) maar als een levering (...)'. Het feit dat de levering tegen kostprijs plaatsvindt doet daaraan niet af. Het besluit van het algemeen bestuur van het Openbaar Lichaam Crematorium Twente is derhalve in strijd met artikel 272, juncto artikel 277 van de gemeentewet (oud) en kan niet voor goedkeuring in aanmerking komen. Als de vergoeding voor het verstrekken van broodjes, koffie et cetera als een onbenoemd deel in het algemene tarief voor het begraven of cremeren wordt opgenomen, is naar onze mening verhaal van die kosten langs fiscale weg niet bij voorbaat uitgesloten. Het verstrekken van consumpties gaat dan geheel op in de meeromvattende begrafenis- of crematiedienst. Wij geven echter de voorkeur aan verhaal van deze kosten langs privaatrechtelijke weg.

Kostendekkendheid

Op grond van artikel 229b Gemeentewet mag de verordening lijkbezorgingsrechten niet meer dan kostendekkend zijn. Een opbrengstoverschrijding leidt echter niet zonder meer tot onverbindendheid van de verordening. Zie daarvoor Hoge Raad 3 november 1999, nr. 34616, LJN: AA2917, Belastingblad 2000, blz. 15) en Hoge Raad 10 april 2009, nr. 43747, LJN: BC3691.

Artikel 5 Belastingjaar

Eerste lid

Voor zover in de verordening tarieven zijn opgenomen die per jaar worden geheven is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. Het betreft hier de rechten voor onderhoud van een eigen (particulier) graf, van een eigen (particulier) urnengraf of van een eigen (particuliere) urnennis of van een particuliere gedenk- of verstrooiingsplaats en van grafbedekking.

Tweede lid

Indien de onderhoudsrechten worden afgekocht is ingevolge het tweede lid het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht. De regeling heeft daarmee een fiscaal gelegitimeerd karakter. Hier kan immers niet gesproken worden van een vooruitbetaling van onderhoudsrechten, omdat in het fiscale geen betaling mogelijk is voor belastbare feiten die zich kunnen voordoen in belastingtijdvakken die nog niet zijn aangevangen. Derhalve was een regeling noodzakelijk waarin het belastingtijdvak wordt afgestemd op de periode waarvoor wordt afgekocht.

Artikel 6 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte en op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor heffing bij wege van aanslag.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

Eerste lid

In het eerste lid wordt geregeld dat de onderhoudsrechten als bedoeld in hoofdstuk 4 onderdeel 4.1.1, 4.1.3 en 4.1.4 van de tarieventabel voor een vol kalenderjaar worden geheven.

Tweede lid.

In het tweede lid wordt geregeld dat indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, er geen aanspraak gemaakt kan worden op ontheffing.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

De overige rechten van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening dan wel bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen. Dit betekent dat op dat moment tot heffing wordt overgegaan.

Artikel 9 Termijnen van betaling

Eerste lid

Er bestaat een wettelijke regeling omtrent de betaaltermijnen. Deze is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet kan hiervan in de belastingverordening worden afgeweken. In het eerste lid van artikel 9 is afgeweken van de wettelijke betalingstermijn om doelmatigheidsredenen ten aanzien van de invordering. Er is voor gekozen dat de aanslagen betaald worden uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

Tweede lid

Met betrekking tot de bij het vaststellen van een belastingaanslag op te leggen boete zijn de betaaltermijnen gelijk aan die voor de belastingaanslag, ook indien in de belastingverordening van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende betaaltermijnen zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 9, derde lid, van de Invorderingswet 1990. Het is dus niet nodig om in de belastingverordening betaaltermijnen voor bestuurlijke boeten op te nemen.

Derde lid

De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde termijnen (artikel 1). Hiermee wordt een wet in formele zin bedoeld. Artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt echter dat de ATW niet van toepassing is op de in de leden 1 tot en met 9 gestelde termijnen. Indien gemeenten afwijkende termijnen in de belastingverordening hebben opgenomen en dus artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 niet geldt, is voor de betaling van de definitieve aanslag de ATW wel van toepassing. Dit volgt ook uit artikel 145 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de ATW van toepassing is op in een verordening gestelde termijnen, tenzij in de verordening anders is bepaald.

Indien voor de betaling van aanslagen een regeling is getroffen in de belastingverordening en voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen of naheffingsaanslagen niet, betekent dit dat voor de laatste drie genoemde aanslagen artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geldt. In dat geval is de ATW wel van toepassing op de betaaltermijnen voor aanslagen en niet van toepassing op de betaaltermijnen voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen. Teneinde te voorkomen dat voor de verschillende belastingaanslagen een verschillend juridisch regime geldt, is in artikel 9 derde lid, overeenkomstig artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet – de ATW buiten toepassing verklaard.

Artikel 10 Nadere regels door het college

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar.

De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor de gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college. Verder is het college als bestuursverantwoordelijke voor de heffings- en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren.

Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden aangiftebiljetten.

Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de raad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee is in elke belastingverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en invordering van de betreffende belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. In de (uitvoerings)regeling gemeentelijke belastingen is een en ander uitgewerkt.

Artikel 11 Kwijtschelding

Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Indien gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle gemeentelijke belastingen.

Artikel 255 van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Omdat geen kwijtschelding bij de invordering van Begraafplaatsrechten wordt verleend is dit expliciet opgenomen in artikel 11.

Kwijtschelding vindt niet plaats, maar is juridisch wel mogelijk. De betaling zal echter in de meeste gevallen echter geen problemen geven omdat veel mensen een begrafenis-/overlijdensrisicoverzekering hebben. Ook is terugval op de Wet werk en bijstand mogelijk.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

Overgangsrecht

Als een verordening wordt gewijzigd of een vervangende verordening wordt vastgesteld, verdient het aanbeveling eerbiedigende werking aan de oude verordening te geven. Dit houdt in dat de verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór de datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken. Een eventuele opgenomen zinsnede ‘laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van <datum>’ is opgenomen als het vaststellen van een ‘basis’ belastingverordening is gevolgd door wijzigingsverordeningen. In dat geval moet worden verwezen naar de laatst vastgestelde wijziging.

Opgemerkt wordt dat er geen sprake is van het overdragen aan het college van burgemeester en wethouders van de bevoegdheid tot het vaststellen van de belastingverordening of de wijziging daarvan op grond van artikel 156, tweede lid, aanhef en onderdeel h, van de Gemeentewet.

Inwerkingtreding

Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632, LJN: AA2624). Een belastingverordening treedt dus pas in werking na haar bekendmaking (afgezien van terugwerkende kracht in bijzondere gevallen). In de verordening is de inwerkingtreding bepaald op de eerste dag na die van de bekendmaking. Er is afgezien van het noemen van een concrete datum. Voor de gevallen dat de verordening onverhoopt niet zelf in haar inwerkingtreding voorziet, biedt artikel 142 Gemeentewet een vangnet: de inwerkingtreding is dan de achtste dag na die van de bekendmaking.

Zeker als een belasting wordt ingevoerd is een reële termijn tussen bekendmaking en inwerkingtreding van de belastingverordening noodzakelijk om een goede uitvoering daarvan mogelijk te maken. De datum van inwerkingtreding moet zodanig worden vastgesteld, dat niet alleen de heffings- en invorderingsambtenaar de nodige voorbereidingshandelingen kunnen treffen, maar ook de toekomstige belastingplichtigen de gelegenheid hebben om tijdig kennis te nemen van de nieuwe verordening.

Bekendmaking

Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening in het gemeenteblad of als een gemeenteblad ontbreekt (sinds 1 januari 2010) door terinzagelegging gedurende twaalf weken op de gemeentesecretarie of een andere door het college bepaalde plaats. Van die terinzagelegging moet mededeling worden gedaan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad (artikel 139, tweede lid, Gemeentewet ). Met deze bepaling heeft de wetgever de jurisprudentie van de Hoge Raad over de bekendmaking van belastingverordeningen gecodificeerd. Zie:

• Hoge Raad 24 december 1997, nrs. 31643 (Albrandswaard), 32325 (Velsen) en 32569, Belastingblad 1998, blz. 146, 148 en 320: de gemeente moet aan de burger, in bijvoorbeeld een huis-aan-huisblad, meedelen dat de tekst van een bepaald besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening verkrijgbaar is en (kosteloos) ter inzage ligt bij de gemeente;

• Hoge Raad 28 maart 2001, nr. 35954, LJN:AB0763, Belastingblad 2001, blz. 467, en nr. 35949, LJN:AR5974 (Alkmaar): deze wijze van mededeling/publicatie in bijv. een huis-aan-huisblad geldt niet als de tekst van de belastingverordening in het gemeenteblad is opgenomen. Naar de bedoeling van de wetgever is met opneming van de integrale tekst van verordeningen en besluiten in het gemeenteblad voldaan aan het vereiste van bekendmaking in een externe, met het Staatsblad of Provincieblad vergelijkbare publicatie, hoewel daarnaast bekendmaking via andere media onder omstandigheden door de wetgever wenselijk werd geacht.

De enige eisen die voor een gemeenteblad gelden, zijn een register en een nummering voor de overzichtelijkheid. Gemeentebesturen zijn voor het overige volledig vrij in de wijze waarop zij het gemeenteblad vormgeven en uitvoeren en in de frequentie van de verschijning ervan. De editie van het gemeenteblad waarin de verordening is geplaatst, moet algemeen verkrijgbaar zijn, dat wil zeggen in het algemeen voor het nemen van inzage en het verkrijgen van een exemplaar of een afschrift voor de burgers beschikbaar zijn. Dit behoeft niet kosteloos te geschieden. Legesheffing is mogelijk ter bestrijding van de kosten voor het maken van een afschrift.

Het gemeenteblad kan ook elektronisch worden uitgegeven (artikel 139, derde lid, Gemeentewet ). Vanaf een nog nader te bepalen moment moet bekendmaking plaatsvinden in het gemeenteblad en moet dat gemeenteblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze worden uitgegeven (Wet elektronische bekendmaking, Stb. 2008, 551). De Wet elektronische bekendmaking geeft niet alleen de mogelijkheid om regelgeving elektronisch bekend te maken, maar zij legt ook de verplichting op om doorlopende (‘geconsolideerde’) teksten van verordeningen en keuren op het internet beschikbaar te stellen (nieuw artikel 140 Gemeentewet ). Door de beschikbaarstelling van doorlopende teksten van regelgeving krijgt de burger niet alleen toegang tot de bekendmaking van nieuwe regels, maar ook tot een volledig overzicht van alle op enig moment geldende voorschriften. Er is wat dat betreft een belangrijk onderscheid tussen bekendmaking (als voorwaarde voor inwerkingtreding) en andere vormen van kennisgeving, waaronder het beschikbaar houden van geconsolideerde teksten, die niet van belang zijn voor de inwerkingtreding, maar wel voor de verspreiding en de toegankelijkheid van de betrokken teksten. De Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden verplicht provincies, gemeenten en waterschappen de geconsolideerde teksten op internet beschikbaar te stellen overeenkomstig het Internetpublicatiemodel Decentrale Regelgeving. Dit betekent onder meer dat geconsolideerde regelingen ter beschikking worden gesteld aan de door het ministerie van BZK in het leven geroepen Centrale Voorziening voor Decentrale Regelgeving (CVDR).

Het verdient aanbeveling ook een mededeling in een huis-aan-huisblad op te nemen. Een dergelijke mededeling zou als volgt kunnen luiden:

Burgemeester en wethouders delen mee dat de raad van de gemeente <gemeentenaam> op <datum> heeft vastgesteld <naam (wijzigings)verordening>. De <naam (wijzigings)verordening> treedt in werking op de <achtste> dag na de datum zoals vermeld op dit blad. [Het besluit is opgenomen in het gemeenteblad op <datum>, onder nummer <getal>.] De <naam (wijzigings)verordening> ligt kosteloos ter inzage op <de gemeentesecretarie of een andere door het college te bepalen plaats>. Een ieder kan op verzoek <tegen betaling van een bedrag aan leges of gratis> een afschrift verkrijgen van het genoemde besluit.

Als er geen gemeenteblad is en dus bekendmaking in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad moet plaatsvinden en de publicatie op verschillende data en/of in meerdere huis-aan-huisbladen geschiedt, moet de tekst hierop aangepast te worden om te vermijden dat er verschillende inwerkingtredingsdata ontstaan. Geadviseerd wordt om in dat geval de hierboven vermelde tekstsuggestie te hanteren voor de eerste publicatie

en in latere publicaties de tweede volzin als volgt te herschrijven:

‘De <naam van de (wijzigings)verordening> treedt in werking (is in werking getreden) op <datum>.’ De datum van inwerkingtreding kan hierbij afgeleid worden uit de eerste publicatie. Voorbeeld: de bekendmaking is voor de eerste keer gepubliceerd in een huis-aan-huisblad d.d. 18 januari 2011 en treedt dus in werking op (bijvoorbeeld) de achtste dag daarna, 26 januari 2011. In latere publicatie kan 26 januari 2011 als datum van inwerkingtreding worden vermeld.

Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet treedt het bekend gemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag na de dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven (vroeger of later). De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag echter niet liggen voor de vaststelling én bekendmaking ervan.

Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking, houdt slechts in dat de gemeente vóór dat tijdstip geen belastingaanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing. Een voorbeeld kan dit toelichten.

Op 4 november 2010 stelt de gemeenteraad de verordening vast met als datum van inwerkingtreding de achtste dag na de bekendmaking en als tijdstip van ingang van de heffing 1 januari 2011. De verordening wordt door de gemeente bekendgemaakt op 18 januari 2011.

De verordening treedt in werking op 26 januari 2011 (achtste dag na de dag van bekendmaking). Vanaf dat moment kan de gemeente aanslagen opleggen. Deze aanslagen kunnen echter betrekking hebben op de periode vanaf het tijdstip van ingang van de heffing (in dit geval 1 januari 2011).

Datum ingang heffing

Artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken. Ook bij het wijzigen van een verordening is het nodig om voor de wijzigingsverordening te bepalen vanaf welk moment de (gewijzigde) heffing wordt toegepast.

Citeertitel

Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening. Wij hebben in de modelbepaling in de citeertitel een jaartal genoemd. Het lijkt verstandig om als jaartal op te nemen het eerste jaar waarin de gemeente de <naam heffing> op basis van deze verordening heft.

Ondertekening

Alle stukken die van de raad uitgaan, worden ondertekend door de burgemeester (in zijn hoedanigheid van voorzitter) en medeondertekend door de griffier (artikel 32a Gemeentewet ). Bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester worden de stukken ondertekend door degene die de burgemeester als voorzitter van de raad vervangt (het langst zittende raadslid; artikel 32a jo. 77 Gemeentewet ). Aan het slot van het besluit tot vaststelling van de belastingverordening hebben wij daarom als ondertekenaars ‘de voorzitter’ en ‘de griffier’ genoemd.

Ten overvloede merken wij nog op dat de stukken die van het college uitgaan worden ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de secretaris (artikel 59a, eerste lid, Gemeentewet ).

3 TOELICHTING OP DE TARIEVENTABEL

3.1 TOELICHTING PER HOOFDSTUK

Hoofdstuk 1 Verlenen van rechten

In dit hoofdstuk is een regeling opgenomen voor het verlenen van een uitsluitend recht op graven, urnengraven en dergelijke. Een recht op een graf kan ingevolge artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging gevestigd worden, hetzij voor onbepaalde tijd, hetzij voor de tijd van minstens 10 jaren.

Een voor bepaalde tijd verleend uitsluitend recht op een graf kan worden verlengd., de termijn van verlenging is opgenomen in de beheersverordening. Het verlenen van het recht om met uitsluiting van anderen lijken in een bepaald graf te doen begraven en begraven te houden is de belaste dienst en niet het begraven zelf.

De Wet op de lijkbezorging noemt niet met zoveel woorden de mogelijkheid om een uitsluitend recht te vestigen op de ruimte waar een asbus is bijgezet of de plaats waarop as wordt verstrooid. Dit is de reden dat wij de term 'uitsluitend recht' hebben gereserveerd voor graven. Bij urnennissen wordt gesproken over een 'recht'. Omdat het vestigen van een recht op een urnengraf, urnennis of verstrooiingsplaats niet wettelijk is geregeld, gelden er ook geen eisen voor wat betreft de uitgiftetermijn van een dergelijk recht. De gemeente kan hiervoor zelf een termijn stellen. Het verdient echter aanbeveling om bij een urnengraf en een urnennis te kiezen voor een uitgiftetermijn van 10 jaren. Ingevolge artikel 66 van de Wet op de lijkbezorging mag een asbus zonder toestemming van de rechthebbenden namelijk pas na tien jaar worden verstrooid.

Met betrekking tot het verstrooien van as dient te worden opgemerkt dat dit alleen mogelijk is op een permanent daartoe aangewezen terrein of plaats. Het verstrooien van as in een graf is dus alleen mogelijk als dat graf is gelegen op een (deel van een) begraafplaats dat daartoe permanent is aangewezen.

Hoofdstuk 2 Begraven, gebruik aula en/of condoleanceruimte

In dit hoofdstuk zijn regelingen opgenomen voor het begraven van stoffelijke overschotten. Voor het begraven op buitengewone uren is een apart tarief opgenomen. Gezien de extra kosten, zoals gemaakte overuren door het gemeentepersoneel, is het mogelijk hiervoor een hoger recht te heffen. In de tarieventabel is ook een apart lager tarief opgenomen voor het begraven van kinderen beneden 1 jaar en voor kinderen beneden de 12 jaar, omdat er sprake is van een kortere arbeidstijd in vergelijking met het begraven van een persoon van 12 jaar of ouder.

Het komt voor dat er gebruik wordt gemaakt van de aula en/of condoleanceruimte zonder dat er begraven wordt op de begraafplaats. De begrafenis zelf of crematie vindt in dit geval elders plaats. Hiervoor is in de tarieventabel een apart tarief opgenomen.

De heffingen in hoofdstuk 2 kunnen worden gezien als het verstrekken van benodigdheden voor de begraving of crematie vanwege de gemeente.

Hoofdstuk 3 Bijzetten van asbussen, urnen en verstrooien van as

Algemeen

Voor het bijzetten van een asbus of een urn is een apart tarief in de tabel opgenomen. Na de crematie kunnen de stoffelijke resten ook worden verstrooid.

Verstrooien van de as

Na de verbranding wordt de as geborgen in een bus. Artikel 59, eerste lid van de Wet op de lijkbezorging bepaalt dat de as niet eerder dan na één maand nadat zij in een bus is geborgen, kan worden verstrooid. Verstrooiing kan plaatsvinden in of op particuliere graven, danwel als het door of in opdracht van de houder van het crematorium gebeurt op een permanent daartoe bestemd terrein (artikel 66a Wet op de lijkbezorging).

Hoofdstuk 4 Grafbedekking en onderhoud

Algemeen

De regeling in dit hoofdstuk maakt het mogelijk om de kosten van het onderhoud van de algemene voorzieningen van de begraafplaats mogen in aanmerking worden genomen voor de heffing van onderhoudsrechten. Deze voorzieningen staan mede ten dienste van de graven, door onder andere bezoek te faciliteren en ongewenst bezoek te weren (Hof Leeuwarden 24-12-1999 nr. 391/99).

Het is volgens de Hoge Raad niet mogelijk om voor het algemene onderhoud aan de begraafplaats alleen te heffen bij particuliere graven en niet bij algemene graven. Het karakter van het grafrecht laat een differentiatie in het tarief voor het algemene onderhoud van de begraafplaats slechts toe indien die differentiatie zich richt naar het genot dat een rechthebbende tot een graf heeft van dit onderhoud (Hoge Raad 28 februari 2003, nr. 37716, LJN: AF5108, VN 2003/15.31). Dit arrest wijkt af van de uitspraak van de Hoge Raad van 25 oktober 2002, nr. 36638, LJN: AD8499, Belastingblad 2002, blz. 1226 (Spijkenisse), inzake rioolrecht. Daarin heeft de Hoge Raad beslist dat het karakter van een retributie zich niet verzet tegen een differentiatie van het tarief anders dan naar het genot.

Hoofdstuk 5 Rechten verwijderen en plaatsen van voorwerpen

Voor het afnemen en weer plaatsen van voorwerpen op een graf wordt een apart recht geheven. Ook voor het tijdelijk wegruimen en herplanten van een graftuin of boompje wordt een apart recht geheven.

Hoofdstuk 6 Opgraven, ruimen, herbegraven

Algemeen

In dit hoofdstuk is een regeling opgenomen voor het opgraven van een stoffelijk overschot, het herbegraven van een stoffelijk overschot en het ruimen van een graf.

Opgraven

Voor het opgraven van een lijk wordt een tarief in rekening gebracht. Indien het lijk weer opnieuw begraven wordt, is hiervoor een hoger bedrag verschuldigd.

Ruimen

Onder ruimen wordt verstaan het openen van graven en het daaruit opgraven en naar een andere plaats overbrengen van de menselijke resten. Het verschil met het opgraven is allereerst dat bij het ruimen een andere bestemming aan de menselijke resten (de wet noemt het dan ‘overblijfselen van het lijk’) wordt gegeven. De overblijfselen van het lijk worden namelijk niet meer begraven in de zin van de Wet op de lijkbezorging. De bestemming is meestal een speciale beenderverzamelplaats of de menselijk resten worden alsnog gecremeerd..

Als uitdrukkelijk om herbegraven wordt verzocht, is het logisch dat ook een recht voor begraven verschuldigd is.

Op de tweede plaats is het verschil tussen ruimen en opgraven dat het graf pas kan worden geruimd na verloop van de wettelijk voorgeschreven grafrusttermijn van 10 jaren, genoemde in artikel 31, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.

Het ruimen van graven is niet aan wettelijke termijnen gebonden. De beheerder van de begraafplaats bepaalt wanneer wordt geruimd. In beginsel gebeurt dat niet op verzoek. Voor het op verzoek afzonderen van de overblijfselen van een lijk na ruiming van een graf ten behoeve van crematie of herbegraving, kunnen alleen rechten worden geheven als een afzonderlijk tarief voor die dienst is opgenomen (Hoge Raad, 28 februari 2003, nr. 37238, Belastingblad 2003, blz. 464).

Onder samenvoegen wordt verstaan het opgraven van stoffelijke resten en (her)begraven in hetzelfde graf.

Zowel bij ruimen als bij samenvoegen van stoffelijke resten geldt de wettelijk voorgeschreven grafrusttermijn van 10 jaren, genoemd in artikel 31, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.