Regeling vervallen per 01-11-2010

Brandbeveiligingsverordening

Geldend van 05-02-1993 t/m 31-10-2010

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening

Onderwerp:Vaststelling brandbeveiligingsverordening.De Raad der gemeente Zederik:gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 december 1992;gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985 (Stb. 87);b e s l u i t:vast te stellen de volgende verordening: Brandbeveiligingsverordening.

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en debouwverordening.

Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik

Paragraaf 1 Vergunning

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:a. meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;b. bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;c. aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zalworden verschaft;d. aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal wordenverschaft;e. aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/ofgeestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in hetbelang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken vanbrandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • 3.

    Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van eenverandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten deinrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, voorschriften verbinden engestelde voorschriften wijzigen of intrekken.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruikvan de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveiliggebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kanworden bereikt.

Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning

Burgemeester en wethouders kunne een vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;

  • b.

    blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschriften van devergunning;

  • c.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijkworden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit isvoorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteitheeft plaatsgevonden;

  • d.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

  • e.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering vande inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting,opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt dat het stellen ofwijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waarde activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet devergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor denaleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen

  • 1 Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting inrelatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

  • 2 Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die peronderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij debouwverordening.

  • 3 Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde eenwoonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheidvan bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleidingvan bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in devan overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.

  • 4 Burgemeester en wethouders kunnen het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage 3,buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1 Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992,nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 192, nr. 188) in, op of nabijeen inrichting aanwezig te hebben.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor :

    • 1.

      Het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van

    • 2.

      de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de bouwverordeningaangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

    • 3.

      Het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvooreen vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

    • 4.

      De brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibarebrandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening opslag gas-,huisbrand- en stookolie;

    • 5.

      De brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • 6.

      De brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelendtoestel.

  • 3 Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden deinhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lidvolledig meegerekend.

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992), nr. 104), alsmedeartikel II van de Regeling tot wijziging (Scrt. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagen volgensde in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is,is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kanworden beschikt.

Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoorhet onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van :

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- ofsloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid(Stcrt. 1992), nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Scrt. 1992, nr. 188), ofgereedschappen worden gebruik, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan vanbrand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.4 Verbod open vuur en roken

  • 1 Het is verboden te roken of vuur te hebben :

    • a.

      In een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992), nr. 104), alsmede artikel II van deRegeling tot wijziging (Scrt. 1992, nr. 188), onder a tot en met h;

    • b.

      Bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of)gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      Bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2 Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffingverlenen.

Artikel 2.3.5 Verboden handelingen met stoffen

  • 1 Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsels uit een vat te doen overstromen in eenander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2 Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3 Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- ensportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de regeling inzake het met bepaaldeluchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet alsluchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).

  • 4 Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of eenbrandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontsteen.

  • 5 Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien opzodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.6 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweerte melden.

Artikel 2.3.7 Bossen, heidevelden, venen

  • 1 De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat metbrandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van burgemeester en wethoudersontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, die burgemeester enwethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgenvan brand.

  • 2 Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten ofvrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aanambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezenambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis vante hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 3.3 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

  • 1 Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van debrandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 24 april 1988, alsmede enigberoep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan opgrond van genoemde brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 2 Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de brandbeveiligingsverordeningvastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 april 1988 geldt als gebruiksvergunning als bedoeld inartikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de bouwverordening geldtals gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1. van de bouwverordening.

Artikel 3.4 Slotbepaling

  • 1 Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2 Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de brandbeveiligingsverordening,vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 april 1988 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 3 Deze verordening kan worden aangehaald als : brandbeveiligingsverordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergaderingvan de raad van de gemeente Zederik,gehouden op 25 januari 1993.De secretaris,                              De voorzitter,