Regeling vervallen per 01-01-2010

1 DE VERORDENING

Geldend van 01-01-2006 t/m 31-12-2009

Intitulé

1 DE VERORDENING

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 oktober 2005, nr. 2005/11210;

gelet op de overwegingen van de commissie Planning en Control van 24 november 2005;

gelet op artikel 216 en 224 van de Gemeentewet;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

Verordening toeristenbelasting strandstoelen en/of strandbedden 2006.

1.1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zandvoort;

  • b.

    ambtenaar belast met de heffing: de gemeenteambtenaar die door het college is aangewezen als ambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen.

  • c.

    commercieel geëxploiteerde ruimte: een op het Noordzeestrand aanwezig bouwwerk ondermeer bestemd voor het verstrekken van consumpties en/of het geven van gelegenheid tot verblijf;

  • d.

    verblijf: een periode van 10 uren of een gedeelte daarvan aanvangend te 08.00 uur en eindigend te 18.00 uur;

  • e.

    seizoen: het tijdvak van 1 maart tot en met 30 september.

1.2 NORMSTELLING

Artikel 2 Belastbaar feit

Ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente bij commercieel geëxploiteerde ruimten d.m.v. gebruik van strandstoelen en/of strandbedden door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn ingeschreven, wordt onder de naam "toeristenbelasting op strandstoelen en/of strandbedden" een directe belasting geheven.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 op hem daartoe ter beschikking staande delen van het Noordzeestrand.

  • 2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.

  • 3. Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtige degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 verblijf houdt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal personen dat verblijf heeft gehouden. Voor de toepassing van dit artikel wordt een gedeelte van een verblijf voor een vol verblijf gerekend.

Artikel 5 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van de heffing

  • 1. Het aantal personen dat verblijf heeft gehouden wordt met betrekking tot commercieel geëxploiteerde ruimten bepaald op: AxBxCxD.

  • 2. In de formule genoemd in het eerste lid hebben de symbolen de volgende inhoud:

    • A.

      het aantal aanwezige strandstoelen en/of strandbedden;

    • B.

      het gemiddelde benuttingspercentage van de strandstoelen en/of strandbedden, zijnde 65%;

    • C.

      het maximale aantal malen dat verblijf kan worden gehouden per belastingtijdvak, zijnde 214 (periode 1 maart tot en met 30 september);

    • D.

      het gemiddelde bezettingspercentage van het maximale aantal malen dat verblijf kan worden gehouden per belastingtijdvak, zijnde 14%.

Artikel 6 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

In afwijking van het bepaalde in artikel 5 wordt op een door de belastingplichtige bij de aangifte gedane aanvraag de maatstaf van heffing vastgesteld op het werkelijke aantal personen dat verblijf heeft gehouden indien blijkt dat dit aantal lager is dan het op grond van artikel 5 berekende aantal.

Artikel 7 Belastingtarief

De belasting bedraagt per eenheid van de heffingsgrondslag € 0,60.

Artikel 8 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan het seizoen.

Artikel 9 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 10 Aanslaggrens

Geen aanslag wordt vastgesteld indien het aantal personen waaraan gelegenheid tot verblijf wordt of is gegeven gedurende het belastingtijdvak minder dan tien zal of heeft belopen.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 12 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de toeristenbelasting op strandstoelen en/of strandbedden.

Artikel 13 Kwijtschelding

Bij de invordering van toeristenbelasting op strandstoelen en/of strandbedden wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 14 Melding van de belastingplicht

De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot het houden van verblijf verschaft zulks schriftelijk te melden aan de ambtenaar belast met de heffing.

Artikel 15 Register

  • 1.

    De belastingplichtige is gehouden een door het college ter beschikking te stellen register bij te houden en daarin gegevens te boeken welke naar het oordeel van het college voor de heffing van de belasting van belang zijn.

  • 2.

    De verplichting, als bedoeld in het eerste lid geldt niet indien geen gebruik wordt gemaakt van de opteermogelijkheid, als bedoeld in artikel 6.

1.3 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Bevoegdheden

De ‘ambtenaar belast met de heffing’ is belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De 'Verordening toeristenbelasting op strandstoelen en/of strandbedden 2002' vastgesteld bij raadsbesluit van 18 december 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 maart 2006.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening toeristenbelasting op strandstoelen en/of strandbedden 2006'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 december 2005.

De griffier
De voorzitter

2 TOELICHTING OP DE VERORDENING

2.1 ALGEMEEN

De verordening toeristenbelasting strandstoelen en/of strandbedden is gebaseerd op artikel 224 van de Gemeentewet.

De basis in bijgaande verordening is het houden van verblijf binnen de gemeente. In afwijking met de ook bestaande verordening toeristenbelasting nachtverblijf is hier geen sprake van verblijf met overnachting. Hierdoor wordt het mogelijk het dagtoerisme te belasten.

In deze verordening worden de commercieel geëxploiteerde ruimten op het Noordzeestrand belast voor de bij hen verblijfhoudende toeristen. De berekening geschiedt op forfaitaire wijze, met als basis het aantal strandstoelen en/of strandbedden. Ook is het mogelijk om te opteren voor toepassing van het werkelijke aantal personen dat verblijf heeft gehouden.

2.2 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

Ad. b

Artikel 231 lid 2 sub b van de Gemeentewet regelt dat de bevoegdheden en verplichtingen die op rijksniveau gelden voor de inspecteur overeenkomstig gelden voor de ambtenaar die belast is met de heffing van de gemeentelijke belastingen. Deze ambtenaar wordt op grond van artikel 232 lid 2 sub a van de Gemeentewet aangewezen door het college.

Ad. c

Hier wordt een nadere definitie gegeven hetgeen verstaan dient te worden onder een commercieel geëxploiteerde ruimte.

Ad. d

Het verblijf is gekoppeld aan de periode van 8:00 uur tot en met 18:00 uur. Een gedeelte hiervan wordt eveneens als een volledig verblijf aangemerkt.

Ad. e

Het bij de omschrijving van het begrip 'seizoen' gekozen tijdvak is ingegeven door het feit dat buiten dit tijdvak het de strandpaviljoenexploitanten niet toegestaan is een strandpaviljoen te exploiteren op het Noordzeestrand.

Artikel 2 Belastbare feit

Voor de omschrijving van het belastbare feit is zoveel mogelijk aangesloten bij de tekst van artikel 224 van de Gemeentewet. Ingevolge artikel 224 van de Gemeentewet kan slechts toeristenbelasting geheven worden indien is voldaan aan de volgende eisen:

er moet binnen de gemeente verblijf gehouden worden door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen.

Artikel 224 spreekt over het “houden van verblijf”. Bij de parlementaire behandeling is gebleken dat zeer bewust gekozen is voor de mogelijkheid het dagverblijf te belasten.

Oftewel, het artikel biedt de mogelijkheid tot het heffen van een toeristenbelasting nachtverblijf en een toeristenbelasting dagverblijf. In deze verordening heeft alleen de toeristenbelasting dagverblijf een plaats gekregen. Om die reden is ervoor gekozen om deze verordening de expliciete naam 'toeristenbelasting op strandstoelen en/of strandbedden' te geven. Tevens is in artikel 1 ad. c de verblijfsaccommodatie genoemd. Artikel 224 kent namelijk alleen het begrip 'toeristenbelasting'. Het is mogelijk beide belastingen naast elkaar te heffen.

Aan de heffing van dagtoeristenbelasting zijn door de jurisprudentie overigens beperkingen gesteld. Uit het arrest van de Hoge Raad inzake de watertoeristenbelasting van Amsterdam (HR 30 maart 1983, nr. 21.535, BNB 1983/191, Belastingblad 1983, blz. 289) blijkt dat de gemeente met de toeristenbelasting niet in de voetsporen mag treden van de oude vermakelijkhedenbelasting. Doordat de gemeente Amsterdam (dag)verblijf aan boord van rondvaartboten in de heffing betrok, was de Hoge Raad van oordeel dat daarmee het houden van verblijf in een inrichting tot het geven van vermakelijkheid werd belast.

In dergelijke gevallen kan de gemeente wel een vermakelijkhedenretributie heffen in de zin van artikel 229, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet. Vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995) geldt niet langer dat de vermakelijkhedenretributie maximaal kostendekkend is. Dit betekent dat de mogelijkheden voor gemeenten tot het heffen van een vermakelijkhedenretributie zijn verruimd.

De toeristenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van de artikelen 31 e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) betreffende de richtige heffing, mogelijk te maken.

Artikel 3 Belastingplicht

Eerste lid

De belasting wordt geheven van ieder die gelegenheid tot het houden van verblijf biedt. In het vervolg van de verordening wordt deze persoon steeds aangeduid als: de belastingplichtige. Het behoeft geen nadere toelichting dat met de belastingplichtige zowel een natuurlijk persoon als een lichaam bedoeld wordt.

Tweede lid

Ingevolge het tweede lid van artikel 224 van de Gemeentewet mag de belastingplichtige de belasting als zodanig doorberekenen aan degene die een strandstoel en/of strandbed gehuurd heeft en wel als een extra bedrag boven de normale huur (verblijfskosten) in rekening wordt gebracht. Zie in dit verband ook HR 8 oktober 1993, nr. 15 101, Belastingblad 1994, blz. 5 (Marken).

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat degene die verblijf houdt zelf belastingplichtig is, indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen. Primair is echter degene die gelegenheid biedt tot verblijf belastingplichtig.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De aard van de toeristenbelasting als verblijfsbelasting brengt met zich mee dat bij het bepalen van het bedrag van de belasting rekening moet worden gehouden met de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt. In artikel 4 komt dit duidelijk naar voren.

Artikel 5 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van de heffing.

Algemeen

Het is moeilijk en arbeidsintensief het aantal malen dat verblijf is gehouden exact vast te stellen. Immers, er kan bij een strandstoel of –bed door een wisselend aantal personen regelmatig gebruik van worden gemaakt. Ter vermijding van dit soort moeilijkheden en om de administratie te ontlasten van degenen die gelegenheid tot verblijf bieden, is in artikel 5 een forfaitaire regeling opgenomen.

Uit jurisprudentie kan worden afgeleid dat de toeristenbelasting naar haar aard een verblijfsbelasting is waaraan als eis moet worden gesteld dat zij het bedrag van de belasting afhankelijk stelt van feiten en omstandigheden die verband houden met de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt. Ook is duidelijk uitgesproken dat de gemeentelijke wetgever met betrekking tot deze feiten en omstandigheden een forfaitaire regeling mag vaststellen, en dat een forfaitaire regeling niet in strijd is met de Gemeentewet. De in artikel 5 opgenomen forfaitaire regeling haakt aan bij de hoofdregel van artikel 4.

Eerste lid

Het aantal personen wordt forfaitair bepaald in het eerste lid.

Tweede lid

Het tweede lid geeft een forfaitaire regeling voor het vaststellen van het aantal malen dat is overnacht. De in het eerste lid genoemde formule bestaat uit vier lettersymbolen.

Lettersymbool A:

Het aantal aanwezige strandstoelen en/of strandbedden moet door de belastingplichtige zelf worden opgegeven. Hiervoor wordt aan de belastingplichtige een aangiftebiljet uitgereikt.

Lettersymbool B:

Ingevolge artikel 224, eerste lid van de Gemeentewet kan toeristenbelasting slechts worden geheven van personen die niet in het bevolkingsregister van de gemeente, in dit geval Zandvoort, staan ingeschreven. Dit houdt concreet in dat personen die wel zijn opgenomen in het bevolkingsregister van de gemeente Zandvoort niet voor deze heffing in aanmerking komen. De exploitant dient derhalve de Zandvoortse inwoners buiten de heffing te houden.

In de berekeningswijze werkt het e.e.a. door, aangezien het gemiddelde benuttingspercentage gesteld is op 65%. Enerzijds om rekening te houden met onderbezetting gedurende het maximale aantal malen dat verblijf kan worden gehouden gedurende het seizoen en anderzijds om rekening te houden met het niet belasten van de Zandvoortse inwoners. Dit houdt in dat van elke 100 aanwezige strandstoelen/bedden 35 niet in de heffing betrokken worden. Om te kunnen aantonen dat iemand inwoner van Zandvoort is en dus geen toeristenbelasting behoeft te betalen, kan gebruik gemaakt worden van een geldig legitimatiebewijs, zoals een paspoort of rijbewijs. Ook een ander legitimatiebewijs kan overgelegd worden. Door gebruikmaking van legitimatiebewijzen kan op eenvoudige wijze door de exploitant vastgesteld worden of iemand inwoner van Zandvoort is en derhalve buiten de heffing valt.

Lettersymbool C:

Gelet op het feit dat niet het gehele jaar verhuur van strandstoelen en/of strandbedden kan plaatsvinden, is het maximale aantal malen dat verblijf kan worden gehouden per belastingtijdvak gesteld op 214 (het aantal dagen in de periode van 1 maart tot en met 30 september).

Lettersymbool D:

Het gemiddelde bezettingspercentage van het maximale aantal malen dat verblijf kan worden gehouden per belastingtijdvak, is gerelateerd aan het aantal dagen dat redelijkerwijs verblijf kan worden gehouden. Bij de invoering van deze toeristenbelasting heeft als berekeningsmaatstaf gediend het Wetenschappelijk Rapport, W.R. 71-6 van de klimatologische dienst van het K.N.M.I.

Dit rapport geeft een analyse van het weer per dag over ruim 100 jaar, waarbij aan elke dag een weertype wordt toegekend. Voor de berekening van het aantal stranddagen is rekening gehouden met de dagen tussen 1 maart en 30 september van de indertijd laatste 10 jaar die aangeduid zijn met het weertype ADS. De betekenis hiervan is als volgt:

A= temperatuur boven normaal;

D = droog;

S= zonnig.

In Nederland wordt de zomer vooral bepaald door het aantal dagen met het weertype ADS (warm, droog en zonnig). Ook in de maanden april, mei en september komt dit weertype zeer frequent voor. Concreet houdt dit in dat deze maanden als een mooie voorzomer resp. nazomer gezien kunnen worden.

Naast het weertype ADS komt ook het weertype NDS voor. De betekenis hiervan is, dat deze dagen eveneens als droog en zonnig aangemerkt kunnen worden, maar dat de temperatuur normaal is voor de tijd van het jaar. Uit het volgende overzicht blijkt hoeveel dagen gemiddeld over de laatste 10 jaar, gelegen tussen 1 maart en 30 september, het weertype ADS dan wel NDS krijgen.

WEERTYPE

MRT

APR

MEI

JUNI

JULI

AUG

SEPT

TOTAAL AANTAL

ADS

2

4

6

5

7

7

3

34 dagen

NDS

2

4

4

2

3

2

2

19 dagen

Uit dit overzicht blijkt dat gemiddeld per jaar in de periode 1 maart - 30 september, 34 dagen het weertype ADS krijgen, en 19 dagen het weertype NDS.

Bij de berekening van het gemiddelde bezettingspercentage zijn de dagen met het weertype ADS van de maand maart niet meegerekend, aangezien redelijkerwijs op deze dagen geen verblijf gehouden kan worden. Evenmin is rekening gehouden met de dagen die het weertype NDS hebben, hoewel enkele hiervan best als stranddag aangemerkt zouden kunnen worden. M.n. de dagen gelegen in de maanden juni, juli en augustus.

Het e.e.a. houdt in dat bij de berekening van het gemiddelde bezettingspercentage is uitgegaan van 32 dagen (dagen met het weertype ADS in de periode april t/m september) waarop redelijkerwijs verblijf kan worden gehouden (=stranddag). Dit betekent dat het gemiddelde bezettingspercentage van het maximale aantal malen dat verblijf kan worden gehouden per belastingtijdvak, gesteld wordt op, naar beneden op hele procenten afgerond, 14% (32 dagen : 214 dagen x 100).

Artikel 6 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

In dit artikel wordt de belastingplichtige de mogelijkheid geboden om bij het doen van de aangifte te opteren voor toepassing van de hoofdregel (‘het werkelijk aantal personen dat verblijf heeft gehouden’) in plaats van de forfaitaire regeling, indien blijkt dat het werkelijke aantal lager is dan het forfaitair berekende aantal. Uit het woord 'blijkt' kan worden afgeleid dat hier een zware vorm van bewijs kan worden verlangd, dit te meer omdat de gemeente achteraf niet meer kan nagaan hoeveel personen werkelijk verblijf hebben gehouden anders dan op grond van de gevoerde administratie. Het enige controlepunt is dan nog de administratie van de exploitant zelf.

Daarom wordt in artikel 6 duidelijk aangegeven dat moet blijken dat het aantal malen verblijf in werkelijkheid lager is dan het forfaitair berekende aantal. Bij hiertoe over te leggen bescheiden kan ook worden gedacht aan een door de gemeente te verstrekken verblijfregister.

In de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 23 september 2003, nr. 1425/02 (Westerveld; niet gepubliceerd) slaagt een belanghebbende er niet in om aannemelijk te maken dat het daadwerkelijk aantal overnachtingen lager is dan het toegepaste forfait. Het hof weegt bij deze bewijslast mee dat de belanghebbende geen nachtverblijfregister heeft bijgehouden.

Artikel 7 Belastingtarief

De toeristenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen, uit welke middelen mede voorzieningen in het belang van het toerisme kunnen worden bekostigd. Voor de hoogte van het tarief gelden geen beperkingen.

Artikel 8 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijkgesteld aan het seizoen dat in artikel 1 ad. d nader is omschreven. Buiten het seizoen zal het voor de toeristenbelasting relevante verblijf niet voorkomen. De heffing kan niet plaatsvinden ingeval de omvang van de materiële belastingschuld nog niet vaststaat, bijvoorbeeld als het kan gaan om het werkelijke aantal verblijf per seizoen in plaats van het forfait (Hoge Raad 14 juni 2002, nr. 36.863, LJN: AE4170, Belastingblad 2002, blz. 890).

Artikel 9 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.

Artikel 10 Aanslaggrens

Ten einde de administratie zo eenvoudig en de perceptiekosten zo laag mogelijk te houden, is bepaald dat bij minder dan tien personen waaraan gelegenheid tot verblijf wordt of is gegeven gedurende het belastingtijdvak geen aanslag wordt opgelegd.

Artikel 11 Termijnen van betaling

Eerste lid

Er bestaat een wettelijke regeling omtrent de betaaltermijnen. Deze is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet kan hiervan in de belastingverordening worden afgeweken. In het eerste lid van artikel 11 is afgeweken van de wettelijke betalingstermijn om doelmatigheidsredenen ten aanzien van de invordering. Er is voor gekozen dat de aanslagen betaald worden uiterlijk op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

Tweede lid

Met betrekking tot de bij het vaststellen van een belastingaanslag op te leggen boete zijn de betaaltermijnen gelijk aan die voor de belastingaanslag, ook indien in de belastingverordening van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende betaaltermijnen zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 9, derde lid, van de Invorderingswet 1990. Het is dus niet nodig om in de belastingverordening betaaltermijnen voor bestuurlijke boeten op te nemen.

Derde lid

De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde termijnen (artikel 1). Hiermee wordt een wet in formele zin bedoeld. Artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt echter dat de ATW niet van toepassing is op de in de leden 1 tot en met 9 gestelde termijnen. Indien gemeenten afwijkende termijnen in de belastingverordening hebben opgenomen en dus artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 niet geldt, is voor de betaling van de definitieve aanslag de ATW wel van toepassing. Dit volgt ook uit artikel 145 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de ATW van toepassing is op in een verordening gestelde termijnen, tenzij in de verordening anders is bepaald.

Indien voor de betaling van aanslagen een regeling is getroffen in de belastingverordening en voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen of naheffingsaanslagen niet, betekent dit dat voor de laatste drie genoemde aanslagen artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geldt. In dat geval is de ATW wel van toepassing op de betaaltermijnen voor aanslagen en niet van toepassing op de betaaltermijnen voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen. Teneinde te voorkomen dat voor de verschillende belastingaanslagen een verschillend juridisch regime geldt, is in artikel 11, derde lid, overeenkomstig artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet – de ATW buiten toepassing verklaard.

Artikel 12 Nadere regels door het college

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar. De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor de gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college. Verder is het college als bestuursverantwoordelijke voor de heffings- en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren. Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden aangiftebiljetten.

Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de raad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee is in elke belastingverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en invordering van de betreffende belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. In de (uitvoerings)regeling gemeentelijke belastingen is een en ander uitgewerkt.

Artikel 13 Kwijtschelding

Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Indien gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle gemeentelijke belastingen.

Artikel 255 van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Omdat geen kwijtschelding bij de invordering van toeristenbelasting op strandstoelen en/of strandbedden wordt verleend is dit expliciet opgenomen in artikel 13.

Artikel 14 Melding van de belastingplicht

Ten einde tot registratie van de belastingplichtigen te komen - zulks mede ten dienste van de uitreiking van aangiftebiljetten en verblijfregisters - is in de verordening een bepaling opgenomen waarbij iedereen die belastingplichtig is of wordt, verplicht wordt hiervan aan de heffingsambtenaar melding te doen. Hij moet dit doen voordat hij voor de eerste maal gelegenheid tot verblijf biedt. Ook degenen die onder de oude verordening reeds belastingplichtig waren op het moment van inwerkingtreding van deze toeristenbelastingverordening, zijn gehouden zich aan te melden. Dit vloeit voort uit de bewoordingen 'voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening'.

Artikel 15 Register

Eerste lid

Indien de belastingplichtige de verschuldigde belasting betaalt op basis van het werkelijke aantal personen dat verblijf heeft gehouden, dient deze voor de registratie gebruik te maken van een door het college ter beschikking gesteld register.

Tweede lid

Het tweede lid regelt dat de verplichting opgenomen in het eerste lid niet geldt indien geen gebruik wordt gemaakt van de opteermogelijkheid als bedoeld in artikel 6.

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel

In het eerste lid wordt de oude verordening ingetrokken, in het tweede lid wordt de inwerkingtreding geregeld, in het derde lid de datum van ingang van de heffing en in het vierde lid de citeertitel.

Het eerste lid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht kan leiden tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632). Deze verordening is bekend gemaakt in de Zandvoorter.

Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking, houdt slechts in dat de gemeente voor dat tijdstip geen belastingaanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing. Als voorbeeld:

Op 1 november 1999 stelt de gemeenteraad de verordening vast met als datum van inwerkingtreding de achtste dag na de bekendmaking en als tijdstip van ingang van de heffing 1 januari 2000.

De verordening wordt door de gemeente bekendgemaakt op 16 februari 2000. De verordening treedt in werking op 24 februari 2000 (achtste dag na de dag van bekendmaking). Vanaf dat moment kan de gemeente aanslagen opleggen. Deze aanslagen kunnen echter betrekking hebben op de periode vanaf het tijdstip van ingang van de heffing (in dit geval 1 januari 2000). In het derde lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen.

In het vierde lid is in de citeertitel een jaartal opgenomen. Dit jaartal wordt opgenomen, omdat de gemeente ieder jaar een nieuwe verordening vaststelt. Door het jaartal op te nemen is duidelijk voor welk jaar de verordening bedoeld is.

Ondertekening

Alle stukken die van de raad uitgaan moeten sinds 19 februari 2003 c.q. 7 maart 2003 worden ondertekend door de burgemeester (artikel 75, eerste lid, Gemeentewet) en griffier (artikel 107c Gemeentewet).