Regeling vervallen per 01-10-2016

Beleidsregels Doelgroep meerkosten chronisch zieken en gehandicapten 

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-09-2016

Intitulé

Beleidsregels Doelgroep meerkosten chronisch zieken en gehandicapten 

luidende als volgt:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      WTOS: de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • c.

      WSF 2000: de Wet studiefinanciering 2000;

    • d.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • e.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • f.

      AIO: aanvullende inkomensvoorziening ouderen;

    • g.

      ten laste komend kind: een kind zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid onder e van de wet

  • 2. Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Hoofdstuk II. Bepalingen beleidsregels

Artikel 2. Doelgroep

  • 1. Tot de doelgroep behoort de belanghebbende ex artikel 11 van de wet die:

    • a.

      de gemeente Zandvoort als woonplaats, zoals genoemd in artikel 40 eerste lid van de wet heeft of een briefadres, zoals genoemd in artikel 40 lid 2 van de wet in de gemeente Zandvoort heeft; en

    • b.

      geen draagkracht heeft.

  • 2. Indien belanghebbende aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoet behoort belanghebbende tot de doelgroep evenals de thuiswonende ten laste komende kinderen.

  • 3. Er is geen sprake van het behoren tot de doelgroep indien belanghebbenden op de datum van aanvraag, een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000, tenzij belanghebbende de zorg draagt over een ten laste komend kind.

Artikel 3. Draagkracht

  • 1. Geen draagkracht heeft de belanghebbende die niet in aanmerking te nemen middelen heeft, te weten:

    • a.

      een (gezins)inkomen heeft dat niet hoger is dan de inkomensgrens zoals gesteld in artikel 6 van deze beleidsregels, en

    • b.

      geen vermogen.

  • 2. Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, geldt dat enkel de draagkracht berekend wordt over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.

  • 3. Met het tweede lid wordt gelijkgesteld de belanghebbende waarvoor een minnelijke schuldenregeling door de gemeente is afgesloten, indien belanghebbende zich houdt aan de in deze regeling gemaakte afspraken.

Artikel 4. Middelen

  • 1. Onder middelen wordt het begrip middelen verstaan zoals genoemd in artikel 31 van de wet.

  • 2. De individuele inkomenstoeslag wordt niet tot de in aanmerking te nemen middelen gerekend.

Artikel 5. Inkomen

  • 1. De vaststelling van de hoogte van het in aanmerking te nemen inkomen geschiedt in overeenstemming met de artikelen 31, 32 en 33 van de wet.

  • 2. Bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen wordt een eventuele vakantietoeslag buiten beschouwing gelaten.

Artikel 6. De inkomensgrens

De inkomensgrens bedraagt 110% van het van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor het vaststellen van de bijstandsnorm maakt het college gebruik van een normentabel, hierbij wordt aangesloten bij artikel 4 van de wet.

Artikel 7. Vermogen

De belanghebbende die een vermogen heeft dat lager is of gelijk is aan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, derde lid, heeft geen vermogen.

Artikel 8. Draagkrachtperiode

De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum waarop het behoren tot de doelgroep is vastgesteld. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat belanghebbende geen draagkracht heeft. Wijzigingen in inkomen en vermogen gedurende deze periode hebben geen invloed op de draagkracht.

Artikel 9. Geldigheidsduur

  • 1. De vaststelling dat belanghebbende behoort tot de doelgroep is per kalenderjaar geldig van 1 januari tot en met 31 december.

  • 2. Jaarlijks dient 1 oktober als peildatum voor de herbeoordeling van het behoren tot de doelgroep voor het daaropvolgende jaar.

Hoofdstuk III. Aanvraagbepalingen

Artikel 10 Initiële aanvraag

  • 1. Voor het eerste jaar, waarin het behoren tot de doelgroep wordt onderzocht, vindt een volledige toetsing van het (verzamel)inkomen en vermogen van belanghebbende plaats.

Artikel 11 Verkorte aanvraag

  • 1. Het tweede en derde kalenderjaar, volgend op het jaar waarin het behoren tot de doelgroep voor het eerst is vastgesteld, vindt een verkorte toetsing op het (verzamel)inkomen plaats.

  • 2. Indien het (verzamel)inkomen lager is dan de genoemde inkomensgrens ex artikel 5 van deze beleidsregel, wordt verondersteld dat het vermogen beneden de grens ex artikel 6 van deze beleidsregel ligt.

Artikel 12 Ambtshalve toekenning

De belanghebbende die:

  • a.

    een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ krijgt toegekend, of

  • b.

    bijstand op grond van artikel 35 eerste lid van de wet krijgt toegekend, voor dat betreffende kalenderjaar, of

  • c.

    op de peildatum een uitkering op grond van Participatiewet, IOAW of IOAZ ontvangt, of

  • d.

    op de peildatum een traject in het kader van de WSNP volgt, of

  • e.

    op de peildatum een traject in het kader van de minnelijke schuldenregeling bij de gemeente volgt, of

  • f.

    op de peildatum AOW met aanvullende AIO ontvangt, of

  • g.

    in het jaar van de peildatum kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen heeft

wordt ambtshalve gerekend tot de doelgroep.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 13. Hardheidsclausule

In uitzonderingsgevallen, waarbij strikte toepassing van de hiervoor beschreven bepalingen leidt tot een kennelijk onredelijke situatie, kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken.

Artikel 14. Inwerkingtreding en intrekking

Deze beleidsregels treden op 1 januari 2015 in werking.

Toelichting

Met deze beleidsregels wordt bepaald wie er in aanmerking komt voor de regeling meerkosten chronisch zieken en gehandicapten.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Er wordt aansluiting gezocht bij de begrippen in de Participatiewet.

Artikel 2

In dit artikel is vastgelegd welke doelgroep valt onder de beleidsregels. Tot de doelgroep behoren de inwoners en voor de belanghebbende die als adresloos worden aangemerkt die ingeschreven staat binnen de gemeente Zandvoort en geen draagkracht heeft. Voor de doelgroep bepaling wordt aansluiting gezocht bij artikel 40 Participatiewet. De gemeente is verantwoordelijk voor het minimabeleid voor de inwoners binnen de gemeente Zandvoort.

Op grond van de gehanteerde uitgangspunten van de gemeente inzake het minimabeleid, wordt een inkomen uit WSF/WTOS passend en toereikend geacht voor de bestaanskosten waarin de minimaregelingen voorzien. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor studerende ouders met een ten laste komend kind.

Artikel 3 - 8

Het college neemt voor de vaststelling van iemands inkomen (geheel of gedeeltelijk) in beschouwing: 1. het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de hieronder genoemde normentabel;

  • 2.

    het in aanmerking te nemen vermogen;

  • 3.

    Het college bepaalt verder de duur van de draagkrachtperiode alsmede het tijdstip waarop deze periode begint.

De inkomenspositie en de vermogenspositie zijn bepalend voor de vaststelling of de betrokkene tot de minima behoort. Voor de bepaling wat als een minimuminkomen wordt aangemerkt, wordt voor de minimaregelingen aansluiting gezocht bij de middelentoets van de Participatiewet. Het betreft hier de artikelen 31, 32, 33 en 34 van de Participatiewet.

In de beleidsregel is vastgelegd dat belanghebbende geen draagkracht heeft indien het (gezins)inkomen niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm en het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, lid 3 Participatiewet.

Het voorstel is om de inkomensgrens op 110% te houden en in een minimatabel aan te sluiten op de volledige norm voor gezinnen, alleenstaande ouders en alleenstaanden. Dit maakt de inkomensgrenzen veel overzichtelijk voor de burger en makkelijk uit te voeren. De kostendelersnorm heeft bij een minimatabel ook geen invloed op het recht op minimaregelingen en bijzondere bijstand.

Voor het vermogen wordt in afwijking van de wet bij de bepaling ervan het vermogen verbonden in een door belanghebbende zelf bewoonde woning, niet meegewogen. Het vermogen wat is verbonden in de woning is vaak niet direct beschikbaar en aan het beschikbaar maken van het vermogen zijn vaak hogere kosten verbonden dan de voorzieningen van het minimabeleid. Voor de bepaling van het vermogen wordt daarom alleen uitgegaan van het voor belanghebbende feitelijk beschikbare vermogen zoals bankrekeningen of contanten of bezittingen zoals een auto. Bij de vaststelling van de hoogte van het vermogen wordt 1½ keer de toepasselijke norm op de bank-, giro- en/of spaarrekeningen niet meegerekend voor de vaststelling van de hoogte van het vermogen.

In de beleidsregel is vastgelegd dat de draagkrachtperiode wordt vastgesteld voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum waarop wordt bepaald of belanghebbende tot de doelgroep behoort, tot het einde van het lopende kalenderjaar. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat de belanghebbende geen draagkracht heeft.

Er wordt door de gemeente Zandvoort geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Participatiewet) om de individuele inkomenstoeslag ex artikel 36 Participatiewet als een voorliggende voorziening te zien of tot de middelen te rekenen.

Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, dan wel een minnelijk schuldentraject is aangegaan met de gemeente, geldt dat enkel de draagkracht berekend wordt over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.

Artikel 9

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12

Uit een oogpunt van doelmatigheid en klantgerichtheid is het zinvol om ambtshalve te bepalen of belanghebbende tot de doelgroep behoort, inzake de onder Hoofdstuk 2 gestelde voorwaarden, bij ons bekend zijn. Met een uitkering op grond van de Participatiewet wordt gelijkgesteld verstrekte minimaregelingen en bijzondere bijstand, waarbij is vastgesteld dat het inkomen onder de grens blijft zoals genoemd in artikel 6 van deze beleidsregels.

Artikel 13

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.